Convenant bodem en ondergrond 2016–2020

Partijen:

1. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mevrouw W.J. Mansveld, handelend als bestuursorgaan, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu voor zover haar portefeuille is betrokken, en mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor zover diens portefeuille is betrokken, tevens handelend namens de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staatssecretaris van IenM;

2. De vereniging het Interprovinciaal Overleg, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer Y.C.M.G. de Boer, lid van het bestuur, hierna te noemen: het IPO;

3. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer drs. C.J.G.M. de Vet, lid van de directieraad, hierna te noemen: de VNG;

4. De Unie van Waterschappen, waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag, te dezen rechtsgeldig vertegenwoordigd door de heer G.J. Doornbos, lid van het dagelijks bestuur, hierna te noemen: UvW;

Nemen het volgende in overweging:

  • (1) Het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties uit juli 2009 eindigt op 31 december 2015. Omdat dit convenant een goede basis voor samenwerking is gebleken, hebben partijen besloten om vervolgafspraken te maken.

  • (2) Partijen zijn zich ervan bewust dat de bodem en ondergrond een steeds belangrijkere bijdrage leveren aan het realiseren van maatschappelijke doelen (de energievoorziening, de drinkwatervoorziening, grondwaterreserves, landbouw, cultuurhistorie, natuur en klimaatmitigatie en -adaptatie). Zij willen op een innovatieve manier deze bijdrage zo groot mogelijk maken, waarbij rekening gehouden wordt met de natuurlijke kwaliteiten van het bodem- en watersysteem en de (beoogde) boven- en ondergrondse functies. Partijen willen zich inzetten voor een verdere ontwikkeling naar een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, zoals verwoord in het Beleidsdocument duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond, dat vertegenwoordigers van partijen op 17 maart 2015 bestuurlijk hebben vastgesteld.

  • (3) De ambitie van partijen is dat aan het eind van deze convenantperiode

    • a) de gevallen van ernstige bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane, ecologische of verspreidingsrisico's (‘spoedlocaties’) zijn gesaneerd of de risico's in elk geval zijn beheerst;

    • b) in nader te bepalen gebieden minimaal de hoofdlijnen van een gebiedsgericht beheer van (ernstige) grondwaterverontreinigingen zijn vastgesteld;

    • c) de verontreinigde regionale waterbodems, vallend onder het regime van de Waterwet, zijn aangepakt indien de verontreiniging een belemmering vormt voor het bereiken van het waterkwaliteitsdoel van het waterlichaam dan wel dat in elk geval met de uitvoering van maatregelen op deze locaties is gestart en

    • d) partijen in staat zijn tot het duurzaam en efficiënt beheren en gebruiken van de bodem en ondergrond, zoals uiteengezet in het eerdergenoemde Beleidsdocument duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond.

    Partijen leggen deze ambitie in dit convenant vast en maken voorts afspraken over de wijze van omgang met diffuse bodemverontreiniging, het in beeld brengen van nieuwe bedreigingen voor het bodem- en watersysteem en over onderzoek naar de mogelijke vermindering van nazorgmaatregelen en naar het beheer van voormalige stortplaatsen.

  • (4) Dit convenant bevat voorts toezeggingen over de toekenning van de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de in dit convenant opgenomen afspraken door de decentrale overheden. Hoewel het kabinetsbeleid (onder andere het Nationaal Milieubeleidsplan-3) gericht is op de uitvoering van de bodemsaneringsopgave tot en met 2030, worden in dit convenant vanwege begrotingsregels uitsluitend financiële afspraken tot en met 31 december 2020 gemaakt.

  • (5) Het is evident dat voor het bereiken van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, zoals beschreven in het eerdergenoemde Beleidsdocument duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond, en voor een goede aanpak van de verontreiniging tijdens deze convenantperiode, ook het volgende randvoorwaardelijk is:

    • a. een geschikt (wettelijk) instrumentarium;

    • b. het behoud en de verdere ontwikkeling van kennis over de bodem en ondergrond alsmede de bereidheid van partijen deze kennis met elkaar te delen;

    • c. een goed georganiseerd informatiebeheer en

    • d. actieve communicatie over de afspraken in dit convenant.

    Partijen leggen ook hierover in dit convenant een aantal afspraken vast.

  • (6) Partijen zullen gezamenlijk de voortgang van hun afspraken bewaken.

  • (7) Het IPO en UvW vertegenwoordigen bij dit convenant hun leden. De VNG zal haar leden aansporen conform dit convenant te handelen.

  • (8) Dit convenant is geaccordeerd door de Ministerraad op 27 februari 2015.

Komen overeen als volgt:

Artikel 1: Definities

In dit convenant wordt verstaan onder:

Bevoegde overheid Wbb:

bij of krachtens de Wet bodembescherming bevoegd bestuursorgaan.

Convenant bodemontwikkelingsbeleid:

het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties van 10 juli 2009, waarbij de Minister van VROM, de Minister van LNV, de Staatssecretaris van V&W, het IPO, de VNG en UvW partij zijn (Stcrt. 2009 nr. 18077).

Diffuse bodemverontreiniging:

verontreiniging die is ontstaan door een diffuse belasting van de bodem, waardoor deze niet kan worden teruggevoerd op één of enkele specifieke bronnen, en waarvoor kenmerkend is dat deze zich veelal voordoet in een groot gebied, met daarbinnen soms relatief grote concentratieverschillen.

KRW grondwater spoedlocaties:

locaties met gevallen van ernstige verontreiniging met verspreidingsrisico's, zoals vermeld op de KRW-lijsten, waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat de verspreidingsrisico's vanwege de ligging in of nabij een ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water aangewezen gebied ertoe leiden dat spoedige sanering noodzakelijk is.

KRW-lijsten:

de door de Bevoegde overheden Wbb op te stellen lijsten met gevallen van bodem- c.q. grondwaterverontreiniging met verspreidingsrisico's in verband met kwetsbare objecten (zoals Natura 2000-gebieden, zwemwateren, waterlichamen waaruit water voor menselijke consumptie wordt onttrokken), die niet op de MTR 2013-lijsten zijn vermeld, maar waarvan aannemelijk is dat het Spoedlocaties zijn.

Lijst C:

een op basis van de afspraken uit het Convenant bodemontwikkelingsbeleid door UvW uiterlijk op 31 december 2015 opgestelde lijst, met daarop vermeld de verontreinigde regionale waterbodemlocaties die op grond van de Waterwet dienen te worden aangepakt, omdat de verontreiniging een belemmering vormt voor het bereiken van het waterkwaliteitsdoel van het waterlichaam.

Midterm review 2013:

de in 2013 uitgevoerde tussentijdse evaluatie van de voortgang van de afspraken uit het Convenant bodemontwikkelingsbeleid, waarvan de bevindingen zijn opgenomen in het rapport ‘Doorpakken. Midterm review 2013 Bodemconvenant’ van het uitvoeringsprogramma Bodemconvenant van november 2013, zoals op 30 januari 2014 door de Staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer.

MTR 2013-lijsten:

de door de decentrale overheden, als onderdeel van de Midterm review 2013, in juli 2013 opgestelde lijsten met (potentiële) Spoedlocaties.

Omgevingswet:

het voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet, 33 962)en daarmee samenhangende uitvoeringsregelgeving, invoeringswet- en regelgeving (inclusief overgangsrecht) en aanvullings/aanpassingswetgeving (waaronder de Aanpassingswet Bodem), welke wet- en regelgeving naar verwachting in 2018 of spoedig daarna in werking zal treden.

Spoedlocatie:

een locatie ten aanzien waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat het huidige gebruik van de bodem leidt tot een zodanig humaan risico, verspreidingsrisico of ecologisch risico dat spoedige sanering noodzakelijk is.

Stuurgroep:

de Stuurgroep Ondergrond Bodem Grondwater, samengesteld uit vertegenwoordigers van partijen en voorgezeten door een vertegenwoordiger van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Voormalige stortplaatsen:

stortplaatsen, waarop voor 1 september 1996 afvalstoffen werden gestort en die daarom niet onder de regeling van paragraaf 8.2 en titel 15.11 van de Wet milieubeheer vallen.

A. SANEREN, BEHEREN EN GEBRUIKEN VAN BODEM EN ONDERGROND

Artikel 2: Duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond

  • 2.1 Partijen onderschrijven het belang van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond.

  • 2.2 De provincies en gemeenten betrekken bij het opstellen of actualiseren van hun ruimtelijke plannen zoveel mogelijk de ondergrond en beschouwen de boven- en ondergrond als één geheel (3D-ordening). De provincies en gemeenten stellen, daar waar dit meerwaarde heeft en mogelijk is, gezamenlijk met andere belanghebbenden, zoals waterschappen, drinkwaterwinbedrijven, energiebedrijven, netwerkbeheerders en de voedingsmiddelenindustrie, operationele gebieds- en beheerplannen op. Voor zover mogelijk geven zij ook anderszins invulling aan een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond.

  • 2.3 De decentrale overheden geven ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid uitwerking aan de beleidsopgaven, zoals geformuleerd in het rapport Opgaven voor de ondergrond, Probleemstelling van het programma STRONG uit juni 2014.

  • 2.4 Partijen werken actief samen aan de verdere inrichting van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, mede indachtig de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Het beheer van in de bodem aanwezige verontreiniging, achtergebleven na sanering of nog niet aangepakt, wordt hierin meegenomen.

  • 2.5 Partijen ontwikkelen verdere kennis en competenties met betrekking tot een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond voor de periode na 2020.

Artikel 3: Onderzoek naar het instrumentarium voor een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond

  • 3.1 Partijen onderzoeken in hoeverre het huidige (juridische) instrumentarium voor het beheer en gebruik van de bovengrond geschikt is voor (het stimuleren en faciliteren van) een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de ondergrond in relatie met bovengrondse toedeling van functies. Zij onderzoeken daarbij tevens in hoeverre de in voorbereiding zijnde wet- en regelgeving eventuele knelpunten in de huidige wet- en regelgeving oplost. Zij besteden in hun onderzoek ook aandacht aan bestaande en nieuwe financiële instrumenten en arrangementen die duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond mogelijk maken.

  • 3.2 Partijen zullen in hun in artikel 3.1 bedoelde onderzoek de vraag meenemen of, en zo ja op welke wijze(n), kan worden bewerkstelligd dat van de baathouders van ondergronds ruimtegebruik (partijen die door het aanbrengen van ondergrondse werken of benutting van voorraden gebruik maken van de ondergrond) een bijdrage (financieel of anderszins) aan het beheer van de bodem en ondergrond kan worden verkregen. In hun onderzoek betrekken partijen ook de vraag in hoeverre het wenselijk, redelijk en billijk en mogelijk is dat een beheerder ten opzichte van een baathouder vanwege diens bijdrage (financieel of anderszins) bepaalde verplichtingen heeft.

  • 3.3 Partijen brengen de resultaten van hun onderzoek zo nodig in lopende wetgevingstrajecten in.

Artikel 4: Aanpak Spoedlocaties

  • 4.1 De Bevoegde overheden Wbb bewerkstelligen dat alle op de MTR 2013-lijsten opgenomen Spoedlocaties met onaanvaardbare verspreidings- of ecologische risico's in 2020 zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico's van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn. Zij bewerkstelligen voorts dat ook de KRW grondwater spoedlocaties, waarvan de aanpak volgens de looptijd van de KRW- stroomgebiedbeheerplannen mogelijk later is voorzien, in 2020 zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico's van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn.

  • 4.2 Indien onverhoopt ten aanzien van een bepaalde Spoedlocatie vanwege onvoldoende financiële middelen in 2020 het in artikel 4.1 opgenomen doel niet kan worden behaald, draagt de Bevoegde overheid Wbb er in elk geval voor zorg dat in 2020 de risico’s van die Spoedlocatie in beeld zijn gebracht en een jaar van uitvoering is gepland.

  • 4.3 Teneinde het in artikel 4.1 genoemde doel te bereiken, spannen de Bevoegde overheden Wbb zich in om ten aanzien van alle op de MTR 2013-lijsten opgenomen locaties uiterlijk in 2016 een beschikking ernst en spoed ex artikel 37 Wet bodembescherming te hebben vastgesteld.

  • 4.4 Teneinde het in artikel 4.1 genoemde doel te bereiken, spannen de Bevoegde overheden Wbb zich in om uiterlijk in 2017 KRW-lijsten te hebben vastgesteld. Zij spannen zich er voorts voor in om ten aanzien van de op de KRW-lijsten opgenomen locaties uiterlijk in 2018 een beschikking ernst en spoed ex artikel 37 Wet bodembescherming te hebben vastgesteld.

  • 4.5 De Bevoegde overheden Wbb continueren de in 2015 ingeslagen weg van het actief benaderen van de bedrijven waarvan de locaties op de MTR 2013-lijsten zijn vermeld en die (nader) moeten worden onderzocht en mogelijk moeten worden gesaneerd. Zij zullen ook de bedrijven met locaties op de KRW-lijsten actief gaan benaderen. Aldus wordt zo snel mogelijk duidelijkheid verkregen over de eventuele spoedeisendheid alsmede de sanerings- en financieringsmogelijkheden van het bedrijf, opdat het in artikel 4.1 beschreven doel niet in gevaar komt.

  • 4.6 De Bevoegde overheden Wbb bewerkstelligen dat eventuele op de MTR 2013-lijsten resterende Spoedlocaties met onaanvaardbare humane risico's zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in 2016, zijn gesaneerd of de risico's van deze locaties in elk geval zijn beheerst.

  • 4.7 Mocht op enig moment een niet op de MTR 2013-lijsten vermelde potentiële Spoedlocatie aan het licht komen, dan zal de Bevoegde overheid Wbb ten aanzien van die locatie zo mogelijk nog in 2016, en anders zo spoedig mogelijk daarna, een beschikking ernst en spoed ex artikel 37 Wet bodembescherming vaststellen. In het geval de locatie een Spoedlocatie blijkt te zijn, bewerkstelligt de Bevoegde overheid Wbb dat ook deze locatie in 2020 is gesaneerd dan wel dat in 2020 de risico's zijn beheerst dan wel, indien dit niet haalbaar is, de risico’s van die locatie zo spoedig mogelijk in beeld worden gebracht en een jaar van uitvoering wordt gepland.

Artikel 5: Gebiedsgericht beheer van grondwaterverontreinigingen

  • 5.1 De Bevoegde overheden Wbb brengen zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van dit convenant in beeld in welke gebieden er behoefte bestaat aan het gebiedsgericht beheren van verontreinigingen in het grondwater, teneinde de kwaliteit van het grondwater te verbeteren of in elk geval de verslechtering te stoppen. Gebiedsgericht beheer kan onder meer wenselijk zijn in een gebied met (ernstige) grondwaterverontreinigingen die individueel beschouwd geen dusdanige verspreidingsrisico's hebben dat zij spoedig moeten worden gesaneerd, maar die, in samenhang beschouwd, toch een bedreiging voor kwetsbare objecten (kunnen gaan) vormen. Mogelijke knelpunten van bodemverontreiniging voor drinkwaterwinningen en andere winningen voor menselijke consumptie kunnen een belangrijke aanleiding zijn voor gebiedsgericht beheer van grondwaterverontreinigingen.

  • 5.2 Indien een decentrale overheid in een bepaald gebied een gebiedsgericht beheer van (ernstige) grondwaterverontreinigingen wenselijk acht en deze decentrale overheid het door hem initiëren en uitvoeren van dit gebiedsgerichte beheer ook juridisch, technisch en financieel haalbaar acht, draagt de betreffende decentrale overheid, al dan niet tezamen met één of meer andere overheden, minimaal ervoor zorg dat uiterlijk in 2020 de hoofdlijnen van een gebiedsgericht beheer van (ernstige) grondwaterverontreinigingen in dat gebied zijn vastgesteld. Hiervoor is tenminste het gebied begrensd, de opgave in beeld gebracht, de bestaande en voorziene functies van de boven- en ondergrond in beeld gebracht, overlegd met belanghebbenden en zijn oplossingsrichtingen verkend.

Artikel 6: Aanpak verontreinigde regionale waterbodems

  • 6.1 De waterschappen dragen ervoor zorg dat de op Lijst C vermelde waterbodemlocaties uiterlijk in 2020 zijn aangepakt, dan wel dat uiterlijk in 2020 met de uitvoering van maatregelen op deze locaties is gestart. Deze waterbodemlocaties worden voor wat betreft de financiering meegenomen in de programma's met verzoeken om aanvullende financiële middelen, zoals bedoeld in artikel 11.3. Indien onverhoopt een op Lijst C vermelde waterbodemlocatie vanwege onvoldoende financiële middelen in 2020 niet kan zijn aangepakt of in 2020 niet met de uitvoering van maatregelen op deze locatie kan zijn gestart, draagt het waterschap er in elk geval voor zorg dat in 2020 de risico’s van die waterbodemlocatie in beeld zijn gebracht en een jaar van uitvoering is gepland.

  • 6.2 De waterschappen dragen ervoor zorg dat de op Lijst C vermelde waterbodemlocaties op een dusdanige wijze worden aangepakt dat de risico’s voor het oppervlaktewater voldoende worden gereduceerd tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Voor de financiering van deze locaties zijn dezelfde voorwaarden van toepassing als voor de periode 2010–2015: voor maximaal 90% van de subsidiabele kosten per locatie, met een drempel van 225.000 euro, kan een beroep worden gedaan op financiële middelen, zoals bedoeld in artikel 11.3. Bij samenloop van de aanpak van een waterbodemlocatie met onderhoudsbaggeren blijven de kosten van het laatste voor rekening van de waterschappen.

Artikel 7: Diffuse bodemverontreiniging

  • 7.1 De Bevoegde overheden Wbb bewerkstelligen, voor zover dat nog niet is gebeurd en voor zover nodig in samenwerking met de gemeenten die geen Bevoegde overheid Wbb zijn, dat in gebieden met Diffuse bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane risico's helderheid bestaat over in dat gebied op te volgen gebruiksadviezen, teneinde deze risico's te minimaliseren. Zij leggen gebruiksadviezen vast in voor een ieder raadpleegbare documenten. Zij stellen voorts beleid op voor werkzaamheden in deze gebieden die het risico op blootstelling of verplaatsing vergroten, zoals graafwerkzaamheden.

  • 7.2 Indien in een gebied met Diffuse bodemverontreiniging onaanvaardbare humane risico's aanwezig blijken te zijn en deze risico's niet door het opvolgen van gebruiksadviezen tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht, dragen de Bevoegde overheden Wbb ervoor zorg dat deze risico's zo spoedig mogelijk worden beheerst. Voor het definitief wegnemen van de risico’s wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke momenten, zoals herontwikkeling. De Bevoegde overheden Wbb die het betreft nemen de aanpak van deze verontreinigingen in hun programmering op.

Artikel 8: Nieuwe bedreigingen

  • 8.1 Partijen spreken af om de nieuwe bedreigingen voor het bodem- en watersysteem (onder meer ten gevolge van dumpingen van drugsafval en/of de inbreng van niet-genormeerde stoffen) in beeld te brengen alsmede de kennisachterstanden ten aanzien van deze nieuwe bedreigingen en hun effecten op het bodem- en watersysteem weg te werken.

Artikel 9: Nazorg

  • 9.1 De Bevoegde overheden Wbb onderzoeken de mogelijkheden om de nazorgmaatregelen in de zin van artikel 39d Wet bodembescherming, die plaatsvinden op gesaneerde locaties met restverontreiniging, op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze, al dan niet met een beperkte extra inzet, te beëindigen of te verlagen.

  • 9.2 De Bevoegde overheden Wbb maken de gerealiseerde vermindering van de nazorglast inzichtelijk.

Artikel 10: Voormalige stortplaatsen

  • 10.1 Partijen onderzoeken, mede op basis van hun praktijkervaringen, op welke wijze Voormalige stortplaatsen zo efficiënt mogelijk kunnen worden beheerd.

  • 10.2 Partijen onderzoeken uiterlijk in 2016 hoe kan worden bereikt dat het bestaand beleid van provincies en gemeenten voor het beheer van Voormalige stortplaatsen ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet geborgd blijft. Zij zullen in hun onderzoek ook aandacht besteden aan de verantwoordelijkheid voor beheer en aan het beleid ten aanzien van (het stimuleren van) herontwikkeling en gebiedsontwikkeling.

B. FINANCIËN, DE OMGEVINGSWET, KENNIS, INFORMATIEBEHEER EN COMMUNICATIE

Artikel 11: Financiën

  • 11.1 Voor de uitvoering van de in dit convenant opgenomen afspraken door de decentrale overheden alsmede voor eerdere afspraken (tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en betrokken overheden) en voor knelpunten is voor deze convenantperiode een bedrag van 536 miljoen euro op de IenM-begroting (ontwerpbegroting 2015) gereserveerd. Een bedrag van 287 miljoen euro is bestemd voor apparaatskosten, bodemsanering en overige in dit convenant opgenomen afspraken. Een bedrag van 64 miljoen euro is beschikbaar voor eventueel door individuele Bevoegde overheden Wbb benodigde aanvullende financiële middelen in verband met de uitvoering van dit convenant. Onder het voorbehoud dat de definitieve begroting identiek is aan de ontwerpbegroting 2015 is ten behoeve van knelpunten, kennisprojecten en eerdere afspraken (tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en betrokken overheden) een bedrag van 185 miljoen euro op de IenM-begroting beschikbaar.

    Daarnaast is op de BZK-begroting (ontwerpbegroting 2015) voor de apparaatskosten van de provincies en de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht een bedrag van 74 miljoen euro bestemd.

  • 11.2 Het Rijk zal zorg dragen voor de overheveling van de in artikel 11.1 bedoelde bedragen van 287 miljoen euro en 74 miljoen euro naar de Bevoegde overheden Wbb volgens de verdeling, zoals opgenomen in bijlage 1. De bijdrage van 287 miljoen euro wordt als Decentralisatie Uitkering (DUB) via het gemeente- en provinciefonds aan de Bevoegde overheden Wbb uitgekeerd. De bijdrage van 74 miljoen euro wordt als Algemene Uitkering (AU) via het gemeente- en provinciefonds aan de Bevoegde overheden Wbb uitgekeerd.

  • 11.3 Het in artikel 11.1 bedoelde bedrag van 64 miljoen euro wordt in twee gelijke tranches beschikbaar gesteld. Bevoegde overheden Wbb die op een deel van dit bedrag aanspraak willen maken dienen uiterlijk 1 januari 2016 respectievelijk 1 januari 2018 een daartoe strekkend verzoek bij de Staatssecretaris in. Dit verzoek is neergelegd in een programma dat inzichtelijk maakt waarom de Bevoegde overheid Wbb voor de op grond van dit convenant uit te voeren afspraken aanvullende financiële middelen tijdens deze convenantperiode nodig acht. Op basis van de programma's zal de Stuurgroep de Staatssecretaris adviseren over de toekenning van aanvullende financiële middelen aan de Bevoegde overheden Wbb. Eventueel toegekende aanvullende financiële middelen worden als Decentralisatie Uitkering (DUB) via het gemeente- en provinciefonds aan de Bevoegde overheden Wbb uitgekeerd.

    De provincies nemen de kosten van aanpak van de waterbodemlocaties door de waterschappen, zoals bedoeld in artikel 6, in hun programma's mee. Indien op basis van een bepaald programma aanvullende financiële middelen zijn verzocht en toegekend en de provincie na toekenning het voornemen heeft om het programma anders uit te voeren treedt de provincie in overleg met de betrokken gemeenten c.q. waterschappen.

  • 11.4 Wanneer blijkt dat de aanpak van een bodemsaneringsproject niet haalbaar is binnen de beschikbare budgetten kan de Bevoegde overheid Wbb mogelijk gebruik maken van de in artikel 11.1 bedoelde middelen voor knelpunten. Voor het verkrijgen van een bijdrage uit de middelen voor knelpunten dient de Bevoegde overheid Wbb in elk geval te kunnen aantonen dat a) de aanpak van een bodemsaneringsproject in deze convenantperiode wenselijk en met aanvullende financiële middelen wel haalbaar is, b) bij de besteding van de aan hem op grond van artikel 11.2, en mogelijk ook op grond van artikel 11.3, toegekende financiële middelen nadrukkelijk prioriteit is gelegd bij de aanpak van Spoedlocaties en c) ook overigens is gehandeld in de geest van dit convenant.

  • 11.5 Partijen maken uiterlijk in 2019 een voorstel voor de verdeling van de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering van de taken van het bodembeleid na 2020. Onderdeel van deze taken is in elk geval het uitvoeren van saneringsmaatregelen of maatregelen tot het beheersen van de risico's op een Spoedlocatie indien deze maatregelen vanwege onvoldoende financiële middelen in deze convenantperiode onverhoopt niet kunnen worden uitgevoerd. Ook maatregelen die vanwege een kostenefficiënte aanpak tijdens deze convenantperiode niet (volledig) kunnen worden uitgevoerd, kunnen een taak van het bodembeleid na 2020 zijn. De bevindingen van de tussenbalans 2018, zoals bedoeld in artikel 17.6, worden hierbij betrokken.

  • 11.6 De Bevoegde overheden Wbb leveren uiterlijk 1 april van ieder jaar een geactualiseerde planning van de voorgenomen uitbetalingsmomenten van subsidie op grond van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering en de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005 bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu in.

Artikel 12: De Omgevingswet

  • 12.1 De Staatssecretaris beoogt te bevorderen dat de uitvoering van de saneringsactiviteiten in geval van inwerkingtreding van de Omgevingswet gedurende deze convenantperiode nog zoveel mogelijk op basis van de Wet bodembescherming, en dus tevens door de huidige Bevoegde overheden Wbb, kan (blijven) plaatsvinden of in ieder geval soepel overgaat naar de Omgevingswet.

  • 12.2 Indien ondanks het bepaalde in artikel 12.1 toch wijzigingen in de Bevoegde overheid Wbb-status gedurende de looptijd van dit convenant optreden, zal de Staatssecretaris haar medewerking verlenen aan een goede en zorgvuldige overdracht van taken en verantwoordelijkheden. Ook de decentrale overheden zullen zich er in dat geval voor inzetten om de overdracht zo goed mogelijk te laten verlopen.

  • 12.3 Partijen zullen in de situatie, zoals bedoeld in artikel 12.2, tijdig met elkaar overleggen of, en zo ja in welk opzicht, het convenant als gevolg van deze wijzigingen aanpassing behoeft.

  • 12.4 Partijen zien preventie als het speerpunt van het milieubeleid. De Staatssecretaris heeft de intentie om de algemene zorgplicht in de Omgevingswet aan te vullen met een specifieke zorgplicht voor bodem.

Artikel 13: Kennis

  • 13.1 Partijen onderkennen een gezamenlijk belang bij de ontwikkeling, verspreiding en borging van kennis over de bodem en ondergrond, reden waarom zij het volgende overeenkomen:

    • a. Partijen brengen in beeld aan welke kennis en innovatie behoefte bestaat (‘kennisagenda’), rekening houdend met de bestaande maatschappelijke opgaven, waarbij ook de andere nationale agenda's en de internationale dimensie in ogenschouw worden genomen. Zij komen overeen de kennisagenda – mede op basis van de uitkomsten van het programma STRONG – in 2016 te actualiseren en na 2016 tweejaarlijks een actualisatie uit te voeren. Partijen bepalen op basis van de kennisagenda het programma voor de kennisinstituten. Het Rijk betrekt daarbij het belang van monitoring van de ondergrond op systeemniveau en de relatie met andere programma’s voor kennisinstituten op rijksniveau.

    • b. Partijen zorgen ervoor dat maatschappelijk gewenste ontwikkelingen en innovaties in de praktijk onder meer worden geïnitieerd met concrete en rendabele ‘business cases’. Hierbij worden betrokkenen uit bedrijfsleven, overheden en onderzoeksinstellingen bij elkaar gebracht om initiatieven in de praktijk haalbaar te maken.

    • c. Het is noodzakelijk dat bestaande en nieuw verkregen kennis en competenties in de praktijk worden behouden en gedeeld. Hiertoe wordt het volgende verricht:

      • I. De Staatssecretaris zet de bestaande informatievoorziening, ondersteuning en vraagbaakfunctie, zoals deze nu door Rijkswaterstaat/Bodem+ wordt verricht, voort. De financiering hiervan valt buiten dit convenant.

      • II. Partijen investeren verder in opleidingen, instroom en inzet van ervaring, waarbij wordt geëxperimenteerd met een vernieuwende meester-leerling- gezel aanpak.

      • III. Partijen investeren in het stromen van kennis op een vernieuwende manier door het organiseren van kenniskringen, netwerken, ateliers en ontmoetingsplaatsen. Zij zorgen voor een goede afstemming met regionale initiatieven en met initiatieven op andere beleidsterreinen.

      • IV. De Bevoegde overheden Wbb streven ernaar met ingang van 2018 jaarlijks 5% van de beschikbare Bevoegde overheid Wbb-capaciteit flexibel bij één of meer andere overheden in te zetten. Partijen zetten de ontwikkeling van de ‘bodempool’ hiertoe verder voort. Beoogd wordt de bodempool aldus te ontwikkelen, dat met ingang van 2018 sprake is van een robuust en, in de visie van partijen, zinvol systeem.

      • V. De Bevoegde overheden Wbb zetten de systematiek van onderlinge benchmarking, intervisie en visitatie voort. Aansluiting wordt gezocht bij het kennisnet van de omgevingsdiensten en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten.

    In het in artikel 16 bedoelde uitvoeringsprogramma wordt het in artikel 13.1 sub c. gestelde verder uitgewerkt.

  • 13.2 De in artikel 13.1 genoemde werkzaamheden moeten verder worden uitgedacht, georganiseerd en gecoördineerd. Partijen zetten hiervoor uiterlijk in 2016 een efficiënte organisatiestructuur op dan wel sluiten bij een bestaande organisatiestructuur aan.

Artikel 14: Informatiebeheer

  • 14.1 Ten aanzien van informatie over bodemverontreiniging, bodemonderzoek en bodemsanering, oftewel milieuhygiënische bodemgegevens, komen partijen overeen:

    • a. bestaande (digitale) bodeminformatie, waaronder de LIB-dataset, te behouden en te beheren en zo mogelijk digitaal te ontsluiten conform de uitwisselstandaard SIKB0101 zolang dat aantoonbaar meerwaarde heeft en er geen bedrijfseconomische of privacybezwaren bestaan;

    • b. om vanuit efficiencyredenen te streven naar een centrale ontsluiting van bodeminformatie middels een landelijke voorziening, hierbij te zoeken naar samenwerking met de markt (‘grondroerders’) en naar een financiering die evenredig is verdeeld overeenkomstig de financiële en maatschappelijke baten die het oplevert;

    • c. bij centrale ontsluiting te werken met een herziene (nieuwe) dataset, waarvan de scope wordt bepaald door de dan actuele informatiebehoefte. Deze informatiebehoefte behelst onder meer verontreinigingscontouren en meetgegevens;

    • d. een impuls te geven aan de digitale informatieketen, waarin gegevens centraal kunnen worden aangeleverd, hetgeen bijdraagt aan verminderde administratieve belasting;

    • e. dat ten aanzien van de termijnen voor bovengenoemde punten b, c en d het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet als richtlijn geldt.

  • 14.2 Partijen werken actief mee aan nieuwe ontwikkelingen om bodem- en ondergrondinformatie in brede zin te verzamelen, beheren en te ontsluiten, zodat deze informatie voor een ieder toegankelijk wordt. Uitgangspunt is dat de te ontsluiten informatie op een positieve wijze bijdraagt aan de doelstellingen van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond. Een belangrijke ontwikkeling is de komst van de Omgevingswet, die vanwege een nadrukkelijke rol voor gegevenshergebruik en kennisdeling voorziet in een Laan van de Leefomgeving met een Informatiehuis Bodem en Ondergrond. Ook is het wetsvoorstel van de Wet basisregistratie ondergrond van belang, dat in januari 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend en mogelijk per 1 januari 2016 in werking treedt en daarnaast de in voorbereiding zijnde Structuurvisie voor de ondergrond.

Artikel 15: Communicatie

  • 15.1 Het IPO, de VNG en UvW zullen richting hun leden actief over dit convenant communiceren, inclusief over de voortgang van de uitvoering tijdens de looptijd van het convenant.

  • 15.2 Partijen informeren belanghebbenden actief over de voor hen relevante afspraken in dit convenant.

C. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 16: Uitvoeringsprogramma, uitvoeringsteam en Stuurgroep

  • 16.1 Partijen stellen gezamenlijk een uitvoeringsprogramma op waarin zij de activiteiten alsmede de organisatie beschrijven voor het realiseren van de doelen van dit convenant.

  • 16.2 Op het moment dat er een uitvoeringsprogramma STRONG wordt opgesteld bekijken partijen of dit programma kan worden samengevoegd met het uitvoeringsprogramma op basis van dit convenant.

  • 16.3 Een door de Stuurgroep met unanieme stemmen benoemde kwartiermaker zal in samenwerking met partijen zorg dragen voor een voorstel voor een uitvoeringsprogramma en een uitvoeringsteam.

  • 16.4 Het uitvoeringsprogramma is gereed in september 2015 en wordt in oktober 2015 door de Stuurgroep met unanieme stemmen vastgesteld.

  • 16.5 In ieder geval zullen de in artikel 17 opgenomen jaarlijkse monitoring van de uitvoering van het convenant, de nulmeting, de tussenbalans en de eindevaluatie onderdelen zijn van het uitvoeringprogramma.

  • 16.6 Het uitvoeringsteam wordt samengesteld uit medewerkers van partijen, indien mogelijk aangevuld met vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat/Bodem+. Het uitvoeringsteam ondersteunt partijen bij de uitvoering van de in dit convenant opgenomen afspraken en neemt waar nodig het initiatief.

  • 16.7 Partijen zullen gezamenlijk zorg dragen voor de financiering van het uitvoeringsteam en van het uitvoeringsprogramma.

  • 16.8 De bevoegdheden van de Stuurgroep zijn:

    • a. Het benoemen van de kwartiermaker voor het uitvoeringsprogramma en het uitvoeringsteam, zoals bedoeld in artikel 16.3;

    • b. Het vaststellen van het uitvoeringsprogramma, zoals bedoeld in artikel 16.4;

    • c. Het benoemen van de leden van het uitvoeringsteam;

    • d. De aansturing van het uitvoeringsteam;

    • e. Besluitvorming over de producten uit het uitvoeringsprogramma met daarbij bijzondere aandacht voor de opzet en de resultaten van de tussenbalans en eindevaluatie;

    • f. Het zorg dragen voor de financiering van het uitvoeringsteam en het uitvoeringsprogramma;

    • g. Het toezien op de bewaking van de voortgang door het uitvoeringsteam van de uitvoering van de in dit convenant opgenomen afspraken en van het uitvoeringsprogramma;

    • h. Het opstellen van de criteria waaraan verzoeken van individuele Bevoegde overheden Wbb om aanvullende financiële middelen moeten voldoen, zoals bedoeld in artikel 11.3, alsmede het adviseren over ingediende verzoeken.

Artikel 17: Monitoring en evaluatie

  • 17.1 Partijen onderkennen dat een planning en programmering van hun werkzaamheden noodzakelijk is om de ambities uit dit convenant te behalen. De Bevoegde overheden Wbb bespreken via het uitvoeringsteam de planning en programmering ter onderlinge kennisuitwisseling.

  • 17.2 Partijen stellen uiterlijk 30 juni 2016 een monitoringsprogramma vast. Dit monitoringsprogramma is gericht op het verkrijgen van informatie over de voortgang van de uitvoering van dit convenant.

  • 17.3 Partijen zullen jaarlijks de uitvoering van het convenant overeenkomstig het op grond van het in artikel 17.2 vastgestelde monitoringsprogramma monitoren. Over de resultaten van de monitoring wordt verslag uitgebracht aan de Stuurgroep. Zo nodig beslissen partijen op basis van de resultaten van de monitoring tot intensivering van hun inzet op bepaalde afspraken.

  • 17.4 Partijen onderkennen dat een goed inzicht in de ter uitvoering van dit convenant bestede financiële middelen voor de Stuurgroep een belangrijk instrument is om sturing te geven aan de uitvoering en om zo nodig op bestuurlijk niveau zaken aan de orde te stellen. De Bevoegde overheden Wbb sturen uiterlijk 1 juli van ieder jaar de verantwoording over het afgelopen jaar naar de Stuurgroep. Het betreft de verantwoording die voor de gemeenteraden respectievelijk provinciale staten wordt opgesteld.

  • 17.5 Partijen verrichten begin 2016 een nulmeting. In deze nulmeting wordt de op dat moment actuele stand van zaken betreffende de in de artikelen 4, 5 en 6 opgenomen onderwerpen op overzichtelijke wijze in beeld gebracht.

  • 17.6 Partijen zullen uiterlijk najaar 2018 een tussenbalans opmaken teneinde te bezien of zij voldoende op schema liggen wat betreft het behalen van de ambities van dit convenant. Zo nodig zullen ook rapportages van kennisinstellingen over de kwaliteit van de bodem en ondergrond in deze tussenbalans worden betrokken. Bij de tussenbalans zal rekening worden gehouden met de ontwikkelingen die zich op het gebied van wet- en regelgeving hebben voorgedaan of naar verwachting binnen deze convenantperiode nog zullen voordoen. De tussenbalans zal kort na vaststelling door de Stuurgroep worden besproken in een bestuurlijk overleg. In dit bestuurlijk overleg zullen partijen bezien of er spanning bestaat tussen het ambitieniveau enerzijds en de beschikbare middelen en de uitvoerings- en beheerpraktijk anderzijds, waarna dit zo nodig zal kunnen leiden tot aanpassing van de afspraken. Dit neemt niet weg dat aanpassing van de afspraken ook mogelijk is, wanneer op een eerder moment sprake is van spanning of knelpunten.

  • 17.7 Partijen zullen uiterlijk in 2020 een eindevaluatie uitvoeren. Deze eindevaluatie zal kort na vaststelling door de Stuurgroep worden besproken op een bestuurdersconferentie. De eindevaluatie wordt aan de Tweede Kamer aangeboden.

Artikel 18: Looptijd, geschillen, aanvullingen en wijzigingen

  • 18.1 Dit convenant treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en eindigt op 31 december 2020. Een uitzondering hierop vormt artikel 16 dat in werking treedt met ingang van de dag na ondertekening van dit convenant door alle partijen.

  • 18.2 Zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant wordt de tekst van dit convenant gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 18.3 Partijen zullen wat betreft hun beleid ten aanzien van kwesties die nog geregeld moeten worden zoveel mogelijk handelen conform geest en strekking van dit convenant.

  • 18.4 Er is sprake van een geschil indien één van de partijen daarvan schriftelijk en gemotiveerd melding maakt aan de andere partijen, waarna binnen 20 werkdagen na een zodanige melding een bijeenkomst van de Stuurgroep plaatsvindt, dan wel een andere bijeenkomst met vertegenwoordigers van alle partijen onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, om te bezien of in der minne een oplossing van het geschil kan worden gevonden.

  • 18.5 Indien het onmogelijk is gebleken tot een minnelijke oplossing van het geschil te komen, trachten partijen het geschil op te lossen door middel van mediation overeenkomstig het reglement van het Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam.

  • 18.6 Dit convenant kan alleen worden aangevuld of gewijzigd door een schriftelijke verklaring die door alle partijen bij het convenant is ondertekend. Zo spoedig mogelijk na ondertekening van de verklaring wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Dit convenant is in enkelvoud opgemaakt en getekend te Den Haag, 17 maart 2015

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

De Vereniging Het Interprovinciaal Overleg, Y.C.M.G. de Boer

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten, C.J.G.M. de Vet

De Unie van Waterschappen, G.J. Doornbos

BIJLAGE 1 BIJ CONVENANT BODEM EN ONDERGROND 2016–2020

Indicatieve budgetverdeling 2016–2020
 

VERDEELSLEUTELS

 

BODEMSANERING

(207)

OVERIG CONVENANT

(30)

APPARAATSKOSTEN

(124) via DUB (50) en AU (74)

TOTAAL

(361)

1

2

3

4

5 = 2 + 3+ 4

Provincies

       

Groningen

€ 7.845.518

€ 937.019

€ 3.875.200

€ 12.657.738

Fryslân

€ 7.670.154

€ 1.166.099

€ 4.822.597

€ 13.658.850

Drenthe

€ 7.607.369

€ 960.377

€ 3.971.801

€ 12.539.548

Overijssel

€ 4.590.063

€ 931.690

€ 3.853.161

€ 9.374.915

Flevoland

€ 742.902

€ 431.683

€ 1.785.299

€ 2.959.885

Gelderland

€ 10.498.841

€ 1.783.622

€ 7.376.466

€ 19.658.929

Utrecht

€ 7.411.557

€ 925.020

€ 3.825.576

€ 12.162.154

Noord-Holland

€ 8.066.619

€ 1.595.273

€ 6.597.516

€ 16.259.407

Zuid-Holland

€ 11.396.228

€ 2.490.432

€ 10.299.595

€ 24.186.255

Zeeland

€ 6.141.807

€ 727.373

€ 3.008.173

€ 9.877.353

Noord-Brabant

€ 15.325.206

€ 2.120.598

€ 8.770.085

€ 26.215.888

Limburg, incl Sittard-Geleen

€ 7.228.473

€ 930.813

€ 3.849.531

€ 12.008.816

totaal provincies

€ 94.524.738

€ 15.000.000

€ 62.035.000

€ 171.559.738

         

Gemeenten

       

Groningen

€ 1.437.476

€ 497.280

€ 2.056.584

€ 3.991.340

Leeuwarden

€ 1.108.658

€ 411.614

€ 1.702.299

€ 3.222.571

Emmen

€ 6.085.721

€ 575.633

€ 2.380.626

€ 9.041.979

Deventer

€ 1.103.926

€ 395.943

€ 1.637.490

€ 3.137.360

Hengelo

€ 1.967.076

€ 436.687

€ 1.805.992

€ 4.209.755

Enschede

€ 5.400.633

€ 483.699

€ 2.000.417

€ 7.884.749

Almelo

€ 1.200.744

€ 415.793

€ 1.719.581

€ 3.336.118

Zwolle

€ 2.202.711

€ 357.289

€ 1.477.630

€ 4.037.630

Arnhem

€ 500.000

€ 374.005

€ 1.546.759

€ 2.420.763

Nijmegen

€ 3.878.581

€ 380.273

€ 1.572.682

€ 5.831.535

Amersfoort

€ 2.106.383

€ 356.245

€ 1.473.309

€ 3.935.937

Utrecht

€ 11.225.719

€ 569.156

€ 2.353.838

€ 14.148.713

Alkmaar

€ 1.496.933

€ 377.139

€ 1.559.720

€ 3.433.792

Amsterdam

€ 11.024.122

€ 1.779.446

€ 7.359.195

€ 20.162.763

Haarlem

€ 5.100.167

€ 347.887

€ 1.438.745

€ 6.886.799

Zaanstad

€ 7.054.221

€ 442.955

€ 1.831.915

€ 9.329.092

Leiden

€ 804.065

€ 391.765

€ 1.620.208

€ 2.816.038

Den Haag

€ 6.406.362

€ 1.334.428

€ 5.518.751

€ 13.259.542

Schiedam

€ 634.431

€ 360.423

€ 1.490.591

€ 2.485.446

Rotterdam

€ 17.610.055

€ 940.136

€ 3.888.090

€ 22.438.280

Dordrecht

€ 5.329.492

€ 376.094

€ 1.555.400

€ 7.260.986

Tilburg

€ 3.694.320

€ 606.445

€ 2.508.054

€ 6.808.819

Breda

€ 2.461.387

€ 461.760

€ 1.909.685

€ 4.832.833

Helmond

€ 612.092

€ 348.932

€ 1.443.065

€ 2.404.088

s-Hertogenbosch

€ 2.113.840

€ 331.172

€ 1.369.616

€ 3.814.627

Eindhoven

€ 5.547.706

€ 398.033

€ 1.646.131

€ 7.591.870

Maastricht

€ 1.348.301

€ 433.854

€ 1.794.276

€ 3.576.431

Venlo

€ 1.999.253

€ 432.508

€ 1.788.710

€ 4.220.471

Heerlen

€ 735.928

€ 383.407

€ 1.585.644

€ 2.704.978

totaal gemeenten

€ 112.190.304

€ 15.000.000

€ 62.035.000

€ 189.225.304

         

totaal prov./gem.

€ 206.715.042

€ 30.000.000

€ 124.070.000

€ 360.785.042

         
     

Via Stuurgroep

€ 64.284.958

         
     

Totaal DUB en AU

€ 425.070.000

In totaal is in de periode 2016–2020 beschikbaar € 536 mln op de IenM-begroting en € 74 mln op de BZK-begroting, samen € 610 mln. Naast bovenstaande verdeling (€ 425 mln) is beschikbaar € 125 mln voor eerdere (oude) afspraken en € 60 mln voor knelpunten en kennis, ook samen € 610 mln. Voor de verdeling op basis van de opgave voor de bodemsanering is het budget van de kolom Bodemsanering € 207 mln en via Stuurgroep (art. 11.3) € 64 mln (samen € 271 mln) beschikbaar.

verdeelsleutels

 

bodemsanering

op basis van bestaande datasets is verdeling van het budget opgezet. Het totaal is exclusief het extra budget (€ 64 mln euro).

overig convenant

verdeling is gelijk aan de verdeling zoals deze is toegepast voor de apparaatskosten.

apparaatskosten via DUB (€ 50 mln) en AU (€ 74 mln)

verdeling is gelijk aan gehanteerde verdeling in voorgaande convenant.

Naar boven