Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015

Partijen

1. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mevrouw W.J. Mansveld, handelend als bestuursorgaan, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu voor zover haar portefeuille is betrokken, tevens handelend namens de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staatssecretaris van IenM en

2a. de Vereniging VNO-NCW, statutair gevestigd te Den Haag, te dezen statutair vertegenwoordigd door haar voorzitter, de heer drs. J. de Boer, hierna te noemen: VNO-NCW

2b. de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland, statutair gevestigd te Den Haag, te dezen statutair vertegenwoordigd door haar voorzitter, de heer M.A. van Straalen, hierna te noemen: MKB-Nederland

Overwegingen

Op 17 maart 2015 hebben Rijk, IPO, VNG en Unie van Waterschappen het Convenant bodem en ondergrond 2016-2020 getekend, dat ingaat op 1 januari 2016 en loopt tot en met 31 december 2020.

Partijen blijven preventie zien als het speerpunt van het bodembeleid. Zij zijn het erover eens, dat een succesvolle uitvoering van het bodembeleid vraagt om samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven op verschillende niveaus. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben daarom graag gevolg gegeven aan de uitnodiging van de staatssecretaris van IenM om aansluitend op het Convenant bodem en ondergrond 2016-2020 nadere afspraken vast te leggen.

Partijen willen een belangrijke stap zetten in de historie van de bodemsanering: het afronden van de spoedoperatie. Daartoe bevat dit convenant nadere afspraken over het saneren van spoedlocaties en eenvoudigere regels voor de omgang met bodemkwaliteit.

Het afronden van de spoedoperatie is ook van belang voor het wetsvoorstel Omgevingswet dat op 17 juni 2014 bij de Tweede Kamer is ingediend. De regering is voornemens een wetsvoorstel voor te bereiden om de Wet bodembescherming en uitvoeringsregelgeving op te nemen in de Omgevingswet en de daarbij behorende uitvoeringsregels. De Omgevingswet kent een beperkt aantal kerninstrumenten, waar het huidige instrumentarium van de Wet bodembescherming niet goed in past. Partijen wensen daarom ten aanzien van bestaande spoedlocaties en niet-spoedlocaties afspraken te maken, die ervoor moeten zorgen dat het bestaande Wbb-instrumentarium na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet langer nodig is.

In het Convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen van 11 juni 2001 hebben Rijk, IPO en VNG met VNO-NCW en MKB-Nederland afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering en de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005. Op basis van dit convenant 2001 is de eigenaar of erfpachter van een in gebruik zijnd en in gebruik blijvend bedrijfsterrein waarop zich een spoedeisend geval van ernstige verontreiniging voordoet, verplicht vóór 1 januari 2023 over te gaan tot sanering van dit geval (art. 1.2 onder (a)) waarvoor de eigenaar of erfpachter een subsidie als tegemoetkoming in de saneringskosten ontvangt (art. 1.2 onder (b)).

Subsidieregelingen mogen volgens artikel 24a van de op 1 januari 2014 gewijzigde Comptabiliteitswet 2001 in beginsel niet langer dan vijf jaar vastliggen. Partijen zullen daarom nadere afspraken maken ten aanzien van de vervaldatum van de subsidieregeling in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.

Komen het volgende overeen

Artikel 1: Definities

In dit convenant wordt verstaan onder:

Besluit:

het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.

Bevoegde overheid Wbb:

bij of krachtens de Wet bodembescherming (Wbb) bevoegd bestuursorgaan.

Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015:

het onderhavige convenant.

Convenant bodem en ondergrond 2016–2020:

het Convenant bodem en ondergrond van 17 maart 2015, waarbij de Staatssecretaris van IenM, het IPO, de VNG en de UvW partij zijn.

KRW-lijsten:

de door de Bevoegde overheden Wbb op te stellen lijsten met gevallen van bodem- en grondwaterverontreiniging met verspreidingsrisico's in verband met kwetsbare objecten (zoals Natura 2000-gebieden, zwemwateren, waterlichamen waaruit water voor menselijke consumptie wordt onttrokken), die niet op de MTR 2013-lijsten zijn vermeld, maar waarvan aannemelijk is dat het volgens de criteria van de Circulaire bodemsanering 2013 Spoedlocaties zijn.

KRW grondwater spoedlocaties:

locaties met gevallen van ernstige verontreiniging met verspreidingsrisico's, zoals vermeld op de KRW-lijsten, waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat de verspreidingsrisico’s volgens de criteria van de Circulaire bodemsanering 2013 ertoe leiden dat spoedige sanering noodzakelijk is.

Midterm review 2013:

de in 2013 uitgevoerde tussentijdse evaluatie van de voortgang van de afspraken uit het Convenant bodemontwikkelingsbeleid, waarvan de bevindingen zijn opgenomen in het rapport "Doorpakken. Midterm review 2013 Bodemconvenant" van het uitvoeringsprogramma Bodemconvenant van november 2013, zoals op 30 januari 2014 door de Staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer.

MTR 2013-lijsten:

de door de decentrale overheden, als onderdeel van de Midterm review 2013, in juli 2013 opgestelde lijsten met (potentiële) Spoedlocaties.

Omgevingswet:

het voorstel van wet houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet, 33 962) en daarmee samenhangende uitvoeringsregelgeving, invoeringswet- en regelgeving (inclusief overgangsrecht) en aanvullings/aanpassingswetgeving (waaronder de Aanpassingswet Bodem), welke wet- en regelgeving naar verwachting in 2018 of spoedig daarna in werking zal treden.

Regeling:

Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005;

Spoedlocatie:

een locatie ten aanzien waarvan op grond van een beschikking ex artikel 37 Wet bodembescherming is vastgesteld dat het huidige gebruik van de bodem leidt tot een zodanig humaan risico, verspreidingsrisico of ecologisch risico dat spoedige sanering noodzakelijk is.

Uitvoeringsprogramma (UP):

het door de partijen van het Convenant bodem en ondergrond 2016-2020 op te stellen gezamenlijk uitvoeringsprogramma waarin zij de activiteiten alsmede de organisatie beschrijven voor het realiseren van de doelen van dat convenant.

Artikel 2: Duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond

  • 2.1 Partijen onderschrijven het belang van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond.

  • 2.2 Partijen zijn het erover eens, dat een succesvolle uitvoering van het bodembeleid vraagt om samenwerking tussen overheden en bedrijfsleven op verschillende niveaus. De samenwerking tussen het Uitvoeringsprogramma (UP) en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven zal daartoe worden geïntensiveerd. Partijen ontwikkelen in dit verband verdere kennis en competenties met betrekking tot een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond voor de periode na 2020.

  • 2.3 Partijen werken actief samen aan de verdere inrichting van een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van de bodem en ondergrond, mede indachtig de in voorbereiding zijnde Omgevingswet. Het beheer van in de bodem aanwezige verontreiniging, achtergebleven na sanering of nog niet aangepakt, wordt hierin meegenomen.

  • 2.4 Partijen stimuleren de inspanningen van Bodemcentrum, Bosatex, SBNS en Nazorg Bodem om gezamenlijk te komen tot een BodemOntZorgOrganisatie (BOZO) per 2016, die in staat is om risico’s en onzekerheden verbonden aan verontreinigde locaties van eigenaren over te nemen en de noodzakelijke bodemsaneringen en beheermaatregelen uit te voeren.

Artikel 3: Anticiperen op de Omgevingswet

Algemeen

  • 3.1 Partijen zullen zich inspannen om:

    • a. de procedures voor het uitvoeren van bodemsaneringen op niet-spoedlocaties met ingang van de nieuwe Omgevingswet verder te vereenvoudigen. Uitgangspunt is verbreding van directe regels met vergelijkbare uitwerking als het huidige systeem Besluit Uniforme Saneringen (BUS), maar met minder uitvoeringskosten;

    • b. artikel 13 van de Wet bodembescherming in te bedden in de algemene zorgplicht van de Omgevingswet. Hierbij zal de inzet erop gericht zijn om samen met andere overheden te komen tot oplossingen die voor de bevoegde overheid en het betrokken bedrijf redelijkerwijs aanvaardbaar zijn;

    • c. bedrijven onder de Omgevingswet meer flexibiliteit bij de keuze voor maatregelen en voorzieningen te geven, zodat beter rekening kan worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de activiteiten en de locatie zonder het beschermingsniveau aan te tasten;

    • d. ervoor te zorgen, dat in de Omgevingswet en de daarbij behorende uitvoeringsregels rekening zal worden gehouden met dit Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015.

  • 3.2 In samenwerking tussen het Uitvoeringsprogramma (UP) en het bedrijfsleven zal worden overlegd in hoeverre vooruitlopend op inwerkingtreding van de Omgevingswet reeds binnen de mogelijkheden van de huidige regelgeving kan worden gekomen tot een verdere vereenvoudiging bij de huidige aanpak van bodemverontreiniging.

    Spoedlocaties

  • 3.3 In het Convenant bodem en ondergrond 2016 hebben de Bevoegde overheden Wbb afgesproken om te bewerkstelligen dat:

    • a. alle op de MTR 2013-lijsten opgenomen Spoedlocaties met onaanvaardbare verspreidings- of ecologische risico's in 2020 zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico's van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn;

    • b. de KRW grondwater spoedlocaties, waarvan de aanpak volgens de looptijd van de KRW- stroomgebiedbeheerplannen mogelijk later is voorzien, in 2020 zijn gesaneerd dan wel dat in 2020 ten minste de risico's van deze locaties op basis van een beschikt saneringsplan worden beheerst of tijdelijke beveiligingsmaatregelen in uitvoering zijn.

  • 3.4 De Staatssecretaris van IenM zal er bij het bevoegd gezag op aandringen, dat:

    • a. uiterlijk op 31 december 2016 ten aanzien van alle in artikel 3.3 onder a bedoelde nu bekende spoedlocaties een beschikking ernst en spoed is genomen;

    • b. uiterlijk op 31 december 2018 ten aanzien van alle in artikel 3.3 onder b bedoelde spoedlocaties een beschikking ernst en spoed is genomen;

    • c. uiterlijk op 31 december 2017 ten aanzien van alle in artikel 3.3 onder b bedoelde spoedlocaties bekend is voor de eigenaren om welke locaties het gaat.

  • 3.5 VNO-NCW en MKB-Nederland zullen zich inspannen om bedrijven te bewegen om mee te werken aan de voor de beschikking benodigde onderzoeken en alle bij hen in gebruik zijnde spoedlocaties uiterlijk op 31 december 2020 te saneren of te beheersen volgens de regels van de Wet bodembescherming (Wbb).

    Niet-spoedlocaties

  • 3.6 Eigenaren van niet-spoedlocaties hoeven die locaties in beginsel pas te saneren op een natuurlijk moment en op een door hen gekozen wijze overeenkomstig de bepalingen van de Wet bodembescherming.

    4. Besluit en Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

  • 4.1 Partijen onderkennen, dat het Besluit en de Regeling geen einddatum kennen en dus op basis van artikel 24a lid 7 van de Comptabiliteitswet 2001 moeten worden voorzien van een einddatum.

  • 4.2 De Staatssecretaris van IenM zal zich inspannen om:

    • a. de vervaldatum met toepassing van artikel 24a lid 5 van de Comptabiliteitswet 2001 vast te stellen op 1 juli 2022;

    • b. het Besluit en de Regeling voor 1 juli 2022 evalueren met het oog op een mogelijke verlenging van de looptijd.

  • 4.3 Vooropgesteld dat de Tweede Kamer instemt met de onder artikel 4.2 bedoelde verlenging:

    • a. kunnen bedrijven die op basis van het Besluit en de Regeling en uiterlijk op 31 december 2023 een concreet saneringsplan hebben ingediend bij het Bevoegd gezag Wbb, hun spoed- en niet-spoedlocaties saneren op basis van dit plan en op basis van de Regeling tot 1 januari 2030 het verzoek tot subsidievaststelling indienen;

    • b. blijven voor bedrijven die hun aanspraken op een financiële bijdrage van de overheid op basis van het Besluit en de Regeling ontlenen aan met het bevoegd gezag voor 1 januari 2016 gemaakte concrete afspraken, bijvoorbeeld via een raamsaneringsplan, ongewijzigd van kracht, ook indien saneren en beheren plaatsvindt na 31 december 2029;

    • c. kunnen bedrijven tot uiterlijk 1 januari 2030 een verzoek tot subsidievaststelling op basis van het Besluit en de Regeling indienen.

  • 4.4 De Staatssecretaris van IenM:

    • a. zal er bij het bevoegd gezag en de coördinerende rechtspersoon op basis van artikel 30 van het Besluit op aandringen dat deze bij een bedrijf, dat een saneringsplan indient, de cofinancieringsregeling actief onder de aandacht zal brengen;

    • b. is voornemens het Besluit en de Regeling aan te passen, met als doel een aanzienlijke vereenvoudiging en versnelling van de procedures voor het verkrijgen van subsidie te realiseren en subsidieverlening mogelijk te maken voor deelsaneringen, na bereikte mijlpalen bij gefaseerde saneringen en bij afkoop, zodat financiering en uitgaven beter op elkaar zijn afgestemd;

    • c. zal in overleg met VNO-NCW en MKB-Nederland onderzoeken welke mogelijkheden de staatssteunregels (Algemene Groepsvrijstellingsverordening) bieden om ruimere subsidiemogelijkheden te bieden aan eigenaren/erfpachters, onder meer in gebieden met gebiedsgericht grondwaterbeheer.

Artikel 5: Looptijd, aanvullingen en wijzigingen

  • 5.1 Dit convenant treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en eindigt op 31 december 2020.

  • 5.2 Zo spoedig mogelijk na ondertekening van dit convenant wordt de tekst van dit convenant gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 5.3 Dit convenant kan alleen worden aangevuld of gewijzigd door een schriftelijke verklaring die door alle partijen bij het convenant is ondertekend. Zo spoedig mogelijk na ondertekening van de verklaring wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Dit convenant is in enkelvoud opgemaakt en getekend te Den Haag op 18 mei 2015.

W.J. Mansveld Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu

J. de Boer Voorzitter VNO-NCW

M.A. van Straalen voorzitter Koninklijke Vereniging MKB-Nederland

Naar boven