Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 9763 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2014, 9763 | Besluiten van algemene strekking |
24 maart 2014
nr. DGB 2014/144M
Directoraat-generaal Belastingdienst, Cluster Fiscaliteit
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M. De actualisering houdt verband met de Wet uniformering loonbegrip en het nieuwe artikel 11d van de Wet LB.
In het besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M, Stcrt. nr. 76, zijn standpunten ingenomen over de wijze van berekenen van het belastbare loon naar Nederlandse fiscale maatstaven als een werknemer onder het socialezekerheidsstelsel van een ander land valt. Als gevolg van de Wet uniformering loonbegrip hebben er wijzigingen plaatsgevonden in de verschuldigdheid van de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. Met ingang van 1 januari 2013 is de inhoudingsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Werknemers zijn over hun belastbare loon zelf niet meer bijdrageplichtig voor de Zvw en de belaste vergoeding die zij van hun werkgever ontvingen, is komen te vervallen. In artikel 11d van de Wet LB is bepaald dat de ter zake van het loon door de inhoudingsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage niet tot het loon van de werknemer behoort. Artikel 11d van de Wet LB heeft ook gevolgen voor werknemers die onder het socialezekerheidsstelsel van een ander land vallen. De gevolgen hiervan zijn verwerkt in onderdeel 2.3 van dit besluit.
Verder zijn in onderdeel 4 enkele Duitse sociale verzekeringen toegevoegd in de opsomming van de fiscale gevolgen van de Duitse, Belgische en Luxemburgse sociale verzekeringen.
Wet op de loonbelasting 1964
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011
Wet inkomstenbelasting 2001
Zorgverzekeringswet
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
De kwalificatie van buitenlandse sociale verzekeringen is nodig voor het bepalen van het loon van werknemers die onder het socialezekerheidsstelsel van een ander land vallen, maar over dat loon in Nederland belastingplichtig zijn. Om het Nederlandse fiscale loon te bepalen moet het (Nederlandse of buitenlandse) loon worden omgerekend naar Nederlandse fiscale maatstaven. Bij het loon dat wordt ontvangen van een Nederlandse werkgever is de omrekening in de praktijk beperkt tot de kwalificatie van de buitenlandse sociale verzekeringen. Bij loon dat wordt ontvangen van een buitenlandse werkgever moeten ook andere loonbestanddelen, zoals het privégebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto of bepaalde door de werkgever verstrekte onkostenvergoedingen, worden omgerekend naar Nederlandse fiscale maatstaven. Dit besluit is beperkt tot de kwalificatie van buitenlandse sociale verzekeringen.
Als hoofdregel geldt dat de door de werkgever betaalde premie voor buitenlandse sociale verzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse volksverzekeringen tot het Nederlandse fiscale loon behoort. De door de werknemer zelf betaalde premie is niet aftrekbaar in de inkomstenbelasting, evenmin is de door de winst- of resultaatgenieter betaalde premie aftrekbaar van de winst of het resultaat. Als de werknemer of winst- of resultaatgenieter tevens verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen is de buitenlandse premie die naar aard en strekking vergelijkbaar is met de Nederlandse volksverzekeringen door de werkgever uit de vrije ruimte te vergoeden (artikel 31a van de Wet LB) of onder het overgangsrecht door de werkgever vrij te vergoeden (artikel 15b, eerste lid, onderdeel l, van de Wet LB), dan wel voor de winst- of resultaatgenieter aftrekbaar van de winst of het resultaat (artikel 3.16, negende lid, onderdeel b, van de Wet IB in samenhang met artikel 3.95 van de Wet IB). Indien het betaalde bedrag voor deze buitenlandse sociale verzekeringen formeel de vorm van belasting heeft, wordt het bedrag niet als premie aangemerkt. Ook betalingen voor vrijwillige verzekeringen vormen in dit kader geen premie.
Aanspraken en inhoudingen van bijdragen ingevolge buitenlandse werknemersverzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de Nederlandse werknemersverzekeringen behoren niet tot het loon (artikel 11, eerste lid, onderdeel f en onderdeel j, onder 2° van de Wet LB). Door de werknemer zelf betaalde premie is niet aftrekbaar in de inkomstenbelasting.
Buitenlandse wettelijke ziektekostenverzekeringen zijn voor wat betreft de vergelijkbaarheid met het Nederlandse stelsel te onderscheiden in een deel dat overeenkomt met de Zvw (basisverzekering) en een deel dat overeenkomt met de AWBZ. Voor het deel dat overeenkomt met de AWBZ verwijs ik naar onderdeel 2.1.
Op grond van artikel 11d van de Wet LB behoort de ter zake van het loon door de inhoudingsplichtige verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw niet tot het loon van de werknemer. Tevens is bepaald dat niet tot het loon van de werknemer behoort de niet in Nederland verschuldigde bijdragen die naar aard en strekking overeenkomen met ter zake van het loon verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in de Zvw. Het moet hierbij gaan om een zelfstandige verplichting van de werkgever om bij te dragen in de buitenlandse wettelijke ziektekostenregeling van de werknemer. De door de werkgever aan de werknemer verstrekte vergoeding voor door de werknemer verschuldigde premie of bijdrage voor ziektekostenregelingen, uitkeringen en verstrekkingen die naar aard en omvang overeenkomen met prestaties als bedoeld in artikel 11 van de Zvw behoort wel tot het fiscale loon (artikel 10 van de Wet LB).
De door de werknemer betaalde premie of bijdrage is van aftrek in de inkomstenbelasting uitgesloten. De door de winst- of resultaatgenieter betaalde premie of bijdrage op grond van een buitenlandse regeling die naar aard en strekking overeenkomt met de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in paragraaf 5.2 van de Zvw is eveneens van aftrek uitgesloten (artikel 3.16, tweede lid, onder e, van de Wet IB).
De Duitse Rentenversicherung en (een deel van) de Belgische RSZ (Rijksbijdrage Sociale Zekerheid) bevatten, net als vele andere buitenlandse socialezekerheidspensioenen, zowel elementen van een algemene ouderdomsregeling zoals de AOW/Anw (eerste pijlervoorziening) als van een pensioenregeling (tweede pijlervoorziening). De buitenlandse regeling voorziet bijvoorbeeld in een minimumpensioenuitkering die niet is gerelateerd aan het genoten salaris en het aantal bijdragejaren, maar voorziet daarnaast in een aanvullend of vervangend deel dat wel gerelateerd is aan salaris of de diensttijd.
Als voor een dergelijke regeling de premie voor de verschillende pijlervoorzieningen niet afzonderlijk is vastgesteld en tevens niet op andere wijze individualiseerbaar is, geldt hetgeen hierna is opgenomen.
Als het overheersende karakter van de buitenlandse regeling dat van een pensioenregeling (tweede pijlervoorziening) is en de regeling qua resultaat bovendien niet overtreft hetgeen onder het Nederlandse systeem is toegestaan, neem ik het standpunt in dat de genoemde regeling geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB, maar dat de desbetreffende aanspraken op grond van artikel 3.81 van de Wet IB – met overeenkomstige toepassing van artikel 19d van de Wet LB – niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen op het loon in mindering komen. Gezien de bijzondere omstandigheden in deze situatie (er is in het verleden steeds sprake geweest van een pensioenregeling in de zin van de Wet LB en het is niet de bedoeling de praktijk te wijzigen) heb ik er geen bezwaar tegen dat inhoudingsplichtigen al bij de inhouding van loonheffing bij werknemers die onder de buitenlandse socialezekerheidswetgeving vallen, rekening houden met het standpunt dat de desbetreffende aanspraken en inhoudingen niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren.
Van een overheersend karakter als pensioenregeling is naar mijn mening sprake als van het buitenlandse socialezekerheidspensioen het maximale salaris- of diensttijdgerelateerde deel van de uitkering meer bedraagt dan twee maal het bedrag van de op basis van die regeling te verwerven minimumpensioenuitkering.
Als voor beide onderdelen wel een premie afzonderlijk is vastgesteld of op andere wijze individualiseerbaar is, neem ik het standpunt in dat de aanspraken met betrekking tot de eerste pijlervoorziening tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen niet op het loon in mindering komen.
In dit besluit is de fiscale kwalificatie van een aantal Belgische, Duitse en Luxemburgse sociale verzekeringen in onderdeel 4 verder uitgewerkt. Het onderzoek naar de fiscale kwalificatie van de stelsels van buitenlandse sociale verzekeringen vindt bij de Belastingdienst Limburg/kantoor buitenland plaats aan de hand van de uitgangspunten die zijn opgenomen in dit besluit. De uitwerkingen van de onderzochte stelsels zijn beschikbaar op de website van het ministerie van Financiën. Belanghebbenden kunnen een verzoek om fiscale kwalificatie van een nog niet onderzocht stelsel van buitenlandse sociale verzekeringen richten aan de Belastingdienst Limburg/kantoor buitenland, t.a.v. Risicoteam loonheffingen en particulieren, Postbus 2865, 6401 DJ Heerlen.
In dit onderdeel ga ik achtereenvolgens in op de volgende verzekeringen.
– Duitse Rentenversicherung;
– Duitse Krankenversicherung;
– Duitse Pflegeversicherung;
– Duitse Unfallversicherung;
– Belgische Rijksbijdrage Sociale Zekerheid (RSZ);
– Bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid;
– Belgische hospitalisatieverzekering;
– Vlaamse zorgverzekering;
– Luxemburgse ‘cotisations pension’;
– Luxemburgse ‘cotisations sociales’.
De Duitse Rentenversicherung betreffende de wettelijke verzekering voor de oudedag en het overlijden bevat elementen van een algemene ouderdomsregeling zoals de Nederlandse AOW/Anw. Omdat het overheersende karakter van de regeling echter dat van een pensioenregeling (tweede pijlervoorziening) is en de regeling qua resultaat bovendien niet overtreft hetgeen onder het Nederlandse systeem is toegestaan, heb ik het standpunt ingenomen dat de genoemde regeling geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB, maar dat de desbetreffende aanspraken op grond van artikel 3.81 van de Wet IB – met overeenkomstige toepassing van artikel 19d van de Wet LB – niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen op het loon in mindering komen.
De Duitse Krankenversicherung is een wettelijke ziektekostenverzekering die wordt gefinancierd door premies van werkgevers en werknemers. De Krankenversicherung is vergelijkbaar met de Zvw. De door de werkgever betaalde premie behoort op grond van artikel 11d van de Wet LB niet tot het fiscale loon.
De Duitse Pflegeversicherung is een wettelijke verzekering die een aanspraak geeft op zorg voor mensen die een geestelijke of lichamelijke ziekte of handicap hebben die langdurig van aard is. De premie is afhankelijk van het inkomen en werknemers en werkgevers betalen ieder de helft. De Pflegeversicherung wijkt af van de Zvw, waardoor de door de werkgever betaalde premie niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 11d van de Wet LB valt en derhalve wel tot het fiscale loon behoort.
De Duitse Unfallversicherung is een wettelijke bedrijfsongevallenverzekering. Werknemers, studenten en scholieren zijn verzekerd voor ongelukken op het werk en op school en op de heen- en terugweg. Prioriteit van de verzekering is herstel van de gezondheid en/of de arbeidsgeschiktheid van de verzekerde. De premies worden opgebracht door werkgevers. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdelen e en f, van de Wet LB of eventueel artikel 11d van de Wet LB, behoren de door de werkgever betaalde premies niet tot het loon.
In de aanvullende toelichting bij de aangifte inkomstenbelasting ‘Wonen in Nederland en werken in Duitsland’ is een schema opgenomen waarmee het Duitse loon kan worden omgerekend naar Nederlands loon. Deze aanvullende toelichting kan via www.belastingdienst.nl worden gedownload. In bepaalde gevallen houden ook Nederlandse werkgevers sociale premies in en dragen deze af aan de Duitse instanties voor sociale zekerheid. Deze premie wordt fiscaal op dezelfde wijze behandeld als premie die Duitse werkgevers inhouden.
Belgische RSZ-premie is premie voor voorzieningen als:
a. werkloosheid;
b. uitkeringen ziekte en invaliditeit;
c. geneeskundige verzorging;
d. pensioenen (rust- en overlevingspensioen).
De componenten a en b zijn vergelijkbaar met de Nederlandse WW en ZW. Het deel van de RSZ-premie dat hierop betrekking heeft, komt bij de omrekening naar het Nederlandse fiscale loon in aftrek op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 3°, van de Wet LB in samenhang met het eerste lid, onderdeel e, van dat artikel.
Component c is vergelijkbaar met de Nederlandse Zvw. Het deel van de RSZ-premie dat betrekking heeft op geneeskundige verzorging is niet aftrekbaar van het loon. Het werkgeversaandeel in de premie geneeskundige verzorging behoort op grond van artikel 11d van de Wet LB niet tot het loon. Het maximeren van de waardering van de Belgische ziektekostenaanspraken, zoals bedoeld in artikel 3.12, vierde lid, van de URLB, is als gevolg hiervan niet aan de orde.
Het Belgische rust- en overlevingspensioen (component d) bevat elementen van een algemene ouderdomsregeling zoals de Nederlandse AOW/Anw. Omdat het overheersende karakter van de regeling echter dat van een pensioenregeling (tweede pijlervoorziening) is en de regeling qua resultaat bovendien niet overtreft hetgeen onder het Nederlandse systeem is toegestaan, heb ik het standpunt ingenomen dat de genoemde regeling geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB, maar dat de desbetreffende aanspraken op grond van artikel 3.81 van de Wet IB – met overeenkomstige toepassing van artikel 19d van de Wet LB – niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen op het loon in mindering komen.
In de aanvullende toelichting bij de aangifte inkomstenbelasting ‘Wonen in Nederland en werken in België’ is een schema opgenomen waarmee het Belgische loon kan worden omgerekend naar Nederlands loon. Deze aanvullende toelichting kan via www.belastingdienst.nl worden gedownload. In bepaalde gevallen houden ook Nederlandse werkgevers RSZ-premie in en dragen deze af aan de Belgische instanties voor sociale zekerheid. Deze premie wordt fiscaal op dezelfde wijze behandeld als premie die Belgische werkgevers inhouden.
Bestuurders van een Belgische onderneming vallen onder het sociaal statuut der zelfstandigen. Zij moeten zich aansluiten bij een socialeverzekeringsfonds. Bij hen wordt geen RSZ-premie ingehouden, maar een bijdrage op aanslag geheven. Deze op aanslag betaalde bijdrage is naar aard en strekking vergelijkbaar met de bij werknemers ingehouden RSZ-premie. Hiervoor (onderdeel d) heb ik het standpunt ingenomen dat de met het rust- en overlevingspensioen verband houdende aanspraken en inhoudingen niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren. Over de jaren tot en met 2000 konden deze bestuurders het deel van de RSVZ-bijdrage dat betrekking had op het rust- en overlevingspensioen als beroepskosten in aanmerking nemen. Vanaf 1 januari 2001 is een einde gekomen aan de beroepskostenaftrek. Met de belastingherziening 2001 is echter niet beoogd een wijziging aan te brengen in de behandeling van de op aanslag betaalde RSVZ-bijdrage. Ik heb daarom het volgende goedgekeurd.
Ik keur goed dat belanghebbenden het deel van de op aanslag betaalde RSVZ-bijdrage dat betrekking heeft op het rust- en overlevingspensioen als negatief loon in aanmerking kunnen nemen.
De bijdrage voor het rust- en overlevingspensioen kan worden gesteld op 63% van de verschuldigde RSZ-premie. Dit percentage is afgeleid uit het gedeelte van de RSZ-premie dat bij werknemers als eigen bijdrage of vrijgestelde aanspraak niet tot het loon wordt gerekend (23,59%) ten opzichte van de in totaal door de werkgever verschuldigde premie (37,94%).
De bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid, die in België wordt geheven, is bestemd voor de sociale zekerheid als geheel en is dus niet toe te rekenen aan een bepaalde tak van de sociale zekerheid. Bij de herleiding van Belgisch loon naar Nederlands loon kan deze bijdrage in mindering worden gebracht voor zover zij kan worden toegerekend aan aanspraken die niet tot het loon behoren. De niet tot het loon behorende aanspraken worden gesteld op 73% van de bijzondere bijdrage. Bovenstaande behandeling van de op het loon ingehouden bijzondere bijdrage sociale zekerheid geldt niet alleen voor grensarbeiders, maar ook voor andere werknemers die in België verzekerd zijn en in Nederland belastingplichtig zijn. De overige 27% van de bijzondere bijdrage valt onder de Belgische ziektekostenaanspraak en kan door de werknemer niet in mindering worden gebracht op het loon.
De Belgische hospitalisatieverzekering is een aanvullende verzekering voor kosten ter zake van ziekenhuisopname en bepaalde kosten voorafgaand aan of volgend op ziekenhuisopname. Bij sommige ziekenfondsen zijn er mogelijkheden tot verdere uitbreiding van de dekking van ziektekostenrisico’s. Zowel de werkgever als de werknemer kan de verzekering afsluiten. De inhoud van de verzekering kan in overleg met de verzekeringnemer en de verzekeraar worden bepaald. De premie voor de hospitalisatieverzekering die door de werknemer wordt betaald, is niet aftrekbaar. De aanspraak van de werknemer op de hospitalisatieverzekering valt op grond van artikel 10 van de Wet LB onder het loon. Artikel 11d van de Wet LB is daarbij niet van toepassing. Volgens artikel 3.12 van de URLB wordt deze aanspraak gewaardeerd op de bedragen die bij een derde worden gestort om de aanspraak te dekken. De waarde kan worden verminderd met de bij de werknemer ingehouden premie.
De Vlaamse zorgverzekering geeft recht op een tegemoetkoming in de niet-medische hulp- en dienstverlening. Wordt de verzekerde ernstig en langdurig hulpbehoevend, dan kan hij een maandelijkse tegemoetkoming krijgen om de niet-medische kosten te betalen. De Vlaamse zorgverzekering valt onder de bepalingen van Verordening (EG) nr. 883/2004. Inwoners van Nederland die Belgisch sociaal verzekerd zijn wegens actuele of vroegere tewerkstelling in het Nederlandse taalgebied (al dan niet in combinatie met tewerkstelling in andere Belgische taalgebieden), zijn verplicht zich aan te sluiten bij de Vlaamse zorgverzekering. Inwoners van Nederland die Belgisch sociaal verzekerd zijn wegens actuele of vroegere tewerkstelling in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid tot vrijwillige aansluiting. Voor de zorgverzekering is een bijdrage verschuldigd. Deze bijdrage betaalt betrokkene rechtstreeks aan de uitvoerders van de Vlaamse zorgverzekering, de Belgische ziekenfondsen.
De bijdrage kan niet worden aangemerkt als een uitgave voor inkomensvoorzieningen en kan ook niet anderszins in mindering worden gebracht op het inkomen. De tegemoetkoming op grond van de Vlaamse zorgverzekering komt naar aard en strekking overeen met de persoonsgebonden budgetten in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de AWBZ. Op grond van artikel 3.104, onderdeel q, in samenhang met artikel 3.104, onderdeel j, van de Wet IB zijn de tegemoetkomingen uit de Vlaamse zorgverzekering vrijgesteld als publiekrechtelijke uitkering.
De Luxemburgse pensioenregeling bevat elementen van een algemene ouderdomsregeling zoals de Nederlandse AOW/Anw. Omdat het overheersende karakter van de regeling echter dat van een pensioenregeling (tweede pijlervoorziening) is en de regeling qua resultaat bovendien niet overtreft hetgeen onder het Nederlandse systeem is toegestaan, heb ik het standpunt ingenomen dat de genoemde regeling geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB, maar dat de desbetreffende aanspraken op grond van artikel 3.81 van de Wet IB – met overeenkomstige toepassing van artikel 19d van de Wet LB – niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen op het loon in mindering komen.
Tegenover de ’cotisations sociales’ staan drie soorten verzekeringen. De premie ter zake van de ‘Assurance dépendance’ heeft betrekking op aanspraken op hulp in geval van hulpbehoevendheid (door ouderdom en/of lichamelijke gebreken). Deze premie komt niet in mindering op het loon aangezien deze aanspraken niet vergelijkbaar zijn met de in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB bedoelde aanspraken.
In de tweede plaats staan tegenover de ‘cotisations sociales’ aanspraken op inkomensvervangende uitkeringen bij ziekte en zwangerschap. Deze aanspraken zijn naar aard en strekking vergelijkbaar met aanspraken ingevolge de Ziektewet (ZW). Deze premie komt in mindering op het loon op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, onder 3°, van de Wet LB in samenhang met het eerste lid, onderdelen f en e, van dat artikel.
In de derde plaats staan tegenover de ‘cotisations sociales’ aanspraken op verzorging bij ziekte en vergoeding van ziektekosten. Deze premie komt niet in mindering op het loon aangezien deze aanspraken niet vergelijkbaar zijn met de in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet LB bedoelde aanspraken.
De vraag is hoe de ‘cotisations sociales’, na aftrek van de premie voor de ‘Assurance dépendance’, moet worden toegerekend aan de met de ZW-vergelijkbare aanspraken en de met de Zvw-vergelijkbare aanspraken. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in de uitspraak van 15 november 2006, nr. 04/02922, ECLI:NL:GHAMS:2006:2675AZ, voor die toerekening het standpunt van partijen gevolgd. Dat standpunt was dat de ‘cotisations sociales’ na aftrek van de premie voor de Assurance dependance voor 50% toegerekend kon worden aan de met de ZW-vergelijkbare aanspraken en voor 50% aan met de Zvw-vergelijkbare aanspraken. Ik heb op zichzelf geen bezwaar tegen deze verdeling van de ‘cotisations sociales’. Hierbij merk ik op dat het werkgeversaandeel in de premie voor met de Zvw-vergelijkbare aanspraken op grond van artikel 11d van de Wet LB niet tot het loon behoort. Het werknemersaandeel in de premie voor met de ZW-vergelijkbare aanspraken komt wel in mindering op het loon.
Voor de toepassing van de Wet IB geef ik in dit onderdeel een overzicht van de belastbaarheid van bepaalde Duitse, Belgische en Luxemburgse socialeverzekeringsuitkeringen. Achtereenvolgens ga ik in op:
– Uitkeringen uit de Duitse Rentenversicherungen;
– Belgische socialeverzekeringsuitkeringen;
– Luxemburgse socialeverzekeringsuitkeringen;
– Belgische gezinsbijslag;
– Belgisch tijdskrediet;
– Duits Kindergeld;
– Duits Erziehungsgeld;
– Duits Elterngeld;
– Duitse Altersteilzeitregelung.
De uitkeringen uit de Duitse Rentenversicherungen, de Belgische socialeverzekeringsuitkeringen ingevolge de 'sociale zekerheid voor werknemers' en de Luxemburgse socialeverzekeringsuitkeringen (wegens arbeid in dienstverband) zijn door de relatie met de (tegenwoordige of vroegere) dienstbetrekking (van belastingplichtige zelf dan wel van een ander) te bestempelen als inkomsten uit arbeid. Deze Rentenversicherungen en socialeverzekeringsuitkeringen zijn, afgezien van vrijwillige voortzetting na de dienstbetrekking, inherent aan het (hebben) bestaan van de dienstbetrekking. Gelet op het vorenstaande kan er in de praktijk zoveel mogelijk van worden uitgegaan dat de uitkeringen bij de uitkeringsgerechtigde zelf zijn belast, en wel in de regel als loon in de zin van de artikelen 3.81 en 3.82 van de Wet IB. Dat neemt niet weg dat in bepaalde gevallen een zelfstandige toetsing aan de feitelijke situatie een ander standpunt rechtvaardigt, hetwelk dan ook moet worden gevolgd. Hiermee heb ik geen oordeel gegeven omtrent de behandeling van de uitkeringen voor de toepassing van de belastingverdragen met België, Duitsland en Luxemburg. Dat zal steeds afzonderlijk moeten worden getoetst.
De Belgische kinderbijslag en het Duitse Kindergeld behoren met ingang van 1 januari 2001 ingevolge artikel 3.104, onderdeel q, van de Wet IB niet tot de te belasten inkomsten. Aangezien het Belgische kraamgeld, alsmede de Belgische adoptiepremie, en de Belgische kinderbijslag (tezamen aangeduid als gezinsbijslag) in onderling verband staan en als zodanig een bepaald geheel vormen, geldt de onbelastbaarheid ook ten aanzien van het kraamgeld en de adoptiepremie. Gevolg van de onbelastbaarheid is dat op grond van artikel 6.14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB geen recht bestaat op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen waarvoor Belgische gezinsbijslag of Duits Kindergeld wordt ontvangen.
Het tijdskrediet biedt de mogelijkheid tijdelijk de beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken. Gedurende de periode van onderbreking geniet de betrokkene een uitkering van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Deze uitkering is ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB bij de genieter belast als loon. Op grond van artikel 15, paragraaf 1, juncto artikel 18, paragraaf 6, van het Verdrag met België is het heffingsrecht over deze RVA-uitkering die wordt betaald aan een inwoner van Nederland toegewezen aan België. Dit standpunt is eerder bekendgemaakt in een brief aan de Tweede Kamer van 13 januari 2003, nr. IFZ2003/21, V-N 2003/6.11.
Het Duitse Erziehungsgeld is een betaling die gedurende maximaal 24 maanden wordt verstrekt als een ouder zelf voor zijn kind zorgt. De hoogte van de betaling is afhankelijk van het inkomen en wordt alleen verstrekt als de ouder niet meer dan een vastgesteld aantal uur per week werkt. Wie Arbeitslosengeld ontvangt heeft geen recht op Erziehungsgeld. Op grond van deze kenmerken kan het Duitse Erziehungsgeld niet worden aangemerkt als een buitenlandse uitkering die ingevolge artikel 3.104, onderdeel q, van de Wet IB naar aard en strekking overeenkomt met uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingevolge artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, en artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB is het Duitse Erziehungsgeld bij de genieter belast als belastbare publiekrechtelijke periodieke uitkering.
Het Duitse Elterngeld is een betaling aan ouders die hun kinderen zelf opvoeden. Het Elterngeld wordt gedurende maximaal 12 maanden betaald in de eerste 14 maanden van het leven van het kind. De ouders mogen niet meer dan 30 uur per week werkzaam zijn en het Elterngeld is inkomensafhankelijk. Op grond van deze kenmerken kan het Duitse Elterngeld niet worden aangemerkt als een buitenlandse uitkering die ingevolge artikel 3.104, onderdeel q, van de Wet IB naar aard en strekking overeenkomt met uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingevolge artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, en artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB is het Duitse Elterngeld bij de genieter belast als belastbare publiekrechtelijke periodieke uitkering.
De Duitse Altersteilzeitregeling is een regeling uit het Duitse Sozialgesetzbuch welke tot doel heeft om oudere werknemers voorafgaand aan pensionering in de gelegenheid te stellen gedurende een vastgestelde periode deeltijdwerk (50%) te verrichten en zodoende de herintreding van werkloze werknemers mogelijk te maken of de plaats in te laten nemen door een schoolverlater. De werknemer ontvangt ten minste 70% van het laatste verdiende loon en de werkgever vult de premie voor de Rentenversicherung tot ten minste 90% aan. De werkgever ontvangt voor deze extra loonkosten een vergoeding van het Arbeitsamt. Toepassing van de regeling is ook mogelijk door in de eerste helft van de periode een volledige dagtaak te verrichten en in de tweede helft van de periode van werk te zijn vrijgesteld. De uitkering op grond van de Altersteilzeitregeling is ingevolge artikel 3.81 van de Wet IB bij de genieter belast als loon. Dit loon wordt, evenals andere loonbestanddelen, voor de toepassing van het Verdrag met Duitsland aangemerkt als inkomsten waarvoor het artikel inzake niet-zelfstandige arbeid geldt. In de situatie dat werkgever en werknemer de regeling toepassen door in de eerste helft van de periode een volledige dagtaak te verrichten en in de tweede helft van de periode van werk te zijn vrijgesteld, geldt dat het heffingsrecht ter zake van het in de tweede periode uitbetaalde loon wordt bepaald door het causaal verband tussen het in de tweede periode uitbetaalde loon en de in de eerste periode extra gewerkte uren. Met andere woorden: het heffingsrecht over het in de tweede periode uitbetaalde loon volgt in dezelfde mate het heffingsrecht ter zake van de in de eerste periode extra gewerkte uren. Als de Altersteilzeitregeling wordt toegepast voor Duitse ambtenaren die in Nederland wonen dan geldt hiervoor dat het heffingsrecht over het loon is toegewezen aan Duitsland als kasstaat.
Het besluit van 7 april 2009, nr. CPP2009/93M is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-9763.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.