Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 18 februari 2014, nr. WJZ / 13180806, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 64 Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bedrijf:

bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

b. besluit:

Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

c. runderdrijfmest:

drijfmest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit gebruik meststoffen, afkomstig van runderen;

d. RVO.nl:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, bedoeld in artikel 1 van het Instellingsbesluit baten-lastenagentschap Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

e. tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffenwet.

Artikel 2

Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, wordt verleend, voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest, waarbij de runderdrijfmest:

  • a. geproduceerd is op het eigen bedrijf;

  • b. op grasland van het eigen bedrijf wordt aangewend;

  • c. niet wordt aangewend op een afstand van ten minste twee meter vanaf de insteek van een watergang.

Artikel 3

Aan de in artikel 2 bedoelde vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. In het jaar 2013:

    • 1°. bestond minimaal 85 procent van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond uit grasland;

    • 2°. bedroeg de kunstmestgift op het bedrijf minder dan 100 kilogram stikstof per hectare grasland;

    • 3°. was het stikstofoverschot op het bedrijf maximaal 125 kilogram stikstof per hectare;

    • 4°. was de melkproductie van het bedrijf niet hoger dan 14.000 kilogram per hectare, indien de op het bedrijf geproduceerde mest niet volledig kon worden geplaatst op het eigen bedrijf;

    • 5°. was het gemiddelde gewogen ureumgetal van de op het bedrijf tussen 1 januari en 1 mei en tussen 1 november en 1 januari geproduceerde melk lager dan 21 milligram per 100 gram melk;

    • 6°. werd het melkvee op het bedrijf minimaal 150 dagen per kalenderjaar minimaal 6 uur per dag geweid.

  • b. Uiterlijk 7 dagen voordat van de vrijstelling gebruik gemaakt wordt, meldt de landbouwer het bedrijf voor de toepassing van artikel 2 aan bij RVO.nl waarmee de landbouwer verklaart te voldoen aan de onder a genoemde voorwaarden.

  • c. De landbouwer bewaart de stukken waarmee aannemelijk kan worden gemaakt dat aan de onder a genoemde voorwaarden is voldaan, en een afschrift van de melding, als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling bovengronds aanwenden 2014.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 18 februari 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

Deze vrijstellingsregeling staat melkveebedrijven onder voorwaarden toe op het bedrijf geproduceerde runderdrijfmest, op eigen bedrijf, bovengronds aan te wenden. Daarmee wordt afgeweken van de methoden die zijn voorgeschreven in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen. De regeling strekt ter uitvoering van de motie van het lid van Gerven c.s. (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 68), waarin de regering wordt gevraagd aan maximaal honderd gecertificeerde kringboeren van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de vereniging Noordelijke Friese Wouden (NFW) voor een periode van vijf jaar vrijstelling te verlenen voor bovengrondse aanwending van drijfmest teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling.

Zoals ook uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer van 5 februari 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 86) is de regeling niet geheel uitgewerkt volgens het verzoek in de motie. Gelet op het gelijkheidsbeginsel kon de vrijstelling niet worden beperkt tot uitsluitend gecertificeerde leden van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu en de vereniging Noordelijke Friese Wouden. In plaats daarvan zijn de relevante kenmerken van het certificaat van de twee verenigingen als voorwaarde opgenomen om gebruik te mogen maken van de vrijstelling. Gevolg daarvan is dat niet is geborgd dat maximaal 100 bedrijven van de voorziening gebruik maken. Gelet op die onzekerheid is – eveneens in afwijking van de motie – besloten de regeling in eerste instantie te treffen voor één jaar. Op basis van een evaluatie zal een besluit worden genomen over verlenging.

Van de vrijstelling mag gebruik worden gemaakt door alle bedrijven die voldoen aan de in de artikel 3 genoemde voorwaarden.

De meldplicht genoemd onder b is opgenomen om te kunnen volgen in hoeverre van de regeling gebruik wordt gemaakt. Zij maakt ook een doelmatiger controle mogelijk op de naleving van de voorwaarden.

Een ondernemer die gebruik wil maken van de vrijstelling moet bij de melding verklaren dat aan de voorwaarden is voldaan. Hij zal dat bij controle aannemelijk moeten kunnen maken met bewijsstukken van bijvoorbeeld leveranciers of afnemers of verklaringen van deskundigen.

Advies Technische Commissie Bodem

Over de vrijstelling is overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de Wet Bodembescherming, advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB); deze heeft haar bemerkingen gegeven in een advies van 16 januari 2014 (TCB A091 (2014)).

De TCB wijst er in haar advies op dat de voorwaarden waaraan gebruikers moeten voldoen maar beperkt compenseren voor de extra ammoniak die vervluchtigt bij bovengrondse aanwending. De TCB stelt vast dat daarmee het nadelige effect van de voorziening sterker wordt naarmate meer ondernemers er gebruik van maken.

Ook signaleert de TCB dat aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearm aanwenden niet is aangetoond, net zo min als negatieve effecten op de gewasopbrengst. De TCB ziet daarom reden de technisch-wetenschappelijke onderbouwing van de vrijstelling ter discussie te stellen.

Regeldruk

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) raamt de kosten die bedrijven moeten maken om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan op een bedrag van circa 120 euro per bedrijf. Op basis van de bedrijfsgegevens waarover de dienst beschikt, heeft RVO.nl becijferd dat 156 bedrijven zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden. Bij 80 procent deelname zouden de totale kosten voor bedrijven uitkomen op circa 15.000 euro.

Inwerkingtreding

De vrijstellingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2014. Deze periode loopt gelijk aan de periode waarop dierlijke mest mag worden uitgereden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven