Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 8 mei 2014, nummer WBV 2014/23, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.1 Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • c. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA, die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • d. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • e. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • f. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en langer dan zes maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen.

Ad d.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich mee heeft gebracht.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 mei 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

Algemeen

De beleidsregel dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf bij buitenlandse detentie mits de vreemdeling binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd, is gebaseerd op het uitgangspunt dat het hier geen vrijwillige vorm van verplaatsing van het hoofdverblijf betreft. Aangenomen werd dat de buitenlandse detentie een omstandigheid betrof die de vreemdeling niet kan worden verweten. Dit uitgangspunt wordt niet langer onderschreven. Buitenlandse detentie is geen omstandigheid die buiten de schuld van de vreemdeling is gelegen. Een verblijf van meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland vormt derhalve aanleiding om verplaatsing van het hoofdverblijf aan te nemen, ook indien dit verblijf (mede) wordt veroorzaakt door detentie.

Bij verplaatsing van het hoofdverblijf is de feitelijke duur van het verblijf buiten Nederland leidend, niet de ernst van het delict of de strafbedreiging naar Nederlands recht. De verplaatsing van het hoofdverblijf moet als grond om het verblijfsrecht in te trekken dan wel de geldigheidsduur ervan niet te verlengen immers uitdrukkelijk los worden gezien van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid als grond om het verblijfsrecht in te trekken dan wel de geldigheidsduur ervan niet te verlengen. Van een vreemdeling die buiten Nederland verblijft, wordt verlangd dat hij tijdig terugkeert naar Nederland en dat hij zijn gedragingen, ook in strafrechtelijke zin, daarop afstemt. Langdurige buitenlandse detentie wegens een naar Nederlandse maatstaven licht vergrijp wordt als regel dan ook niet buiten beschouwing gelaten. Wel bestaat aanleiding om detentie als gevolg van gedragingen die in Nederland niet strafbaar zijn gesteld buiten beschouwing te laten. Gedacht kan worden aan een veroordeling wegens homoseksuele geaardheid. Buitenlandse detentie blijft eveneens buiten beschouwing indien zij niet is gebaseerd op een rechterlijke veroordeling. Dit is bijvoorbeeld het geval indien na een langdurig voorarrest vrijspraak volgt of slechts een geldboete wordt opgelegd, of indien de strafzaak na een langdurig voorarrest wordt geseponeerd.

Dit wijzigingsbesluit is een niet-toegestane nieuwe beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije en artikel 13 Besluit 1/80. De tekst zoals die gold voor het moment van inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit blijft dan ook van toepassing op de vreemdeling die onder de werkingssfeer van artikel 41, eerste lid, Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije dan wel artikel 13 Besluit 1/80 valt.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven