Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2014, 13509 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2014, 13509 | beleidsregel |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op de artikelen 4.1 tot en met 4.7 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van afdeling 4 Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2020 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Aanvragen om in aanmerking te komen voor een strategisch partnerschap in het kader van Strategische partnerschappen pleiten en beïnvloeden 2016–2020 worden ingediend in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot 1 september 2014 12.00 uur aan de hand van het daartoe door de minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1
De selectie van de strategische partners vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor een strategisch partnerschap in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2021 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.
Dit besluit zal met de bijlage, met uitzondering van de annexen bij de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst. Annexen bij de bijlage worden via internet bekend gemaakt.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de Directeur-Generaal Internationale samenwerking, R. Swartbol.
Het beleidskader ‘Samenspraak en tegenspraak’ vormt de leidraad voor het aangaan van relaties met maatschappelijke organisaties in de periode 2016–2020 op het terrein van pleiten en beïnvloeden. Dit kader bouwt voort op de in april 2013 gepubliceerde nota ‘Wat de wereld verdient, een nieuwe beleidsagenda voor hulp, handel en investeringen’2 en de daaropvolgende uitwerking in de kamerbrief: ‘Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context’3 van 9 oktober 2013.
Nederland kent een lange traditie als het gaat om ondersteuning van maatschappelijke organisaties die actief zijn in lage- en middeninkomenslanden. Maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen de stem van burgers: lokaal, nationaal en internationaal. Ze kunnen overheden ertoe bewegen meer verantwoording aan burgers af te leggen en zo de legitimiteit vergroten. Dat draagt bij aan grotere sociale cohesie, opener en steviger democratieën, betere aanpak van milieuproblemen, een gunstiger ondernemingsklimaat, meer kansen voor iedereen en minder ongelijkheid.
De laatste jaren is in een aanzienlijk aantal lage- en middeninkomenslanden sprake van substantiële economische groei. Die groei leidt echter niet vanzelf tot ontwikkeling voor iedereen. Vaak neemt de kloof tussen arm en rijk zelfs toe. In de nieuwe beleidsagenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en in de visie op de internationale ontwikkelingsagenda na 2015 neemt terugdringing van ongelijkheid een prominente plaats in. Daarbij gaat het niet alleen om economische ongelijkheid, maar ook om ongelijkheid in sociaal, politiek, religieus of etnisch opzicht alsook vanwege sekse of seksuele geaardheid.
Vanzelfsprekend zijn maatschappelijke organisaties daarbij een voorname actor. Zij zorgen voor teugels en tegenwichten in de maatschappij. Als gesprekspartners van overheid en bedrijfsleven hebben ze een bepleitende en agenda-beïnvloedende rol als het gaat om inclusieve en duurzame groei en ontwikkeling. Tegelijk fungeren ze als waakhond om erop toe te zien dat gemaakte afspraken en gedane beloftes nagekomen worden.
Een samenleving kan niet zonder deze functie van maatschappelijke organisaties. Daarom stelt dit beleidskader de pleitende en beïnvloedende rol van maatschappelijke organisaties centraal. De vorm die hiervoor is gekozen, is het aangaan van strategische partnerschappen tussen maatschappelijke organisaties en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna te noemen de Minister).
Om meer ruimte te bieden aan vernieuwing komt er per 2016 ook een Innovatiefonds. Dit fonds is bedoeld voor innovatieve ideeën op het terrein van ‘pleiten en beïnvloeden’ van organisaties die niet als partner deelnemen in strategische partnerschappen. De criteria voor dit fonds zullen in 2015 worden uitgewerkt. Ook het intensiveren van directe financiering van zuidelijke organisaties via ambassades (accountability fonds) vanaf 2016 past binnen dit kader.
Dit kader is als volgt opgebouwd:
In hoofdstuk 2 worden de beleidsuitgangspunten benoemd die de basis vormen voor de nieuwe samenwerkingsvorm. Naast de overkoepelende doelstelling treft u een korte beschrijving van de kernbegrippen pleiten en beïnvloeden, strategisch partnerschap, enabling environment, legitimiteit, capaciteitsversterking en Theory of Change.
Hoofdstuk 3 schetst de relatie die de Minister wil aangaan met maatschappelijke organisaties: strategische partnerschappen.
Hoofdstuk 4 beschrijft het proces van selectie van partners. Hier wordt onder andere toegelicht op basis van welke kwaliteiten organisaties in aanmerking kunnen komen voor een strategisch partnerschap.
In hoofdstuk 5 wordt gedefinieerd aan welke criteria organisaties moeten voldoen om zich te kwalificeren als partner. De uitwerking van de criteria vindt u in het aanvraagstramien (annex 1) dat bij dit kader hoort.
Hoofdstuk 6 beschrijft het beoordelingstraject.
Hoofdstuk 8 beschrijft de financiële middelen en het tijdpad.
Hoofdstuk 7 gaat in op de monitoring en evaluatie van de partnerschappen.
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 9 oktober 2013 hecht het Kabinet aan een sterke rol van maatschappelijke organisaties bij de verwezenlijking van de agenda voor hulp, handel en investeringen.
Maatschappelijke organisaties opereren tussen de staat, de burgers en de markt. Met hun eigenstandige positie en verankering in de maatschappij verbinden en vertegenwoordigen zij de belangen van diverse groepen in de samenleving. De rollen die deze organisaties spelen zijn divers en hangen af van de behoefte, de context en het soort organisatie. In lage- en middeninkomenslanden zijn veel lokale organisaties in de loop der jaren sterker geworden.
Toenemende verwevenheid van wereldvraagstukken vraagt om het verbinden van lokale en mondiale beleidsagenda’s. Dit vereist een ketenanalyse en vraagt om complementaire rollen van maatschappelijke organisaties wereldwijd, maar ook een andere manier van samenwerken tussen overheden, kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties en particulieren.
Om maatschappelijke organisaties effectief tegenspel te kunnen laten bieden in deze veranderende en globaliserende context, staat het versterken van de rol van ‘pleiten en beïnvloeden’ in dit beleidskader centraal. Deze rol is immers essentieel voor het aanspreken van beleidsmakers en bedrijven om zo bij te dragen aan inclusieve groei en ontwikkeling en het terugdringen van ongelijkheid. Een gezamenlijke inzet van instrumenten en werkwijzen van pleiten en beïnvloeden van strategische partners kan inspanningen met elkaar verbinden en zo de effectiviteit hiervan verbeteren.
De Minister wil dan ook strategische partnerschappen met maatschappelijke organisaties aangaan. Strategische partnerschappen die zich baseren op wederzijds vertrouwen, ruimte laten aan elkaars identiteit, expertise, ervaring en netwerk. Daarbij hoort dat de partners elkaars eigenstandige rollen en verantwoordelijkheden respecteren. Maar ook dat de partners momenten en mogelijkheden identificeren van gezamenlijke en complementaire inzet om effectief verandering te bepleiten en beleid te beïnvloeden.
In een dergelijke relatie past ook een kritische houding naar elkaar en daarbij houdt tegenspraak elkaar scherp. Flexibiliteit en snel kunnen inspelen op nieuwe ontwikkelingen vragen om afspraken op hoofdlijnen met daarbinnen de mogelijkheid om te variëren en aan te passen. Dit betekent ook samen risico’s durven nemen.
De overkoepelende doelstelling van dit beleidskader is het versterken van maatschappelijke organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden in hun rol als pleiter en beïnvloeder. Dit stelt deze organisaties in samenwerking met hun (internationale) partners en via hun netwerken in staat op lokaal, nationaal en internationaal niveau hun rol te spelen in pleitbezorging en beïnvloeding en zo bij te dragen aan duurzame inclusieve ontwikkeling voor iedereen en aan het bestrijden van armoede en onrecht.
Dit kader kent een aantal kernbegrippen. Voor een goede interpretatie zijn die hier kort beschreven.
Pleiten en beïnvloeden
‘Pleiten en beïnvloeden’ wordt in dit kader gebruikt als samenvattende term voor verschillende instrumenten en strategieën die kunnen worden ingezet om onderwerpen op de agenda van politiek en bedrijfsleven te krijgen en/of te houden, met het doel structurele oorzaken van armoede en onrecht aan te pakken en beleid duurzaam te veranderen.
Onderstaand schema illustreert de verschillende dimensies van ‘pleiten en beïnvloeden’.4
‘Pleiten en beïnvloeden’ kan plaatshebben op verschillende niveaus: lokaal, nationaal – ook in Nederland – regionaal en internationaal. Vaak is een verbinding tussen deze niveaus nodig om een duurzaam effect te behalen. Pleitbezorging en beïnvloeding zijn geen lineaire processen en het bereiken van resultaten vergt vaak een lange adem. Het versterken van capaciteit voor ‘pleiten en beïnvloeden’ en het scheppen van randvoorwaarden om te kunnen functioneren, zijn daarbij essentiële activiteiten.
Een effectieve inzet op ‘pleiten en beïnvloeden’ baseert zich op onderzoek, analyse en geleerde lessen in de praktijk (evidence based). Afhankelijk van onder meer de landencontext, de fase waarin veranderingsprocessen en/of beleidsvorming zich bevindt, de machtsverhoudingen en de betrokken actoren kunnen verschillende (combinaties van) instrumenten zoals advisering, pleiten, beïnvloeden en activisme worden ingezet.
Zo kunnen bijvoorbeeld publiekscampagnes worden ingezet via (sociale)media, door middel van openbare bijeenkomsten, in toespraken en publieke en politieke debatten. Het mobiliseren, betrekken en de bewustwording van burgers, alsook het beïnvloeden van invloedrijke personen zijn daarbij van cruciaal belang.
Beleidsbeïnvloeding via advisering, pleiten en onderhandelen, wordt ingezet bij het ontwikkelen van lokaal of nationaal overheidsbeleid of internationaal beleid van de verschillende organisaties van de Verenigde Naties, maar ook bij het beïnvloeden van raden van bestuur van bedrijven. Men probeert relaties en vertrouwen op te bouwen met de betrokken actoren en zet diplomatieke vaardigheden in om bruggen te slaan en win-win situaties te creëren.
Ook kunnen de omstandigheden zodanig zijn dat werken achter de schermen noodzakelijk is. Het aangaan van informele contacten, het zoeken naar compromissen, het slaan van bruggen tussen groepen die tegenover elkaar staan en het aangaan en in stand houden van dialoog zijn dan essentieel. Voorbeelden hiervan zijn het bemiddelen tussen voormalige strijdende groepen in fragiele staten of het bevorderen van het vreedzaam samenleven van verschillende groepen in de gemeenschap.
Soms zal een meer openlijke, activistische en confronterende manier van opereren nodig zijn om veranderingen te handhaven of af te dwingen.
Activiteiten als dienstverlening en het verstrekken van basisvoorzieningen door maatschappelijke organisaties zijn vaak – en terecht – verbonden met ‘pleiten en beïnvloeden’. Zo kan een maatschappelijke organisatie op basis van haar geleverde diensten een plaats aan tafel hebben veroverd bij de overheid of het bedrijfsleven. Binnen dit kader kiest de Minister ervoor zich te beperken tot ondersteuning van de pleitende en beïnvloedende rol van maatschappelijke organisaties. Daarom valt financiering van dienstverlening en het leveren van basisvoorzieningen niet binnen de reikwijdte van dit subsidiebeleidskader.
Strategisch partnerschap
Een strategisch partnerschap betreft een samenwerkingsverband van een (alliantie van) maatschappelijke organisatie(s) en de Minister dat een gezamenlijk strategisch doel nastreeft. Dit doel sluit aan bij de brede agenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en past binnen de algemene doelstelling van dit beleidskader. Het strategisch partnerschap biedt meerwaarde en richt zich op een strategisch doel dat moeilijk door de partijen afzonderlijk kan worden behaald. Subsidieverlening van een maatschappelijke organisatie is een van de onderdelen van het partnerschap maar de samenwerking omvat meer dan een financiële relatie.
Legitimiteit
Maatschappelijke organisaties die pleiten en beïnvloeden vertegenwoordigen een achterban en ontlenen hun legitimiteit aan universele waarden zoals vastgelegd in VN-conventies, verdragen en gedragscodes op het terrein van mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Zij werken op basis van feiten en expertise en aan de hand van analyses, en zij leggen verantwoording af over wat zij doen aan de samenleving, hun achterban, de overheid en hun financiers.
Enabling environment: het scheppen van randvoorwaarden
Voorwaarden voor maatschappelijke organisaties om effectief te kunnen opereren kennen verschillende dimensies: sociaal-cultureel, politiek, economisch-financieel en juridisch. Essentieel is dat een samenleving het belang van pluriformiteit alsook de rol van maatschappelijke organisaties als pleitbezorger en waakhond erkent. Deze eigenstandige rol van maatschappelijke organisaties moet in wetgeving verankerd zijn. Dit impliceert erkenning door de overheid van het recht op vrije vergadering en vrije meningsuiting5.
In landen waar deze voorwaarden niet voldoende aanwezig zijn, zal het verbeteren van deze voorwaarden onderdeel moeten zijn van de samenwerking tussen internationale en nationale maatschappelijke organisaties. Donoren en internationale (maatschappelijke) organisaties kunnen steun en rugdekking bieden onder moeilijke omstandigheden en op hun beurt pleiten en beïnvloeden om deze voorwaarden te verbeteren.
Capaciteitsversterking
Capaciteitsversterking richt zich enerzijds op het versterken van partnerorganisaties in termen van expertise, management en financieel beheer. Anderzijds richt deze zich op het ontwikkelen van kernbekwaamheden en -vaardigheden die nodig zijn om ook op termijn in een veranderende context relevant te blijven en resultaten te blijven behalen. Deze kernbekwaamheden zijn6:
• Zich verbinden aan een bepaald doel en daarnaar handelen: Capability to act and commit
• Resultaten behalen: Capability to deliver
• Relaties aangaan met externe stakeholders: Capability to relate to external stakeholders
• Zich aanpassen wanneer nodig: Capability to adapt and self-renew
• Coherent handelen: Capability to achieve coherence
Theory of change
De basis voor een strategisch partnerschap gericht op ‘pleiten en beïnvloeden is een veranderstrategie of ‘Theory of Change’.
Een ‘Theory of Change’ 7 is een serie bouwstenen die in hun samenhang beschrijft hoe een lange termijndoel te behalen. De onderliggende analyse, aannames, voorwaarden, beoogde resultaten – outputs, outcomes en impact – worden hierin op een logische wijze gepresenteerd. De ‘Theory of Change’ dient als basis om per stap in het proces interventies te kunnen definiëren. Hierbij wordt ook inzichtelijk gemaakt welke rollen de verschillende stakeholders spelen. De aannames onderbouwen het geschetste veranderproces.
Het is niet eenvoudig om succes en resultaten van een strategie voor pleiten en beïnvloeden te meten. Wanneer is een resultaat een effect van pleiten en beïnvloeden en kan een succes aan een specifieke actor worden toegerekend en wanneer waren het vooral andere omstandigheden die hebben geleid tot een bepaalde verandering? Om toch het effect van pleiten en beïnvloeden zo goed mogelijk te kunnen monitoren en evalueren, is het essentieel dat in de ‘Theory of Change’ aannemelijk wordt gemaakt dat de activiteiten op het terrein van ‘pleiten en beïnvloeden’ leiden tot verandering in beleid, structuren en processen en uiteindelijk in het leven van mensen.
• Nederlandse maatschappelijke organisaties (al dan niet in alliantie) met bewezen kwaliteit en aantoonbaar track record op het gebied van ‘pleiten en beïnvloeden’ en ervaring met het versterken van de pleitende en beïnvloedende capaciteit van organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden.
• Maatschappelijke organisaties met een hoofdkantoor in lage- of lage-middeninkomenslanden in alliantie met minstens één Nederlandse maatschappelijke organisatie – zoals bedoeld in voorgaande bullet – gericht op het versterken van de pleitende en beïnvloedende capaciteiten van organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden. De organisaties beschikken over bewezen kwaliteit en een aantoonbaar trackrecord op het gebied van ‘pleiten en beïnvloeden’ en hebben ervaring met het versterken van de pleitende en beïnvloedende capaciteit van organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden.
Organisaties kunnen zich zelfstandig als partner presenteren of deel uitmaken van een alliantie van organisaties namens welke een penvoerder zich presenteert. Een alliantie is een samenwerkingsverband van twee of meer maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. Alle partijen leveren een bijdrage aan de einddoelstellingen en hebben gezamenlijk en ten opzichte van elkaar aantoonbare meerwaarde. Deze meerwaarde kan zich manifesteren op meerdere thema’s, maar ook organisaties gericht op één enkel onderwerp (nicheorganisaties) kunnen hun belangstelling om strategisch partner te worden kenbaar maken.
Internationale Maatschappelijke Organisaties (INGO’s) komen niet in aanmerking als aanvrager en/of penvoerder voor dit subsidiebeleidskader. Wel kunnen zij in een alliantie deelnemen aan een partnerschap.
Een maatschappelijke organisatie kan slechts éénmaal een aanvraag indienen en kan maar éénmaal als partner worden geselecteerd, hetzij als penvoerder voor een alliantie hetzij als zelfstandige organisatie. Wel kan een maatschappelijke organisatie daarnaast mede-indiener zijn in nog één andere alliantie.
De inhoudelijke focus van de strategische partnerschappen is gerelateerd aan de brede beleidsagenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zoals verwoord in de nota ‘Wat de wereld verdient’. De potentiële partner kan aansluiten bij elk van de daarin opgenomen onderwerpen.
Dit beleidskader is erop gericht maximaal 25 strategische partnerschappen tot stand te brengen tussen maatschappelijke organisaties of allianties van maatschappelijke organisaties en de Minister. Bewezen kwaliteiten van de organisaties, in het verleden behaalde resultaten en strategisch potentieel dienen als basis voor het vertrouwen waarop de strategische partnerschappen worden ingevuld.
Het strategisch partnerschap is meer dan alleen een subsidierelatie.
De geselecteerde organisaties gaan een partnerschap aan met de Minister en werken aan het bereiken van een gezamenlijk gedefinieerd strategisch doel. Om dit succesvol te kunnen doen, zijn concrete samenwerking, afstemming en inzet van beide partners nodig. De basis wordt gelegd door een gezamenlijke analyse die leidt tot een gedeelde visie op de meerwaarde van deze samenwerking. De inspanningen van de partners kunnen op internationaal niveau, op het niveau van afzonderlijke lage- en lage-middeninkomenslanden en in Nederland plaatsvinden.
De geselecteerde partner dient in 2015 een programmavoorstel in dat als basis dient voor een subsidierelatie. De geformuleerde doelen en resultaten in dit voorstel zijn gerelateerd aan het strategische doel en aan het vergroten van het vermogen om te pleiten en beïnvloeden van maatschappelijk organisaties in lage- en middeninkomenslanden. De partner kan – uiteraard binnen het beleidskader – een groot deel van het programmavoorstel vervolgens zelf invullen. Er hoeft vooraf geen gedetailleerd activiteitenplan of budget te worden overlegd.
Een beperkt deel van het totaal beschikbare budget wordt gereserveerd voor een jaarlijkse flexibele invulling. Deze fondsen kunnen worden ingezet voor onderwerpen die op basis van de actualiteit worden bepaald en een directe respons vragen. De onderwerpen kunnen zowel door de Minister als een partner worden voorgedragen.
Binnen het partnerschap heeft iedere partner zijn eigen netwerken, ervaringen, kwaliteiten en instrumenten. Het gezamenlijk leren en benutten van elkaars kwaliteiten vergroten de kans op succes. Het bundelen van de ingebrachte expertise en capaciteit is een effectief middel om meerwaarde te creëren. Diplomatieke ervaring, contacten en netwerken van het ministerie worden zo verbonden met de expertise, contacten en netwerken van de maatschappelijke partners. Dit samenwerkingsverband zet in op het behalen van resultaten die de partners afzonderlijk niet kunnen behalen.
Tegelijkertijd behoudt iedere partner de eigen identiteit en erkennen de partners elkaars principiële onafhankelijkheid. Afspraken over rollen, taken, verantwoordelijkheden en communicatie worden vastgelegd. De soort rollen die kunnen worden gespeeld zijn afhankelijk van de eigenheid en het karakter van de partners en uiteraard de context waarbinnen wordt geopereerd. Wederkerigheid en gelijkwaardigheid houden ook in dat partners elkaar kunnen aanspreken en vragen om bepaalde interventies of juist terughoudendheid als de actualiteit daartoe aanleiding geeft.
Binnen een partnerschap is samenwerking niet altijd op alle punten mogelijk (cooperative conflict) noch noodzakelijk. Tegenspraak is onderdeel van een partnerschap; dit houdt scherp en waar het schuurt ontstaat energie die kan leiden tot verandering. Het uitgangspunt blijft de zaak waarvoor beide partijen zich inzetten, maar daarbij kunnen zich situaties voordoen waarin niet samen wordt opgetrokken.
Het aangaan van partnerschappen veronderstelt duidelijke afspraken op strategisch niveau en de nodige vrijheid voor partners op operationeel niveau. Dit zonder concessie te doen aan de kwaliteit van uitvoering van activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de geformuleerde doelen en resultaten.
Een partnerschap vraagt om regelmatig, actief en open overleg op basis van actualiteit; dit kan zowel op landenniveau met ambassades als met het departement plaatsvinden. Daarnaast is er jaarlijks een strategisch beleidsoverleg waarin de resultaten worden besproken aan de hand van de ‘Theory of Change’, het programma en op basis van de ontwikkelingen zoals die in IATI8 te volgen zijn. Partners spreken elkaar aan op behaalde resultaten.
Het maximum van 25 partnerschappen is gekozen om enerzijds recht te doen aan de verschillende thema’s binnen de beleidsagenda en anderzijds te garanderen dat elk partnerschap kwalitatief kan worden ingevuld.
Partners worden geselecteerd op kwaliteit en strategisch potentieel. Dat wil zeggen dat zij beschikken over relevante ervaring, capaciteiten en expertise. Zij hebben innovatiekracht en visie en zetten zich in voor inclusieve groei en ontwikkeling voor iedereen, voor bestrijding van armoede en van onrecht. In hun werkzaamheden zijn zij professioneel in hun aanpak van ‘pleiten en beïnvloeden’. Tevens hebben zij ervaring met het versterken van capaciteit van hun partnerorganisaties die te relateren is aan de 5 kernbekwaamheden zoals beschreven onder 2.2.
Om effectief te kunnen pleiten en beïnvloeden moet een maatschappelijke organisatie beschikken over specifieke expertise en ervaring en daarop afgestemde Planning, Monitoring en Evaluatie instrumenten (PME). Uiteraard beschikt de partner over een adequate administratieve organisatie en is het financieel beheer op orde. Tevens is de organisatie transparant in haar handelen en legt zij verantwoording af aan publiek en financiers. De organisatie baseert zich op feiten bij de realisatie van helder gedefinieerde doelen. Ook beschikt de organisatie over een netwerk van relevante contacten.
Anders dan bij een reguliere tenderprocedure, stellen de (allianties van) maatschappelijke organisaties geen uitgewerkt programmavoorstel op, maar presenteren een track record en één of meer ‘Theory(ies) of Change’ die de organisatie of alliantie als basis ziet voor het strategisch partnerschap. Tevens wordt de organisatie gevraagd om een aantal referenten voor te dragen.
(Allianties van) maatschappelijke organisaties die in aanmerking willen komen als partner voor een strategisch partnerschap met de Minister moeten voldoen aan een aantal criteria en beschikken over aantoonbare ervaring en strategisch potentieel.
1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke organisatie of alliantie zonder meer moet voldoen. Indien een organisatie of alliantie niet voldoet aan één of meer drempelcriteria, komt de organisatie of alliantie niet in aanmerking voor een verdere beoordeling.
2. Maatstaven met betrekking tot de kwaliteit van het trackrecord van de organisatie of de alliantie waaruit in het verleden behaalde resultaten blijken op het terrein van pleiten en beïnvloeden, en de resultaten van het versterken van de capaciteit van maatschappelijke organisaties ten aanzien van pleiten en beïnvloeden.
3. Maatstaven met betrekking tot de kwaliteit van een ‘Theory of Change’ die de organisatie of alliantie als basis ziet voor het beoogde doel van de organisatie of alliantie in het partnerschap. Deze ‘Theory of Change’ gaat vergezeld van een gedegen visie op de eigen rol binnen een strategisch partnerschap met de Minister én op de rol van de Minister daarbinnen.
Aanvragen voor deelname in een strategisch partnerschap worden gedaan aan de hand van het bijgevoegde aanvraagstramien dat onderdeel uitmaakt van dit beleidskader.
De beoordeling vindt plaats in twee fasen, resulterend in een besluit over de selectie van partners die in aanmerking komen voor het aangaan van een strategisch partnerschap.
De eerste fase bestaat uit een toets op de drempelcriteria.
De tweede fase bestaat uit de beoordeling van het track record van de organisatie of alliantie en de ‘Theory of Change’; onderdeel hiervan is het nagaan van referenties.
Nadat de selectie van partners heeft plaatsgevonden worden zij uitgenodigd om in samenspraak met de Minister een gezamenlijk strategisch doel te formuleren. Op basis daarvan worden de partners uitgenodigd een inhoudelijk en financieel programmavoorstel op hoofdlijnen in te dienen.
De selectie van een organisatie of alliantie betekent niet automatisch dat er subsidie zal worden verleend. Dit hangt ook af van een succesvolle invulling van een door de partner en de Minister te formuleren strategische doelstelling en bijbehorende resultaten alsook het te presenteren programmavoorstel.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan de maatschappelijke organisatie of alliantie zonder meer moeten voldoen. Bij het niet voldoen aan één van de criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld. Dit betreft criteria met betrekking tot de doelstelling en werkwijze van de aanvragende organisatie of penvoerder van een alliantie. Daarnaast dient de organisatie of alliantie aan te tonen dat zij in staat is een adequaat financieel beheer te voeren.
In deel II van het bijgevoegde aanvraagstramien zijn de 7 drempelcriteria opgenomen en van toelichting voorzien.
Uit het track record blijkt de ervaring en het succes van de organisatie of alliantie ten aanzien van ‘pleiten en beïnvloeden’. Het track record wordt gepresenteerd in de vorm van minstens 3 en maximaal 5 casussen waaruit blijkt:
• Expertise en effectiviteit;
• Flexibiliteit en lerend vermogen;
• Transparantie, verantwoording en draagvlak;
• Inclusiviteit;
• Duurzaamheid;
• Toegevoegde waarde van organisatie of alliantie;
• Aandeel van ‘pleiten en beïnvloeden’ binnen het totale programma van de organisatie of alliantie;
• Kwaliteit PME in relatie tot ‘pleiten en beïnvloeden’.
De kwaliteit van het track record wordt beoordeeld aan de hand van in deel III-1 van in het bijgevoegde aanvraagstramien uitgewerkte maatstaven die betrekking hebben op bovengenoemde factoren.
De ‘Theory of Change’ laat overtuigend zien dat de potentiële partner – al dan niet in alliantie – een visie heeft op het aangaan van een strategisch partnerschap gerelateerd aan een van de onderwerpen van de agenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Ook wordt op basis van de gepresenteerde ‘Theory of Change’ de eigen positie binnen het partnerschap helder geschetst alsook de verwachtingen over de rol van de Minister in het partnerschap. De ‘Theory of Change’ omvat:
• Een strategische doelstelling en de tussenliggende stappen om die te bereiken;
• De onderliggende analyse en aannames;
• Beschrijving van de relevante actoren;
• Meetbare proces- en impactindicatoren;
• Risicoanalyse.
De kwaliteit van de ‘Theory of Change’ wordt beoordeeld aan de hand van in deel III-2 van in het bijgevoegde aanvraagstramien uitgewerkte maatstaven die betrekking hebben op bovengenoemde factoren.
De toets op de drempelcriteria vindt plaats door medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
De beoordeling van het track record en de ‘Theory of Change’ wordt uitgevoerd door een beoordelingscommissie bestaande uit medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en externe experts. Het natrekken van de referenties is onderdeel van de beoordeling. Ook zal een gesprek plaatsvinden met een aantal leden van de beoordelingscommissie. Op basis van vragen van dit panel krijgt de organisatie of alliantie gelegenheid het gepresenteerde nader toe te lichten.
Een externe adviescommissie ziet toe op de kwaliteit, consistentie en objectiviteit van het beoordelingsproces.
Er zullen maximaal 25 partners worden geselecteerd. Dit gebeurt aan de hand van de beoordeling van track record en ‘Theory of Change’ van de potentiële partners aan de hand van de maatstaven zoals uitgewerkt in deel III van het aanvraagstramien. Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner zal de kwaliteit van zowel het track record als van de ‘Theory of Change’ in elk geval als voldoende moeten zijn beoordeeld. De organisaties of allianties die daarbij het beste aan de maatstaven voldoen, komen als eerste in aanmerking als strategische partner. Bij de selectie van de partners wordt tevens gestreefd naar een evenwichtige spreiding van partnerschappen over de onderwerpen van de beleidsagenda van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Na selectie van de partners worden de geselecteerde partners uitgenodigd om in samenspraak met de Minister nadere invulling te geven aan het strategische partnerschap, een gezamenlijk strategisch doel te formuleren en resultaten te benoemen. Ook worden afspraken over rollen en verantwoordelijkheden vastgelegd.
Daarna werken de geselecteerde partners een programmavoorstel uit dat als basis dient voor de subsidierelatie.
Het afleggen van verantwoording vindt plaats op basis van open data conform de IATI-standaarden zoals die vanaf 2016 gelden. Van partners in het strategisch partnerschap wordt verwacht de IATI-ontwikkelingen te volgen en hun verantwoording op basis hiervan in te richten. In aanvulling daarop wordt voor de financiële verantwoording jaarlijks een accountantsrapport overlegd. Reguliere monitoring van de voortgang vindt plaats op basis van de overeengekomen ‘Theory of Change’ en het gepresenteerde programma.
Per partnerschap wordt in 2018 een onafhankelijke evaluatie opgeleverd. Hiervoor wordt in het budget voor het partnerschap een reservering van financiële middelen gemaakt. IOB zal op basis van die individuele evaluaties een overkoepelende evaluatie uitvoeren in 2019.
Per subsidie zal de omvang van de financiële envelop per jaar minimaal EUR 2 miljoen en maximaal EUR 20 miljoen per jaar bedragen.
Binnen een maand nadat de partners zijn geselecteerd zal het totale subsidieplafond bekend worden gemaakt, evenals de wijze waarop de beschikbare middelen worden verdeeld.
Per jaar wordt 99% van de beschikbare middelen toegekend in de vorm van subsidieverlening aan de partners en 1% bestemd als flexibel fonds dat kan worden ingezet voor onderwerpen die op basis van de actualiteit worden bepaald en een directe respons van een (of meer) partnerschap(pen)vragen De onderwerpen kunnen zowel door de Minister als een partner worden voorgedragen.
Tot en met 1 september 2014, 12.00 uur kunnen voorstellen worden ingediend.
Tussen 1–30 september worden de aanvragen voor een strategisch partnerschap op drempelcriteria getoetst. Bij het niet voldoen aan één of meer van deze drempelcriteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld.
De aanvragen van de organisaties of allianties die aan alle drempelcriteria voldoen worden verder beoordeeld aan de hand van de maatstaven voor de kwaliteit van hun track record en ‘Theory of Change’. Besluitvorming over de selectie van de partners vindt plaats op uiterlijk 31 januari 2015.
Voor u ligt het aanvraagstramien voor de selectie van partners ten behoeve van het aangaan van strategische partnerschappen in het kader van pleiten en beïnvloeden.
Ten grondslag aan dit aanvraagstramien liggen de beleidsregels zoals die gepubliceerd in zijn in bovengenoemd besluit. Het aanvraagstramien maakt onderdeel uit van het beleidskader, aanvragers zijn verplicht dit aanvraagstramien te gebruiken bij hun voorstel om in aanmerking te komen voor een strategisch partnerschap.
Per voorstel dient één aanvraagstramien te worden ingevuld en ingediend, voorzien van de in dit stramien genoemde bijlagen.
Om in aanmerking te kunnen komen als partner dient het voorstel ten eerste rechtsgeldig ondertekend te zijn door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon. Tevens dienen, samengevat, de volgende onderdelen van het aanvraagstramien te worden ingevuld.
I. Algemene informatie: gegevens aanvrager
II. Drempelcriteria
III. Selectiecriteria partner
IV. Afsluiting: ondertekening van het voorstel door de daartoe bevoegde medewerker van de aanvragende organisatie
V. Bijlagen: verplichte bijlagen die de aanvrager bij zijn voorstel dient te voegen, eventueel aan te vullen met overige bijlagen
Voor de wijze van beoordeling van de ingediende voorstellen en de bijbehorende planning van de uitvoering van de beoordeling wordt verwezen naar de gepubliceerde beleidsregels.
Indien u uw voorstel digitaal aanlevert, dient u het te zenden naar samen-tegenspraak@minbuza.nl o.v.v. tender ‘Samenspraak en tegenspraak’, Strategische partnerschappen voor pleiten en beïnvloeden 2016–2020.
Originele papieren versies dient u te sturen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken t.a.v. DSO/MO, Bezuidenhoutseweg 67, 2594 AC ’s-Gravenhage, o.v.v. tender strategisch partnerschap pleiten en beïnvloeden 2016–2020.
Voorstellen dienen uiterlijk op 1 september 2014 om 12.00 uur te zijn ontvangen door het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Als u het voorstel persoonlijk of per koerier wilt aanleveren, dan kunt u het voorstel (laten) afgeven bij het afgifteloket voor poststukken (expeditie) van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Bezuidenhoutseweg 67, te 's-Gravenhage.
1. Voorstellen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie (bij voorkeur) digitaal te worden gestuurd aan bovengenoemd e-mail adres. Indien u kiest voor indiening van een papieren versie van het voorstel dient dit te worden gestuurd naar het hierboven aangegeven adres van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.
2. Het voorstel inclusief bijlagen dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal. U wordt vriendelijk verzocht geen informatieve / illustratieve boekwerken in de vorm van Cd-roms, USB-sticks of DVD’s van uw organisatie mee te sturen.
3. Indien het voorstel per post wordt ingediend (anders dan met de aanduiding ‘port betaald’) wordt het voorstel nog als tijdig ingediend beschouwd, mits het voorstel voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, waarbij de datumstempel van de post doorslaggevend is, en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (uiterlijke ontvangstdatum: 8 september 2014)
4. Bij gebruikmaking van een enveloppe met de aanduiding ‘port betaald’ is de datum van ontvangst bepalend bij het vaststellen of het voorstel tijdig, d.w.z. uiterlijk 1 september 2014, 12.00 uur, is ingediend. Houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat de datum van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving en dat op zaterdag en zondag geen post wordt ingeschreven.
5. Indien het voorstel niet aangetekend wordt verzonden berust het risico dat het voorstel nimmer of te laat wordt ontvangen bij de verzender.
6. Voorstellen die later dan genoemde datum en tijdstip worden ingediend, worden niet in behandeling genomen. De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een tijdige en volledige indiening van een aanvraag.
In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een voorstel onvolledig worden ingediend, dan kan de minister vragen om een aanvulling. Als datum van ontvangst van het voorstel zal vervolgens gelden de datum waarop het voorstel is aangevuld. Indien een voorstel pas in de laatste vier weken voor het verstrijken van de deadline van 1 september 2014 12.00 uur wordt ingediend, loopt de indiener het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om de indiener om een aanvulling te vragen aangezien een dergelijke aanvulling niet meer mogelijk is zonder de deadline te overschrijden. In dat geval zal het voorstel derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair was ingediend.
Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt u deze indienen uiterlijk voor 6 juni 17.00 uur 2014, waarna de vragen geanonimiseerd beantwoord worden, uiterlijk op 16 juni, 17.00 uur door middel van publicatie via internet op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties .
Vragen kunnen uitsluitend schriftelijk worden ingediend per e-mail op samen-tegenspraak@minbuza.nl
Praktische aanwijzingen ten aanzien van de voorstellen
• Probeer bij de beantwoording van de onderdelen uit het aanvraagstramien zoveel mogelijk de SMART 9-principes te volgen.
• Bij dit formulier dient een aantal bijlagen te worden meegezonden. Bij de betreffende onderdelen in het stramien wordt dit vermeld; tevens staat aan het eind van dit stramien een overzicht van deze verplicht bij uw voorstel mee te sturen bijlagen. U dient de aangegeven nummering te volgen.
• Indien aangegeven kan er bij de beantwoording worden verwezen naar externe documenten die als bijlage moeten of kunnen worden toegevoegd. U dient steeds aan te geven naar welke passage / bladzijde in de tekst wordt verwezen en u dient alle bijlagen te nummeren.
Inhoudsopgave
Onderstaande volgorde houdt u aan met vermelding van eventuele sub paragrafen en bijbehorende paginanummers.
I. |
Algemene informatie aanvrager |
13 |
II. |
Drempelcriteria |
13 |
III. |
Selectiecriteria partner |
15 |
III.1 |
Track record |
15 |
III.2. |
Theory of Change |
16 |
IV. |
Afsluiting: ondertekening |
16 |
V. |
Verplicht mee te sturen bijlagen |
17 |
ANNEXEN |
||
1. |
Landenlijst lage- en lage-middeninkomenslanden |
|
2. |
Corporate Rates voor conversie vreemde valuta naar euro’s |
|
3. |
Organisatietoets: COCA format |
Algemene gegevens van de aanvrager en voorstel
a. |
Naam aanvragende organisatie |
||||
b. |
Adres en Telefoon |
||||
c. |
E-mail adres |
||||
d. |
Indien u per e-mail bereikbaar bent, geef aan of u akkoord gaat met correspondentie, inclusief formele besluiten, door het ministerie via genoemd e-mail adres. |
||||
e. |
Naam directeur(en), met vermelding van de heer/mevrouw |
||||
f. |
Naam contactpersoon aanvraag, met vermelding van de heer/mevrouw |
||||
f. |
Indien u penvoerder bent van een alliantie, geef aan welke overige organisaties participeren in deze aanvraag als mede-indieners. Gaarne volledige adresgegevens, naam directeur en naam contactpersoon toevoegen. Deze gegevens kunt u eventueel in een bijlage duidelijk vermelden. |
||||
h. |
Naam bank + rekeningnummer (IBAN) van de aanvrager |
||||
i. |
Inkomsten aanvrager (totaalbedrag jaarlijkse organisatiebegroting) |
EUR |
Lokale munt |
Totaal |
|
2011: 2012: 2013: |
|||||
j. |
Geef aan of en zo ja welke subsidie(s) uw organisatie al ontvangt van het ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief bijdragen en subsidies van Nederlandse ambassades), welk bedrag, welke looptijd en welke activiteit het betreft (activiteitennummer). Indien u de gegevens in een bijlage opneemt, gaarne deze bijlage hier vermelden. |
Indien een voorstel niet aan één of meerdere criteria voldoet wordt deze afgewezen en niet verder beoordeeld. Deze criteria worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.
De organisatie voldoet aan de onderstaande criteria:
D.1: de aanvrager, of in het geval van een alliantie, de penvoerder, is een Nederlandse of een in een lage- of lage-middeninkomensland (zie annex 1) gevestigde maatschappelijke organisatie zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Toelichting: Dit blijkt uit de statuten van de organisatie. Hierbij geldt dat een Nederlandse organisatie is opgericht in Nederland, volgens Nederlands recht en statutair in Nederland is gevestigd. Een in een lage- of lage-middeninkomensland gevestigde maatschappelijke organisatie is een organisatie die statutair is gevestigd in één van de landen opgenomen in annex 110 en is opgericht in het land van vestiging volgens het daar geldende recht. Internationale maatschappelijke organisaties (INGO’s) gevestigd in een hooginkomensland of hoger-middeninkomensland komen niet in aanmerking als aanvrager en/of penvoerder. Wel kunnen zij in een alliantie deelnemen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
|||
D.1.a: Maatschappelijke organisaties gevestigd in een lage- of lage-middeninkomensland opgenomen op de landenlijst van annex 1 bij dit aanvraagstramien kunnen op twee manieren deelnemen in een strategisch partnerschap: • als penvoerder van een alliantie, onder voorwaarde dat tenminste één Nederlandse maatschappelijke organisatie lid is van deze alliantie. • als één van de partners die deel uitmaken van een Nederlandse alliantie (d.w.z. een alliantie met een Nederlandse penvoerder). Toelichting: Dit wordt aangetoond door overlegging van een door betrokken partners getekende samenwerkingsovereenkomst in het kader van de alliantie. De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie en van de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaats vindt, alsook een overeenkomst tussen de partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de Minister is gewaarborgd. |
|||
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- D.2: De aanvrager/penvoerder zet zich in voor structurele armoedebestrijding en inclusieve ontwikkeling door samenwerking met maatschappelijke organisaties in meer dan 3 lage- en lage-middeninkomenslanden (zie annex 1). Toelichting: Dit wordt aangetoond aan de hand van de doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten en/of missie. Organisaties kunnen dit ook aantonen door overlegging van (of via hyperlink naar) interne (beleids-)documenten zoals (meerjaren)plannen en/of jaarverslagen. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
|||
D.3: De aanvrager/penvoerder heeft binnen het onder D.2 genoemde werkterrein en in de daar genoemde landen minimaal drie jaar gewerkt aan capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties in lage- en lage-middeninkomenslanden (zie annex 1) op het gebied van pleiten en beïnvloeden. Toelichting: Dit wordt aangetoond door overlegging van (of via hyperlink naar) interne (beleids)documenten zoals jaarplannen en jaarverslagen, evaluaties en/of documenten van derden. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
|||
D.4: De aanvrager/penvoerder beschikt over meerdere relevante netwerken in het kader van pleiten en beïnvloeden. Toelichting: de aanvrager toont dit aan door overlegging van (of hyperlink naar) interne en/of externe documenten waaruit blijkt dat er sprake is van reguliere deelname aan voor pleiten en beïnvloeden relevante lokale, nationale en/of internationale netwerken. Geef de passage/bladzijde aan waarnaar wordt verwezen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
|||
D.5: De aanvrager/penvoerder maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2014 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. Toelichting: De aanvrager onderbouwt dit aan de hand van de inkomsten over de periode 2011 t/m 2013. Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Alle gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
|||
Jaarlijkse totale inkomsten in 2011: EUR ............., waarvan niet BZ: ............ Jaarlijkse totale inkomsten in 2012: EUR ............., waarvan niet BZ: ........... Jaarlijkse totale inkomsten in 2013: EUR.............., waarvan niet BZ: Verwachte inkomsten in 2014: EUR......................., waarvan niet BZ: |
|||
D.6: Wanneer de aanvrager/penvoerder een organisatie binnen Nederland betreft, dient het bruto salaris van management en bestuur van de aanvrager/ penvoerder aan de DG-norm te voldoen (maximaal EUR 129.500 per jaar, op grond van een 36-urige werkweek). Indien de aanvraag wordt ingediend namens een alliantie geldt dit criterium behalve voor de penvoerder tevens voor de in de alliantie participerende Nederlandse organisaties. Het bruto salaris van management en bestuur van een aanvrager/penvoerder van buiten de EU staat niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in redelijke verhouding tot het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie. Indien de aanvraag wordt ingediend namens een alliantie geldt dit criterium behalve voor de penvoerder tevens voor de in de alliantie participerende organisaties van buiten de EU. Toelichting: Toelichting: De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van de leden van het management (inclusief CEO) en het bestuur. |
|||
Naam functie |
Jaarsalaris (netto) |
Overige inkomsten/toelagen |
|
Aantal medewerkers organisatie:.... 1 Aantal medewerkers organisatie(onderdeel): 2 Jaarlijkse totale inkomsten in 2013: 3 Toelichting op complexiteit en strategische positionering van de organisatie (bijv. rol in het internationale beleid, werkterrein, kennisfunctie), op grond waarvan de hoogte van de salarissen is gerechtvaardigd: ..................................................................... Gebruik voor de conversie naar Euro’s, de corporate rates (annex 2) |
|||
D.7: De aanvrager/penvoerder is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door ervaringsdeskundigheid een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de programma’s op het terrein van pleiten en beïnvloeden waarborgen. Toelichting: a) Dit blijkt uit een geldige (minder dan vier jaar oude) en positief beoordeelde organisatietoets dan wel COCA (Checklist Organisational Capacity Assessment) die namens de minister is uitgevoerd in het kader van een subsidie aanvraag. Indien er sindsdien geen veranderingen hebben plaatsgevonden waardoor resultaten geheel of gedeeltelijk achterhaald zijn, dan hoeft de aanvrager geen documenten in te dienen, maar volstaat hij met verwijzing naar deze toets en het activiteitnummer. In het geval dat de aanvrager PARTOS ISO-9001 gecertificeerd is, wordt de aanvrager geacht te voldoen aan drempelcriterium D.7; b) Indien feiten en omstandigheden sinds de toets zoals vermeld onder a) zodanig zijn gewijzigd dat de resultaten van de toets geheel of gedeeltelijk achterhaald zijn, dan dient de aanvrager hieronder aan te geven op welke aspecten verandering heeft plaatsgevonden en zo nodig additionele documenten toe te sturen. c) Indien de aanvrager geen positief beoordeelde organisatietoets dan wel COCA heeft, noch PARTOS ISO-9001 gecertificeerd is, vult de aanvrager de organisatietoets in a.d.h.v. het bijgevoegde COCA format (annex 3). -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
Beschrijf aan de hand van casussen (minimaal 3 en maximaal 5) uit de laatste 3 jaar de ervaring van de organisatie of de alliantie op het terrein van ‘pleiten en beïnvloeden’. De casussen stelt u zo op dat het beoordelingsteam zich een oordeel kan vormen over de visie, werkwijze en capaciteit van de organisatie of alliantie wat betreft ‘pleiten en beïnvloeden’. De vorm van presenteren is vrij, en het geheel van de beschreven voorbeelden geven inzicht in:
• Op basis van welke analyse en strategie de interventies zijn uitgevoerd en welke resultaten zijn behaald. Op welke wijze de analyse is uitgevoerd (gebruikte instrumenten, methoden en bronnen).
• Welke inhoudelijke expertise de organisatie/alliantie heeft opgebouwd op dossiers waar op pleiten en beïnvloeden wordt ingezet en over welke menskracht de organisatie/alliantie daartoe beschikt.
• Hoe de organisatie/alliantie in staat is om relevante invloedrijke beleidsmakers in overheid en bedrijfsleven te selecteren, deze strategisch in te zetten en als volwaardig gesprekspartner te betrekken in overleg en/of onderhandelingen en omgekeerd dat en hoe beleidsmakers en bedrijfsleven de organisatie/alliantie betrekken bij overleg en onderhandelingen.
• Het gebruik van relevante netwerken om de effectiviteit van de interventie te vergroten.
• De mate van effectiviteit van de door de organisatie/alliantie geleverde capaciteitsversterking van de partners van de organisatie/alliantie op het gebied van pleiten en beïnvloeden inclusief de uitdagingen en hoe hiermee is omgegaan.
• Het lerende vermogen van de organisatie/alliantie. Wijze waarop de organisatie op basis van haar PME geleerde lessen heeft gebruikt om processen bij te stellen en/of andere keuzes te maken.
• Het vermogen van de organisatie/alliantie om flexibel, actief en innovatief (samen) te werken.
• De wijze waarop de organisatie/alliantie verantwoording aflegt.
• Of en hoe lokale partners betrokken zijn geweest bij de voorbereiding, planning en uitvoering van de interventies.
• Hoe de organisatie/ alliantie gender mainstreamt en zich specifiek heeft ingezet voor de verbetering van positie en empowerment van vrouwen en met welke resultaten.
• Hoe de organisatie/alliantie zich richt op het verbeteren van de kansen en toegang tot basisvoorzieningen van kwetsbare en gemarginaliseerde groepen, en met welke resultaten.
• Hoe een structurele inbedding van de resultaten heeft plaatsgevonden.
• De toegevoegde waarde van de organisatie/alliantie op het gebied van pleiten en beïnvloeden
In het geval van een alliantie beschrijven de cases tevens:
• Waarom gekozen is voor een alliantie, en wat de meerwaarde is van het werken in een alliantie.
• De ervaring van iedere alliantiepartner op het gebied van ‘pleiten en beïnvloeden’.
U onderbouwt de cases met verwijzing naar evaluaties en/of impactstudies en/of ander materiaal. Iedere casus mag niet langer zijn dan 4.000 woorden (ongeveer 8 pagina’s).
Daarnaast beschrijft u in maximaal 500 woorden:
• Welk aandeel ‘pleiten en beïnvloeden’ inneemt in het totale programma van de organisatie/alliantie (in termen van beslag van menskracht en middelen).
• Hoe door middel van het plannings-, monitoring- en evaluatiesysteem (PME) van de organisatie/alliantie de monitoring, bijsturing en resultaatmeting van interventies op het gebied van ‘pleiten en beïnvloeden’ vorm krijgt.
U noemt 3 referenten waaronder in ieder geval
− Een ambassade, afdeling of directie van het ministerie van Buitenlandse Zaken die namens de minister eerder een financiële bijdrage heeft verstrekt of een andere donor.
− Een partnerorganisatie uit een lage- of lage-middeninkomensland.
Het moet gaan om referenten die in staat zijn een goed beeld te schetsen van uw ervaring met en resultaten van ‘pleiten en beïnvloeden’. U overlegt de naam, telefoon en e-mail gegevens.
Beschrijf in de ‘Theory of Change’ welke sociale verandering u voor een bepaald thema wilt bewerkstelligen, op welke analyse u zich baseert en voor welke strategie u kiest.
De vorm van presentatie van deze ‘Theory of Change’ is vrij. De ‘Theory of Change’ moet in ieder geval de volgende elementen bevatten:
• een lange termijn doelstelling en de tussenliggende stappen die nodig zijn om deze te bereiken.
• voorgenomen interventies
• relevante actoren (stakeholders) en hun onderlinge relaties
• een visie op de eigen positie binnen het partnerschap alsook op de rol van de Minister binnen het partnerschap
• meetbare proces- en impactindicatoren ten behoeve van monitoring en bijstelling
• bepalende factoren voor succes, maar ook potentiële bedreigingen, risico’s en een beschrijving van stappen om deze zoveel mogelijk te beperken.
Ook maakt u de onderliggende aannames expliciet. Deze aannames beschrijven en verklaren de grondslag van het beoogde veranderproces (sociaal, politiek, economisch en cultureel) en de verwachtingen over hoe en waarom de voorgestelde interventies bijdragen aan het realiseren van de beoogde verandering. Tevens verklaren zij de verbinding tussen het uiteindelijk te bereiken doel (impact) en de tussenliggende stappen van output en outcome.
NB: Een organisatie of alliantie die op meer thema’s aan ‘pleiten en beïnvloeden’ werkt, kan voor maximaal 4 thema’s een ‘Theory of Change’ inleveren.
De ‘Theory of Change’ is niet langer dan 3.000 woorden (ongeveer 6 pagina’s).
Aanvrager verklaart hierbij dat alle gegevens in het aanvraagformulier en bijhorende bijlagen naar waarheid zijn ingevuld en bijgevoegd.
Naam organisatie |
|
Naam tekeningsbevoegde |
|
Datum |
|
Plaats |
|
Handtekening |
Bij uw aanvraag voegt u in elk geval de volgende bijlagen, die u nummert ten behoeve van een juiste verwijzing in de onderdelen waar daar om wordt gevraagd in dit aanvraagstramien.
Bijlage |
||
---|---|---|
1.1 |
Kopie van de statuten en oprichtingsakte indien er geen sprake is van een geldende, positieve organisatie toets. |
|
1.2 |
Jaarrekeningen van de aanvrager/penvoerder over de jaren 2011 t/m 2013: een link volstaat; indien deze niet beschikbaar is, dienen de originele documenten te worden meegestuurd. |
|
1.3 |
In geval van een alliantie een door de betrokken organisaties getekende samenwerkingsovereenkomst.11 |
|
1.4 |
Het goedgekeurde/vastgestelde inhoudelijke jaarverslag over 2013 van de aanvragende organisatie: een link volstaat; indien deze niet beschikbaar is, dienen de originele documenten te worden meegestuurd. |
|
1.5 |
De accountantsverklaring en management letter (indien aanwezig) over 2013 van de aanvragende organisatie. |
|
1.6 |
Track record in de vorm van minimaal 3 en maximaal 5 cases, inclusief 3 referenten. |
|
1.7 |
‘Theory of Change’. |
Het aanvraagformulier is met de daarbij behorende annexen, ook geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerkig-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties .
Start, D. and Hovland,I. (2004) Tools for policy impact: a handbook for researchers. London: ODI (www.odi.org.uk/resources/download/156.pdf )
http://www.icnl.org/research/library/files/Transnational/DCS_Report_Second_Edition_English.pdf http://www.icnl.org/research/library/files/Transnational/DCS_Report_Second_Edition_English.pdf
Baser, H. and Morgan, P. (2008) Capacity, Change and Performance: Study Report. Maastricht: ECDPM.
Indien het land van vestiging geen statuten kent geldt het lokale equivalent ten aanzien van statutaire vestiging.
De samenwerkingsovereenkomst bevat een beschrijving van de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie en van de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaats vindt, alsook een overeenkomst tussen de partijen op grond waarvan de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen jegens de Minister is gewaarborgd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-13509.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.