De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 31, eerste lid van de Binnenvaartwet, artikel 3, eerste lid, van
de Wet buitenlandse schepen jo. artikel 1.15 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002,
artikel 1, aanhef en onder g en z, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen,
de artikelen 1, 22a, vierde lid, 30, 48, 48b, tweede en derde lid, 48c, tweede, derde
en vierde lid, 48d, derde en vierde lid, 49, 55, onderdeel b, 55c, tweede lid, 62
en 69b, tweede lid, van de Zeevaartbemanningswet;
Besluit:
ARTIKEL I
De Binnenvaartregeling wordt als volgt gewijzigd.
A
Aan artikel 7.7 van de Binnenvaartregeling wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. Artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van het besluit is niet van toepassing op het
voeren van sleepboten, duwboten of sleepduwboten met een lengte van minder dan 20
meter of het daarmee slepen, langszij vastgemaakt meevoeren of duwen van een schip
met een lengte van minder dan 20 meter indien de schipper in het bezit is van een
klein vaarbewijs.
B
Bijlagen 6.2 onderscheidenlijk 6.3 worden vervangen door de bijlagen 1 onderscheidenlijk
2 bij deze regeling.
ARTIKEL II
In artikel 2 van de Regeling havenontvangstvoorzieningen wordt ‘richtlijn nr. 2002/84/EG
van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 houdende
wijziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming
van verontreiniging door schepen (PbEG L 324)’ vervangen door: Verordening (EG) nr.
1137/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 tot aanpassing
aan Besluit 1999/468/EG van de Raad van een aantal besluiten waarop de procedure van
artikel 251 van het Verdrag van toepassing is, wat de regelgevingsprocedure met toetsing
betreft (PbEU 2008, L 311).
ARTIKEL III
In artikel 3.5 van de Regeling tarieven scheepvaart 2005 wordt ‘de behandeling van
de aanvraag een verklaring naleving maritieme arbeid’ vervangen door: de behandeling
van de aanvraag van een verklaring naleving maritieme arbeid.
ARTIKEL IV
In artikel 4c.3 van de Regeling vissersvaartuigen wordt ‘voorschrift V/19.2.2.4.7’
vervangen door: voorschrift V/19.2.4.7.
ARTIKEL V
Na artikel 1 van de Regeling voorkoming verontreiniging door schepen wordt een artikel
ingevoegd, luidende:
Artikel 1a. Aanwijzing richtlijn monitoring- en informatiesysteem zeescheepvaart
De richtlijn, bedoeld in artikel 1, aanhef, onderdeel z, van de Wet voorkoming verontreiniging
door schepen betreft richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem
voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEU
2002, L 208), zoals deze laatstelijk gewijzigd is bij richtlijn nr. 2011/15/EG van
de Commissie van 23 februari 2011 (PbEU 2011, L 49).
ARTIKEL VI
De Regeling zeevarenden wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.11, derde lid, wordt ‘200GT’ vervangen door: 200 GT.
B
In artikel 3.12, vierde lid, wordt ‘Op passagiersschepen is een bij voorkeur een apart
ziekenverblijf voor passagiers aanwezig’ vervangen door: Op passagiersschepen is bij
voorkeur een apart ziekenverblijf voor passagiers aanwezig.
C
Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede ‘, of een certificaat als bedoeld
in artikel 5.3, vijfde lid’.
2. In het derde lid wordt ‘artikel 5.5, derde lid’ vervangen door: artikel 5.5, vierde
lid.
D
Artikel 7.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. In het tweede lid wordt ‘artikel 5.8’ vervangen door: artikel 5.9.
3. Het derde lid komt te luiden:
-
3. Schriftelijk ingediende klachten worden gericht aan de Inspectie Leefomgeving en
Transport, te bereiken via:a. het postadres: Postbus 16191, IPC 525, 2500 BD Den Haag,
Nederland ofb. de website http://www.ILenT.nl.
E
In artikel 8.2, onderdeel R, wordt ‘bijlage H’ vervangen door ‘bijlage G’ en wordt
‘bijlage I’ vervangen door ‘bijlage H’.
F
Artikel 8.12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel B wordt ‘elfde lid’ vervangen door: tiende lid.
G
Artikel 8.13 wordt gewijzigd als volgt:
1. In onderdeel B wordt ‘elfde lid’ vervangen door: tiende lid.
2. De onderdelen C en D vervallen.
H
In artikel 8.14, onderdeel F, onder 1, en onderdeel G, onder 1, wordt ‘In het opschrift
van artikel 2.33’ telkens vervangen door: In het opschrift.
I
Artikel 8.15, onderdeel C, komt te luiden: C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidend:
Artikel 2a
Deze regeling – voor zover die berustte op de Zeevaartbemanningswet – berust op artikel
49, eerste lid, en artikel 55, onderdeel b, van de Wet zeevarenden.
J
Artikel 9.1 komt, met het bijbehorende opschrift, te luiden:
Artikel 9.1 Inwerkingtreding
De paragrafen 1, 5 en 6, artikel 8.14, onderdeel H, en paragraaf 9 van deze regeling
treden in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel U, van de wet van 6 juli
2011 (Stb. 394) inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem
Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) voor wat betreft het in dat onderdeel opgenomen hoofdstuk 4B in werking treedt.
K
Artikel 9.3 wordt vernummerd tot artikel 9.2.
ARTIKEL VII
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2013.
TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige regeling strekt er toe diverse regelingen op het gebied van scheepvaart
te wijzigen. Hierbij gaat het met name om het toevoegen van verwijzingen naar de meest
recente internationale regels, het herstellen van foutieve verwijzingen of andere
redactionele aanpassingen. Alleen het eerste artikel is van inhoudelijke aard.
Gevolgen voor burgers en bedrijven
Enkel de wijziging waar artikel I op ziet, heeft gevolgen voor burgers en bedrijven
ten aanzien van de nalevingskosten en administratieve lasten. Deze wijziging heeft
namelijk tot gevolg dat voor sleepboten, duwboten of sleepduwboten van minder dan
20 meter lengte, ook als die bedrijfsmatig een schip slepen of duwen van eveneens
minder dan 20 meter lengte, geen groot vaarbewijs meer vereist is. Dit betekent dat
voor circa 200 kleine sleep- en duwvaartuigen, die vooral voor werkzaamheden aan oevers,
kades en bruggen worden gebruikt, met een klein vaarbewijs kan volstaan. Aangezien
het aanvragen van een klein vaarbewijs 1 uur en 15 minuten minder tijd vraagt van
de aanvrager dan het aanvragen van een groot vaarbewijs scheelt dit in totaal 250
uur, hetgeen bij een normtarief van € 37,– een lastenreductie van € 9.250,– oplevert.
De overige artikelen betreffen enkel redactionele aanpassingen of herstel van foutieve
verwijzingen. Derhalve bestaan ten aanzien van deze artikelen geen nalevingskosten
of administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven
Inwerkingtreding
Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.
Bekendmaking geschiedt uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding. In deze wijzigingsregeling
wordt afgeweken van deze termijn van twee maanden.
Dit vanwege het feit dat het doorschuiven van de inwerkingtreding naar het volgende
vaste verandermoment (1 juli 2013) niet opportuun wordt geacht, gezien het grote aantal
regelingen dat wordt aangepast met deze wijzigingsregeling en de samenhang met andere
regelgeving. Bovendien zal een korte bekendmakingsperiode niet leiden tot nadelige
gevolgen voor burgers of bedrijfsleven, daar de onderhavige regeling voornamelijk
ziet op redactionele wijzigingen, teneinde de bestaande regels te verduidelijken dan
wel up-to-date te maken.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Deze wijziging ziet op een vrijstelling van de groot vaarbewijsplicht voor sleepboten,
duwboten en sleepduwboten van minder dan 20 meter lengte wanneer deze bedrijfsmatig
worden gebruikt als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet. Bij de
inwerkingtreding van de nieuwe binnenvaartwetgeving op 1 juli 2009, is voor schippers
van sleepboten, duwboten en sleepduwboten, ongeacht de lengte daarvan, de verplichting
in het leven geroepen om in het bezit te zijn van een groot vaarbewijs. De reden daarvoor
was te komen tot uniformering met de Rijnregelgeving en de nationale regelgeving in
de ons omringende landen. Daarbij is er mede van uitgegaan dat voor deze schepen,
in de niet-recreatieve sfeer, in overwegende mate al het groot vaarbewijs wordt gebruikt
en dat, wanneer een dergelijk schip een ander schip voortbeweegt, de totale lengte
in de praktijk de grens van 20 meter in het algemeen ruim overtreft. Inmiddels is
gebleken dat er een aanzienlijke groep sleepboten, duwboten en sleepduwboten is, die
met name voor werkzaamheden aan oevers, kades en bruggen binnen Nederland wordt gebruikt,
die niet langer zijn dan 20 meter en die ook niets slepen of duwen dat langer is dan
20 meter. Niet gebleken is dat deze groep schepen een gevaar oplevert voor de veiligheid
van de scheepvaart.
Derhalve is besloten de schippers van deze schepen van het bezit van het groot vaarbewijs
vrij te stellen. Een dergelijke vrijstelling heeft alleen nationale gelding. Als gevolg
van deze vrijstelling kan voor deze groep van schepen worden volstaan met het bezit
van het klein vaarbewijs, zoals ook voor de wijziging van de binnenvaartwetgeving
op 1 juli 2009 het geval was.
Indien met deze schepen gesleept of geduwd wordt, mag hetgeen dat wordt gesleept of
geduwd niet langer zijn dan 20 meter. De totale lengte van de sleep- of duwcombinatie
mag ten hoogste 40 meter bedragen. Zowel voor het vrij varende schip als voor hetgeen
dat wordt gesleept of geduwd is gekozen voor een lengtecriterium van 20 meter, omdat
daaronder tot 1 juli 2009 zowel voor vrij varen als voor duwen of slepen een klein
vaarbewijs volstond. Vereist is dat het om bedrijfsmatig vervoer gaat, aangezien voor
de pleziervaart met sleep- en duwvaartuigen de artikelen 14, vierde lid, 15, eerste
lid, onderdeel b, en 16, onderdeel c, van het Binnenvaartbesluit reeds voorzien in
een vrijstellingsregeling.
Onderdeel B
Met deze wijziging zijn de bezwaarclausules van de wettelijke modellen voor de geneeskundige
verklaring binnenvaart en verklaring van medische ongeschiktheid binnenvaart aangevuld
met de termijn waarbinnen herkeuring kan worden aangevraagd, overeenkomstig artikel
3:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Abusievelijk ontbrak deze op
beide modellen.
Artikel II
In verband met de wijziging van richtlijn nr. 2000/59/EG van het Europees Parlement
en de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 betreffende havenontvangstvoorzieningen
voor scheepsafval en ladingresiduen (PbEG L 332), wordt met artikel II de verwijzing
naar deze richtlijn aangepast.
Artikel III
Dit artikel bevat een redactionele verbetering die nodig is als gevolg van de met
ingang van 1 november 2012 van kracht geworden wijziging van artikel 3.5 van de Regeling
tarieven scheepvaart 2005, ingevolge artikel 8.14, onderdeel H, van de Regeling zeevarenden.
Artikel IV
Met deze wijziging wordt een foutieve verwijzing naar het SOLAS-verdrag aangepast.
Artikel V
In artikel 1, aanhef en onderdeel z, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen
wordt de richtlijn monitoring- en informatiesystemen zeescheepvaart gedefinieerd door
een grondslag te bieden om deze richtlijn bij ministeriële regeling aan te wijzen.
Deze aanwijzing is abusievelijk tot op heden achterwege gebleven. Dit heeft, gelet
op het feit dat in de sector algemene bekendheid bestaat met de desbetreffende richtlijn,
niet tot problemen geleid. Met deze wijziging wordt richtlijn 2002/59/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair
monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn
93/75/EEG van de Raad (PbEu 2002, L 208), zoals deze laatstelijk gewijzigd is bij
richtlijn nr. 2011/15/EG van de Commissie van 23 februari 2011 (PbEU 2011, L 49) aangewezen.
Artikel VI
Dit artikel bevat een aantal verbeteringen van de (omvangrijke en grotendeels nog
niet in werking getreden) Regeling zeevarenden. Voorafgaand aan de toelichting op
die verbeteringen worden hierna allereerst twee onvolkomenheden in de tekst op de
eerste bladzijde van de toelichting bij de Regeling zeevarenden gecorrigeerd.
In de tweede alinea staat ten onrechte dat de Zeevaartbemanningswet al de nieuwe citeertitel
‘Wet zeevarenden’ heeft gekregen. Dit laatste zal echter pas het geval zijn vanaf
het tijdstip waarop artikel I, onderdeel JJ, van de wet van 6 juli 2011 (Stb. 394) inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem
Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) in werking treedt, te weten met ingang van of kort voor 20 augustus 2013.
In de laatste alinea staat ten onrechte dat paragraaf 9 van de regeling een voorziening
bevat voor automatische aanpassing van verwijzingen naar Europese of internationale
regels die worden gewijzigd. Deze voorziening is echter uiteindelijk niet in de regeling
opgenomen, omdat ingevolge de hierboven vermelde implementatiewet de Zeevaartbemanningswet/Wet
zeevarenden (artikel 78, tweede lid) zelf al een zodanige voorziening wordt opgenomen
De onderdelen A, B, E, H en K bevatten redactionele correcties.
Onderdeel C (wijziging van artikel 5.6 van de Regeling zeevarenden)
In dit onderdeel wordt een verwijzing naar een niet-bestaand artikel 5.3, vijfde lid,
geschrapt (subonderdeel 1) en een andere verwijzing verbeterd (subonderdeel 2).
Onderdeel D (wijziging van artikel 7.3 van de Regeling zeevarenden) bevat een nader op de interne organisatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport
toegesneden uitwerking van de procedure voor klachtenbehandeling aan wal. De klachtenbehandeling
omvat naast de behandeling in engere zin ook het in ontvangst nemen van de klachten.
In dit kader is ook een actualisering van een adres en van een verwijzing naar een
website opgenomen.
In onderdeel F (wijziging van artikel 8.12 van de Regeling zeevarenden) wordt een verwijzing verbeterd (subonderdeel 1) en een ten onrechte opgenomen vernummering
geschrapt (subonderdeel 2).
In onderdeel G (wijziging van artikel 8.13 van de Regeling zeevarenden) wordt eveneens een verwijzing verbeterd (subonderdeel 1) en een ten onrechte opgenomen
schrappingsbepaling en de bijbehorende vernummering geschrapt (subonderdeel 2).
In onderdeel I (wijziging van artikel 8.15 van de Regeling zeevarenden) wordt de in artikel 8.15 – in de Regeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Inspectie Verkeer en Waterstaat op
het domein scheepvaart – op te nemen hernieuwing van een van de grondslagen alsnog vastgelegd in een nieuw
artikel 2a. In eerste instantie was geregeld dat hiertoe artikel 3 van die regeling
– de inwerkingtredingsbepaling – zou worden vervangen, maar dat kon misverstand wekken.
In onderdeel J vervalt, door herformulering van artikel 9.1 van de Regeling zeevarenden, de vermelding
van artikel 8.2, onderdeel Q, bij de bepalingen die in werking treden op het tijdstip
waarop artikel I, onderdeel U, van de wet van 6 juli 2011 (Stb. 394) inzake implementatie van het op 23 februari 2006 te Genève tot stand gekomen Maritiem
Arbeidsverdrag, 2006 (Trb. 2007, 93) voor wat betreft het in dat onderdeel opgenomen hoofdstuk 4B in werking treedt (dit
tijdstip is inmiddels al gepasseerd op 1 november 2012).
Genoemd artikel 8.2, onderdeel Q, kon en kan echter nog niet in werking treden, omdat
de grondslag daarvan, die is gelegen in de nieuwe tekst van artikel 104 van het Besluit
zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart, nog niet van kracht is. De desbetreffende
wijziging van het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart, te weten artikel
I, onderdeel F, van het Besluit van 5 juli 2012, houdende wijziging van algemene maatregelen
van bestuur op het terrein van de scheepvaart in verband met de implementatie van
het Maritiem Arbeidsverdrag, 2006 (Stb. 2012, 357), zal in het voetspoor van de meeste bepalingen van de genoemde implementatiewet
kort voor of met ingang van 20 augustus 2013 in werking treden, evenals artikel 8.2,
onderdeel Q, van de Regeling zeevarenden.
Voorts is de verwijzing in artikel 9.1 naar hoofdstuk 4B van de wet redactioneel verbeterd.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.