Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2013, 2927 | Convenanten |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2013, 2927 | Convenanten |
Partijen:
1. De Staatssecretaris van Economische Zaken, de heer dr. Co Verdaas, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, hierna gezamenlijk te noemen:
‘het Rijk’
2. De provincie Noord-Holland, vertegenwoordigd door de heer J.H.M. Bond, Mci., gedeputeerde Landelijk Gebied, daartoe op grond van artikel 176, tweede lid van de Provinciewet, gemachtigd door de Commissaris van de Koningin en handelend als bestuursorgaan ter uitvoering van het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, van 13 november 2012, hierna te noemen:
‘de provincie’;
Overwegende:
– dat op 20 september 2011 de gezamenlijke provincies, vertegenwoordigd door de voorzitter van het Interprovinciaal Overleg en de voorzitter van de overlegdelegatie Landelijk Gebied Interprovinciaal Overleg met de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Onderhandelingsakkoord decentralisatie Natuur hebben gesloten en dat deze partijen op 7 december 2011 een aanvullend akkoord hebben gesloten en op 8 februari 2012 uitvoeringsafspraken hebben gemaakt, welk geheel van akkoorden en afspraken hierna ‘het Akkoord’ wordt genoemd;
– dat het Akkoord uitvoering geeft aan de Bestuursafspraken 2011–2015 en binnen dat kader voorziet in een overgang van verantwoordelijkheden en middelen voor het natuurbeleid van het Rijk naar de provincies;
– dat het Akkoord afspraken bevat over de afronding van het investeringsbudget landelijk gebied (ILG) en over de realisatie van een herijkte ecologische hoofdstructuur (EHS) door de provincies, voorziet in het vervallen van de 12 afzonderlijke bestuursovereenkomsten ILG 2007–2013 en in het doorvoeren – in het licht van de toestand van ’s Rijks financiën – van een bezuiniging op het voor het investeringstijdvak 2007–2013 verstrekte ILG, en de afspraak bevat dat de overeengekomen bevoegdheidsverdeling zal worden verankerd in de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: WILG) en in de natuurwetgeving;
– dat het Rijk en de provincies in het Akkoord de wenselijkheid van een gezamenlijke toelichting hebben onderschreven en hebben aangegeven dat de door het Interprovinciaal Overleg opgestelde Memorie van Toelichting van 11 november 2011 bij het Onderhandelingsakkoord hiervoor het uitgangspunt is, met inachtneming van een actualisering ten aanzien van de onderdelen inzake de beëindiging van de bestuursovereenkomsten ILG-2007–2013, de ontwikkelopgave, de beheeropgave en de afronding van het investeringsbudget landelijk gebied (ILG);
– dat het primaire doel van de onderhavige overeenkomst is om tussen partijen te komen tot afronding van het ILG als onderdeel van het geheel van afspraken uit het Akkoord;
– dat de Tweede Kamer het Akkoord op onder meer 22 december 2011 en 16 februari 2012 heeft behandeld en dat daarbij is gebleken van steun van een meerderheid van de kamer voor de uitvoering van het Akkoord;
– dat Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 december 2011 met het Akkoord hebben ingestemd;
– dat gezien de instemming van beide partijen met het Akkoord:
a. de op grond van artikel 7 van de WILG tussen het Rijk en de provincie gesloten bestuursovereenkomst ILG 2007–2013, zoals deze overeenkomst laatstelijk luidde op 23 december 2010, is komen te vervallen per 19 december 2011 en
b. de provincie overeenkomstig het Akkoord, in plaats van op het in de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013 overeengekomen investeringsbudget landelijk gebied, aanspraak maakt op een budget dat wordt bepaald op basis van de in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2011 door de provincie daadwerkelijk geleverde prestaties tegen een reëel normkostenniveau, waarbij wordt uitgegaan van de werkelijke bestedingen door de provincie van de middelen van het oorspronkelijk verleende investeringsbudget tot 1 januari 2011 ten behoeve van de in de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013 overeengekomen doelen en prestaties (in totaal voor alle provincies tezamen € 2.014.194.000), op basis van gewaarmerkte accountantscontroles en een beoordeling van de prestaties door het Comité van Toezicht;
– dat het Akkoord erin voorziet dat over de afwikkeling van een en ander aanvullende afspraken tussen het Rijk en de provincie worden gemaakt;
– dat partijen vaststellen dat een definitieve afwikkeling pas kan plaatsvinden als de WILG in overeenstemming met het Akkoord is gewijzigd, dat over het daartoe strekkende wetsvoorstel inmiddels advies is uitgebracht door de Afdeling advisering van de Raad van State en dat het voorstel op 13 oktober 2012 bij de Tweede Kamer is ingediend, maar dat naar verwachting de afronding van de behandeling van het wetsvoorstel door beide Kamers der Staten-Generaal en de inwerkingtreding van de wijziging van de WILG eerst in 2013 zullen plaatsvinden;
– dat het met het oog op de voortgang van de uitvoering van de afspraken in het Akkoord van belang is dat er tussen partijen duidelijkheid bestaat over de concrete aanspraken waartoe de afwikkeling van het ILG overeenkomstig het Akkoord over en weer leidt, alsmede over de wijze waarop partijen de hun toekomende publiekrechtelijke en privaatrechtelijke bevoegdheden in dat kader gaan gebruiken, en dat hieraan gevolg moet worden gegeven met inachtneming van de WILG zoals deze thans luidt;
– dat ook nadere afspraken moeten worden gemaakt over de ten behoeve van het jaar 2011 aan de provincie overeenkomstig de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013 verstrekte voorschotten van het investeringsbudget landelijk gebied, waar het Akkoord voorziet in de toekenning van een decentralisatie-uitkering voor de in het Akkoord vastgestelde doelen overeenkomstig een specifieke provinciale verdeelsleutel, voor welke verdeelsleutel de gezamenlijke provincies een voorstel hebben gedaan;
– dat het Akkoord ook betrekking heeft op de overgang van de volledige verantwoordelijkheid voor de FES-projecten naar de provincies, voor de overdracht waarvan nadere afspraken noodzakelijk zijn, dat tussen het Rijk en de provincies op 17 september 2012 nadere bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over aanvullende middelen voor de oplossing van de financieringsproblematiek ten aanzien van de FES-projecten ter grootte van in totaal € 126 miljoen en dat afgesproken is dat het Rijk een bedrag van € 88 miljoen beschikbaar stelt en dat de provincies het restant voor hun rekening nemen, waarbij zij de in het Akkoord overeengekomen bevoegdheid tot herprioriteren kunnen inzetten;
Gezien:
– de door de provincie bij brief van 18 augustus 2011, kenmerk 2011-38633, verstrekte gegevens over de in de jaren 2007 tot en met 2010 bestede middelen conform het door een accountant gewaarmerkt PEIL-overzicht 2010, zoals opgenomen in de bij deze overeenkomst behorende bijlage 1a;
– de door de provincies overlegde verklaringen met betrekking tot de jaren 2007 tot en met 2010, zoals opgenomen in de bij deze overeenkomst behorende bijlagen 1b, c en d van:
a. de Dienst Regelingen over de bestedingen van de provincies ten laste van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (bijlage 1b);
b. de Stichting Groenfonds over de bestedingen van de provincie ten laste van de leenfaciliteit voor grondverwerving (bijlage 1c);
c. de Stichting Groenfonds over de bestedingen van de provincie ten laste van de garantieregeling voor grondverwerving (bijlage 1c), en
d. het Bureau Beheer Landbouwgronden over de inzet ten behoeve van de middelen voortkomend uit de exploitatiewinst als gevolg van grondtransacties (bijlage 1d);
Komen als volgt overeen:
1. Deze overeenkomst vervangt de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013, gesloten op 18 december 2006 en laatstelijk gewijzigd op 23 december 2010.
2. De overeenkomst vindt totdat hoofdstuk 3 van de WILG is komen te vervallen haar grondslag mede in artikel 7 van die wet.
1. Het deel van het investeringsbudget, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WILG, inclusief FES-middelen voor de prestaties en bestedingen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010, waarop de provincie overeenkomstig het Akkoord in het kader van de afronding van het ILG ten overstaan van het Rijk aanspraak kan maken bedraagt € 150,98 miljoen.
2. De in het eerste lid genoemde aanspraak is opgebouwd uit de volgende op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 betrekking hebbende bijdragen:
a. |
Bijdrage BBL in de investeringskosten |
€ nihil |
b. |
Bijdrage ELFPO |
€ 7,74 miljoen |
c. |
Bijdrage Rijk via PNB-leningen en garantieregeling |
€ 15,12 miljoen |
d. |
Rijksbijdrage ILG, inclusief FES |
€ 128,12 miljoen |
Totaal |
€ 150,98 miljoen |
1. Het deel van het investeringsbudget, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WILG, exclusief FES-middelen, waarop de provincie voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 voor de in het tweede lid genoemde doelstellingen ten overstaan van het Rijk aanspraak kan maken bedraagt € 49,56 miljoen.
2. Het in het eerste lid bedoelde deel van het investeringsbudget strekt ter financiering overeenkomstig het Akkoord van het beheer en van de harde juridische verplichtingen die zijn aangegaan voor 20 oktober 2010 met het oog op de in het Akkoord genoemde doelstellingen.
3. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is overeenkomstig de uitgangspunten van het Akkoord voor de decentralisatie-uitkering bepaald op basis van een door de provincies gezamenlijk bepaalde onderlinge verdeling. Voor zover de middelen voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 niet in de vorm van een specifieke uitkering, als onderdeel van het investeringsbudget, zijn of worden verstrekt, worden zij in de vorm van een decentralisatie-uitkering verstrekt.
4. De provincies kunnen uiterlijk op 15 april 2013 een gewijzigde onderlinge verdeling als bedoeld in het derde lid voor het jaar 2013 afspreken, indien de afspraken van de provincies over de verdeling van de kosten van beheer over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 daartoe aanleiding geven.
5. De provincies maken, aanvullend op het in het eerste lid bedoelde bedrag, gezamenlijk aanspraak op een bedrag van € 147 miljoen voor de kosten van beheer van Staatsbosbeheer en de kosten van het Faunafonds voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, verminderd met de door het Rijk aan deze organen voor die periode betaalde voorschotten. De gezamenlijke provincies bepalen voor het na aftrek van de voorschotten resterende bedrag een onderlinge verdeling.
1. De provincie neemt per 1 januari 2012 zonder voorbehoud de verplichtingen op grond van de beschikkingen houdende de toekenning van de middelen op basis van de Wet Fonds Economische Structuurversterking over van het Rijk voor de projecten zoals deze zijn omschreven in de bijlagen 9 en 10 bij de vervallen bestuursovereenkomst ILG 2007–2013, voor zover deze projecten worden genoemd in bijlage 2 bij de onderhavige overeenkomst. De middelen voor de in het eerste lid bedoelde projecten voor de jaren 2007 tot en met 2010 zijn begrepen in het deel van het investeringsbudget, genoemd in artikel 2, eerste lid.
2. Het deel van het investeringsbudget, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de WILG, waarop de provincie voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 aanspraak maakt voor de financiering van FES-projecten, bedraagt € 60,99 miljoen.
3. De provincie maakt tevens aanspraak op een deel van de aanvullende middelen die het Rijk overeenkomstig de afspraak met het Interprovinciaal Overleg van 17 september 2012 ter beschikking stelt voor de oplossing van de financieringsproblematiek ten aanzien van de FES-projecten. Deze aanspraak bedraagt overeenkomstig de door de provincies gezamenlijk bepaalde onderlinge verdeling € 10,95 miljoen.
4. Overeenkomstig het Akkoord geven de in het eerste lid bedoelde overgenomen verantwoordelijkheden de provincie, indien zij dat noodzakelijk acht, de mogelijkheid om in overleg met de ontvanger van de middelen te besluiten tot herprioritering van de middelen voor het betrokken project, met dien verstande dat daarbij recht wordt gedaan aan het nakomen van de in het Akkoord bedoelde internationale verplichtingen op het vlak van biologische diversiteit en de Kaderrichtlijn water, voor zover deze aan de orde zijn bij het project.
5. Het Rijk zal geen andere of aanvullende eisen stellen met betrekking tot de wijze waarop de provincie de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, vervult. Ingeval onvoorziene ontwikkelingen dit wenselijk maken, treden partijen in overleg en maken zij zo nodig aanvullende of nieuwe afspraken over de uitvoering van de in het eerste lid genoemde projecten.
1. De som van de door het Rijk voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 aan de provincie verstrekte voorschotten, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WILG, inclusief FES-middelen, bedraagt € 186,78 miljoen.
2. De som van de door het Rijk voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 aan de provincie verstrekte en nog te verstrekken voorschotten van het investeringsbudget, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WILG, exclusief FES-middelen, bedraagt:
a. voor 2011: € 65,49 miljoen;
b. voor 2012 en 2013: nihil
3. De som van de door het Rijk voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 aan de provincie verstrekte voorschotten van het investeringsbudget, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WILG voor FES-projecten bedraagt voor 2011 € 11,49 miljoen.
4. Het aandeel in de bijdrage aan de aanvullende financiering van de FES-projecten, bedoeld in artikel 4, derde lid, dat het Rijk aan de provincie beschikbaar stelt uit de middelen uit de PNB-leningen en de garantieregeling, bedraagt € 4,79 miljoen.
5. De bedragen, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, worden verrekend met het totaalbedrag aan aanspraken als bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onderdeel d, 3, eerste lid, en 4, tweede en derde lid, waarbij partijen vaststellen, dat over deze bedragen, zoals opgenomen in de bij deze overeenkomst behorende bijlage 3, in het kader van de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013 afdracht aan het BTW-compensatiefonds heeft plaatsgevonden.
6. Het saldo van de verrekening, bedoeld in het vijfde lid, voor de provincie overeenkomstig de door de provincies vastgestelde verdeling, wordt vastgesteld op een bedrag van minus € 18,93 miljoen. De provincie verplicht zich het verschuldigde bedrag van € 18,93 miljoen uiterlijk 31 maart 2013 aan het Rijk te hebben voldaan.
1. De in het Akkoord voorziene terbeschikkingstelling door het Rijk van capaciteit van de Dienst landelijk gebied voor de jaren 2012 tot en met 2014 geschiedt aan de provincies gezamenlijk. De provincie maakt met de andere provincies nadere afspraken over de verdeling van deze capaciteit.
2. De gezamenlijke provincies en het Rijk maken nadere afspraken over de inzet van Dienst landelijk gebied, daaronder begrepen het Bureau Beheer Landbouwgronden, en de Dienst Regelingen in de periode 2012-2014. Deze afspraken betreffen in ieder geval de wijze van aansturing van deze diensten door de provincies en het risico en de aansprakelijkheid voor werkzaamheden van deze diensten.
1. Indien bij de rechtmatigheidstoets als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a en d van de WILG, wordt vastgesteld dat de verleende voorschotten van het investeringsbudget landelijk gebied als bedoeld in artikel 5, eerste lid, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, zijn besteed aan andere doelen dan waarvoor het investeringsbudget is verleend, dan wel zijn besteed in strijd met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, kan het Rijk de betrokken middelen in mindering brengen op de aanspraak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, onder gelijktijdige verlaging van de overeenkomstig artikel 5, zesde lid, te verstrekken decentralisatie-uitkering.
2. Het Rijk gaat daartoe niet over dan nadat met de provincie overleg is gevoerd.
3. De middelen worden overeenkomstig de door de provincies gezamenlijk bepaalde verdeelsleutel toegevoegd aan de decentralisatie-uitkeringen.
1. De provincie en het Rijk zien af van eventuele bezwaar- en beroepsprocedures en civielrechtelijke procedures met betrekking tot de uitvoering van de bestuursovereenkomst ILG 2007–2013 en, in samenhang daarmee, de toepassing van de WILG. Eventuele lopende procedures worden beëindigd. De eerste en de tweede volzin zien niet op bezwaar- en beroepsprocedures tegen besluiten van derden en op civielrechtelijke procedures die betrekking hebben op handelingen van derden.
2. Onverminderd het eerste lid trekt de provincie met ondertekening van deze overeenkomst de navolgende bezwaarschriften in:
a. Bezwaarschrift BTW-compensatie van 24 januari 2011, kenmerk 2011-4160 en d.d. 1 maart 2011, kenmerk 2011-11774;
b. Bezwaarschrift ILG-bevoorschotting ILG 2011 van 19 april 2011, kenmerk 2011-22926;
c. Bezwaarschrift signalering voortgang ILG van 2 februari 2012, kenmerk 2012-6465 23.
1. Alle geschillen in verband met deze overeenkomst of met afspraken die daarmee samenhangen, worden beslecht door de bevoegde burgerlijke rechter te Haarlem. Een partij kan zich echter pas op andere wijze dan in kort geding tot de rechter wenden, indien het geschil niet volgens de procedure van het tweede tot en met vierde lid binnen 8 weken is opgelost.
2. Een partij die meent dat een geschil bestaat, deelt dat schriftelijk aan de andere partij(en) mee. De mededeling bevat een aanduiding van het geschil.
3. Binnen 15 werkdagen na de dagtekening van de in het tweede lid bedoelde mededeling zendt elke partij zijn zienswijze omtrent het geschil, alsmede een voorstel voor een oplossing daarvan, aan de andere partij.
4. Binnen 15 werkdagen na afloop van de in het derde lid genoemde termijn overleggen partijen over een oplossing van het geschil. Elke partij kan zich door deskundigen doen bijstaan. Indien één van partijen 2 werkdagen na afloop van de in het derde lid genoemde termijn de wens daartoe kenbaar maakt, wordt het overleg voorgezeten door een door partijen gezamenlijk te benoemen voorzitter.
5. Elke partij draagt de eigen kosten, voortvloeiend uit de procedure van het tweede tot en met het vierde lid. De kosten van de in het vierde lid bedoelde voorzitter worden door elke partij voor een gelijk deel gedragen.
6. Dit artikel blijft buiten toepassing ingeval sprake is van een besluit op grond van de WILG waartegen de provincie beroep bij de bestuursrechter kan aantekenen.
De ondertekende versie van dit convenant, inclusief de toelichting en bijlagen, is te vinden op de website van de Rijksoverheid. http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/convenanten/2012/11/23/afrondingsovereenkomst-ilg-rijk-provincie-noord-holland.html
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-2927.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.