Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2013, 27543 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2013, 27543 | beleidsregel |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;
Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;
Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 in samenhang met artikel 4.1, tweede lid, onder c, van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van de bestrijding van chronische crises door strategische partners van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
1. Voor subsidieverlening in het kader van Strategische partnerschappen chronische crises 2014–2016 geldt voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2016 een subsidieplafond van € 30.000.000,–.
2. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat voor het deel van de subsidie dat ten laste komt van een nog niet vastgestelde begroting, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
Aanvragen om in aanmerking te komen voor een strategisch partnerschap in het kader van Strategische partnerschappen chronische crises 2014–2016 worden ingediend in de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 4 november 2013 aan de hand van het daartoe door de minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1
De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een gelijke verdeling over de strategische partners die zijn geselecteerd op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan die maatstaven, ten hoogste acht aanvragers, degenen die het beste voldoen aan de maatstaven, voor een partnerschap in aanmerking komen.
Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze: de directeur-generaal Internationale Samenwerking, R. Swartbol.
Voor u ligt het Beleidskader chronische crises voor de periode 2014–2016. Het vormt de leidraad bij het beoordelen van de aanvragen voor de periode 2014–2016.
Staten die zich hebben ontworsteld aan een conflict zien zich geconfronteerd met een samenleving die op vele fronten ontwricht is. Internationaal wordt steeds nadrukkelijker onderkend, dat mensen en gemeenschappen in deze staten vaak niet in staat zijn op duurzame wijze een zelfstandig bestaan op te bouwen, en dat zij leven zonder voldoende veiligheid en zonder voldoende toegang tot eerste levensbehoeften. Andersom geldt dat ontwikkelingssamenwerking binnen een integrale benadering een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verbeteren van veiligheid voor burgers en gemeenschappen, door het tegengaan van onderliggende oorzaken van onveiligheid, instabiliteit en uitsluiting.
In fragiele situaties vallen mensen vaak terug in armoede en onveiligheid. Voorkomen moet worden dat mensen in een vicieuze cirkel van armoede en onveiligheid terecht komen. Een snelle transitie van Humanitaire Hulp naar Wederopbouw kan dit voorkomen. Dit nieuwe samenwerkingsmechanisme moet er voor zorgen dat deze transitie snel plaatsvindt.
Nederland zet zich in voor het verhogen van onder andere menselijke veiligheid (human security), legitieme overheden en het creëren van vredesdividend door de onderliggende oorzaken van instabiliteit, conflict en uitsluiting aan te pakken. Deze inzet draagt ook bij aan het scheppen van voorwaarden voor effectieve armoedebestrijding en het bereiken van de Millennium Development Goals. Daarnaast wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van negatieve gevolgen van de problematiek van fragiele staten en conflictgebieden voor mondiale belangen van vrede, veiligheid en welvaart. In fragiele- en conflictsituaties zullen eerst de voorwaarden veiligheid en stabiliteit, moeten worden geschapen alvorens een effectieve bijdrage aan duurzame ontwikkeling kan worden geleverd. Voorkomen is daarbij niet alleen beter vanuit menselijk oogpunt, maar ook economisch efficiënter.
In dit beleidskader worden in hoofdstuk 2 de beleidsuitgangspunten geschetst die het kader vormen voor de nieuwe samenwerkingsvorm zoals die tot stand zal komen. Hierin wordt onder andere uiteen gezet wat verstaan wordt onder chronische crisis, hoe dit beleidskader zich verhoudt tot humanitaire hulp en er wordt uitleg gegeven over de regionale aanpak.
In hoofdstuk 3, wordt een beschrijving gegeven van de nieuwe relatie die het ministerie van Buitenlandse Zaken aan wil gaan met een aantal Nederlandse NGO’s op het thema chronische crises; strategische partnerschappen waarin hulporganisaties de vrijheid krijgen om hun kwaliteiten en ervaringen te gebruiken en waarin administratieve druk wordt beperkt.
In hoofdstuk 4 wordt stil gestaan bij de selectie van strategische partners. Hierin wordt onder andere uitgelegd welke organisaties in aanmerking kunnen komen voor een strategisch partnerschap op het gebied van chronische crises. Het betreft in eerste instantie Nederlandse NGO’s die een Framework Partnership Agreement met de EU hebben getekend. Daarnaast worden eenmalig ervaren organisaties toegelaten die in de afgelopen vier jaar in het kader van een subsidieaanvraag een Organisatietoets met aanvullende organisatietoets of de Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA) hebben ingediend bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en deze toetsen een positieve uitkomst hadden. Het proces om te komen tot de strategische partnerschappen vindt plaats in twee fasen.
In hoofdstuk 5 wordt gedefinieerd aan welke criteria organisaties moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een strategisch partnerschap.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de financiële middelen die voor de komende drie jaar beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 7 wordt duidelijk hoe het monitorings- en evaluatiekader er uit ziet. Hierbij ligt de nadruk op wederzijdse verantwoordelijkheid.
Als laatste wordt het tijdspad geschetst waarbinnen het selecteren van strategische partners zal moeten plaatsvinden.
Conflicten en natuurrampen zorgen voor veel menselijk leed en belemmeren sociaaleconomische ontwikkeling. Voedselonzekerheid, gewapend conflict, een gebrek aan veiligheid en daarmee samenhangende vluchtelingenproblematiek zorgen voor een instabiele situatie. Conflicten zijn ook desastreus voor de economie. Uiteindelijk moet de eigen, nationale overheid voor de veiligheid van de bevolking kunnen zorgen, de mensenrechten kunnen naleven en de basisvoorzieningen kunnen leveren.
De nota ‘Wat de wereld verdient’ van Minister Ploumen richt zich onder andere op thema’s die bijdragen aan stabiliteit. In alle onderdelen van het beleid spelen de Internationale Publieke Goederen (IPG’s) een belangrijke rol. Rond IPG’s spelen grensoverschrijdende kwesties die landen alleen samen kunnen aanpakken. Vanuit de genoemde nota wordt ingezet op de IPG’s handel, veiligheid, voedselzekerheid, water, klimaat en migratie. Nederland kan hier echt verschil maken. Bovendien sluiten deze IPG’s grotendeels aan op de vier speerpunten van ons beleid.
1. Water;
2. Voedselzekerheid;
3. Veiligheid en Rechtsorde2;
4. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).
De regionale doelen die in het kader van dit beleidskader opgesteld zijn sluiten bij aan de speerpunten. Hierbij ligt de focus op een duurzame transitie van humanitaire hulp naar structurele ontwikkeling, waarbij het overkoepelende doel veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling moet zijn. Zelfredzaamheid is daarbij van essentieel belang.
De speerpunten zijn onderverdeeld in een aantal resultaatgebieden. De resultaatgebieden binnen het speerpunt Veiligheid en Rechtsorde zijn:
1. veiligheid voor mensen
2. een functionerende rechtsorde
3. inclusieve politieke processen
4. een legitieme en capabele overheid
5. vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen
Aangezien de inspanningen, en dus de in te zetten middelen, bij moeten dragen aan de genoemde resultaatgebieden moeten ook de gesubsidieerde programma’s van NGO’s een bijdrage leveren aan die resultaatgebieden. Bij het opstellen van de regionale doelen, die later in het document worden toegelicht, is hiermee al rekening gehouden.
De financiering in het kader van dit beleidskader wordt ingezet voor de ontwikkeling van activiteiten in chronische crises, met de focus op veiligheid en stabiliteit via een snelle transitie van Humanitaire Hulp naar Wederopbouw. Onder de term ‘chronische crisis’ wordt het volgende begrepen:
‘Those environments in which a significant proportion of the population is acutely vulnerable to death, disease and disruption of livelihoods over a prolonged period of time. The governance of these environments is usually very weak, with the state having a limited capacity to respond to, and mitigate, the threats to the population, or provide adequate levels of protection’.3 De ‘threats’ zoals omschreven in deze definitie kunnen worden veroorzaakt door natuurrampen en conflicten.
Volgens de Verenigde Naties bevonden zich in 2010 22 landen4 in een chronische crisis. Tijdens of na een crisis komt het humanitaire hulpproces op gang, om in de eerste noden te voorzien. Na een humanitaire fase komt het voor dat het herstel en de wederopbouw van een regio/land niet snel genoeg van start gaat, waardoor mensen te lang afhankelijk blijven van humanitaire hulp. In het licht van een goede duurzame ontwikkeling is het van belang dat de transitie naar structurele ontwikkeling zo spoedig mogelijk op gang komt. De opgestelde doelen in dit beleidskader moeten ertoe bijdragen dat deze transitie zo snel mogelijk plaatsvindt. Hierbij is inzet op veiligheid en zelfredzaamheid van essentieel belang5.
Een regionaal perspectief op veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling is van belang, omdat de oorzaken en gevolgen van geweld en conflict vaak een grensoverschrijdend karakter hebben. Gewelduitbarstingen, criminaliteit, radicalisering, vluchtelingenstromen en economische crises in zwakke staten en (post)conflictgebieden hebben grote gevolgen voor buurlanden in de regio en in veel gevallen ook voor verafgelegen landen, waaronder Europa en Nederland. Een regionaal perspectief op stabiliteit, veiligheid en ontwikkeling is dan ook een vereiste. De uitvoering van een regionale inzet is echter complex, vanwege de grote hoeveelheid actoren en ontwikkelingen.
In dit beleidskader ligt de focus op twee regio’s, het Grote Merengebied en de Hoorn van Afrika.
Voor dit beleidskader omvatten de twee regio’s de volgende landen:
– Grote Merengebied: ○ Democratische Republiek Congo (DRC) ○ Rwanda ○ Burundi ○ Oeganda |
– Hoorn van Afrika: ○ Somalië ○ Ethiopië ○ Soedan ○ Zuid-Soedan ○ Kenia ○ Eritrea ○ Seychellen ○ Djibouti |
Per regio is er een aantal centrale doelen vastgesteld die hierna worden uitgewerkt. Deze uitwerking is indicatief en sluit aan bij de Nederlandse inzet. Organisaties kunnen ook inzetten op aspecten die niet genoemd zijn in de uitwerking, zolang er maar een bijdrage wordt geleverd aan de doelen.
Grote Merengebied
De Grote Merenregio kent al bijna twee decennia conflict, chronische instabiliteit en humanitaire crises, die enorme aantallen slachtoffers maakten. Ondanks dat de regio de laatste jaren vooruitgang heeft geboekt is ze nog niet stabiel.
Het oosten van de DRC werd in de jaren ’90 het strijdtoneel voor het uitvechten van de geschillen tussen gewapende groeperingen en veiligheidstroepen van de landen in de regio. Nog altijd kent de regio een veelheid aan gewapende groeperingen; het merendeel op het grondgebied van de DRC. Extreme armoede en een jonge bevolking vormen een voedingsbodem voor deze groeperingen die zichzelf financieren met illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de DRC. Met de ontplooiing van een VN-vredesmacht en enige vooruitgang in het herstel van het staatsgezag is het grootschalige gewapende conflict in de jaren 90 veranderd in een hardnekkig ‘low level conflict’ met periodieke toename van geweld en onveiligheid zonder uitzicht op een duurzame oplossing.
Het hoofddoel van de Nederlandse aanpak in het Grote Merengebied is bijdragen aan stabiliteit.
Doelen
Voortvloeiend uit bovenstaande is een drietal doelen geformuleerd waarop de komende drie jaar de focus zal liggen binnen het Grote Merengebied.
1. Veiligheid en Rechtsorde:
Doel: De verbetering van Human Security van de inwoners van oostelijk DRC (en de regio) zorgt voor toename van de stabiliteit in de regio.
Stabiliteit in de Grote Meren regio is in de afgelopen jaren enigszins verbeterd. Rwanda, Burundi en Uganda boeken resultaten in het ontwikkelen van de rechtstaat en hun economieën. Deze landen zijn ook partnerlanden van Nederland en hebben bilaterale programma’s lopen waarbij de focus gelegd is op het versterken van de rechtstaat en het stimuleren van economische ontwikkeling.
De situatie in Oostelijk DRC is echter zorgwekkend omdat het al lange tijd wordt geteisterd door conflict en grove schendingen van de mensenrechten, zoals gender based violence. Oostelijk DRC heeft dan ook een specifieke aanpak nodig die zich richt op de grondoorzaken van de huidige problemen. Een van deze grondoorzaken is een zwakke (recht)staat die geen centraal gezag kan uitoefenen in Oostelijk DRC. De aanpak in oostelijk DRC richt zich daarom met name op het adresseren van onderliggende oorzaken van instabiliteit door focus te leggen op menselijke veiligheid en economische kansen. De meest destabiliserende effecten van het zwakke bestuur worden zoveel mogelijk geminimaliseerd door te investeren in de capaciteit van de lokale bevolking om hun veiligheid te vergroten en om humanitaire crises te voorkomen of op te vangen in het geval van een crisis.
2. Voedselzekerheid
Doel: De ontwikkeling in het Grote Merengebied zal zijn toegenomen door betere toegang tot land, verhoogde landbouwproductie en verbeterde toegang tot gezonde voeding.
Het Grote Merengebied wordt sinds twee decennia gekenmerkt door grootschalige conflicten en catastrofale humanitaire crises die het economische en sociale weefsel op veel plaatsen verwoestten. Sinds enkele jaren is de situatie aan de beterende hand, maar dit heeft nog niet overal tot een heropleving van de economie geleid en de situatie blijft volatiel.
Voedselzekerheid, waardoor de bevolking meer economische en sociale perspectieven geboden kunnen worden, is een katalysator voor meer stabiliteit in het gebied. Momenteel echter, kampt met name Burundi met grote voedseltekorten en behoort zij tot de meest voedsel onzekere landen in de wereld. In DRC is geen sprake meer van een voedseltekort. De toegang tot voedsel is hier een groter probleem.
Dit is voornamelijk het geval doordat negentig procent van het voedsel in het Grote Merengebied geproduceerd wordt door kleine boeren, die veelal net genoeg verbouwen om te voorzien in voedsel voor zichzelf en hun families. Daarbij hebben mensen die geen toegang hebben tot eigen productie een verhoogde kans op voedselonzekerheid. Daarom is het van belang dat wordt gewerkt aan betere toegang tot land en een minder primitieve input ten behoeve van een gediversifieerde voedselproductie (d.m.v. verbeterde toegang tot hoogwaardige kunstmest en zaden bijvoorbeeld). Hierbij moet zelfredzaamheid voorop staan. Het gaat namelijk niet om een lineair probleem, maar om een netwerk van problemen.
Om dit proces te verbeteren en toegang tot gezonde voeding te waarborgen, kunnen ook efficiënte markten, de ontwikkeling van markt informatiesystemen en grensoverschrijdende handel kansen bieden. In dit verband kan ook gedacht worden aan off-farm employment, voornamelijk in de agribusiness.
3. Bevolkingsstromen- en groei:
Doel: Een verbeterde re-integratie van voormalig vluchtelingen en ontheemden in hun oorspronkelijke woongebieden door het vergroten van hun zelfredzaamheid, mede tegen de achtergrond van bevolkingsgroei.
De terugkeer van ontheemden (waaronder Internally Displaced People) en voormalig strijders naar hun voormalige woongebieden is vaak een bron van geweld en één van de oorzaken van hernieuwde conflicten in het gebied. Door het ontbreken van economisch perspectief leidt de terugkeer van honderdduizenden vluchtelingen, ontheemden en oud-strijders tot landconflicten en hernieuwde etnische spanningen. De gebrekkige re-integratie is bovendien een voedingsbodem voor gewapende groeperingen.
Aandacht is verder nodig voor beperking van de bevolkingsgroei door mogelijkheden te bieden voor seksuele en reproductieve diensten, waaronder family planning. Specifieke aandacht is nodig voor de actieve rol die vrouwen kunnen spelen bij het tegengaan van conflicten (VNVR 1325).
Om verder conflict te voorkomen zal de nadruk moeten liggen op vrede & veiligheid door aanpak van de oorzaken van conflicten, conflictbemiddeling, conflict sensitieve interventies en het versterken van de economische positie van vluchtelingen/ontheemden. Bij het laatste kan de nadruk liggen op het verbeteren van de voedselzekerheid door ontwikkeling van het aanwezige landbouwpotentieel, verbeterde toegang tot land voor ontheemden en vluchtelingen, off-farm employment en verbeterde infrastructuur. Gender, inclusief de strijd tegen seksueel geweld is een belangrijk aandachtspunt.
Hoorn van Afrika
Alle landen in de Hoorn van Afrika, Ethiopië, Kenia, Eritrea, Somalië, Sudan, Zuid-Sudan, de Seychellen en Djibouti kennen grensoverschrijdende en binnenlandse conflicten die nauw met elkaar samenhangen. Het chronische en langdurige karakter van deze conflicten – bijvoorbeeld tussen Ethiopië en Eritrea, Sudan en Zuid-Sudan, instabiliteit en onveiligheid in Somalië – ondermijnt de stabiliteit in de regio. In veel gevallen is er sprake van proxy oorlogsvoering, waarbij partijen en milities in buurlanden worden gesteund. Zo zijn er beschuldigingen van Sudanese steun aan gewapende groepen in Zuid-Sudan en vermeende steun van Zuid-Sudan aan rebellengroeperingen in Sudan (SPLM-N, SRF).
Naast conflict is terugkerende droogte een permanent probleem in de Hoorn van Afrika. De mate en langdurigheid waarin de situatie zich momenteel begeeft heeft een significante toename van de kwetsbaarheid veroorzaakt en de crisis verergerd. Vanwege een tekort aan water zien we al een toename van intercommunaal geweld in door droogte getroffen rurale gebieden.6
Deze conflicten hebben geleid tot miljoenen ontheemden en vluchtelingen, wat de spanningen tussen bevolkingsgroepen als ook tussen staten hebben vergroot. Problemen ontstaan o.a. als vluchtelingenkampen gebruikt worden als uitvalsbasis voor rebellengroepen. Het is moeilijk om de ergst getroffen gebieden met humanitaire hulp te bereiken. Daarom vluchten veel mensen van Somalië naar buurlanden Kenia en Ethiopië. Onder hen zijn veel vrouwen en kinderen. Dit zorgt voor extra druk op host communities – die zelf ook getroffen zijn door de droogte – en veroorzaakt een groter risico op conflict, onder andere over natuurlijke hulpbronnen.
De onderliggende oorzaken van deze crisis moeten worden geadresseerd in samenhang. Hierbij zou de focus moeten liggen op lange termijn voedselzekerheid en livelihood resilience. Terwijl de bevolking in de Hoorn van Afrika verdubbeld is sinds de jaren 70, groeiden voedselproductie en het niveau van livelihood resilience niet mee. Onvoldoende toegang tot landbouwgrond, slechte productieve infrastructuur en het ontbreken van toegang tot markten spelen een belangrijke rol bij het voorkomen van een nieuwe crisis.
Doelen
Voortvloeiend uit bovenstaande zijn voor de Hoorn van Afrika de volgende doelen geformuleerd.
1. Veiligheid en rechtsorde
Doel: Het wegnemen van de oorzaken van de chronische instabiliteit in de Hoorn van Afrika, die bijdragen aan onderontwikkeling, humanitaire nood, piraterij, radicalisering en migratiestromen in deze regio.
Instabiliteit in Somalië, als een van de zwakste staten in de regio, heeft negatieve impact op de stabiliteit en ontwikkeling in de gehele regio. Veel van de problemen (piraterij, radicalisering, migratiestromen etc.) in de regio zijn terug te leiden tot de situatie in Somalië. Landen in de Hoorn zoals Ethiopië, Eritrea en Kenia mengen zich al sinds de val van de Somalische regering in de binnenlandse aangelegenheden van Somalië. Deze inmenging varieert van steun aan bepaalde facties tot proxy oorlogsvoering. Vanuit een regionaal perspectief kiest Nederland dan ook voor een specifieke benadering van Somalië in aansluiting op de EU-inspanningen.
De landen in de Hoorn van Afrika delen een langdurige, deels cyclische, geschiedenis van grootschalig geweld. Sudan is, met een onderbreking van elf jaar, sinds zijn onafhankelijkheid in 1956, verscheurd door een burgeroorlog. Ook na de afscheiding van Zuid-Sudan wachten conflicten in Darfur en de Nuba mountains (Zuid-Kordofan, Blue Nile) nog op een oplossing. Eén van die conflicten betreft het olieconflict.
Ethiopië behoorde in de perioden 2001–2010 met een gemiddelde jaarlijkse groei van 8,4% tot de tien snelst groeiende economieën ter wereld. Economische dynamiek wordt echter ernstig belemmerd door een weinig democratisch systeem, gebrekkige rechtsorde, repressie, droogte, gebrekkige infrastructuur en een relatief hoge schuldenlast. Het lokale bedrijfsleven is dan ook nog nauwelijks tot bloei gekomen en de private sector wordt gedomineerd door staatsbedrijven en multinationals. De gecompliceerde onderlinge verhoudingen tussen de landen in de Hoorn vormen ook een belemmering voor verdere economische integratie. Zo verwerkte de Eritrese havenstad Assab in 1997 85% van het Ethiopische zeetransport: na het uitbreken van de oorlog tussen beide landen kwam de Ethiopische uitvoer via Assab tot stilstand.
Ook de samenstelling van de exportproducten van de landen in de regio draagt niet bij aan verdere economische integratie. Zo zijn Sudan en Zuid-Sudan beide olieproducent; Ethiopië en Eritrea zijn concurrenten als het gaat om de export van goud en potassium.
2. Voedselzekerheid
Doel: De ontwikkeling in de Hoorn van Afrika zal zijn toegenomen door verbeterde toegang tot land, verhoogde landbouwproductie en verbeterde toegang tot gezonde voeding.
Door strijd om voedsel(verdeling) zorgt voedselonzekerheid voor veel onrust in de regio en kan leiden tot nieuwe-, en/of uitbreiding van bestaande conflicten. Werken aan voedselzekerheid is essentieel voor de stabiliteit in de regio. Er is betere voedselhulp nodig, voornamelijk gericht op de allerarmsten waarbij gestreefd moet worden naar een conflict sensitieve benadering, eerlijke verdeling en zelfredzaamheid. Het is belangrijk dat de overgang van humanitaire hulp naar zelfredzaamheid goed verloopt en er van meet af aan gewerkt wordt aan ontwikkeling van vaardigheden voor mensen, zodat ze zelfvoorzienend, zelf zorgend en zelf organiserend vermogen ontwikkelen (voornamelijk in de rurale gebieden). Speciale aandacht zal nodig zijn voor inkomensmogelijkheden voor specifieke doelgroepen zoals jongeren en vrouwen (vooral voor women headed households). Op de middellange termijn zijn vooral verhoogde toegang tot land, diversificatie en verhoging van voedselproductie, efficiënte afzetmarkten, de ontwikkeling van markt informatiesystemen en grensoverschrijdende handel van belang voor het waarborgen van de voedselzekerheid.
Door de mate en langdurigheid van droogte loopt de voedselproductie en daarmee de zelfredzaamheid van gemeenschappen gevaar. Inzetten op efficiënter watergebruik en wateropslag in combinatie met verbetering van bodemvruchtbaarheid, behoud van cruciale ecosystemen en toegang van kleine boeren tot ‘input’ markten zorgt voor robuuste productiesystemen die bestand zijn tegen klimaatverandering.
3. Migratie en bevolkingsgroei
Doel: Draag bij aan de stabiliteit van de regio door een verbeterde re-integratie van, verzoening met en weerbaarheid van voormalig IDP’s en vluchtelingen in hun nieuwe en oude leefgebied.
De etnische en sociaaleconomische spanningen zorgen voor de dreiging van uitbraak van geweld tussen verschillende groeperingen. Om deze spanningen weg te nemen zal gewerkt moeten worden aan de onderliggende oorzaken van conflict.
In de Hoorn van Afrika zijn de landen Somalië, Soedan, en in mindere mate Ethiopië, belangrijke landen als het gaat om migratiestromen. IDP’s en vluchtelingen die terugkeren naar hun oorspronkelijke gebieden, of zich vestigen in nieuwe gebieden, kunnen een grote druk leggen op (sociale) voorzieningen met conflict tot gevolg. Verbetering van voedselzekerheid kan een mogelijkheid zijn om een dergelijk conflict te voorkomen.
Het grootste deel van de vluchtelingen in bijvoorbeeld Kenia is ondergebracht in Dadaab, het grootste en dichtstbevolkte vluchtelingenkamp ter wereld. In Dadaab leven sommige vluchtelingen al meer dan 40 jaar en hun (klein) kinderen zijn er geboren. In Kenia leven Somalische vluchtelingen constant onder de dreiging dat ze op korte termijn verplicht terug moeten keren. In Kenia blijven ze ondertussen verstoken van bepaalde burgerrechten, om hun integratie in de Keniaanse samenleving te verhinderen.
Wanneer Somaliërs gedwongen worden gerepatrieerd, dan kan hun terugkeer leiden tot grote spanningen in Somalië. Na 20 jaar burgeroorlog is de situatie daar fragiel. De nog prille wederopbouw kan gemakkelijk verstoord worden door de terugkeer van vluchtelingen die in hun levensbehoeften moeten voorzien. Deze vluchtelingen zullen de competitie om werk en inkomen versterken en als nieuwkomers lopen ze het risico gerekruteerd te worden door (internationale) criminele organisaties en extremistische groeperingen.
Het tegengaan van seksueel geweld en het bieden van diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid, waaronder family planning, zijn voorwaarden voor participatie van vrouwen in ontwikkelingsprocessen.
Dit nieuwe beleidskader is erop gericht strategische partnerschappen tot stand te brengen tussen een aantal non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken (minBuZa). Een strategisch partnerschap is niet meer gebaseerd op controle op de precieze uitvoering van activiteiten, maar gaat uit van bewezen kwaliteiten van de organisatie en in het verleden behaalde resultaten. Deze dienen als basis voor vertrouwen waarop de strategische partnerschappen worden gebouwd.
Het strategisch partnerschap blijft niet beperkt tot de subsidierelatie. Organisaties waarmee de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een strategisch partnerschap aangaat worden een echte partner. Die partners werken gezamenlijk aan de geformuleerde regionale doelen. Om dit succesvol te laten zijn moet er nauwe samenwerking plaatsvinden. Hiertoe kunnen de verschillende partijen bijvoorbeeld elkaars netwerken openstellen, zoals toegang tot nationale en regionale overheden en toegang tot lokale organisaties. Organisaties die een partnerschap met minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aangaan krijgen daarnaast een rol bij de ontwikkeling van regionaal beleid. Door de ervaringen die zij hebben en die zij opdoen via het partnerschap, kunnen zij een nuttige bijdrage leveren aan (regionale) discussies over eventuele wijzigingen in en inrichting van het regionale beleid. Delen van ervaringen en delen van kennis over bepaalde onderwerpen of regio’s bijvoorbeeld maakt hier een belangrijk onderdeel van uit.
Bij een strategisch partnerschap hoort ook dat organisaties een grote mate van vrijheid krijgen in het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten die bijdragen aan de gestelde doelen. De combinatie van bewezen kwaliteit en vertrouwen zorgt ervoor dat er geen controle vooraf, door MinBuZa, zal plaatsvinden op de exacte activiteiten die organisaties ontwikkelen. Over behaalde resultaten zullen de partners elkaar aanspreken. Alle partners hebben hun eigen manier van werken, hebben hun eigen netwerken, ervaringen en kwaliteiten. Uitwisseling van al deze elementen is in dit partnerschap van grote waarde voor het slagen van de partnerschappen. Elkaars kwaliteiten benutten vergroot de kans op succes.
De partners onder dit beleidskader zullen jaarlijks met elkaar in overleg gaan over de vorderingen op de geformuleerde doelen. Hierbij zal bekeken worden wie welke activiteiten heeft ondernomen en wat deze activiteiten hebben bijgedragen aan het behalen van de doelen. Het ontwikkelen van concrete activiteiten op operationeel niveau is aan de NGO’s zelf. Gebruik maken van elkaars kennis, ervaring en netwerk wordt hierbij gestimuleerd. Door nauwe samenwerking en nauw overleg wordt de inzet van de partners versterkt en is de kans op succes een stuk groter.
Vrijheid voor NGO’s om eigen activiteiten te ontwikkelen en ervaringen te benutten is in lijn met een aanbeveling van de OESO7. De OESO ‘focus on strategic and substantive issues instead of constantly chasing funds’.
Veiligheidstrainingen
Tot dusverre konden alle NGO’s die in risicogebieden actief zijn in aanmerking komen voor een subsidie voor veiligheidstrainingen van maximaal 50% van de kosten. Met ingang van de onder dit beleidskader omschreven strategische partnerschappen komt de separate financiering van veiligheidstrainingen voor medewerkers van Nederlandse NGO’s te vervallen. Wanneer strategische partners veiligheidstrainingen willen aanbieden aan het eigen personeel, kan dat betaald worden uit de middelen die ontvangen worden voor dit strategische partnerschap.
Partnerschappen staan open voor Nederlandse maatschappelijke organisaties met Nederlandse rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk. Dit kunnen ook Nederlandse dochters zijn van Internationale NGO’s. De organisaties die in aanmerking willen komen als partner zetten zich in voor humanitaire hulp/structurele armoedevermindering in de eerder genoemde prioritaire regio’s en heeft minimaal vijf jaar ervaring op het terrein van humanitaire hulp. Daarnaast is het van belang dat NGO’s een conflict sensitieve en conflictpreventieve benadering hanteren.
Uitgaan van strategische partnerschappen veronderstelt duidelijke afspraken op strategisch niveau en de nodige vrijheid voor partners op operationeel niveau. Dit zonder concessies te doen aan kwaliteit en verantwoording. Bovendien dienen de beperkte beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te worden ingezet. Daarom is de keuze gemaakt om maximaal acht organisaties tot een strategisch partnerschap toe te laten die voldoen aan hoge internationale kwaliteitsstandaarden. Er staan twee ingangen tot de selectieprocedure van de strategische partners open.
Europees Framework Partnership Agreement
De selectieprocedure staat open voor Nederlandse organisaties 8 die een Framework Partnership Agreement hebben gesloten met de Europese Commissie op het gebied van humanitaire hulp. De Europese Unie volgt een NGO beoordelingsproces dat heeft geleid tot een door DG ECHO opgestelde lijst van 203 NGO’s uit 27 EU lidstaten die voldoen aan de kwaliteitseisen van de EU. De door de EU gestelde criteria zijn vergelijkbaar met de criteria die het ministerie van Buitenlandse Zaken hanteert om de organisatorische kwaliteit van subsidieaanvragers te beoordelen.
De EU is wereldwijd de voornaamste humanitaire donor wanneer alle hulp van de Unie en de individuele lidstaten wordt samengenomen. De Commissie stelt de beginselen voor die als basis zullen dienen voor de toekomstige Europese consensus over humanitaire hulp van de Europese Unie (EU). Deze gemeenschappelijke verklaring heeft ten doel de efficiëntie van de hulp te verbeteren door het optreden van de EU en haar lidstaten beter op elkaar af te stemmen. Voorts is de deelname van alle actoren aan acties essentieel. Het betreft met name Europese en plaatselijke niet-gouvernementele organisaties (ngo’s), het bureau voor de coördinatie van humanitaire aangelegenheden (OCHA) van de Verenigde Naties en de Beweging van het Rode Kruis/de Rode Halve Maan. Om snelheid en kwaliteit bij de verstrekking van de humanitaire hulp te verzekeren, dienen de partners te worden gekozen aan de hand van een aantal criteria. Een belangrijk criterium dat de EU hanteert betreft een ‘hoge professionele standaard, ervaring en het vermogen in te spelen op geconstateerde behoeften’9. Met de systematiek zoals hier gepresenteerd wordt aangesloten bij de hoge kwalitatieve standaarden die de EU hanteert.
COCA
Naast de FPA staat de selectieprocedure voor een strategisch partnerschap eenmalig open voor Nederlandse organisaties die in de afgelopen vier jaar in het kader van een subsidieaanvraag een Organisatietoets met aanvullende organisatietoets of de Checklist Organisational Capacity Assessment (COCA) hebben ingediend bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en deze toetsen een positieve uitkomst hadden. Toelating op basis van een positieve organisatietoets met aanvullende organisatietoets of een COCA geldt alleen voor de eerste selectieronde voor de periode 2014–2016. Voor toekomstige selectierondes zullen alleen nog organisaties met een FPA worden toegelaten.
In aanmerking voor een strategisch partnerschap komen dus Nederlandse organisaties die ofwel op de EU-lijst staan ofwel een positieve organisatietoets dan wel COCA hebben ondergaan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Om versnippering van activiteiten, met Nederlands geld gefinancierd, te voorkomen, zullen niet alle Nederlandse NGO’s die zich aanmelden financiële middelen toebedeeld krijgen. Er zal daarom een verdere selectie plaatsvinden.
Om in aanmerking te kunnen komen als strategisch partner dienen de NGO’s zich te richten op één van de twee regio’s. De keuze voor één van de regio’s zorgt ervoor dat de middelen gericht worden ingezet en dat fragmentatie wordt tegengegaan. Het staat betrokken organisaties uiteraard vrij om met geld uit andere bronnen in meerdere regio’s te werken, maar in een strategisch partnerschap wordt gevraagd om te focussen.
Anders dan bij een reguliere tenderprocedure stellen de NGO’s die in aanmerking willen komen voor een strategisch partnerschap met BZ geen uitgewerkt programmavoorstel op, maar een track record waarin zij moeten aantonen dat zij de regio met zijn problemen en gevoeligheden kennen en dat zij in staat zijn om in de gekozen regio successen te behalen met betrekking tot de door het ministerie van Buitenlandse Zaken gestelde doelen. Door de focus te leggen op in het verleden behaalde successen op de geformuleerde doelen kan verschil in kwaliteit tussen NGO’s duidelijk worden. Ervaring en resultaten kunnen zijn behaald met zowel financiering van het ministerie van Buitenlandse Zaken als financiering van anderen.
Het Track Record moet geschreven worden op basis van de ervaringen van de Nederlandse organisatie zelf. Dit is tenslotte ook de organisatie waar het ministerie van Buitenlandse Zaken een strategisch partnerschap mee aan gaat. Om dit verder te specificeren vindt u hieronder de ervaringen die u kunt gebruiken voor het invullen van het Track Record. Het basisprincipe is dat u de ervaringen kan gebruiken die u hebt opgedaan als beheerder van projecten. Definitie projecten in beheer: de verantwoordelijkheid voor en sturing van projecten gefinancierd door de NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid (financiële middelen kunnen verkregen zijn via verschillende kanalen).
Verleden/ervaring die wel gebruikt kan worden voor het invullen van het Track Record:
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de moederorganisatie. Deze NGO mag de ervaringen van de gehele eigen organisatie gebruiken.
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale NGO, heeft projecten volledig in eigen beheer en heeft eigen mensen uitgezonden voor de uitvoering van de projecten.
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale NGO en heeft de projecten in eigen beheer. De uitvoering van de projecten wordt echter verzorgd door een lokale afdeling van de moederorganisatie of door een lokale NGO.
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale NGO en heeft projecten ontwikkeld met de lokale afdeling van de moederorganisatie of een lokale NGO. De uitvoering wordt verzorgd door de lokale afdeling van de moederorganisatie of door een lokale NGO. Het beheer is in handen van de Nederlandse dochterorganisatie.
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale NGO en beheert projecten of heeft projecten beheerd als penvoerder van een samenwerkingsverband, waarbij de penvoerder verantwoordelijk is voor de resultaten van de projecten.
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid (is de dochter van een internationale NGO en) wordt ingezet als uitvoerder van een project.
Verleden/ervaring die niet gebruikt kan worden voor het invullen van het Track Record:
– De NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid is de dochter van een internationale NGO en beheert samen met een andere dochter van de internationale NGO een project.
– Ervaringen van het internationale netwerk van de internationale NGO, zonder dat de NGO met Nederlandse rechtspersoonlijkheid betrokken is.
– Financiële middelen binnen halen en die vervolgens wegzetten bij een andere organisatie, zonder dat de verantwoordelijkheid voor de resultaten bij de wervende organisatie ligt.
In het licht hiervan geldt dus ook dat het aangaan van samenwerkingsverbanden bij het indienen van track records niet is toegestaan. Ervaringen van andere delen van internationale netwerken of samenwerkingspartners mogen dus niet meegenomen worden. In de uitvoeringsfase mogen organisaties zelf kiezen met wie zij samenwerken.
Externe experts met veel ervaring in en kennis van de regio zullen de track records beoordelen. Na fase 1 blijven maximaal acht organisaties over. Met die organisaties zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken een strategisch partnerschap aangaan voor drie jaar.
De organisaties dienen het Track Record aan te leveren volgens een vastgesteld format. Dit format is te vinden op de website van de rijksoverheid10.
Geselecteerde organisaties leveren in fase 2 een logframe aan waarin zij duidelijk maken welke interventielogica zij hanteren. Hieruit moet blijken hoe zij denken bij te dragen aan het behalen van de hiervoor vermelde doelen voor de gekozen regio waarin de organisatie werkzaam zal zijn. De concrete activiteiten op operationeel niveau hoeven ook in dit stadium niet te worden uitgewerkt en gepresenteerd. Wel dienen NGO’s in het logframe aan te geven welke doelen en resultaten zij willen bereiken met de door hen uit te voeren activiteiten. De kwaliteit van de logframes wordt door de Directie Stabiliteit en Humanitaire Hulp (DSH) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeeld.
De organisaties waarmee een strategisch partnerschap wordt aangegaan krijgen voordat zij het logframe aanleveren te horen welk bedrag zij exact per jaar zullen ontvangen. Dit betekent dat de organisaties te horen krijgen welk bedrag zij kunnen krijgen voordat zij een logframe hebben ingediend. De subsidie wordt echter pas verleend als het logframe van voldoende kwaliteit blijkt te zijn.
De toekomstig strategische partners krijgen voor het logframe, net als voor het Track Record, een format dat ingevuld moet worden.
In de Track Records zal duidelijk moeten worden dat de organisatie de gekozen regio goed kent en succesvol kan zijn in de regionale context. Dit kan het aantonen door in de eerste plaats aan te tonen dat wordt gewerkt op basis van een goede contextanalyse. Uit die analyse moet blijken dat de organisatie de drie voor de regio meest bepalende indicatoren, die tot instabiliteit in de regio leiden, kent. De organisatie moet aantonen dat het bekend is met de onderliggende oorzaken van instabiliteit en weet welke relevante actoren hierin een belangrijke rol spelen.
In de tweede plaats wordt de organisaties gevraagd, inzicht te geven in programma’s die in het verleden zijn uitgevoerd, en te onderbouwen in hoeverre de activiteiten die in het recente verleden (laatste 5 jaar) zijn uitgevoerd, hebben geleid tot waardevolle ervaring. Eén aspect dat hierbij naar voren komt is samenwerking. Is een organisatie in staat aan te geven waarom zij al dan niet met partners samenwerkt. De motivatie voor keuzes is hierbij van grote waarde.
Vervolgens wordt van de organisaties gevraagd duidelijk te maken hoe, op basis van de context-/conflictanalyse en de ervaringen uit het verleden beleidsprioriteiten zijn vastgesteld. De belangrijkste vraag die hierbij gesteld kan worden is welke aspecten een extra inspanning vergen/vereisen om bij te dragen aan veiligheid en stabiliteit in de regio. Hier wordt getoetst of de organisatie op basis van kennis en ervaringen de juiste beleidskeuzes heeft gemaakt.
Naast de regionale analyse dient de organisatie ook aan te geven wat haar Track Record is op regionale doelen. Allereerst moet aangegeven worden op welke doelen de organisatie zich de komende drie jaar wil gaan richten. Het moet hierbij kunnen aangeven of zij zich al eerder op de geformuleerde regionale doelen heeft gericht en wat de resultaten waren. Succesfactoren en factoren die eventueel succes belemmerden moeten hierbij benoemd worden (Analyse van Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats). De organisatie moet aantonen dat het meerwaarde kan leveren ten opzichte van andere actoren.
Regio
Criterium 1: Kwaliteit van de context/conflictanalyse die de organisatie weet te maken van de factoren die leiden tot instabiliteit in de regio, de onderliggende oorzaken en de relevante actoren die daarin een rol spelen, en daaruit voortvloeiend een probleem- en doelstelling weet te formuleren.
Criterium 2: Mate waarin de organisatie positieve resultaten heeft bereikt in de regio en mate waarin de organisatie in staat is op een constructieve manier samen te werken met andere actoren in de regio.
Criterium 3: Mate waarin de beleidskeuzes van de organisatie voor de regio, voortvloeien uit de context/conflictanalyse en de ervaringen uit het verleden.
Criterium 4: De kwaliteit van het Monitorings- en Evaluatie systeem dat is gericht op bijsturing van activiteiten.
Doelen
Criterium 1: Mate waarin de organisatie relevante ervaring heeft met de gekozen regionale doelen.
Criterium 2: Mate waarin de organisatie een toegevoegde waarde heeft in de regio ten opzichte van de (reeds bestaande activiteiten van) andere actoren, zoals andere ngo’s, overheden, donoren e.d.
Criterium 3: De kwaliteit van de SWOT-analyse op basis waarvan de organisatie kan inschatten welke risico’s bestaan voor het behalen van de doelen.
Voor de tweede fase geldt dat de geselecteerde organisaties een zogenaamd logframe moeten aanleveren met daarin de uitgewerkte interventielogica. Hieruit moet blijken hoe de organisaties toe gaan werken naar het bereiken van hun doelen, en hoe de eerder gemaakte analyse leidt tot interventies. Op welke wijze gaat men bijdragen aan de gekozen doelen? In het logframe moet verklaard worden waarom activiteiten een aanvulling/verbetering zijn op de reeds bestaande activiteiten van henzelf, van BZ of van andere actoren. Uitleggen hoe de activiteiten bijdragen aan veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling maakt daar onderdeel van uit.
Bovenstaande leidt tot de volgende criteria waarop de logframes van de strategische partners zullen worden beoordeeld. Indien de logframes op één of meerdere criteria onvoldoende blijken te zijn, zullen zij moeten worden aangescherpt en/of zullen in de subsidieverleningsbeschikkingen specifieke verplichtingen daaromtrent kunnen worden opgenomen.
Criterium 1: Mate waarin wordt bijgedragen aan de doelen van dit beleidskader
Criterium 2: Mate waarin voorgenomen doelen en resultaten logisch voortvloeien uit contextanalyse
Criterium 3: Kwaliteit van de voorgestelde interventielogica
Criterium 4: Toegevoegde waarde interventies op reeds bestaande activiteiten van henzelf, BZ of andere actoren
Criterium 5: Mate waarin de dwarsdoorsnijdende thema’s (gender, milieu, goed bestuur) zijn geïntegreerd in het logframe.
Ieder jaar besteedt het ministerie van Buitenlandse Zaken een deel van zijn begroting aan hulpverlening in chronische crises, zoals Afghanistan, Soedan, Zuid-Soedan, DRC, Ethiopië, Jemen en Somalië. In 2012 bedroeg deze hulp € 40 miljoen. Ongeveer € 10 miljoen hiervan liep via NGO’s. Het gaat hierbij om activiteiten op het terrein van early recovery en wederopbouw.
Voor subsidiëring van activiteiten die bijdragen aan de in dit beleidskader gestelde doelen heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor de periode 2014–2016, € 30 miljoen ter beschikking gesteld voor Nederlandse maatschappelijke organisaties. Dit betekent dat er € 10 miljoen per jaar beschikbaar is.
De beschikbare subsidiemiddelen maken deel uit van het fonds Wederopbouw Centraal. De geselecteerde organisaties krijgen allen exact hetzelfde bedrag, met een minimum van EUR 1,2 miljoen per jaar. Indien minder dan 8 strategische partners worden geselecteerd, zal dit bedrag groter worden. Na goedkeuring van het logframe krijgen de organisaties ieder jaar tot maximaal 95% van het verleende geldbedrag overgemaakt. De resterende 5% wordt overgemaakt na goedkeuring van de jaarlijkse inhoudelijke en financiële rapportages.
Het kan gebeuren dat zich tijdens het uitvoeren van activiteiten een noodsituatie voordoet waarop gereageerd moet worden vanuit menselijk oogpunt dan wel vanuit het oogpunt van het succesvol zijn van de activiteit. In dit soort gevallen mag 10% van het budget besteed worden aan humanitaire hulp.
Toetsing van behaalde resultaten vindt plaats aan de hand van de geformuleerde interventielogica in het logframe. Elk jaar levert iedere NGO een jaarrapportage aan, waaruit blijkt wat het afgelopen jaar is bereikt. Daarnaast wordt jaarlijks een bijeenkomst in de regio georganiseerd waarbij, naast de NGO’s, ook de ambassades aanwezig zijn. Bij deze bijeenkomst wordt bekeken of de voortgang voor de regio als geheel goed is (naderen we de gestelde doelen?) en of er bijsturing nodig is. Deze bespreking heeft als doel de dialoog aan te gaan over de voortgang in de regio.
In 2016, het laatste jaar van uitvoering, zullen de ervaringen met dit systeem in een review tegen het licht worden gehouden. De resultaten daarvan vormen de basis voor eventuele bijstellingen. Wanneer de review positief uitpakt, zal het selectieproces in de tweede helft van 2016 opnieuw starten, waarbij de ervaringen uit het recente verleden mee gaan tellen in de selectierondes (de track records).
NGO’s die mee willen dingen naar een strategisch partnerschap dienen ervoor te zorgen dat hun Track Record op maandag 4 november 2013 om 12.00 uur door het ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Er wordt naar gestreefd om de besluitvorming over de selectie in fase 1 af te ronden drie weken na ontvangst van de Track Records. Vanaf dat moment is bekend met welke organisaties het ministerie van Buitenlandse Zaken een strategisch partnerschap aan gaat.
Na publicatie bestaat de mogelijkheid voor organisaties vragen te stellen. Hiervoor zal er op de website van de rijksoverheid, op dezelfde plek waar het format voor het Track Record wordt geplaatst, een Q&A omgeving worden gecreëerd.11 Vragen kunnen worden gestuurd naar dsh-chronischecrisis@minbuza.nl. De vragen worden geanonimiseerd beantwoord en geplaatst in de Q&A-omgeving. Vragen kunnen worden ingediend tot 21 oktober 2013 om 12.00 uur. Vragen die later binnen komen worden niet meer beantwoord.
Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties .
FAO (2010) Countries in protracted crisis: what are they and why do they deserve special attention?
Afghanistan, Angola, Burundi, CAR, Tsjaad, Congo, Ivoorkust, Noord-Korea, DRC, Eritrea, Ethiopië, Guinea, Haïti, Irak, Kenia, Liberia, Sierra Leone, Somalië, Sudan, Tajikistan, Uganda, Zimbabwe.
Better Aid: Civil Society and Aid Effectiveness – Findings Recommendations and Good Practice, OECD, 2009.
Cordaid, Care Nederland, Dorcas Aid International, Health Net TPO, NRK, ICCO, AZG, Oxfam Novib, Save the Children NL, Terres des Hommes, War Child, World Vision en ZOA.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-27543.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.