Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2012, DWJZ-3147991, houdende vaststelling van de sectorale bezoldigingsnorm voor de in bijlage 3 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector opgenomen categorie zorgverzekeraars

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gehoord de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 3.3 en 7.4 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector;

Besluit:

Artikel 1

De sectorale bezoldigingsnorm voor de in de bijlage 4 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector opgenomen categorie zorgverzekeraars, wordt voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 300 000 aan beloning, inclusief belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen, vermeerderd met:

  • a. de sociale verzekeringspremies,

  • b. de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, bestaande uit ten hoogste het voor de betreffende topfunctionaris vastgestelde bedrag aan werkgeversbijdrage in de premie voor het reguliere pensioenpakket van het betrokken pensioenfonds.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Aanleiding

Al geruime tijd bestaat er in de samenleving en in de politiek behoefte aan regulering van de beloningen van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector. Met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (ook wel Wet normering topinkomens genoemd, afgekort: WNT) wordt invulling gegeven aan het normeren dan wel maximeren van de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector.

De wet voorziet in drie verschillende bezoldigingsregimes om recht te doen aan de verschillen tussen (semi)publieke organisaties en de verschillende posities ten opzichte van de arbeidsmarkt waarin zij zich bewegen: het bezoldigingsmaximum, de sectorale bezoldingsnorm en de openbaarmakingsverplichting.

In het eerste regime mag de bezoldiging van bestuurders en hoogste leidinggevenden niet uitstijgen boven een beloningsmaximum, gebaseerd op 130 procent van het brutosalaris van een minister. Dit komt neer op een bedrag van € 187 340, vermeerderd met componenten voor onkostenvergoeding en het werkgeversdeel van het pensioen. Voor deze componenten wordt in de wet uitgegaan van respectievelijk € 8 069 (onkostenvergoeding minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken) en € 33 190 (ABP-pensioenpremie bij € 187 340).

In het tweede regime mag de beloning niet uitstijgen boven de voor die sector geldende norm. Deze norm wordt door de betrokken minister vastgesteld.

Het derde regime houdt in dat de beloning niet wordt genormeerd.

Voor alle instellingen geldt dat de beloning van bestuurders op naam openbaar wordt gemaakt. Deze verplichting tot openbaarmaking geldt ook voor de beloning van andere werknemers – daarvoor evenwel alleen op functienaam – voor zover deze uitstijgt boven het beloningsmaximum gebaseerd op 130 procent van het brutosalaris van een minister.

In het oorspronkelijke wetsvoorstel WNT waren de zorgverzekeraars alleen ondergebracht in het regime van de openbaarmakingsverplichting. Bij amendement van de Kamerleden Gerbrands en Brinkman (Kamerstukken II 2011/12, 32 600, nr. 24) zijn de zorgverzekeraars – als enige deelsector – door opname in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, toch onder het bereik van het regime van de sectorale bezoldigingsnorm gebracht. Gedachte hierachter is dat de zorgverzekeraars grotendeels uit publieke middelen betaald worden; de concurrentie die moet uitgaan van de sturingsfilosofie is volgens het amendement dusdanig klein dat dit geen grond vormt voor een uitzondering.

1.2 Sectorale bezoldigingsnorm

Het voorgaande betekent dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de zorgverzekeraars jaarlijks een norm moet vaststellen die geldt als het maximum. Op deze bezoldigingsnorm worden, in tegenstelling tot het bezoldigingsmaximum van het eerste regime, geen uitzonderingen naar boven toegestaan. De zorgverzekeraars worden jaarlijks in de gelegenheid gesteld om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een voorstel te doen.

De minister houdt rekening met het voorstel van de sector, maar maakt zijn eigen afweging op basis van de criteria uit de WNT. In artikel 3.6, tweede lid, van de WNT is bepaald dat de minister rekening houdt met de relevante lonen in de publieke sector en de markt, de lonen voor andere functies in de sector (zodat er geen grote afstand met de CAO-lonen ontstaat) en het draagvlak voor dergelijke bezoldigingen.

De minister heeft de bevoegdheid om de zorgverzekeraars te verdelen in klassen en om jaarlijks per klasse een plafond voor de bezoldiging van de topfunctionarissen vast te stellen. Factoren die daarbij een rol kunnen spelen zijn: aantal personeelsleden, omzet, output.

1.3 Jaarlijkse vaststelling

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moet op grond van artikel 3.3 van de WNT de sectorale bezoldigingsnorm jaarlijks vaststellen in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop het betrekking heeft. De normale procedure is dat, alvorens de minister de norm voor het komende kalenderjaar vaststelt, de zorgverzekeraars met toepassing van artikel 3.6 van de WNT de gelegenheid krijgen om uiterlijk in de maand september een voorstel te doen voor dat bedrag. Dezelfde procedure geldt overigens voor de lagere bedragen behorende bij een indeling in klassen. Ingevolge artikel 7.4 van de WNT kan van de normale procedure voor het vaststellen van een sectorale bezoldigingsnorm op basis van artikel 3.3 van de WNT eenmalig worden afgeweken door het bedrag vast te stellen bij de inwerkingtreding van de WNT (1 januari 2013).

1.4 Kalenderjaar 2013

Uit overleg met de zorgverzekeraars op 4 september 2012 is in de aanloop naar de inwerkingtreding van de WNT gebleken dat de zorgverzekeraars niet in staat waren om tijdig, dat wil zeggen voor vaststelling per 1 januari 2013, met een voorstel te komen voor een sectorale code. De noodzaak daartoe bestond niet in het ingediende wetsvoorstel. Die ontstond pas na amendering en aanvaarding in de Eerste Kamer omdat de zorgverzekeraars daarmee onder het tweede regime van de wet zijn gaan vallen. Het is echter niet verenigbaar met de verantwoordelijkheden op grond van de WNT om niet uiterlijk bij inwerkingtreding een norm vast te stellen voor de zorgverzekeraars. Het ontbreken van een dergelijke vastgestelde norm zou immers betekenen dat de WNT wat de bezoldigingsnorm voor de zorgverzekeraars betreft niet is ingevuld en daardoor ineffectief wordt, terwijl de wetgever juist een strenge effectuering beoogt.

Hangende het nadere afstemmingsoverleg met de zorgverzekeraars over een sectorale code voor het kalenderjaar 2014, is voor het kalenderjaar 2013 volstaan met één ongedifferentieerd plafond voor de beloning van de topfunctionarissen in die deelsector.

Voor een meer integrale afweging is weliswaar nog informatie nodig over de beloning in andere relevante arbeidsmarkten en in het cao-loongebouw, maar dat zijn juist elementen die in het vervolgoverleg over een (gedifferentieerde) sectorale code nog aan de orde moet komen. Die kunnen dus pas in de afweging meespelen bij de vaststelling van de norm(en) voor het kalenderjaar 2014.

Voor vergelijkbare functies in de publieke sector is gekeken naar de beloning van topfunctionarissen waarvan vooral kennis en ervaring wordt vereist in de financiële sector, zoals de topfunctionarissen bij De Nederlandsche Bank (DNB) en bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Volgens de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 16 mei 2011 mogen de bestuursvoorzitters daar maximaal respectievelijk € 315 000 en € 290 000 aan bruto-inkomen verdienen (zie Kamerstukken II 2010/11, 32 500 IXB, nr. 22).

De maatschappelijke opvattingen over de hoogte van de inkomens in de publieke en de semipublieke sector zijn weerspiegeld in de WNT-norm die in het eerste regime van de WNT geldt. Inherent aan het tweede regime, waar de zorgverzekeraars onder vallen, is dat de sectorale norm de WNT-norm overstijgt.

1.5 Samenstelling norm zorgverzekeraars

Met het oog op de brutosalarissen van de topfunctionarissen bij DNB en de AFM, is de norm voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op € 300 000 bruto-inkomen.

Indien er afspraken zijn over belastbare onkostenvergoedingen dan vallen die samen met het overige bruto-inkomen ook onder deze norm. Dit element wordt dus niet apart gekwantificeerd/genormeerd.

Bovenop dit bedrag komt nog een onbenoemd bedrag voor de wettelijke sociale premies die de werkgever moet afdragen. Dit element in de bezoldiging vloeit voort uit de sociale wetgeving en is niet door werkgever en/of werknemer beïnvloedbaar en kan per (deel)sector verschillen. Daarom kan op dit punt worden volstaan met de notie dat het bedrag voor de betrokken topfunctionaris uit hoofde van de werkgeversbijdrage in de sociale premies binnen de bezoldigingsnorm wordt geaccepteerd.

Resteert nog het element van de beloningen betaalbaar op termijn, voor het grootste deel bestaande uit de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie.

De WNT schrijft inhoudelijk niets voor over de pensioenrechten, maar het is duidelijk dat die eveneens binnen aanvaardbare grenzen moeten liggen, reden waarom de bijdrage daarvoor ten laste van de werkgever ook genormeerd wordt. De pensioenbijdrage kan variëren om diverse redenen: de inhoud van het pensioenpakket, de waarde van de opgebouwde rechten, het fonds, de verhouding tussen het werkgevers- en werknemersdeel, leeftijd en andere individuele kenmerken van de werknemer. Om de afweging die is gemaakt ten aanzien van het onderdeel werkgeversbijdrage in de pensioenpremie binnen de sectorale norm voor zorgverzekeraars inzichtelijk te maken, volgt hieronder eerst een korte toelichting op de regeling die in de WNT is getroffen ten aanzien van het onderdeel pensioenbijdrage binnen het regime van het bezoldigingsmaximum. Daarna wordt ingegaan op de wijze van normeren in het kader van de sectorale norm voor zorgverzekeraars.

Pensioenbijdrage bezoldigingsmaximum

Wat het bezoldigingsmaximum betreft, is op voorhand niet te bepalen in welk geval overschrijding daarvan uitsluitend aan de pensioenbijdrage van de werkgever kan worden toegerekend. Er is gekozen voor normering van de pensioenbijdrage, vanuit de algemene stelling dat een hogere pensioenbijdrage leidt tot een hogere beloning. Aangaande het bezoldigingsmaximum is ten behoeve van de wet een berekening gemaakt van de pensioenbijdrage van de werkgever bij een brutosalaris van € 187 340 indien de pensioenregeling van het ABP-Rijk van toepassing zou zijn. Uitgangspunt is dat indien overschrijding van het bezoldigingsmaximum dreigt, en de beloningen betaalbaar op termijn niet kunnen worden verlaagd, de periodieke beloningen neerwaarts worden bijgesteld zodat het bezoldigingsmaximum niet wordt overschreden. Problemen zijn alleen te verwachten bij een te benoemen topfunctionaris op wie het bezoldigingsmaximum van toepassing is en van wie de periodieke beloningen lager zijn dan het vastgestelde bedrag van € 187 340, maar de som van de periodieke beloningen, de belaste onkostenvergoeding en de pensioenbijdrage van de werkgever boven het bezoldigingsmaximum uitkomt. Bij uitzondering kan de minister wie het aangaat, zo nodig na toestemming van de ministerraad, besluiten om een hogere werkgeversbijdrage in de pensioenpremie toe te staan (artikel 2.4 van de WNT).

Pensioenbijdrage norm zorgverzekeraars

Het bedrag van de werkgeversbijdrage in de pensioenpremie normeren, is in de deelsector zorgverzekeraars moeilijk. Verschil met het merendeel van de (deel)sectoren waarop het regime van het bezoldigingsmaximum van toepassing is, is dat er niet wordt gewerkt met doorsneepremies bij het pensioenfonds, maar uitsluitend met individuele premies. Dat resulteert in enorme bandbreedtes voor dit bezoldigingselement. Hierbij moet worden aangetekend dat op de sectorale bezoldigingsnorm, in tegenstelling tot het bezoldigingsmaximum, geen uitzonderingen zijn toegestaan. Noch het maximum, noch het minimum, noch het gemiddelde van het bedrag binnen de bandbreedte als norm nemen, levert dan een werkbare methode op. Om daarvoor een uitvoerbare en handhaafbare oplossing te hanteren, is besloten om dezelfde aanpak te nemen als bij de werkgeversbijdrage voor de sociale premies, dat wil zeggen niet nominaal normeren.

De bovengenoemde norm ad € 300 000 bruto-inkomen mag derhalve ook voor wat betreft het bezoldigingselement van de werkgeversbijdrage voor de beloningen op termijn, verhoogd worden met de aan de betrokken topfunctionaris toe te rekenen werkgeversbijdrage voor het pensioen zoals blijkend uit de premienota van het betreffende pensioenfonds. Het moet dan gaan om de premie voor het reguliere rechtenpakket van het sectorpensioenfonds, het pensioenfonds voor de zorgverzekeraars; met eventuele meerkosten voor de werkgever voor verzekerde extra’s voor de betrokken topfunctionaris mag daarin geen rekening worden gehouden. Mochten er extra’s worden overeengekomen, dan moeten de kosten daarvan binnen de genoemde norm van € 300 000 worden opgevangen.

Over de inhoud van de regeling is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gehoord.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het begrip bezoldiging is opgenomen in de WNT, waarbij is bepaald dat de definitie ook geldt voor de daarop berustende bepalingen. Het begrip bestaat uit de volgende elementen: de som van de beloning, de sociale verzekeringspremies, de belastbare en variabele vergoedingen en de beloningen betaalbaar op termijn.

Het beloningsdeel van de sectorale bezoldigingsnorm voor de zorgverzekeraars bedraagt € 300 000. In dit bedrag moeten de eventuele belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen zijn meegenomen. Het bedrag is verder exclusief het werkgeversdeel van de sociale verzekeringspremies, zoals gedefinieerd in artikel 1.1, aanhef en onder g, van de WNT (onder a).

Het element beloningen betaalbaar op termijn (onder b) wijkt af van de systematiek die de WNT voorschrijft voor het bezoldigingsmaximum. Zie de toelichting hierboven onder 1.5.

Artikel 2

Van de gewone procedure voor het vaststellen van een sectorale bezoldigingsnorm op basis van artikel 3.3 van de WNT, kan ingevolge artikel 7.4 van de WNT eenmalig worden afgeweken door het bedrag vast te stellen bij de inwerkingtreding van de WNT. Na die tijd wordt het bedrag in de regeling jaarlijks vastgesteld in november, na in september daaraan voorafgaand een voorstel te hebben ontvangen van de zorgverzekeraars op grond van artikel 3.6. De inwerkingtreding moet daarom vanwege artikel 7.4 bij de inwerkingtreding van de WNT plaatsvinden, die is vastgesteld op 1 januari 2013 (Stb. 2012, 584).

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven