De Minister van Veiligheid en Justitie,
Gelet op de artikelen 46a en 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie;
Gehoord de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal;
Besluit:
Artikel 1
Voor de behandeling van verzoeken om een Europees betalingsbevel als bedoeld in artikel
7 van de verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van
12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (PbEU L 399)
wordt de rechtbank Den Haag aangewezen als andere rechtbank als bedoeld in artikel
46a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Artikel 2
-
1. Voor de behandeling van beroepen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de rechtbank Oost-Nederland aangewezen
als andere rechtbank als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke
organisatie, indien:
-
a. de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats heeft in de provincie Gelderland,
de provincie Noord-Holland voor zover het betreft de gemeenten Blaricum, Bussum, Hilversum,
Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp en Wijdemeren, de provincie Overijssel of de
provincie Utrecht, of
-
b. de indiener van het beroepschrift geen woonplaats heeft in Nederland en het bestuursorgaan
zijn zetel heeft in de provincie Gelderland, de provincie Noord-Holland voor zover
het betreft de gemeenten Blaricum, Bussum, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden,
Weesp en Wijdemeren, de provincie Overijssel of de provincie Utrecht.
-
2. Voor de behandeling van beroepen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk V van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de rechtbank Noord-Nederland aangewezen
als andere rechtbank als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke
organisatie, indien:
-
a. de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats heeft in de provincie Drenthe, de
provincie Flevoland, de provincie Friesland of de provincie Groningen,
of
-
b. de indiener van het beroepschrift geen woonplaats heeft in Nederland en het bestuursorgaan
zijn zetel heeft in de provincie Drenthe, de provincie Flevoland, de provincie Friesland
of de provincie Groningen.
Artikel 3
Voor de behandeling van strafzaken waarvan het gerechtshof Amsterdam bevoegd is kennis
te nemen, wordt het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangewezen als ander gerechtshof
als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatiewezen.
Artikel 4
Indien het bij koninklijke boodschap van 25 oktober 2012 ingediende voorstel van wet
tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie
en enige andere wetten in verband met de vorming van de arrondissementen Gelderland
en Overijssel (Kamerstukken 33 451) tot wet is verheven of wordt verheven en artikel I van die wet in werking is getreden,
of treedt, wordt in artikel 2 ‘de rechtbank Oost-Nederland’ vervangen door: de rechtbank
Gelderland.
Artikel 6
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tijdelijke aanwijzing bevoegde gerechten.
TOELICHTING
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan het bepaalde in de artikelen 46a en
62a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), zoals deze komen te luiden
na invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Stb. 2012, 313). Op grond van die bepalingen kan de Minister van Veiligheid en Justitie tijdelijk
een andere rechtbank respectievelijk een ander gerechtshof aanwijzen waarnaar zaken
worden verwezen die behoren tot een in de aanwijzing te bepalen categorie ter behandeling
en beslissing.
De onderhavige aanwijzing van tijdelijk bevoegde gerechten ziet op:
-
1. de behandeling van verzoeken om een Europees betalingsbevel, waarvoor de rechtbank
Den Haag wordt aangewezen als rechtbank waarnaar deze zaken kunnen worden verwezen
(artikel 1);
-
2. de behandeling van beroepen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk V van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen (AWR), waarvoor de rechtbank Oost-Nederland1 dan wel de rechtbank Noord-Nederland wordt aangewezen als rechtbank waarnaar deze
zaken, voor zover afkomstig uit specifieke provincies of gemeenten, kunnen worden
verwezen (artikel 2);
-
3. de behandeling van strafzaken van het gerechtshof Amsterdam, waarvoor het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden wordt aangewezen als gerechtshof waarnaar deze zaken kunnen worden
verwezen (artikel 3).
De onder 1 bedoelde regeling dient ter vervanging van het bepaalde in artikel 1 van
het Besluit tijdelijke aanwijzing bevoegde rechtbanken (Stb. 2011, 327). De grondslag voor dat besluit berust op de artikelen 108a en 268a van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 27, tweede lid, AWR, zoals deze luidden
vóór 1 januari 2013. De genoemde artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
vervallen met de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Artikel 27,
tweede lid, AWR vervalt met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken 32 450). De artikelen 46a en 68a Wet RO treden voor de te vervallen bepalingen van Rv en
de AWR in de plaats.
De hierboven onder 2 bedoelde regeling is deels ontleend aan artikel 2 van het Besluit
tijdelijke aanwijzing bevoegde rechtbanken. Het betreft een verwijzingsregeling voor
AWR-zaken uit het ressort Arnhem-Leeuwarden inclusief de regio Gooi en Vechtstreek.
Deze verwijzingsregeling is mede op verzoek van en in overleg met de Rechtspraak opgenomen.
Hiermee worden mogelijke capaciteitsproblemen bij de rechtbanken Oost-Nederland en
Noord-Nederland als gevolg van de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart
voorkomen, en wordt duidelijkheid geschapen over de relatieve competentie in AWR-zaken.
Met de in artikel 2 van de regeling opgenomen bepaling wordt (voor het grootste deel)
aansluiting gezocht bij de provinciegrenzen en worden een heldere gebiedsindeling
– en dus een heldere bevoegdheidsverdeling – bereikt. De regeling zorgt voor een evenwichtige
verdeling van het zaaksaanbod, waarmee ook een evenwichtige verdeling van zittingscapaciteit
plaatsvindt.
In rechtsmiddelenclausules onder besluiten op bezwaar kan de Belastingdienst rechtzoekenden
duidelijk maken bij welke rechtbanken AWR-zaken zullen worden behandeld. Daarbij zij
opgemerkt dat na de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart, als gevolg
van de transitiesituatie en de noodzaak tot doorvoering van aanpassingen in automatisering,
zich nog enige tijd de situatie kan voordoen dat de gehanteerde rechtsmiddelclausule
(nog) niet geheel aansluit op de in artikel 2 neergelegde regeling. Met toepassing
van onder andere artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel CIVa van
de Wet herziening gerechtelijke kaart kunnen evenwel ook in deze gevallen zaken uiteindelijk
door de bevoegde rechter in behandeling worden genomen, zonder nadelige gevolgen voor
partijen.
De hierboven onder 3 bedoelde regeling treedt in de plaats van het Aanwijzingsbesluit
nevenzittingsplaats strafzaken gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 12 december 2011, nr. 16300). Met dat aanwijzingsbesluit, dat was gebaseerd op artikel 7 van het Besluit nevenvestigings-
en nevenzittingsplaatsen, heeft de Raad voor de rechtspraak het gerechtshof Arnhem
aangewezen als nevenzittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam voor de behandeling
van strafzaken. Het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen vervalt met
de invoering van de Wet herziening gerechtelijke kaart. Met artikel 3 van deze regeling
wordt materieel voortzetting gegeven aan het bepaalde in het genoemde aanwijzingsbesluit
van de Raad voor de rechtspraak.
In het kader van de behandeling van de Wet herziening gerechtelijke kaart heeft de
Eerste Kamer een motie aangenomen van het lid Beuving c.s.2 In deze motie wordt het kabinet verzocht om, samengevat, met spoed een wetsvoorstel
in procedure te brengen dat strekt tot de vorming van de rechtbanken Gelderland en
Overijssel. In artikel 4 van deze regeling wordt rekening gehouden met de invoering
van de wet tot splitsing van het arrondissement Oost-Nederland (Kamerstukken 33 451), door te voorzien in een wijzigingsbepaling waarmee de rechtbank Gelderland wordt
aangewezen als rechtbank waarnaar op grond van artikel 2 AWR-zaken kunnen worden verwezen
in plaats van de rechtbank Oost-Nederland.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I.W. Opstelten.