TOELICHTING
1. Algemeen
1.1 Inleiding
Met deze regeling is de Regeling zorgverzekering per 1 januari 2013 gewijzigd ter
uitvoering van maatregelen uit hoofde van het Begrotingsakkoord 20131, adviezen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), de heroriëntatie hulpmiddelen
en indexering van eigen bijdragen.
1.2 Begrotingsakkoord 2013
Met deze regeling is de Regeling zorgverzekering gewijzigd in verband met enkele maatregelen
uit het Begrotingsakkoord 2013. Deze maatregelen betreffen het van de te verzekeren
prestaties uitsluiten van de eenvoudige loophulpmiddelen. Verder gaat het om uitwerking
van maatregelen die al in het Besluit zorgverzekering geregeld zijn en betrekking
hebben op eigen bijdragen, namelijk het regelen van het percentage van de kosten voor
de eigen bijdrage voor hulpmiddelen ter correctie van stoornissen in de hoorfunctie
en het regelen van het bedrag voor de eigen bijdrage per verpleegdag.
1.3 Adviezen van het CVZ
Pakketadvies 20122
De wijzigingen die uit het Pakketadvies 2012 voortvloeien, betreffen het voorwaardelijk
toelaten tot het pakket van twee behandelingen en het uitsluiten uit het pakket van
de redressiehelm. Over dat laatste heeft het CVZ op 20 december 2011 het Rapport Standpunt
en advies redressiehelm3 uitgebracht.
Het CVZ heeft in zijn Pakketadvies 2012 vier voorstellen om behandelingen voorwaardelijk
tot het pakket toe te laten. In mijn brief van 15 juni 2012 aan de Tweede Kamer heb
ik aangegeven dat twee van deze voorstellen in aanmerking komen voor voorwaardelijke
toelating4. Het gaat hier om behandeling van therapieresistente hypertensie met percutane renale
denervatie en behandeling van een herseninfarct met toepassing van intra-arteriële
thrombolyse. Met deze regeling zijn deze twee behandelingen voorwaardelijk tot 1 januari
2017 in het pakket opgenomen.
Rapport Geneeskundige GGZ (deel 1)
Op 6 april 2012 heeft het CVZ het rapport Geneeskundige GGZ (deel 1)5 uitgebracht. In dit rapport heeft het CVZ op een rijtje gezet wat wel en wat niet
onder de geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (ggz) valt. Het CVZ doet dit in
de context van de veranderingen sinds 2008. Naast de verduidelijking komt het CVZ
in dit rapport ook met voorstellen tot bevordering van gepast gebruik en een rechtmatige
uitvoering. Dit rapport is de opstap voor een vervolgrapport over de noodzakelijk
te verzekeren geneeskundige GGZ, dat het CVZ naar verwachting eind 2012 zal uitbrengen.
Om te bevorderen dat gepast gebruik plaatsvindt en alleen zorg wordt vergoed die verzekerd
is, heeft het CVZ voorgesteld expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen
dat hulp bij werk- en relatieproblemen, die nu al niet onder de te verzekeren geneeskundige
ggz valt, niet in het pakket zit.
Rapport hulpmiddelenzorg 20106 en het rapport afschaffing vergoedingslimieten hoortoestellen7
In deze rapporten heeft het CVZ voorgesteld de hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen
in de hoorfunctie functiegericht te gaan omschrijven. Dat wil zeggen dat de limitatieve
opsomming van deze hulpmiddelen wordt vervangen door een omschrijving met als aangrijpingspunt
de te corrigeren aandoening/handicap. Met deze regeling is aan dat voorstel uitvoering
gegeven. Dit betekent ook dat een aanvullende vergoedingsregeling vanuit de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet langer nodig is.
Rapport functiegerichte omschrijving hulpmiddelen voor het bewegingssysteem8
In dit rapport heeft het CVZ voorgesteld de hulpmiddelen voor het bewegingssysteem
functiegericht te gaan omschrijven. Ook hier gaat het om het vervangen van de limitatieve
opsomming van deze hulpmiddelen door een omschrijving met als aangrijpingspunt de
te corrigeren aandoening/handicap.
1.4 Heroriëntatie hulpmiddelen (overheveling uitleen verpleegartikelen)
Met ingang van 1 januari 2013 zijn de uitleen-hulpmiddelen van het aansprakenpakket
van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgeheveld naar de te verzekeren
prestaties Zorgverzekeringswet (Zvw). Het gaat bij deze uitleen-hulpmiddelen voornamelijk
om hulpmiddelen voor het bewegingssysteem en hulpmiddelen voor verzorging en verpleging
op bed. De hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in het bewegingssysteem vallen
onder de omschreven hulpmiddelen in het nieuwe artikel 2.12. Verder zijn de hulpmiddelen
die samenhangen met verzorging en verpleging op bed en die onder de AWBZ-uitleen vielen,
geregeld in een nieuw artikel 2.17, zoals het CVZ heeft voorgesteld in zijn Rapport
functiegerichte omschrijving hulpmiddelen voor het bewegingssysteem.
2. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Met het toevoegen van de onderdelen i en j aan artikel 2.1 is expliciet vermeld dat
hulp bij werk- en relatieproblemen en behandeling van plagiocefalie en brachycefalie
zonder craniosynostose met een redressiehelm niet in het pakket zitten.
Onderdeel B
Met het gewijzigde artikel 2.2 zijn tot 1 januari 2017 de behandeling van therapieresistente
hypertensie met toepassing van percutane renale denervatie en de behandeling van
een herseninfarct met toepassing van intra-arteriële thrombolyse voorwaardelijk tot
het pakket toegelaten.
De behandeling van therapieresistente hypertensie met toepassing van percutane renale
denervatie komt ten laste van de zorgverzekering indien de indicatie en de behandeling
van de verzekerde overeenkomstig de voorwaarden zijn die zijn opgenomen in het onderzoeksvoorstel
dat door ZonMw wordt gefinancierd.
De behandeling van een herseninfarct met toepassing van intra-arteriële thrombolyse
komt ten laste van de zorgverzekering indien de indicatie en de behandeling van de
verzekerde overeenkomstig de voorwaarden zijn die zijn opgenomen in de gerandomiseerde
studie ‘Multicenter Randomized Clinical trial of Endovascular treatment for Acute
ischemic stroke in the Netherlands (MR CLEAN)’.
Het onderzoek en de studie strekken ertoe dusdanige gegevens te verzamelen dat, aan
de hand van advies van het CVZ op basis van de onderzoeksresultaten, in 2016 kan worden
besloten of de behandelingen per 1 januari 2017 onvoorwaardelijk tot het Zvw-pakket
worden toegelaten.
Onderdelen C, E, K, N (vervallen paragraaf 1.4a), O (oude paragraaf 1.5 en paragraaf
1.6), P en Q
Met deze regeling zijn de bepalingen die betrekking hebben op de eigen bijdragen in
een aparte paragraaf van de Regeling zorgverzekering geregeld. Artikel 2.3, paragraaf 1,2,
artikel 2.8, tweede lid, artikel 2.23, tweede en derde lid, paragraaf 1.4a en artikel
2.49 zijn daarom vervallen en in het opschrift van paragraaf 2 zijn daarom de woorden
‘en eigen bijdrage voor geneesmiddelen’ geschrapt. De bepalingen met betrekking tot
de eigen bijdragen zijn met deze regeling in een nieuwe paragraaf 1.5 geregeld. Deze
nieuwe paragraaf vervangt de oude paragrafen 1.5 en 1.6. Op de nieuwe paragraaf 1.5
wordt verderop ingegaan.
Onderdeel D
Artikel 2.6 is gewijzigd in verband met invoering van de functiegerichte omschrijving
van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie en de functiegerichte
omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in het bewegingssysteem.
Onderdeel hh is gewijzigd omdat met deze regeling de thuisdialyse-apparatuur in artikel
2.29 is geregeld.
Onderdeel F
Artikel 2.10 algemeen
In dit artikel is de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan
stoornissen in de hoorfunctie nader vormgegeven. Uit de omschrijving in artikel 2.6,
onder c, blijkt dat er een relatie moet bestaan tussen de aangevraagde voorziening
en de stoornis in de hoorfunctie.
Deze relatie moet blijken uit de specifieke functionaliteiten waarover een hulpmiddel
beschikt. Hulpmiddelen die over deze functionaliteiten beschikken worden door mensen
zonder auditieve handicap in het algemeen niet aangeschaft.
Bij algemeen gebruikelijke hulpmiddelen is de relatie tussen de stoornis en het hulpmiddel
niet één op één aanwezig. Dergelijke hulpmiddelen worden ook aangeschaft door mensen
zonder stoornis in de hoorfunctie. Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen dan
ook niet onder deze te verzekeren prestatie.
Uitgaande van de ICF-classificatie kan een splitsing worden gemaakt tussen de hulpmiddelen
ter correctie van stoornissen in de hoorfunctie (classificatie functies) en hulpmiddelen
die een compensatie bieden voor de beperkingen die een persoon met een auditieve handicap
ondervindt bij het uitoefenen van bepaalde activiteiten (classificatie activiteiten
en participatie). Deze splitsing is tot uitdrukking gebracht in de onderdelen a en
b van het eerste lid.
Artikel 2.10, eerste lid, onderdeel a
Onder deze functiegerichte omschrijving vallen hulpmiddelen die dienen om de stoornis
in de hoorfunctie te verbeteren, zoals hoortoestellen en maskeerders tegen oorsuizen.
Deze hulpmiddelen grijpen in op het stoornisniveau met als doel om de stoornis geheel
of gedeeltelijk op te heffen. Deels implanteerbare hoortoestellen zijn van de te verzekeren
prestatie uitgesloten, omdat deze vallen onder de te verzekeren prestatie ‘geneeskundige
zorg’, zoals medisch specialisten die plegen te bieden.
Om te voorkomen dat de te verzekeren prestatie wordt uitgebreid ten behoeve van mensen
met een licht gehoorverlies is een ondergrens als indicatiecriterium opgenomen.
Het uitgangspunt is een aanpassing per oor, als sprake is van een revalideerbaar oor
met ten minste een verlies van 35 dB (verkregen door het gehoorverlies bij frequenties
van 1000, 2000, en 4000 Hz te middelen).
Artikel 2.10, eerste lid, onderdeel b
Indien de stoornis in de hoorfunctie met de in onderdeel a bedoelde hulpmiddelen (in
bepaalde situaties) niet voldoende verbetert, zal de auditief gehandicapte bij bepaalde
activiteiten beperkingen ervaren. De in onderdeel b opgenomen hulpmiddelen dienen
ter compensatie van deze beperkingen (de moeilijkheden die een persoon door zijn slechthorendheid
heeft met het uitvoeren van activiteiten). In termen van de ICF (International Classification
of Functioning, Disability and Health) gaat het bij deze hulpmiddelen om beperkingen
in het luisteren of beperkingen in het gebruiken van communicatieapparatuur.
Bij luisteren gaat het om het doelbewust ervaren van auditieve stimuli, zoals bij
luisteren naar radio, muziek of lezing. De beperkingen die een persoon hierbij ondervindt,
kunnen worden gecompenseerd met FM geluidsoverdrachtssystemen, IR overdrachtssystemen,
ringleidinghulpmiddelen, soloapparatuur en wek- en waarschuwingsapparatuur.
Om de mogelijkheid te creëren dat een verzekerde kiest voor een eenvoudige luisterhulp
in plaats van een hoortoestel, is de aanvullende voorwaarde opgenomen dat deze hulpmiddelen
ook kunnen substitueren voor een hulpmiddel als bedoeld in onderdeel a.
Bij communicatieapparatuur gaat het om het gebruiken van apparatuur om te communiceren,
zoals telefoneren.
De beperkingen die een persoon met een auditieve handicap hierbij ondervindt, kunnen
bijvoorbeeld worden gecompenseerd door teksttelefoons of beeldtelefoons. Hoewel ook
computers en internetfuncties zoals e-mail, chatten en sms een dergelijke compensatie
bieden, vallen zij toch niet onder deze te verzekeren prestatie. In tegenstelling
tot teksttelefonie (inclusief speciale software om te kunnen teksttelefoneren) zijn
deze voorzieningen strikt genomen niet gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie.
Deze middelen zijn immers algemeen gebruikelijk.
Artikel 2.10, tweede lid
Er zijn verschillende hoortoestellen op de markt die deels worden geïmplanteerd. Voorbeelden
hiervan zijn de middenoorimplantaten, cochleaire implantaten en de beengeleiderimplantaten.
Deze hoortoestellen vallen niet onder de te verzekeren prestatie ‘hulpmiddelenzorg’
maar onder de te verzekeren prestatie ‘geneeskundige zorg zoals medisch specialisten
die plegen te bieden’. Dit betekent dat op deze zorg de dbc-bekostiging van toepassing
is, met inbegrip van het plaatsen of vervangen van het uitwendige deel.
Dit geldt niet voor de BAHA (bone anchored hearing aid) met softband die wordt toegepast
bij zeer jonge kinderen. Voor deze kinderen is een BAHA-operatie vaak nog geen optie.
In feite kan bij deze toepassing strikt genomen niet worden gesproken van een BAHA.
Er vindt immers (nog) geen operatie plaats. Om deze reden valt de BAHA met softband
onder de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen ter correctie van stoornissen
in de hoorfunctie.
Artikel 2.10, derde lid
Met dit artikellid wordt de mogelijkheid opengehouden toch hulpmiddelen te verstrekken
aan verzekerden die strikt genomen niet voldoen aan de indicatiecriteria, maar gezien
de individuele omstandigheden toch daarop zijn aangewezen. Dergelijke omstandigheden
zijn bijvoorbeeld aanwezig bij kinderen met auditieve verwerkingsproblematiek, waarbij
niet altijd sprake is van 35 dB gehoorverlies. Ook kan bij het uitoefenen van specifieke
beroepen noodzakelijk zijn dat gehoorverlies van minder dan 35 dB wordt gecorrigeerd.
Zo moeten bijvoorbeeld psychiaters in het uitoefenen van hun functie ook zwakke stemmen
goed kunnen verstaan.
Onderdeel G
Artikel 2.12 algemeen
In dit artikel is de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan
stoornissen in het bewegingssysteem nader vormgegeven. Uit de omschrijving van artikel
2.6, onder e, blijkt dat er een relatie moet bestaan tussen de aangevraagde voorziening
en de stoornis in het bewegingssysteem. Deze relatie moet blijken uit de specifieke
functionaliteiten waarover een hulpmiddel beschikt. Hulpmiddelen die over deze functionaliteiten
beschikken schaffen mensen zonder beperking in het algemeen niet aan.
Bij algemeen gebruikelijke hulpmiddelen is de relatie tussen de stoornis en het hulpmiddel
niet één op één aanwezig. Ook mensen zonder stoornis in het bewegingssysteem schaffen
dergelijke hulpmiddelen aan. Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen dan ook niet
onder deze te verzekeren prestatie.
Uitgaande van de ICF-classificatie kan een splitsing worden gemaakt tussen de hulpmiddelen
ter correctie van stoornissen in het bewegingssysteem (classificatie functies) en
hulpmiddelen die een compensatie bieden voor beperkingen die een persoon met een motorische
beperking ondervindt bij het uitoefenen van bepaalde activiteiten (classificatie activiteiten
en participatie). Deze splitsing is tot uitdrukking gebracht in de onderdelen a en
b van het eerste lid.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a
Onder deze functiegerichte omschrijving vallen hulpmiddelen die dienen om gestoorde
functies van het bewegingssysteem, aan beweging verwante functies of anatomische eigenschappen
verwant aan beweging te verbeteren. Het betreft uitwendige lichaamsgebonden hulpmiddelen
voor het bewegingssysteem die worden gebruikt door mensen met klachten gerelateerd
aan het houdings- en bewegingsapparaat. Het gaat daarbij om orthesen of orthetische
hulpmiddelen die extern worden aangebracht om gestoorde functies van het bewegingsapparaat
en anatomische eigenschappen van structuren verwant aan beweging te wijzigen. De aandoeningen
die klachten veroorzaken, zijn zeer divers en de behandeling ervan valt onder verschillende
specialismen. Deze hulpmiddelen worden onder meer gebruikt voor de behandeling van
letsels en aandoeningen van de wervelkolom, bot- en peesletsels, artrose, instabiele
gewrichten, voetafwijkingen en verlamming.
Volgens de International Standaard ISO 8551 kunnen de functies van deze hulpmiddelen
als volgt worden omschreven;
-
– het stabiliseren, reduceren, accepteren van een standsafwijking;
-
– het verminderen of vermeerderen van de bewegingsuitslag van gewrichten;
-
– het verlengen van het skelet;
-
– compenseren van te geringe spierwerking en beheersbaar maken van overmatige spieractiviteit;
-
– verminderen of herverdelen van belasting.
Onder de verschillende orthesen kunnen onder meer korsetten voor afwijkingen aan de
wervelkolom en halskragen vallen. Voorbeelden van hulpmiddelen voor de extremiteiten
zijn de orthopedische beugelapparatuur, verschillende braces, orthopedische schoenen
en orthopedische voorzieningen aan confectieschoenen. Het confectieschoeisel zelf
komt voor eigen rekening.
Door de nieuwe omschrijving in artikel 2.12 zouden ook de meest eenvoudige orthesen
(bijvoorbeeld steunzolen en orthesen die uitsluitend gedragen worden tijdens sportactiviteiten)
onder de te verzekeren prestaties vallen. Daarom is bepaald dat er sprake moet zijn
van een ernstige aandoening en dat het niet mag gaan om hulpmiddelen die uitsluitend
bij sportactiviteiten zijn aangewezen. Om te voorkomen dat de kosten van orthesen
die tijdelijk in het kader van een medisch-specialistische behandeling worden ingezet,
worden afgewenteld op de extramurale hulpmiddelenzorg is geregeld dat er sprake moet
zijn van permanent gebruik. Met permanent gebruik is niet bedoeld het permanent gebruiken
van het hulpmiddel gedurende de dag, maar het feit dat het gebruik van ofwel de behandeling
met het hulpmiddel in principe levenslang is. Met tijdelijk is bedoeld dat de behandeling
met het hulpmiddel eindig is (dit kan afhankelijk van het hulpmiddel enkele weken,
maanden of jaren zijn). Indien van tevoren niet duidelijk is of de behandeling met
het hulpmiddel tijdelijk is, is sprake van hulpmiddelenzorg. Waar het om gaat is dat
orthesen – die tijdelijk worden ingezet in het kader van de medisch specialistische
behandeling – niet onder de te verzekeren prestatie ’hulpmiddelenzorg’ vallen. Het
gaat dan om aandoeningen waarbij het dragen van het desbetreffende hulpmiddel wordt
geïndiceerd door de medisch-specialist, maar – na ontslag uit de poliklinische controle
– niet meer nodig is of op termijn eindigt. Als voorbeeld wordt genoemd de toepassing
in het ziekenhuis van braces in verband met een letsel dat in het verleden werd behandeld
met gips. Een ander voorbeeld is een reclinatiekorset volgens het drie-punts-principe
dat gebruikt wordt bij stabiele (soms instabiele) wervelfracturen en na een spondylodese.
Deze korsetten worden in het algemeen kortdurend (drie à vier maanden) in het kader
van de medisch specialistische behandeling ingezet.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel b
Indien de hulpmiddelen als bedoeld in onderdeel a een onvoldoende correctie kunnen
bieden voor de stoornissen in het bewegingssysteem, zal de verzekerde beperkingen
ervaren bij het uitoefenen van bepaalde activiteiten. Het gaat daarbij om activiteiten
als lopen, gebruiken van hand en arm, veranderen en handhaving van lichaamshouding,
bij het zich wassen en zorgdragen voor de toiletgang en gebruik van communicatieapparatuur.
Dit artikellid regelt de te verzekeren prestatie van hulpmiddelen ter compensatie
van beperkingen bij genoemde activiteiten. Het kan daarbij gaan om tijdelijke uitleen
maar ook om permanent gebruik, tenzij sprake is van één van de in het tweede lid genoemde
hulpmiddelen.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel b, onder 1°
Voorbeelden van hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het lopen
zijn rolstoelen, drempelhulpen, loopwagens en trippelstoelen.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel b, onder 2°
Voorbeelden van hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het gebruiken
van hand en arm zijn de robotmanipulator, armondersteuningen en eetapparaten. Ook
hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het hanteren van boeken,
kranten en tijdschriften – zoals bladomslagapparatuur en voorleesapparatuur – vallen
onder deze omschrijving. Dat geldt eveneens voor ook apparatuur voor omgevingsbediening
en ADL-honden.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel b, onder 3°
Voorbeelden van hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het veranderen
en handhaven van lichaamshouding zijn transferhulpmiddelen, (dynamische) lig-, sta-
en zitorthesen – met inbegrip van antidecubituszitkussens – en aan functiebeperkingen
aangepaste stoelen en tafels. Lig-, sta- en zitorthesen die onderdeel uitmaken van
een rolstoel of kinderduwwandelwagen, worden geacht met dit hulpmiddel één geheel
te vormen. Deze orthesen dienen vanuit het verstrekkingsregime van de rolstoel compleet
en gebruiksklaar te worden verstrekt en gefinancierd.
Artikel 2.12, eerste lid onderdeel, onder 4°
Voorbeelden van hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het zich
wassen en zorgdragen voor de toiletgang zijn losse toiletverhogers, douche- en toiletstoelen.
Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel b, onder 5°
Bij hulpmiddelen die een compensatie bieden bij beperkingen in het gebruik van communicatieapparatuur
moet bijvoorbeeld gedacht worden aan speciale toetsenborden of andere aangepaste apparatuur
voor de bediening van computers (oogbediening, hoofdbediening, enzovoort).
Artikel 2.12, tweede lid
Bij een aantal hulpmiddelen is afbakeningsproblematiek tussen de Zvw en Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) aan de orde. Dit artikellid is bedoeld om te voorkomen dat ‘dubbele’
aanspraken ontstaan. Deze problematiek speelt bij rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen
zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet-
en douchestoelen.
De kortdurende uitleen van deze hulpmiddelen zoals die tot dusver in de AWBZ geregeld
was, is nu geregeld in de Zvw (artikel 2.12, eerste lid, onder b). In de regel gaat
het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken. Bij langdurend ofwel permanent
gebruik dienen gemeenten het hulpmiddel te verstrekken via de Wmo. Om te voorkomen
dat een hulpmiddel stipt na 26 weken bij de cliënt wordt weggehaald, is de term ‘beperkte
of onzekere duur’ geïntroduceerd. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar als de
termijn van 26 weken dreigt te worden overschreden de specifieke situatie in ogenschouw
neemt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het hulpmiddel zo nodig langer
worden uitgeleend.
Voorkomen moet worden dat verzekerden zonder hulpmiddel komen te zitten als gevolg
van afbakeningsproblematiek tussen Zvw en Wmo. Daarom is geregeld dat ten aanzien
van genoemde hulpmiddelen in het kader van de Zvw alleen sprake kan zijn van zorg
voor een beperkte of onzekere duur.
Bij langdurend gebruik vallen deze hulpmiddelen onder het compensatiebeginsel van
de Wmo. Onder langdurend wordt in dit verband verstaan: dat van tevoren duidelijk
is dat de middelen permanent ofwel levenslang noodzakelijk zullen zijn.
Zolang er sprake is van gebruik voor een beperkte of onzekere duur zal het hulpmiddel
(eerst) worden verstrekt via de Zvw.
Artikel 2.12, derde lid, onder a en b
Hulpmiddelen die een compensatie bieden voor beperkingen bij het uitvoeren van huishoudelijke
taken, vallen niet onder de te verzekeren prestatie. Hierbij moet men denken aan aangepast
keukengerei zoals openers, scharen, fixeersnijplanken en dergelijke. Deze hulpmiddelen
vallen niet onder de te verzekeren prestatie, omdat ze substitueren voor algemeen
gebruikelijke hulpmiddelen en niet bijzonder kostbaar zijn. Hetzelfde geldt voor de
eenvoudige hulpmiddelen om te eten en drinken, zoals aangepaste borden, drinkbekers
en aangepast bestek.
Artikel 2.12, derde lid, onder c
Aan functiebeperkingen aangepaste stoelen vallen onder de te verzekeren prestatie,
tenzij het stoelen betreft met uitsluitend een sta-opfunctie. Als een persoon beperkingen
ervaart bij het zitten en deze beperkingen niet kunnen worden gecompenseerd met een
normale ergonomische stoel zonder aanpassingen, dan kan een aangepaste stoel worden
verstrekt. Het gaat daarbij om aanpassingen als een specifieke polstering, abductiebalk,
arthrodesezitting of pelottes voor zijwaartse steun. Als voor een verzekerde in zo’n
geval ook een sta-opssysteem noodzakelijk is, valt dat ook onder de te verzekeren
prestatie. Vetzucht, reuzen- of dwerggroei vormen in de regel geen indicatie voor
de verstrekking van een aan functiebeperkingen aangepaste stoel.
Artikel 2.12, derde lid, onder d
De eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen maken met ingang van 1 januari 2013 geen deel
meer uit van het pakket van de zorgverzekering. Voorbeelden van eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen
zijn krukken, loophulpen met drie of vier poten, looprekken en rollators. Loopwagens,
niet zijnde rollators, loopfietsen en trippelstoelen zijn niet te beschouwen als eenvoudige
mobiliteitshulpmiddelen.
Het CVZ heeft in het Pakketadvies 2010 en eerder geadviseerd de eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen
te laten uitstromen uit het pakket. Hierbij spelen de criteria ‘algemeen gebruikelijk’
en ‘financieel toegankelijk’ een doorslaggevende rol. Het CVZ heeft voor de hulpmiddelen
deze criteria een formele invulling gegeven in het Beoordelingskader hulpmiddelenzorg9. In de brief van 11 november 2008 aan de Tweede Kamer10 is aangegeven dat dit kader op onderdelen aansluit bij de gestelde beleidsdoelen
en dat de subcriteria ‘algemeen gebruikelijk’ en ‘financieel toegankelijk’ toepasbaar
zijn op de welzijnsgerelateerde hulpmiddelen en niet zonder meer op andere zorgvormen
van toepassing zijn.
Voor het oordeel over ‘algemeen gebruikelijk zijn’ is het antwoord op de volgende
vragen relevant:
-
1. Is het hulpmiddel speciaal bedoeld voor mensen met een functioneringsprobleem?
-
2. Wordt het hulpmiddel alleen in medische speciaalzaken verkocht en is voor de aanmeting
specifieke deskundigheid vereist?
Voor het oordeel over ‘financieel toegankelijk’ is het antwoord op de volgende vragen
relevant:
-
1. Substitueert het hulpmiddel voor algemeen gebruikelijke middelen?
-
2. Zijn de kosten van het hulpmiddel (of de eventuele meerkosten in verband met een aan
de handicap aangepaste uitvoering) dermate hoog dat het hulpmiddel financieel ontoegankelijk
wordt voor een grote groep personen? Betreft het een voorzienbaar veel voorkomend
functioneringsprobleem?
-
3. Is het hulpmiddel gerelateerd aan een andere te verzekeren prestatie waardoor mogelijk
besparingsaspecten meespelen?
Krukken, loophulpmiddelen met drie of vier poten en looprekken zijn niet algemeen
gebruikelijk. Deze hulpmiddelen kunnen vanwege de lage kosten, de duurzaamheid en
het feit dat er geen relatie is met andere te verzekeren prestaties voor eigen rekening
komen en zijn daarom van het pakket uitgesloten.
Vanwege de kosten, de duurzaamheid en het feit dat er geen sprake is van relatie met
een andere te verzekeren prestatie waardoor besparingen zouden kunnen optreden, kunnen
rollators voor eigen rekening komen. Ook zij zijn daarom van het pakket uitgesloten.
Met de invoering van de functiegerichte omschrijving vallen serveerwagens niet langer
onder de te verzekeren prestaties. Serveerwagens zijn niet algemeen gebruikelijk,
maar substitueren wel voor algemeen gebruikelijke middelen, zoals keukentrolleys.
Er is daarmee geen sprake van noodzakelijk te verzekeren zorg. Nu deze middelen bovendien
niet specifiek op de markt worden gebracht voor mensen met een stoornis in het bewegingssysteem
(ergo de relatie tussen stoornis en hulpmiddel ontbreekt), vallen deze middelen niet
onder de omschrijving ‘hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in het bewegingssysteem’.
Artikel 2.12, vierde lid
In dit lid is als voorheen de tegemoetkoming in de gebruikskosten van ADL-honden geregeld.
Onderdeel H
Gebleken is dat voor de groep jonge kinderen met een medische indicatie voor lenzen
de huidige regeling niet goed aansloot op de werkelijkheid. Bij jonge kinderen met
een medische indicatie voor lenzen, wordt vaak om praktische redenen de voorkeur gegeven
aan een bril. Het gaat daarbij vooral om medische indicaties waarbij vaker nieuwe
brillenglazen nodig zijn, vanwege een snelle verandering van de visus. In tegenstelling
tot lenzen die in deze situatie (deels) voor vergoeding in aanmerking komen, bleven
de kosten van de brillenglazen volledig voor eigen rekening. De kosten kunnen voor
de ouders van deze groep sterk oplopen, niet alleen omdat de brillenglazen regelmatig
moeten worden vervangen, maar ook omdat het hier vaak gaat om een erfelijke aandoening
en soms meer kinderen bril- of lensdragend zijn.
Op mijn verzoek heeft het CVZ daarom verkend of een uitbreiding van de vergoedingsregeling
voor deze kinderen is aangewezen. Het CVZ heeft hierover op 31 mei 201211 geadviseerd. Het CVZ heeft in zijn advies twee mogelijkheden in kaart gebracht. Eén
mogelijkheid was om een vergoedingsregeling voor brillenglazen voor kinderen in te
voeren gebaseerd op de voormalige vervangingsregeling. Ik heb echter gekozen voor
de andere mogelijkheid, namelijk een vergoedingsregeling voor brillenglazen, waarbij
een eigen bijdrage geldt gelijk aan die voor contactlenzen.
Met deze regeling is artikel 2.13 aangepast ten einde te regelen dat verzekerden tot
de leeftijd van achttien jaar bij bepaalde medische indicaties recht hebben op brillenglazen.
In het tweede lid is de uitsluiting van brilmonturen met deze regeling in een apart
onderdeel geregeld, omdat brilmonturen ook voor verzekerden onder de achttien jaar
niet onder de te verzekeren prestaties vallen.
Op advies van het CVZ is ook de indicatie voor lenzen uitgebreid. Het CVZ is namelijk
van mening dat bij enkele andere ernstige oogaandoeningen de vervangingsregeling ook
van toepassing zou moeten zijn. Een voorbeeld hiervan is aangeboren pathologische
myopie met een refractieafwijking van ten minste 6 dioptrieën. In verband hiermee
is het derde lid van artikel 2.13 aangepast.
Het nieuwe vierde lid van artikel 2.13 regelt de vergoedingsmogelijkheid voor brillenglazen
voor kinderen tot achttien jaar. Het gaat daarbij om kinderen met ernstige oogaandoeningen,
waarbij de brillenglazen vaak moeten worden vervangen. Indien jonge kinderen een indicatie
hebben voor lenzen, maar het dragen van lenzen niet de voorkeur heeft, kunnen brillenglazen
worden vergoed. Ook kunnen andere medische indicaties tot een vergoeding van brillenglazen
leiden. Een voorbeeld hiervan zijn kinderen die geopereerd zijn vanwege lensafwijkingen
(zoals cataract of lensluxatie) en naast contactlenzen ook een bifocale leesbril nodig
hebben. Een ander voorbeeld is zuivere accommodatieve esotropie.
De eigen bijdrage voor lenzen en brillenglazen is geregeld in artikel 2.33, vierde
lid.
Onderdeel I
Artikel 2.14 vervalt in verband met invoering van de functiegerichte omschrijving
van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie.
Onderdeel J
Artikel 2.17, eerste lid
De hier genoemde hulpmiddelen kunnen geïndiceerd zijn indien sprake is van verzorging
en/of verpleging op bed.
In het algemeen kan worden gesteld dat een verzekerde slechts is aangewezen op een
bed in speciale uitvoering als sprake is van volledige ADL-zorg op bed of een combinatie
van gedeeltelijke ADL-zorg op bed en verpleegkundige of verzorgende handelingen op
bed op meerdere momenten gedurende de dag. Onder ADL-zorg wordt verstaan wassen en
aan- en uitkleden. Voorbeelden van verpleegkundige handelingen zijn onder andere wondverzorging
en katheteriseren; bij verzorgende handelingen moet onder andere gedacht worden aan
hulp bij het gebruik van incontinentiemateriaal.
Vage klachten of rugpijnklachten van al dan niet bekende aard vormen geen indicatie
voor een aangepast bed of matras. De te verzekeren prestatie omvat ook bijkomende
hulpmiddelen, zoals dekenbogen, bedhekken, bedrugsteunen en bedtafels die nodig kunnen
zijn bij de verzorging en verpleging van een verzekerde op bed, evenals hieraan gerelateerde
vooral genoemde transferhulpmiddelen, voor het veranderen van lichaamshouding in bed
en het (zelfstandig) in het uit bed komen. Rugsteunen, bedverhogers en ondersteek
kunnen onder meer nodig zijn bij kraamverzorging. Tot slot zijn ook de infuusstandaarden
in dit artikel ondergebracht, die tot de AWBZ-uitleen behoorden.
Artikel 2.17, tweede lid
Als geen sprake is van verzorging of verpleging op bed dan kunnen de hulpmiddelen
alleen worden verstrekt indien deze noodzakelijk zijn ter bewaring van de zelfredzaamheid.
Onderdeel L
Artikel 2.26 is gewijzigd in verband met invoering van de functiegerichte omschrijving
van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie en de functiegerichte
omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in het bewegingssysteem.
Onderdeel M en N (het vervallen van artikel 2.36)
Het oude artikel 2.29 is vervallen vanwege invoering van de functiegerichte omschrijving
van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie. Het nieuwe artikel
2.29 regelt de hulpmiddelen voor thuisdialyse, zoals die tot de inwerkingtreding van
deze regeling in artikel 2.36 geregeld waren.
Onderdeel N
De artikelen 2.33, 2.34 en 2.35 vervallen vanwege invoering van de functiegerichte
omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in het bewegingssysteem.
Hetgeen in paragraaf 1.4a geregeld was is met deze regeling in de nieuwe paragraaf
1.6 geregeld. Paragraaf 1.4a is daarom vervallen.
Onderdeel O en Q
Paragraaf 1.5
Voor welke zorg een eigen bijdrage verschuldigd is, is in het Besluit zorgverzekering
geregeld. De nadere regeling hiervan in de nieuwe paragraaf 1.6 beperkt zich voornamelijk
tot de bedragen.
In artikel 2.30 zijn de bedragen voor de eerstelijnspsychologische zorg (eerste lid)
en de tweede lijns-ggz (tweede lid) geregeld. Tevens is in het derde lid het maximum
bedrag aan eigen bijdrage tweede lijns-ggz geregeld.
Artikel 2.31 regelt de bedragen voor de eigen bijdrage voor mondzorg. Ingeval er sprake
is van een uitneembare volledige prothetische voorziening, bedoeld in artikel 2.7,
vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit zorgverzekering, is geregeld dat de bijdrage
25% van de kosten bedraagt.
Artikel 2.32 betreft de berekening van de eigen bijdrage voor geneesmiddelen zoals
tot de inwerkingtreding van deze regeling in artikel 2.49 was geregeld. Artikel 2.49
is daarom vervallen.
In artikel 2.33 is nader geregeld voor welke bij de Regeling zorgverzekering aangewezen
hulpmiddelen eigen bijdragen gelden en zijn de bedragen dan wel het percentage van
de kosten geregeld.
Het eerste lid betreft de eigen bijdragen voor de in artikel 2.8, onderdeel a, onder 4°,
vallende haarwerken.
Het tweede lid betreft de eigen bijdragen voor de onder artikel 2.10, onder a, vallende
hulpmiddelen, zoals hoortoestellen en tinnitusmaskeerders. Het percentage bedraagt
25% van de kosten.
Het derde lid betreft de eigen bijdrage voor orthopedische schoenen die onder de in
artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, omschreven hulpmiddelen vallen.
Het vierde lid betreft de eigen bijdrage voor de lenzen en brillenglazen die onder
de in onder de in artikel 2.13, eerste lid, onderdeel a, omschreven hulpmiddelen vallen.
Het vijfde lid betreft de eigen bijdrage voor verbandschoenen die onder de in artikel
2.23, onderdeel a, omschreven hulpmiddelen vallen.
Het zesde lid betreft de eigen bijdrage voor allergeenvrije schoenen die onder de
in artikel 2.23, onderdeel b, omschreven hulpmiddelen vallen.
In artikel 2.34 is het bedrag per maand voor de eigen bijdrage ingeval van verblijf
dat noodzakelijk is vanwege tweelijngs-ggz geregeld.
In artikel 2.35 is het bedrag per dag voor de eigen bijdrage ingeval van verblijf
dat noodzakelijk is vanwege medisch-specialistische zorg geregeld.
Artikel 2.36 betreft het bedrag voor de eigen bijdrage voor verzorging na een bevalling.
Het eerste lid heeft betrekking op kraamzorg ten huize van de verzekerde. Het tweede
lid betreft de eigen bijdrage voor verzorging bij verblijf in een instelling ingeval
dat verblijf niet medisch noodzakelijk is. Is dat wel het geval dan is de bijdrage
van 2.16e van het Besluit zorgverzekering, waar artikel 2.35 betrekking op heeft,
van toepassing.
In artikel 2.37, eerste lid, is het bedrag per kilometer geregeld dat wordt vergoed
als het ziekenvervoer met een particuliere auto plaatsvindt.
In het tweede lid is het bedrag aan eigen bijdrage per kalenderjaar geregeld voor
ziekenvervoer, anders dan per motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Tijdelijke wet ambulancevervoer. In het derde lid is geregeld
dat voor vervoer naar instellingen voor de daar genoemde zorg geen eigen bijdrage
verschuldigd is.
Onderdeel R
De onderdelen 4, 5, 8, 9, 10 en 12 van bijlage 3 zijn vervallen vanwege de invoering
van de functiegerichte omschrijving van hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in
de hoorfunctie.
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.