TOELICHTING
Projecten
De minister wil, met het verstrekken van subsidies voor projecten zoals bedoeld in
deze regeling, bijdragen aan een veilig schoolklimaat voor jongeren, waarin aandacht
is voor seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid. Ongeacht de persoonlijke opvattingen
van leerlingen, docenten, ouders en schoolleiders over seksuele diversiteit, kan een
school bevorderen dat lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender jongeren
(‘LHBT-jongeren’) weerbaar, veilig en geaccepteerd zijn. Op advies van verschillende
experts op het gebied van pesten en op het gebied van seksuele voorlichting dient
het project te worden opgebouwd uit de elementen externe voorlichting, omgangsvormen,
aandacht voor seksuele diversiteit in het bestaande aanbod, nazorg op school en ouderbetrokkenheid
(zie toelichting ad art. 2).
De projecten worden uitgevoerd op scholen in het primair onderwijs en scholen in het
voortgezet onderwijs. Scholen voor speciaal onderwijs vallen ook binnen de doelgroep
van deze regeling.
Kenniskring
Voor deelnemende scholen wordt een kenniskring georganiseerd, waarin ervaringen worden
uitgewisseld over het verloop van de projecten (zie toelichting ad art.7) .
Onderzoek
De minister wil onderzoeken of deze projecten effectief kunnen bijdragen aan het creëren
van een veilig schoolklimaat.
Het is de bedoeling dat de inhoud van de projecten aansluit bij de eigen cultuur en
identiteit van de scholen.
Tijdspad
De aanvraag voor de subsidie moet uiterlijk op 31 juli 2012 door DUO zijn ontvangen.
In augustus of september 2012 ontvangen scholen de beschikking over de subsidieverstrekking.
Alle scholen waaraan subsidie wordt verstrekt doen in september of oktober 2012 mee
aan een eerste effectmeting (de ‘nulmeting’). Naar verwachting voor eind november
2012 ontvangen scholen bericht of subsidie verstrekt wordt in 2012, of in 2013. De
subsidie zal worden uitbetaald in december 2012, of in december 2013. De eerste groep
scholen zal beginnen met de uitvoering van de projecten in januari 2013, de tweede
groep in januari 2014.
Administratieve lasten
Onder administratieve lasten wordt verstaan: ‘de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om
het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie
aan de overheid’.
Voor scholen worden de administratieve lasten van deze regeling geraamd op € 99.225.
Dat komt neer op 8% van het totaal verstrekte subsidiebedrag. Iets meer dan de helft
van de administratieve lasten bestaat uit deelname aan het onderzoek, de rest uit
het aanvragen van de subsidie. Voor burgers zijn de administratieve lasten geraamd
op 150 uur. Dat is de tijd die is gemoeid met de interviews van een aantal ouders
op enkele scholen in de experimentgroep.
Naast bovengenoemde administratieve lasten zijn er ook nog andere uitvoeringslasten
voor de scholen. Dat betreft het bijwonen van de bijeenkomsten, waarin vertegenwoordigers
van de deelnemende scholen ervaringen uitwisselen over het verloop van de projecten.
VVM
Op grond van de hoge private nadelen bij vertraging van de invoering en inwerkingtreding
van deze regeling, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor ministeriële
regelingen.
De scholen die op grond van deze regeling in aanmerking komen voor subsidie, hebben
er baat bij dat de regeling zo snel mogelijk wordt gepubliceerd, zodat zij een eventuele
subsidieaanvraag goed kunnen voorbereiden. Daarbij speelt een rol dat voor scholen
een bijzondere jaarindeling geldt. Om scholen de kans te geven om de aanvraag nog
in te dienen vóórdat de zomervakanties aan het einde van het schooljaar beginnen,
is het belangrijk dat publicatie en inwerkingtreding zo vroeg mogelijk, bij voorkeur
nog vóór 30 juni 2012 (zomervakantie voortgezet en primair onderwijs regio zuid) geschieden.
Daarnaast is het, in verband met de verwachte aanpassing van de kerndoelen belangrijk
dat de projecten en het bijbehorend onderzoek in het schooljaar 2012–2013 worden uitgevoerd.
Artikelsgewijze toelichting regeling sociale veiligheid LHBT-jongeren op school
Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten
De projecten die scholen uitvoeren mogen wat betreft inhoud zeer divers zijn, maar
worden in dezelfde vorm gegoten. Het onderzoek richt zich op de instrumenten die kunnen
worden ingezet om een veilig(er) schoolklimaat te creëren, niet op de opvattingen
die een school uitdraagt over seksuele diversiteit.
De projecten moeten worden uitgevoerd in groep 7 en groep 8 in het primair onderwijs,
en in klas 1 en klas 2 in het voortgezet onderwijs.
Scholen mogen zelf beslissen in hoeveel klassen van de beoogde doelgroep een project
wordt uitgevoerd, maar in ieder geval moet het tegelijk in zowel klas 1 als klas 2
of tegelijk in zowel groep 7 als groep 8 worden uitgevoerd.
De projecten bevatten de volgende vijf elementen:
-
a) Externe Voorlichting
Eén of meerdere lessen, waarin leerlingen onder begeleiding kennis verwerven en in
gesprek gaan over thema's als seksuele diversiteit, geloof, liefde, discriminatie.
-
b) Omgangsvormen
Hiermee wordt bedoeld dat de school activiteiten organiseert waardoor leerlingen en
docenten zich bewust worden van hun eigen gedrag en de invloed ervan op hun eigen
welbevinden en dat van anderen. Doel is dat leerlingen een positieve bijdrage gaan
leveren aan de sociale veiligheid van hun medeleerlingen, en docenten zich uitspreken
tegen pesten en discriminatie. Dit kan in verschillende werkvormen zoals rollenspellen,
debatteren of ervaringsgericht leren.
-
c) Aandacht LHBT in het bestaande lesprogramma
Het is de bedoeling dat de aandacht voor de sociale veiligheid van LHBT-jongeren niet
beperkt blijft tot een geïsoleerd project, maar dat het op structurele wijze wordt
geïntegreerd in andere onderdelen van het bestaande lesprogramma. Dit element kan
worden ingevuld door in reguliere lessen aandacht te schenken aan seksuele diversiteit.
Zo kan dit binnen het bestaande lesprogramma bij één of meerdere vakken worden opgenomen.
-
d) Nazorg op school
Specifieke aandacht voor seksualiteit, seksuele diversiteit en seksuele weerbaarheid
in de zorgstructuur van de school, zodat leerlingen die onderwerpen op school kunnen
bespreken met een vertrouwenspersoon.
-
e) Ouderbetrokkenheid
De betrokkenheid van ouders kan worden ingevuld op een manier die past bij de school.
Het is de bedoeling dat ouders betrokken worden bij de invulling van het project,
en erover worden geïnformeerd, zoals bijvoorbeeld tijdens een ouderavond of in een
brief van de school.
Artikel 3. Aanvraag
Door DUO is een standaardformulier ontwikkeld waarmee de aanvraag kan worden gedaan.
Gebruik van dat formulier is niet verplicht, maar wel gemakkelijk voor zowel verzender
als ontvanger van de aanvraag. Het standaardformulier is te vinden op www.duo.nl.
Artikel 4. Onderzoek
Het onderzoek zal door een onderzoeksbureau worden uitgevoerd. Het zal bestaan uit
een effectmeting en een procesevaluatie.
Effectmeting
Alle scholen doen mee aan de effectmeting. Gemeten wordt het effect van het project
op de houding van leerlingen tegenover homoseksualiteit, de ervaringen van (LHBT-)
leerlingen met pesten en discriminatie, de veiligheidsbeleving van de leerlingen en
de weerbaarheid van (LHBT-) leerlingen. Voor de effectmeting zullen twee vragenlijsten
worden afgenomen onder de leerlingen. Nog vóórdat de scholen zijn verdeeld in een
experimentgroep en een controlegroep wordt de eerste vragenlijst voor de effectmeting
afgenomen. Op die manier is de eerste meting het zuiverst. Na verdeling voeren de
scholen in de experimentgroep het project uit, maar de scholen in de controlegroep
nog niet. Aan het einde van het schooljaar wordt een tweede vragenlijst afgenomen
bij de leerlingen.
Scholen die in de controlegroep zijn ingedeeld, ontvangen in het schooljaar dat volgt
subsidie om het project uit te voeren. Ook van de projecten in dat schooljaar wordt
het effect gemeten, op dezelfde manier als in het eerste schooljaar.
Procesevaluatie
Op alle scholen in de experimentgroep wordt eenmalig een digitale vragenlijst afgenomen
onder alle docenten die werken met de doelgroep van het project, aan het einde van
het schooljaar. Daarin worden docenten bevraagd over hun ervaringen met het project.
Op sommige scholen in de experimentgroep worden interviews afgenomen onder enkele
docenten, leerlingen, ouders en andere professionals die werken met de doelgroep van
het project. Het doel van de interviews is te achterhalen hoe bepaalde maatregelen
in de praktijk hebben gewerkt, en factoren te identificeren die de effectiviteit ervan
hebben bevorderd of juist belemmerd. Er zullen individuele interviews worden afgenomen,
en groepsgesprekken onder leiding van een onderzoeker worden georganiseerd. Als voorbereiding
op het onderzoek zullen de interviewers openbare documenten van de school bestuderen,
zoals bijvoorbeeld de schoolgids.
De minister bepaalt op welke scholen de interviews zullen worden afgenomen.
Artikel 5.Verdeling experimentgroep en controlegroep
Scholen die zich hebben aangemeld, nemen deel aan een eerste effectmeting (‘nulmeting’),
en worden vervolgens ingedeeld in een experimentgroep en een controlegroep. Het onderzoeksbureau
dat de effectmeting uitvoert zorgt ervoor dat de verschillende soorten scholen gelijkmatig
worden verspreid over twee groepen. In een lotingsprocedure, uitgevoerd door een notaris,
wordt bepaald welke groep de experimentgroep is, en welke de controlegroep. Iedere
school heeft dus evenveel kans om in de ene of in de andere groep terecht te komen.
Scholen die worden ingedeeld in de experimentgroep, ontvangen subsidie voor de uitvoering
van hun project, en nemen deel aan een tweede effectmeting en de procesevaluatie.
De resultaten van de effectmeting in de experimentgroep worden vergeleken met de resultaten
van de effectmeting in de controlegroep. Scholen die in het schooljaar 2012–2013 worden
ingedeeld in de controlegroep, ontvangen in het schooljaar 2013–2014 subsidie voor
uitvoering van het project dat ze hebben ingediend bij de aanvraag. Daarvoor is het
niet nodig om een nieuwe aanvraag in te dienen.
Artikel 6.Kenniskring
De minister organiseert bijeenkomsten, waarin door vertegenwoordigers van scholen
ervaringen worden uitgewisseld over de projecten. De eerste bijeenkomst wordt georganiseerd
nog voordat de scholen zijn verdeeld in een experimentgroep en een controlegroep.
Daarin zullen scholen dus vooral van gedachten wisselen over de projectplannen. Na
de verdeling in de experimentgroep en de controlegroep, zullen voor de scholen kenniskringen
worden georganiseerd in de loop van het schooljaar waarin de projecten worden uitgevoerd.
Voor de scholen in de experimentgroep zal dat dus zijn in 2012–2013, en voor de scholen
in de controlegroep in 2013–2014.
Artikel 7. Subsidieplafond
Voor de projecten is een totaalbedrag van € 1.260.000 beschikbaar dat wordt verdeeld
over de scholen. Per school in het primair onderwijs wordt € 8.000 verstrekt voor
een project dat wordt uitgevoerd gedurende één schooljaar. Aan maximaal 70 scholen
in het primair onderwijs wordt subsidie verstrekt. Per school in het voortgezet onderwijs
wordt € 10.000 verstrekt voor een project dat wordt uitgevoerd gedurende één schooljaar.
Aan maximaal 70 scholen in het voortgezet onderwijs wordt subsidie verstrekt.
Artikel 8. Wijze van verdeling beschikbare middelen
De subsidieaanvragen worden in volgorde van binnenkomst afgehandeld: ‘Wie het eerst
komt, het eerst maalt’. Subsidie wordt verstrekt aan de eerste 70 scholen in het primair
onderwijs die een complete aanvraag indienen, en de eerste 70 scholen in het voortgezet
onderwijs die een complete aanvraag indienen.
Aanvragen worden geadresseerd aan:
Dienst Uitvoering Onderwijs
Postbus 606
2700 ML Zoetermeer.
De datum waarop een aanvraag, compleet met projectplan, door de post is bezorgd op
het adres van DUO, geldt als de datum waarop de aanvraag is binnengekomen.
Als een aanvraag onvolledig is, omdat bijvoorbeeld het projectplan ontbreekt, kan
de minister de aanvrager in de gelegenheid stellen de aanvraag aan te vullen. Als
datum van ontvangst geldt dan de datum van ontvangst van de aangevulde aanvraag.
Het is mogelijk dat op één dag zoveel aanvragen tegelijk binnenkomen dat ze niet allemaal
kunnen worden gehonoreerd zonder het subsidieplafond te overschrijden. In dat geval
wordt door middel van loting bepaald in welke volgorde de aanvragen worden behandeld.
De volgorde van binnenkomst van de aanvragen heeft geen invloed op de verdeling van
de deelnemende scholen in de experimentgroep en de controlegroep. Dat betekent dus
dat een school die laat een aanvraag indient, net zoveel kans heeft om in 2012–2013
subsidie te ontvangen als een school die vroeg een aanvraag indient.
Artikel 9. Betaling
De betaling van het subsidiebedrag aan de experimentgroep vindt in één keer plaats,
uiterlijk in de maand december van het schooljaar 2012–2013. De betaling van het subsidiebedrag
aan de controlegroep vindt in één keer plaats, uiterlijk in de maand december van
het schooljaar 2013–2014.
Artikel 10. Besteding subsidie
Het project waarvoor subsidie is verstrekt, moet volledig worden uitgevoerd. Indien
de kosten daarvan lager zijn dan de verstrekte subsidie, mag het overschot besteed
worden aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt door het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Over de besteding van de verstrekte subsidie
wordt verantwoording afgelegd in het jaarverslag.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.