Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2011, 8466 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2011, 8466 | beleidsregel |
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken 1;
Gelet op artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 20062;
Besluit:
Voor subsidieverlening op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten op het gebied van de gelijke rechten en kansen van vrouwen en meisjes die strekken tot structurele armoedebestrijding gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.
Voor subsidieverlening in het kader van Funding Leadership and Opportunities for Women geldt voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2015 een subsidieplafond van € 70 miljoen.
1. Aanvragen voor een subsidie in het kader van Funding Leadership and Opportunities for Women worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 29 juli 2011.
2. Aanvragen worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.3
De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Dit besluit zal met de bijlage, uitgezonderd de annexen, in de Staatscourant worden geplaatst. De annexen bij de bijlage zullen op internet, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking,
J.M.G. Brandt.
Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW) is een nieuw fonds van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten behoeve van de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes. Ondanks afspraken wereldwijd over de rechten, kansen en veiligheid van vrouwen en meisjes, is de vooruitgang op dit terrein gering en is er op veel plaatsen nog steeds sprake van sekseongelijkheid. Dit is zowel vanuit een menselijk als vanuit een economisch- en stabiliteitsoogpunt ongewenst.
Studies geven aan dat er de laatste jaren minder geld beschikbaar is gekomen voor organisaties die zich inzetten om de gelijke rechten en kansen van vrouwen en meisjes te bevorderen. Dit soort organisaties en initiatieven zijn tegelijk van groot belang om gendergelijkheid dichterbij te brengen. Zij vervullen een ’luis in de pels’ functie en stellen ongelijkheid en onrechtvaardigheid, waar vrouwen dagelijks mee te maken krijgen, aan de kaak. Het gaat immers om sociaal-culturele, economische en politieke veranderingsprocessen die niet alleen via de inzet van de overheid aan de bevolking kunnen worden overgebracht, maar die ook van binnenuit de maatschappij moeten komen. Daarnaast is aangetoond dat investeringen in vrouwen een positief effect hebben op economische groei, veiligheid en politieke stabiliteit4: ‘smart economics’, ‘smart security’ en ‘smart politics’. Daar draagt FLOW aan bij.
In 2008 is de voorloper van FLOW opgericht, het MDG3 fonds. Dit fonds heeft € 70 miljoen euro geïnvesteerd om gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes te bevorderen (2008–2011). Deze financiële injectie was een belangrijke bijdrage om de kloof tussen de maatschappelijke positie van mannen en vrouwen te verkleinen. In de eerste fase ontving het fonds 454 voorstellen waarvan er 45 zijn gehonoreerd. Deze 45 projecten hebben zichtbare resultaten behaald op het gebied van eigendoms- en erfrecht voor vrouwen, bevordering van werkgelegenheid en betere kansen op de arbeidsmarkt, deelname aan politiek en bestuur en de aanpak van geweld tegen vrouwen. Sinds de start heeft het MDG3 fonds een belangrijke en katalyserende werking op het versterken van de positie van vrouwen en voldoet daarmee aan een grote behoefte. Dat wordt internationaal erkend. De belangstelling voor en de bekendheid van dit initiatief is alleen maar toegenomen.
De vraag naar financiering voor degelijke projecten ten behoeve van gendergelijkheid blijft bestaan. Een nieuwe impuls blijkt noodzakelijk om een volgende stap te zetten om zo de ongelijkheid, waar vrouwen en meisjes mee geconfronteerd worden, verder tegen te gaan.
Continuering van dit beleid door middel van het installeren van FLOW met € 70 miljoen gedurende de periode van 2012–2015 is een logische stap.
De Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking van 18 maart 2011 bevat de beleidsvoornemens van de regering voor Ontwikkelingssamenwerking 5. Op basis van een analyse van de snel veranderende omstandigheden in de wereld die vanzelfsprekend ook gevolgen hebben voor ontwikkelingssamenwerking, worden in deze beleidsbrief vier thematische speerpunten voor de bilaterale ontwikkelingssamenwerking benoemd:
1. Water
2. Voedselzekerheid
3. Veiligheid en rechtsorde
4. Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR).
Binnen deze speerpunten is gender een belangrijk dwarsdoorsnijdend thema.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in bovengenoemde Focusbrief het aantal partnerlanden waar Nederland een ontwikkelingsrelatie mee onderhoudt, verminderd van 33 naar 15, ingedeeld naar drie landenprofielen6. Voor een overzicht van de landen die onder de specifieke profielen vallen, wordt verwezen naar annex I: Landenlijsten.
Het buitenlands beleid van de minister van Buitenlandse Zaken richt zich op het bevorderen van veiligheid, welvaart en mensenrechten. Dit sluit aan bij het streven van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken in het kader van Ontwikkelingssamenwerking naar een sterkere economische ontwikkeling als sleutel voor economische groei. Tevens vormen vrouwenrechten een belangrijk aandeel van mensenrechten wereldwijd.
Nederland vervult sinds de jaren ’80 internationaal een voortrekkersrol en heeft aanzien op het terrein van emancipatie. In diverse internationale statistieken heeft Nederland een toppositie op het terrein van emancipatie. Nederlandse internationale initiatieven op het terrein van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes kunnen rekenen op een groot nationaal en internationaal draagvlak.
Er is internationale consensus dat er een nauwe relatie bestaat tussen de effectiviteit van sociaal, economisch- en veiligheidsbeleid en de mate waarin vrouwen betrokken zijn bij de beleidsontwikkeling en er bij de beleidsontwikkeling rekening wordt gehouden met de effecten van het beleid op de positie van vrouwen en meisjes. Het streven naar gendergelijkheid is ‘smart economics’, ‘smart politics’ en ‘smart security’. De samenleving als geheel, ook op mondiale schaal wordt er veiliger, stabieler en welvarender door7. Gendergelijkheid heeft een brede impact en dient ook het Nederlands belang. Het is bovendien rechtvaardig wanneer vrouwen niet worden gediscrimineerd, maar hun rechten worden gerespecteerd en zij gelijke kansen krijgen.
De Nederlandse regering wil zich internationaal blijven inzetten voor vrijheid, gelijke rechten en kansen voor iedereen ongeacht seksuele geaardheid, geloofsovertuiging, ras, geslacht, leeftijd, meningsuiting.
De overkoepelende beleidsdoelstelling van FLOW is het leveren van een bijdrage aan structurele armoedebestrijding door de verbetering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen. Vrouwen en meisjes moeten wereldwijd gelijke rechten en kansen krijgen. Voor subsidiëring van activiteiten die hieraan bijdragen heeft de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken voor de periode 2012–2015 € 70 miljoen ter beschikking gesteld.
Om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen dienen de aanvragende organisaties gevestigd te zijn in DAC landen of hun activiteiten in ontwikkelingslanden uit te voeren.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie dienen de activiteiten betrekking te hebben op de volgende specifieke doelstellingen:
1. Veiligheid, door beëindiging van geweld tegen vrouwen en actieve participatie van vrouwen in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw;
2. Economische zelfredzaamheid, via zeggenschap over voedselzekerheid, recht op arbeid en eigendom maar ook toegang tot veilig drinkwater;
3. Participatie van vrouwen in politiek en bestuur.
Vrouwelijk leiderschap wordt gezien als een belangrijk instrument voor het succesvol bereiken van deze drie doelstellingen.
Veiligheid:
De wereld en zelfs de eigen woning is voor velen geen veilige plaats. Eén op de drie vrouwen heeft tijdens haar leven te maken met geweld. Geweld tegen vrouwen in de huiselijke kring is een complex verschijnsel en vindt vaak langdurig en in stilte plaats met verstrekkende gevolgen voor haar en haar kinderen. Dit is niet alleen een ernstige schending van mensenrechten en een belemmering voor vrouwen om bij te dragen aan opbouw van de samenleving maar tevens erg kostbaar.
Geweld tegen vrouwen tijdens oorlogen en gewapende conflicten krijgt de laatste jaren steeds meer aandacht. Brandhaarden als Afghanistan, Irak en het Midden-Oosten zijn dagelijks in het nieuws. Hedendaagse conflicten hebben regelmatig een intra-statelijk karakter: ze vinden plaats in een civiele omgeving, meestal tussen niet-statelijke actoren, en de strijdende partijen zijn gericht op het beïnvloeden van de burgerbevolking, vaak door geweld of intimidatie. De laatste jaren is er een groeiende belangstelling ontstaan voor de verschillende rollen die vrouwen en mannen innemen bij het vermijden, beheersen en oplossen van conflicten en bij wederopbouw. Dit groeiende inzicht in de verhoudingen tussen mannen en vrouwen wordt nog onvoldoende meegenomen in de aanpak van conflict en wederopbouw. Het lijkt een cliché om te zeggen dat duurzame vrede en wederopbouw niet mogelijk zijn wanneer vrouwen – de helft van de bevolking – in de aanpak min of meer worden genegeerd. Vrouwen worden echter nog veel te vaak simpelweg als slachtoffer van een gewapend conflict in beeld gebracht, terwijl hun specifieke rollen, behoeften, rechten en hun mogelijkheden en capaciteiten in het vredesproces en bij wederopbouw doorgaans over het hoofd worden gezien8.
Economische zelfredzaamheid:
De positieve rol die vrouwen in de economie en politiek spelen en kunnen spelen wordt internationaal steeds zichtbaarder en belangrijker gevonden. Instituties als de Wereldbank geven aan dat investeren in (de participatie van) vrouwen en meisjes een toegevoegde waarde heeft ten aanzien van economische ontwikkeling, armoedebestrijding en stabiliteit van de betrokken landen. Wereldwijd spelen vrouwen een cruciale rol waar het gaat om voedselzekerheid op het niveau van gezin en huishouden. In de kleinschalige landbouw en veeteelt verrichten zij het leeuwendeel van het werk. In 2050 moet 70 procent meer voedsel worden geproduceerd en verhandeld. De oorzaken van achterblijvende ontwikkelingen zijn niet alleen landbouwkundig, maar vaak ook politiek of institutioneel. De economische vaardigheden en kwalificaties van vrouwen kunnen een gezonde basis voor economische groei leggen en bijdragen aan gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Initiatieven van vrouwen om uit de armoede te komen worden echter ondermeer belemmerd door discriminatie bij het aanvragen van krediet en tekort schietende wetgeving betreffende land- en eigendomsrecht. Andere belemmeringen liggen in de sociaal culturele rolverdeling binnen het gezin en de wijze waarop daar in het maatschappelijk veld mee wordt omgegaan. Zo is het in veel landen vooral een taak van vrouwen en meisjes om drinkwater en brandstof voor het huishouden te halen en hebben vrouwen meer (onbetaalde) zorgtaken dan mannen. Hierdoor hebben zij minder economische kansen, bijvoorbeeld minder goede toegang tot krediet verstrekking. Speciale aandacht voor gender is daarom belangrijk.
Participatie in politiek en bestuur:
Over het algemeen zijn vrouwen ondervertegenwoordigd in leiderschapsposities binnen politieke partijen en besturen (overheid, private sector en maatschappelijk middenveld).
Het is noodzakelijk om hun deelname in het politieke domein te vergroten: meer diversiteit in besluitvormende organen leidt tot betere, meer inclusieve besluiten en minder discriminatie. Dit zal de gelijkheid tussen vrouwen en mannen stimuleren, beloofde beleidsdoelen veiligstellen en toewerken naar een democratische, stabiele en duurzame ontwikkeling. Hiertoe kan worden geïnvesteerd in de capaciteiten van vrouwen door bewustwording van politieke rechten en het versterken van kennis en kunde om leiderschapsposities te kunnen bekleden en om de vertegenwoordiging van vrouwen in bestuurlijke organen op zowel lokaal als nationaal niveau te vergroten.
Bovendien is vrouwelijk leiderschap tevens een belangrijk instrument voor het bereiken van economische zelfredzaamheid en garanderen van veiligheid.
FLOW subsidies zijn bedoeld voor programma’s van zelfstandige maatschappelijke organisaties, zowel Nederlandse als internationale, met rechtspersoonlijkheid, zonder winstoogmerk, die op resultaatgerichte wijze werken aan structurele armoedebestrijding in OS-landen, door het bevorderen van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden. Beoogd wordt met de subsidies aan dergelijke organisaties en hun programma’s een bijdrage te leveren aan de bevordering van gendergelijkheid en empowerment van vrouwen, als bouwsteen voor structurele armoedebestrijding.
Deze organisaties kunnen subsidie aanvragen voor activiteiten die zijn gericht op één of meerdere doelstellingen zoals gespecificeerd in 2.1.
Organisaties kunnen zelfstandig een subsidieaanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van penvoerder en mede-indieners. De penvoerder dient dan namens de alliantie de aanvraag in voor het programma van de alliantie als geheel. De penvoerder is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd, verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma van de alliantie. In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin deelnemen.
Niet in aanmerking voor subsidie komen:
• Activiteiten en instellingen waarvoor reeds rechtstreeks of middellijk ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie of bijdrage is of wordt verleend.
• Organisaties waaraan reeds een subsidie in het kader van MFS2 is verleend.9
FLOW is een financieringsinstrument van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om organisaties in ontwikkelingslanden te ondersteunen die activiteiten ondernemen om gendergelijkheid en empowerment van vrouwen en meisjes te vergroten.
Nederlandse organisaties uit het maatschappelijk middenveld zijn nauw betrokken geweest bij het MDG3 fonds en zullen ook in het kader van de opvolger van dit fonds, FLOW, worden geïnformeerd en geconsulteerd. Door middel van een halfjaarlijkse beleidsafstemming met het maatschappelijk middenveld zal worden getracht onderlinge activiteitenportefeuilles te stroomlijnen en te zwaluwstaarten. Het doel hiervan is om informatie uit te wisselen en de samenwerking op het gebied van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes te versterken.
Voor donoren die in de periode 2012-2015 een bijdrage aan FLOW willen leveren worden mogelijkheden geschapen. Ierland heeft een bijdrage voor 2012 toegezegd. Met andere donoren worden inhoudelijke afstemmingen besproken.
Organisaties die een subsidie aanvragen in het kader van FLOW moeten aan bepaalde criteria voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Er zijn drie soorten criteria:
1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen.
2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvragende organisatie (organisatietoets, O-toets).
3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programmavoorstel (programmatoets, P-toets).
Nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4.
De bepalingen van de Algemene Wet Bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarnaast zijn de beleidsregels van toepassing zoals vastgesteld in het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking10. Indien de beleidsregels voor FLOW afwijken van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking hebben de beleidsregels voor FLOW voorrang.
De beoordeling van de aanvragen en de toekenning en verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats via een tender: van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen die het beste voldoen aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Staatssecretaris besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde.
Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Staatssecretaris vindt plaats uiterlijk op 15 oktober 2011.
De beoordeling van de aanvragen voor FLOW zal getrapt plaatsvinden, resulterend in een besluit over toekenning van de FLOW middelen over de ingediende aanvragen.
De 1e fase bestaat uit een controle op de drempelcriteria en de organisatietoets. Voor de 2e fase worden alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de drempelcriteria en waarvan de organisaties een voldoende score op de O-toets hebben behaald.
De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor FLOW subsidie zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag verder buiten behandeling gelaten.
De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid (intern management, beheer en) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties van wie de kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden afgewezen en niet verder beoordeeld.
In fase 2 wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie in het kader van FLOW in aanmerking.
De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn doorgekomen.
Om voor een subsidie in het kader van FLOW in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten.
Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen vervolgens plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen naar aanleiding van de uitkomsten van de P-toets. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan de mate waarin aan de criteria wordt voldaan.
Aanvragen voor een subsidie dienen, met gebruikmaking van het daartoe door de Staatssecretaris vastgestelde en ter beschikking gestelde aanvraagstramien11 uiterlijk op vrijdag 29 juli 2011, 16.30 uur te zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, DHM/EM, Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag. Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend, in tweevoud op papier en op CD-rom. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen. De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal.
Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt u deze op twee momenten indienen waarna de vragen geanonimiseerd en beantwoord worden. Volledige vragen en antwoorden worden dan verzonden en gepubliceerd.
De eerste deadline voor het indienen van vragen is op 15 juni 2011 om 16.30. De tweede deadline voor het indienen van vragen is op 4 juli om 12.00. In beide gevallen volgt een publicatie van de antwoorden een week later. Vragen kunnen ingediend worden per e-mail op het adres: dmh-tender@minbuza.nl
De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en eventueel een externe consultant. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor subsidieverlening door de Staatssecretaris geldende wet- en regelgeving, het Standaardkader OS en dit Subsidiebeleidskader. Uiterlijk 15 november 2011 neemt de Staatssecretaris een besluit over de aanvragen.
Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling wordt genomen. Deze criteria worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht.
Criterium D.1 De aanvrager is een organisatie zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten van de organisatie.
Criterium D.2 De aanvrager werkt grensoverschrijdend en zet zich in voor structurele armoedevermindering in DAC-landen, door samenwerking met maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk in het algemeen en met als doel gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden te bevorderen.12 De doelstellingen van de organisatie zoals vermeld in de statuten, dienen dit van de organisatie duidelijk te maken.
Criterium D.3 De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2012 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. FLOW subsidies zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over de periode 2008–2010.
Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten.
Criterium D.4 Het bruto salaris van management en bestuur van de aanvragende organisatie staat niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend in redelijke verhouding tot de het niveau van de functie, de geografische ligging en de omvang en complexiteit van de organisatie. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van het management en bestuur.
Criterium D.5 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.
Criterium D.6 De subsidieaanvraag bedraagt minimaal €1 miljoen en maximaal €6 miljoen en heeft een looptijd van 4 jaar. Bij een kortere looptijd is het minimale bedrag van de subsidieaanvraag naar rato lager. De minimale looptijd van de activiteit bedraagt 24 maanden. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.7 Het programma betreft geen initiatieven die proselitisme (mede) beogen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.8 Het programma heeft substantiële activiteiten in minimaal twee DAC-landen. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.9 Het programma betreft geen commerciële dienstverlening, investeringen of commerciële activiteiten. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.10 Het programma betreft activiteiten die toe te rekenen zijn aan de ODA-middelen volgens de OESO/DAC-criteria13. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.11 De aanvrager is gevestigd in een land van de DAC land of voert de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd uit in een DAC land14.
Criterium D.12 Het programma richt zich op ten minste één van de volgende drie categorieën van activiteiten:
1. Activiteiten gericht op veiligheid, door bestrijding van geweld tegen vrouwen en actieve participatie van vrouwen in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw;
2. Activiteiten gericht op economische zelfredzaamheid, via waarbij het gaat om zeggenschap over voedselzekerheid, recht op arbeid maar ook toegang tot safe drinkwater;
3. Activiteiten gericht op participatie van vrouwen in politiek en bestuur
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
Criterium D.13 Het programma betreft geen activiteiten op het gebied van:
• secundair onderwijs voor meisjes en verbeteren van de gezondheidssituatie van vrouwen;
• seksuele en reproductieve gezondheid en rechten;
• het construeren of verbeteren van hardware en infrastructurele werken.
Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming.
In afwijking van het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking is geen criterium van toepassing met betrekking tot het percentage van de bestedingen binnen het programma waarvoor financiering wordt gevraagd dat dient plaats te vinden in partnerlanden.
De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste fase. Doel van deze toets is dat de Staatssecretaris zich een oordeel kan vormen over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties.
Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria:
• Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘ outcomes15’ en ‘outputs16’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk waren voor de uitvoering van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep.
• Planning, monitoring en evaluatie: De gehanteerde PM&E systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang t.a.v. outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd systeem voor kwaliteitsbeheer t.a.v. de hoofdprocessen.
• Financieel en administratief management: De organisatie heeft een adequaat beleid t.a.v. het financieel toezicht op organisaties met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om (dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis.
Indien de kwaliteit van de organisatie onvoldoende is, wordt de aanvraag afgewezen en niet verder beoordeeld.
Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Dit gebeurt aan de hand van de volgende criteria:
• Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de volgende factoren:
1. Ontwikkelingsrelevantie: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan structurele armoedebestrijding in DAC-landen.
2. Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten van gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes in ontwikkelingslanden met name op de gebieden van veiligheid (bestrijding van geweld tegen vrouwen en actieve participatie van vrouwen in processen van vrede, veiligheid en wederopbouw), economische zelfredzaamheid (waarbij het gaat om zeggenschap over voedselzekerheid, recht op arbeid maar ook toegang tot veilig drinkwater) en participatie van vrouwen in politiek en bestuur. Inzet van vrouwelijk leiderschap geldt als een belangrijk instrument voor het succesvol bereiken van deze doelstellingen.
3. De mate waarin de activiteiten aansluiten bij de speerpunten zoals neergelegd in de focusbrief OS.
4. De landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
5. Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het ontwikkelingsbeleid van Nederland en andere donoren in de landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd.
• Innovatief karakter: de mate waarin het voorstel vernieuwend is, in thematische zin, door verbeteringen in de gehanteerde interventiestrategie (verhoging van de effectiviteit van de programma’s) en door efficiencywinst in de uitvoering van de programma’s.
• Contextanalyses: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling, is afgestemd op de uitkomsten van een analyse van de context.
• Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze dan wel de doelgroep effectieve invloed hebben op de sturing van het programma.
• Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en de daarvoor benodigde middelen.
• Uitwerking van beoogde outcomes, outputs en middelen in SMART-systematiek: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt.
• Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn voor de uitvoering van het programma.
• Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect voor de uiteindelijke doelgroep heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de partners en de eigen organisatie van de aanvrager.
Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.
When a girl in the developing world receives seven or more years of education, she marries four years later and has 2.2 fewer children. (United Nations Population Fund, State of World Population 1990). When women and girls earn income, they reinvest 90 percent of it into their families, as compared to only 30 to 40 percent for a man. (Phil Borges, with foreword by Madeleine Albright, Women Empowered: Inspiring Change in the Emerging World [New York: Rizzoli, 2007], 13.)
Profiel I landen: versneld realiseren van millennium ontwikkelingsdoelen staat centraal. De landen zijn overwegend politiek stabiel, beschikken in meer of mindere mate over gevestigde instituties, maar hebben met hardnekkige en grootschalige armoede te maken.
Profiel II landen: het zwaartepunt in deze landen is de fragiliteit, ongelijkheid en conflictgevoeligheid. Deze landen kampen met een dominant veiligheidsprobleem.
Profiel III landen: met deze landen onderhoudt Nederland een ‘brede relatie’. Zij hebben vooruitgang geboekt met millennium ontwikkelingsdoelen en pakken armoedebestrijding zelfstandig aan.
SoS Hillary Clinton (2010): ‘...Until women around the world are accorded their rights and afforded opportunities to participate fully in the lives of their societies, global progress and prosperity will have its own glass ceiling. We not only shortchange the world’s women, but we shortchange our world, when the potential that women represent goes untapped. .....
De VN Veiligheidsraadresolutie 1325 stelt centraal dat vrouwen conflicten beïnvloeden en erdoor beïnvloed worden en roept iedereen op die betrokken is bij vrede, veiligheid en ontwikkeling, om vrouwen actief te laten deelnemen aan conflictpreventie, vredesonderhandelingen en wederopbouw en om rekening te houden met hun specifieke behoeften. De uitvoering van resolutie 1325 is zowel een doel op zichzelf, als een middel om de verschillende doelen van veiligheid en ontwikkeling te bereiken.
Besluit van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van 29 juli 2009, nr. DJZ/BR/0501-09, tot vaststelling van beleidsregels alsmede een plafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Beleidsregels en subsidieplafond Medefinancieringsstelsel II), Stcrt. 2009, nr. 11736.
Besluit van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 1 december 2010, nr. DJZ/BR/0874-10, tot vaststelling van beleidsregels houdende algemene bepalingen voor subsidieverlening ten behoeve van activiteiten in het kader van ontwikkelingssamenwerking (Standaardkader ontwikkelingssamenwerking), Stcrt. 2010, nr. 19701.
Het aanvraagformulier is geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-voor-ontwikkelingssamenwerking-en-europa/subsidies-maatschappelijke-organisaties.
Voor omschrijving ODA criteria zie annex II; http://www.oecd.org/dataoecd/21/21/34086975.pdf.
Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.
Zoals gedefinieerd door DAC/OECD, zie annex III; http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-8466.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.