Besluit van ......, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2008–2010

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ..... 2011, nr. ....;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ....., nr. W04.....);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ..... 2011, nr. ....;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 12a wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Het bevoegd gezag besluit binnen zes weken nadat het in het vierde lid bedoelde advies is uitgebracht. Indien binnen genoemde termijn nog geen besluit is bekendgemaakt, wordt de aanvraag voor zover het advies strekt tot honorering van de aanvraag, door het bevoegd gezag gehonoreerd voor twaalf maanden, ingaand uiterlijk zes weken na dagtekening van het advies.

B

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13
  • 1. In afwijking van artikel 12, derde lid, kan de ambtenaar, aangesteld in een volledige betrekking, bij het bevoegd gezag een arbeidstijd aanvragen van gemiddeld 38 of gemiddeld 39,6 uur per week.

  • 2. Het bevoegd gezag beoordeelt een aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel 2, vijfde en negende lid, van de Wet aanpassing arbeidsduur.

  • 3. Tenzij de nieuw aan te stellen ambtenaar vóór zijn aanstelling verzoekt om een arbeidstijd van gemiddeld 36 of gemiddeld 38 uur per week, vindt de aanstelling in een volledige betrekking in afwijking van artikel 12, derde lid, plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 39,6 uur per week.

  • 4. De aanstelling als aspirant, bedoeld in artikel 3, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 37,8 uur per week.

C

In artikel 41a, tweede lid, wordt ‘drie weken’ vervangen door: vier weken.

D

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘binnen drie dagen’ vervangen door: binnen vijf dagen.

2. Na het vijfde lid wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 6. Bij de bekendmaking van het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar schriftelijk gewezen op de in het tweede lid genoemde mogelijkheid, met vermelding van de termijn waarbinnen het hernieuwde onderzoek kan worden gevraagd en het orgaan waaraan het verzoek moet worden gericht.

E

Artikel 99h komt te luiden:

Artikel 99h

Met ingang van 1 juli 2021 wordt de betrekkingsomvang van de ambtenaar die is aangesteld met een arbeidstijd van gemiddeld meer dan 36 uur per week gewijzigd in een betrekkingsomvang van gemiddeld 36 uur per week, tenzij hij vóór 1 juli 2021 een aanvraag indient om de betrekkingsomvang ongewijzigd te laten.

F

Artikel 99i vervalt.

G

In artikel 100, eerste lid, wordt ‘De artikelen 12, 12a, 13, eerste en derde lid,’ vervangen door: De artikelen 12, 12a, 13, eerste tot en met derde lid,.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, zesde lid, onder c, wordt ‘artikel 3, vierde lid’ vervangen door: artikel 3, zevende lid.

B

Artikel 14, tweede lid, onderdelen a en b, komen te luiden:

  • a. over de uren in het tijdvak van maandag tot en met donderdag van 21.00 tot 07.00 uur, op vrijdag van 21.00 tot 22.00 uur, en op zaterdag en zondag van 07.00 tot 22.00 uur, € 3,82; en

  • b. over de uren in het tijdvak van 22.00 tot 07.00 uur in de weekendnachtdiensten, daaronder begrepen de diensten in de nacht voor en de nacht na een weekend of een feestdag, genoemd in het derde lid, € 5,73.

C

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De ambtenaar van wie de bezoldiging voldoet aan de volgende voorwaarden, wordt een aflopende toelage toegekend:

    • a. de bezoldiging van de betreffende ambtenaar heeft als gevolg van het beëindigen of verminderen van de operationele toelage een blijvende of tijdelijke verlaging ondergaan;

    • b. het gemiddelde bedrag dat de ambtenaar aan operationele toelage heeft genoten in de twaalf maanden voorafgaande aan de verlaging bedraagt ten minste 3% van het salaris van de ambtenaar in de nieuwe situatie op het moment dat de verlaging ingaat;

    • c. de ambtenaar heeft, tenzij sprake is van een tijdelijke verlaging van de bezoldiging als bedoeld onder a, direct voorafgaande aan het tijdstip van de beëindiging of de vermindering de operationele toelage gedurende ten minste twee jaren zonder wezenlijke onderbreking genoten; en

    • d. het beëindigen of verminderen van de operationele toelage, bedoeld onder a, is veroorzaakt buiten toedoen van de betrokken ambtenaar zelf, tenzij de vermindering het gevolg is van een verplaatsing of wijziging van de plaats van tewerkstelling op eigen verzoek, dan wel een aanstelling in een andere functie binnen het eigen korps op eigen verzoek, dan wel een aanstelling bij een ander korps ten behoeve van het uitoefenen van een functie bij een bovenregionale samenwerkingsvoorziening.

2. In het tweede lid vervalt ‘buiten toedoen van de ambtenaar’ en wordt aan het slot toegevoegd: en mits wordt voldaan aan de in het eerste lid onder b en d genoemde voorwaarden.

3. In het derde lid wordt na ‘De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage’ ingevoegd ‘na een blijvende verlaging van de bezoldiging’ en wordt ‘zonder onderbreking’ vervangen door: zonder wezenlijke onderbreking.

4. Aan het slot van het zesde lid wordt toegevoegd: en over de gevallen waarin sprake is van een blijvende of tijdelijke verlaging van de bezoldiging als bedoeld in het eerste lid.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen B, E, F en G, en artikel II, onderdelen A en C, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 2009.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel C, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2008.

  • 4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel II, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 juli 2008.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 21 april 2008 is het akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2010 (verder te noemen: akkoord) gesloten. In dit akkoord is een aantal maatregelen overeengekomen dat leidt tot wijzigingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (verder te noemen: Barp) en het Besluit bezoldiging politie (verder te noemen: Bbp). Voor zover het akkoord de totstandkoming van algemene regels op het niveau van een ministeriële regeling vereist, is daarin voorzien in de Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 augustus 2009, nr. CZW/WVOB 2009-0000414307 tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie, de Regeling bijzondere ontslaguitkering politie en de Tijdelijke regeling nachtdienstontheffing politie en tot de toekenning van bijzondere uitkeringen in de jaren 2008, 2009 en 2010, in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008–2010 (Stcrt. 13045). Voorts zal de Regeling aflopende toelage inconveniententoelage en toelage onregelmatige dienst worden herzien.

2. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Artikel 12a van het Barp geeft de ambtenaar de mogelijkheid een werktijdenmodaliteit aan te vragen, dat wil zeggen een herkenbaar patroon van arbeidstijden dat leidt tot een herkenbaar patroon van vrije tijd, uitgedrukt in uren of dagen. Op grond van het eerste lid wordt deze werktijdenmodaliteit toegekend tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet. Indien het bevoegd gezag voornemens is een dergelijke aanvraag niet of niet volledig te honoreren, dient op grond van het derde lid advies te worden gevraagd aan de commissie arbeidsmodaliteiten. In hoofdstuk 6, onderdeel c, van het akkoord is overeengekomen dat het bevoegd gezag binnen een termijn van 6 weken na dagtekening van het advies van de commissie een besluit dient te nemen op de aanvraag om toekenning van de arbeidsmodaliteit. Is op dat moment geen besluit genomen, dan is het bevoegd gezag verplicht de aanvraag te honoreren voor twaalf maanden voor zover het commissie-advies strekt tot honorering van de aanvraag. Met het oog daarop is een vijfde lid toegevoegd aan artikel 12a. Bij gedeeltelijke honorering in het advies geldt dan ook dat het advies wordt opgevolgd voor het deel dat strekt tot honorering van de aanvraag.

Artikel I, onderdeel B, E, F en G

In het akkoord is afgesproken de mogelijkheden betreffende de arbeidsduur te verruimen. In die afspraken voorziet artikel I, onderdeel B. Reeds aangestelde ambtenaren met een volledige betrekking krijgen op grond van artikel 13, eerste lid, de mogelijkheid om een werkweek van gemiddeld 38 of 39,6 uur per week aan te vragen bij het bevoegd gezag. Van een volledige aanstelling blijft overigens sprake bij een werkweek van gemiddeld 36 uur. Artikel 13 voorzag eerder slechts in een arbeidsduur van gemiddeld 36 of 38 uur per week bij een volledige betrekking. Ambtenaren met een betrekking van gemiddeld minder dan 36 uur per week konden al verzoeken om een langere arbeidsduur op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur. Door de verhoging van 1% van de arbeidstijd op grond van artikel 12, vijfde lid, komt de feitelijke arbeidstijd bij een aanstelling van 39,6 uur per week te liggen op 40 uur per week.

Nieuwe medewerkers (waaronder mede begrepen de medewerkers die in dienst treden bij een ander korps), aangesteld in een volledige dienstbetrekking na 1 januari 2009 worden op grond van artikel 13, vierde lid, in principe aangesteld voor 39,6 uur per week, tenzij voor de aanstelling door de betrokken ambtenaar wordt gekozen voor een werkweek van 36 of 38 uur per week. Aspiranten zullen worden aangesteld voor gemiddeld 37,8 uur per week, uitgaand van het gemiddelde van 39,6 uur tijdens de praktijkkwartielen en 36 uur tijdens de opleidingskwartielen. Na afronding van de opleiding wordt de aspirant aangesteld op grond van artikel 3a, waarbij de arbeidsduur van artikel 13, derde lid, geldt. De nieuwe regeling omtrent de arbeidsduur per week is een aanvulling op hetgeen is geregeld in de Wet aanpassing arbeidsduur. Daarin wordt geregeld hoe en wanneer de werknemer een verzoek kan doen bij de werkgever tot aanpassing van de arbeidsduur, en welke criteria bij de beoordeling van een dergelijk verzoek van toepassing zijn. Artikel 13 van het Barp regelt tot welke maximale arbeidsduur een dergelijk verzoek kan worden ingediend.

Artikel 99i, dat in een nieuwe formulering van artikel 13 voorziet vanaf 1 juli 2021, dient te vervallen.

Van belang zijn tevens de artikelen 99f en 99g. Artikel 99f, eerste lid, regelt dat met ingang van 30 juni 2011 de ambtenaar met een aanstelling van 38 uur per week vanaf genoemde datum een aanstelling krijgt van 36 uur per week, tenzij gekozen wordt voor een aanstelling van 38 uur per week. In artikel 99f, tweede lid, wordt voorzien in een keuzemogelijkheid per genoemde datum een betrekkingsomvang van gemiddeld 36 uur per week uit te breiden naar 38 uur per week, en artikel 99g regelt een gelijksoortige uitbreidingsmogelijkheid ten aanzien van deeltijdbetrekkingen. In het akkoord is er niet in voorzien om deze keuzemogelijkheid per genoemde datum te schrappen. Om die reden blijven de artikelen 99f en 99g vooralsnog gehandhaafd.

Met betrekking tot artikel 99h is in het akkoord afgesproken dat dit artikel gehandhaafd blijft, en dat dit artikel tevens betrekking zal hebben op een arbeidstijd van 39,6 uur per week. Artikel 99h is in artikel I, onderdeel F, zodanig aangepast, dat de arbeidstijd van alle ambtenaren met een betrekkingsomvang van meer dan gemiddeld 36 uur per week per 1 juli 2021 automatisch zal worden teruggebracht naar een betrekkingsomvang van gemiddeld 36 uur per week. De arbeidstijd zal per die datum niet worden teruggebracht tot 36 uur per week indien de betrokken ambtenaar een aanvraag indient om de betrekkingsomvang ongewijzigd te laten.

In artikel I, onderdeel G (artikel 100) worden enkele verwijzingen naar artikel 13 aangepast.

Artikel I, onderdeel C

In artikel 41a van het Barp is voorzien in een recht op verlof voor ten hoogste vier weken tijdens een periode van 18 weken in verband met de adoptie van een kind. Gedurende dit verlof bestaat aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging. In hoofdstuk 6, onder a, van het akkoord is afgesproken dat het recht op doorbetaling wordt verlengd van drie naar vier weken. Deze afspraak is verwerkt in het nieuwe artikel 41a, tweede lid.

Artikel I, onderdeel D

In geval van een arbeidsgeneeskundig onderzoek, waarbij op grond van artikel 51, eerste lid, van het Barp een advies wordt uitgebracht door een deskundige persoon of de arbodienst, komt een verplichting te gelden dat de betrokken medewerker moet worden gewezen op de mogelijkheid van een hernieuwd medisch onderzoek, met vermelding van de termijn waarbinnen het hernieuwde onderzoek kan worden gevraagd en het orgaan waaraan het verzoek moet worden gericht. Deze mededeling moet worden gedaan in het advies. Deze afspraak vloeit voort uit hoofdstuk 6, onderdeel b, van het akkoord. De termijn waarbinnen gebruik kan worden gemaakt van het vragen van een hernieuwd medisch onderzoek is verlengd van drie dagen naar vijf dagen. Voor de duidelijkheid zij erop gewezen dat op deze termijn de Algemene termijnenwet van toepassing is, waarin onder meer is vastgelegd dat indien de termijn eindigt op zaterdag, zondag of feestdag deze wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel II, onderdeel A

In artikel 6, zesde lid, onderdeel c, wordt een foutieve verwijzing naar artikel 3 hersteld.

Artikel II, onderdeel B

In artikel 14, tweede lid, van het Bbp wordt het tijdvak, waarvoor de operationele toelage van € 3,82 per uur wordt toegekend van de nacht maandag/dinsdag tot en met de nacht donderdag/vrijdag vervroegd van 22.00 uur naar 21.00 uur. Deze afspraak is in het akkoord neergelegd in hoofdstuk 4, onderdeel b. In de omschrijving van onderdeel b is verduidelijkt dat de nachten voor en na een weekend, dat wil zeggen de nachten van vrijdag op zaterdag en van zondag op maandag, en de nachten voor en na een feestdag vallen onder de toelage voor de weekendnachtdiensten van € 5,73 per uur. Deze wijziging gaat in per 12 juli 2008. Voor de duidelijkheid is hieronder aangegeven in welke uren welke toelage geldt in een week zonder feestdagen:

Dag /

tijdvak

Maandag

Dinsdag–donderdag

Vrijdag

Zaterdag–zondag

 0.00 – 07.00 uur

€ 5,73

€ 3,82

€ 3,82

€ 5,73

07.00 – 21.00 uur

€ 0

€ 0

€ 0

€ 3,82

21.00 – 22.00 uur

€ 3,82

€ 3,82

€ 3,82

€ 3,82

22.00 –  0.00 uur

€ 3,82

€ 3,82

€ 5,73

€ 5,73

Artikel II, onderdeel C

Om de doorstroom vanuit functies met onregelmatigheid naar een functie met geen of minder onregelmatigheid te bevorderen, wordt de bestaande afbouwregeling van de operationele toelage verruimd. De afspraken die daarover zijn gemaakt, zijn beschreven in hoofdstuk 4 onder d van het akkoord. Daartoe zal eveneens de Regeling aflopende toelage inconveniententoelage en toelage onregelmatige dienst worden herzien.

Wijziging van artikel 15, eerste, tweede en derde lid, van het Bbp is noodzakelijk om mogelijk te maken dat de aflopende toelage en de blijvende toelage ook kunnen worden toegekend bij een vrijwillige verplaatsing of bij het op eigen initiatief veranderen van functie of plaats van tewerkstelling binnen het eigen korps. De aflopende of blijvende toelage wordt niet toegekend als de ambtenaar solliciteert en aangesteld wordt in een ander korps en de operationele toelage daardoor vermindert of eindigt. Een verandering van functie mag echter wel inhouden dat een functie wordt aanvaard ten behoeve van een bovenregionale voorziening. Aangezien bovenregionale voorzieningen zelf geen ambtenaren in dienst hebben, worden ambtenaren daar geplaatst via hetzij een detachering vanuit het eigen korps, hetzij via een aanstelling vanuit het beheerkorps met terugkeergarantie naar het eigen korps. Aangezien bij de tweede genoemde constructie sprake is van een aanstelling bij een ander korps(het beheerkorps van de voorziening), en daarmee de eerste uitzondering niet van toepassing is, wordt deze als aparte uitzondering genoemd op de regel dat de vermindering van de bezoldiging ten gevolge van vermindering of beëindiging van de operationele toelage buiten toedoen van de ambtenaar zelf dient te zijn.

Daarnaast wordt ook bij een tijdelijke beëindiging of vermindering van de operationele toelage toekenning van de aflopende toelage mogelijk gemaakt. In de nieuwe regeling met betrekking tot de aflopende toelage zullen de begrippen tijdelijke en blijvende verlaging verder worden uitgewerkt in overeenstemming met de afspraken uit het akkoord. Bij tijdelijke beëindiging of vermindering is de eis dat de operationele toelage gedurende ten minste twee jaar zonder wezenlijke onderbreking moet zijn genoten niet van toepassing. Ingevolge de wijziging van het derde lid zal de aflopende toelage bij een tijdelijke verlaging van de bezoldiging echter niet worden omgezet in een blijvende toelage na het bereiken van de 55-jarige leeftijd. De omzetting van de aflopende toelage in een blijvende toelage blijft wel gelden voor degene die na een blijvende verlaging van de bezoldiging recht heeft gekregen op de aflopende toelage en daarna de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.

Ten slotte is het criterium dat de verlaging van de bezoldiging ten minste 3% van het salaris moet bedragen als gevolg van de afspraken in het akkoord vervangen door het criterium dat het gemiddelde bedrag dat de ambtenaar aan operationele toelage heeft genoten in de twaalf maanden voorafgaande aan de verlaging tenminste 3% bedraagt van het salaris van de ambtenaar in de nieuwe situatie. Nieuw is ook dat het 3%-criterium alleen geldt op het moment dat de verlaging ingaat en niet langer maandelijks wordt getoetst. Wijzigingen in de bezoldiging na dat tijdstip, waaronder algemene salarismaatregelen voortvloeiend uit een arbeidsvoorwaardenakkoord, zijn dus niet meer van invloed.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een kleine omissie in het derde lid te herstellen door ‘zonder onderbreking’ te vervangen door: zonder wezenlijke onderbreking. De betekenis van de term ‘wezenlijke onderbreking’ is beschreven in het vierde lid.

Bij de toepassing van artikel 64 van het Barp is overigens niet toegestaan de ambtenaar een andere functie te laten uitoefenen met de kennelijke bedoeling te voorkomen dat de betreffende ambtenaar recht krijgt op de afbouwtoelage. Indien er bij toepassing van artikel 64 van het Barp sprake is van een verlaging van de bezoldiging door een verlaging van de operationele toelage, blijft het criterium dat de verlaging buiten toedoen van de ambtenaar moet zijn, uiteraard van toepassing.

Artikel III

De reden voor de verschillende inwerkingtredingsdata voor de verschillende artikelen is gelegen in de afspraken die daarover in het akkoord zijn gemaakt. De bepalingen met betrekking tot de verruiming in de arbeidstijden en met betrekking tot de wijzigingen in de afbouw van de operationele toelage werken terug tot en met 1 januari 2009. Met betrekking tot de vervroeging van het tijdvak waarover de operationele toelage wordt toegekend (van 22.00 uur naar 21.00 uur) is afgesproken dat deze geldt vanaf 12 juli 2008. De verlenging van het adoptieverlof van drie naar vier weken geldt vanaf 1 januari 2008.

De terugwerkende kracht van deze bepalingen heeft geen negatieve gevolgen voor de betrokkenen. Alle bovengenoemde onderdelen hebben positieve gevolgen en na de ondertekening van de CAO door de personeel en organisatieonderdelen van de korpsen conform de CAO en de afspraken met de vakbonden toegepast. Door de inwerkingtreding van dit besluit worden besluiten die op deze onderdelen zijn gebaseerd alsnog geformaliseerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.11.0174/II

’s-Gravenhage, 30 juni 2011

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 24 mei 2011, no.11.001238, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2008–2010, met nota van toelichting.

Met het ontwerpbesluit worden het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie aangepast aan het op 21 april 2008 gesloten Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2008–2010 (verder: het arbeidsvoorwaardenakkoord). De aanpassingen betreffen onder andere aanpassing van de gemiddelde arbeidstijden, verlenging van de duur van het bezoldigd adoptieverlof en uitbreiding en vereenvoudiging van de regeling voor de toekenning en afbouw van inconveniëntentoelagen. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

1. Terugwerkende kracht van de aanpassing

De voorgestelde aanpassing aan het arbeidsvoorwaardenakkoord komt op een moment meer dan drie jaar nadat het akkoord is gesloten. Dit leidt ertoe dat in het ontwerpbesluit aan een groot aantal bepalingen terugwerkende kracht moet worden toegekend. De toelichting bij artikel III van het ontwerpbesluit vermeldt dat de terugwerkende kracht geen negatieve gevolgen heeft voor betrokkenen, nu alle betrokken bepalingen positieve gevolgen hebben en na de ondertekening van de CAO door de personeel en organisatieonderdelen van de korpsen conform de CAO zijn toegepast.

De Afdeling wijst er op dat als uitgangspunt geldt dat al het overheidshandelen, ook op het terrein van arbeidsvoorwaarden voor overheidspersoneel, gebaseerd moet zijn op een wettelijke grondslag. De late verwerking van het arbeidsvoorwaardenakkoord heeft als gevolg dat geruime tijd arbeidsvoorwaarden zijn toegepast zonder wettelijke grondslag. Dat is onwenselijk, mede uit een oogpunt van rechtszekerheid.1

De Afdeling adviseert in de toelichting de vertraging inhoudelijk te rechtvaardigen en beveelt aan in de toekomst de periode tussen het sluiten van arbeidsvoorwaardenovereenkomsten en de formalisering hiervan zo beperkt mogelijk te houden.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.11.0174/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In het voorgestelde artikel 12a, vijfde lid, Besluit algemene rechtspositie politie, gelet op aanwijzing 58 Ar, ‘honorering’ vervangen door ‘toekenning’ en ‘gehonoreerd’ vervangen door: toegekend.

  • In het voorgestelde artikel 13, eerste lid, Besluit algemene rechtspositie politie ‘ambtenaar, aangesteld in een volledige betrekking’ vervangen door: ambtenaar met een volledige betrekking.

  • In het voorgestelde artikel 13, tweede lid, ‘, als bedoeld in het eerste lid,’ vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.

  • In het voorgestelde artikel 13, vierde lid, Besluit algemene rechtspositie politie, ‘De aanstelling als aspirant’ vervangen door: De aanstelling van de aspirant.

  • In Artikel III, tweede lid, ontwerpbesluit, de verwijzing naar Artikel I, onderdelen E en F, schrappen.

Nader Rapport

8 Juli 2011

No. 5701812/11/6

Directie Wetgeving/sector Staats-en bestuursrecht

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaardensector politie 2008–2010

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 mei 2011, nr. 11.001238, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 30 juni 2011, nr. W03.11.0174/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp heeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding gegeven tot het maken van een kanttekening. De Afdeling merkt op dat het arbeidsvoorwaardenakkoord reeds enige tijd geleden is gesloten en beveelt aan om in de toelichting de vertraging inhoudelijk te rechtvaardigen. De toelichting is hierop aangevuld.

Daarnaast beveelt de Raad aan in de toekomst de periode tussen het sluiten van het akkoord en de formalisering zo beperkt mogelijk te houden. Om deze aanbeveling te verwerken, zal in de komende onderhandelingsprocedure geprobeerd worden om al direct met regelgevingteksten te werken.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.


X Noot
1

Vergelijk het advies van 20 december 2010, no. W03.10.0545/II, Staatscourant 2011, nr. 2536.

Naar boven