Wijziging van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968

20 juni 2011

Nr. DV 2011/ 324 M

Directoraat-Generaal voor fiscale zaken, directie directe belastingen en directie douane en verbruiksbelasting

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 15, zesde lid, derde volzin, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 15 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

Algemeen

De wijziging van deze uitvoeringsbeschikking vertoont samenhang met de wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) en de voorgenomen wijziging, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2011, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). Doel van deze aaspassing is te komen tot een nader te bepalen aanvulling van de maatstaf van heffing tot de normale waarde van het privé gebruik om zo te komen tot een reële heffing over het privé gebruik van de auto.

De reden van deze aanpassingen is gelegen in de inmiddels gebleken kwetsbaarheid van de koppeling die voor de correctie op de voorbelasting voor het privé gebruik van de auto van de zaak wordt gemaakt met de bijtelling c.q. onttrekking voor privé gebruik in de loon/inkomstenbelasting. Met het vervallen van artikel 15 vervalt ook die koppeling voor het privé gebruik van de auto door de ondernemer zelf, alsmede voor de goedkeuring in het beleidsbesluit van 9 februari 2009, nr. CPP2009/109M, Stcrt 2009, 29, om voor het bepalen van de correctie voor het privé-gebruik auto van de werknemer aan te sluiten bij de forfaitaire regeling in de loon- en inkomstenbelasting.

Directe aanleiding voor deze wijzigingen is de uitspraak van de Rechtbank Haarlem d.d. 1 juni 2011, AWB 09/3866, maar ook de lopende procedure voor het Hof van Justitie C-594/10, Van Laarhoven, toont de kwetsbaarheid van deze koppeling aan de bijtelling c.q. onttrekking voor privé gebruik in de loon/inkomstenbelasting. Door voornoemde wijzigingen wordt deze koppeling verlaten en wordt conform de BTW-Richtlijn 2006 zowel voor het privé gebruik van de auto door de ondernemer als zijn personeel waaronder woon-werkverkeer, aangesloten bij de correctie via de zogenaamde fictieve dienst van artikel 4, tweede lid, van de Wet OB, in geval deze om niet ter beschikking wordt gesteld. De aftrek van voorbelasting wordt dan via deze heffing gecorrigeerd naar het werkelijke gebruik dat van de auto voor privédoeleinden wordt gemaakt.

Uit oogpunt van het beperken van administratieve lasten en uitvoeringskosten wordt tegelijkertijd via een beleidsbesluit de mogelijkheid geboden om voor deze fictieve dienst de verschuldigde btw niet op basis van het werkelijk te registreren gebruik, maar via een daarin omschreven forfait te laten plaatsvinden. Daarbij wordt gedacht aan een nog nader in dat beleidsbesluit te bepalen forfait van de cataloguswaarde van de auto dat overeenkomt met de btw op het gemiddelde werkelijke privé gebruik.

Artikelsgewijs

Artikel I (artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

In verband met het vervallen van artikel 15 wordt geen invulling meer gegeven aan de delegatiebevoegdheid van artikel 15, zesde lid, derde volzin, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Dit betekent dat voor de bepaling van de aftrek van belasting, ingeval een auto door de ondernemer mede wordt gebruikt voor eigen privé doeleinden, de normale wettelijke regeling geldt. Daarvan kan alleen worden afgeweken indien de ondernemer er voor kiest gebruik te maken van het hiervoor in het onderdeel Algemeen vermelde forfait.

De Staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

Naar boven