BIJLAGE 2 PROGRAMMA VAN EISEN SANITAIRE CONTROLE VAN SCHEPEN
1 Inleiding
In dit document staan de WHO-normen1 waaraan wordt getoetst opdat voor een schip een certificaat van sanitaire controle of een certificaat tot vrijstelling van
sanitaire controle kan worden afgegeven.
Per WHO-norm worden controlepunten aangegeven waaruit kan blijken dat men aan deze norm voldoet. Deze controlepunten vormen
de leidraad voor een inspectie ten behoeve van het verkrijgen van een certificaat.
In de WHO-normen zijn extra eisen opgenomen voor ‘grote schepen’. Met ‘grote schepen’ wordt door de WHO bedoeld ‘passagiersschepen’.
De definitie van een passagiersschip is ‘een schip ingericht voor meer dan 12 opvarenden anders dan bemanningsleden’. In dit programma van eisen zijn de extra normen voor deze passagiersschepen aangegeven via een kader om de tekst.
2 Kombuis en voedselvoorziening
2.1 Kennis van hygiëne en voedselveiligheid
WHO-norm 1.2
De keukenmedewerkers die zich bezig houden met het bereiden van voedsel, zijn op de hoogte van de reinigingsprocedures, de
bewaarnormen van levensmiddelen en de bereidingswijzen. Als voorbeeld weten de betrokken keukenmedewerkers de minimum en maximum
temperaturen voor het bewaren en bereiden van levensmiddelen en zijn ze in staat om zodanig te werken dat ze kruisbesmettingen
voorkomen.
WHO-norm 1.3
De keukenmedewerkers laten zien wanneer en op welke wijze de handen moeten worden gewassen en dat hun persoonlijke hygiëne
aan de normen voldoet.
Controlepunten
• Toon aan dat de keukenmedewerkers op de hoogte zijn van de afspraken/werkinstructies met betrekking tot onder andere persoonlijke
hygiëne, reiniging, hygiënische werkwijze, temperatuur- en bewaarnormen.
• Zorg dat de keukenmedewerkers de handen wassen met water en vloeibare zeep en tenminste op de volgende momenten:
– bij aanvang van het werk en na iedere pauze;
– bij wisselen van werkzaamheden;
– na werken met rauwe producten;
– na toiletbezoek, neus snuiten en niezen;
– bij aanvang van het portioneren en de uitgifte.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.2
De keukenmedewerkers zijn in het bezit van de benodigde opleidingscertificaten verkregen bij een relevante opleiding voor
het behandelen en het bereiding van voedsel. Het kennisniveau wordt bijgehouden en indien bijscholing vereist is, zal deze
worden gevolgd. Hiervan worden registraties bijgehouden.
Controlepunten
• Toon aan dat er een opleiding- en bijscholingsplan is voor de keukenmedewerkers.
• Registreer per medewerker de gevolgde training, opleiding en bijscholing op het gebied van voedselveiligheid.
2.2 Ontvangst van voedsel
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.1
Voedsel zal worden verkregen van bronnen aan de wal die door de lokale overheid daarvoor als geschikt worden bevonden. De
producten dienen schoon, onbeschadigd en vrij van bederf te zijn en mogen niet op andere manieren een gevaar voor de gezondheid
van de bemanning en of passagiers vormen. Rauwe producten en ingrediënten worden niet geaccepteerd aan boord wanneer bekend
is dat deze parasieten, ongewenste micro-organismen, pesticiden, veterinaire contaminanten bevatten of zijn bedorven. Ook
worden producten niet geaccepteerd als deze vreemde substanties bevatten die niet tot een acceptabel niveau zijn terug te
brengen door normaal te sorteren of te verwerken. Waar toepasbaar zullen specificaties voor ontvangst worden opgesteld en
gebruikt. Er wordt gewerkt volgens het first in, first out (FIFO) principe zodat de voorraad rouleert door oude producten
eerder te gebruiken dan de nieuwe voorraad.
Controlepunten
• Leg vast aan welke eisen een product tijdens de ontvangst moet voldoen.
• Controleer bij aflevering op het schip of de producten schoon zijn, onbeschadigd, vrij van bederf zijn en de temperatuur voldoet
aan de norm zoals in WHO norm 2.3.3. Controleer ook op de houdbaarheidsdatum of de ‘te gebruiken tot’ termijn. Registreer
de bevindingen in een logboek.
• Accepteer geen producten waarvan geconstateerd is dat zij niet voldoen aan de norm.
• Hanteer het first in, first out (FIFO) principe voor de opslag van producten.
• Controleer de binnenkomende leveringen van levensmiddelen op de aanwezigheid van plaagdieren. Registreer de bevindingen in
een logboek.
2.3 Opslag en bereiding
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.3
Er worden registraties bijgehouden van de bewaartemperaturen.
WHO-norm 1.3.5
Levensmiddelen worden betrokken van veilige bronnen en worden op de juiste wijze opgeslagen, bereid en geserveerd.
Controlepunten
• Controleer één keer per week de temperatuur van de gekoelde en diepgevroren opslag. Registreer de bevindingen in een logboek.
• Dek voedsel af en voorzie producten van een houdbaarheidsdatum.
• Zorg dat de oppervlakten waar voedselbereiding plaatsvindt schoon zijn.
• Gebruik alleen materialen die glad en afwasbaar zijn.
• Houd koelverse en diepgevroren producten zo kort mogelijk (maximaal 30 minuten) buiten de koeling of vriezer.
• Verhit rauwe producten tot tenminste 75 °C in de kern of totdat deze gaar zijn. Uitzondering zijn hierbij de producten die
geen interne besmetting hebben ondergaan zoals biefstuk. Deze producten moeten tot tenminste 45 °C worden verhit.
• Koel producten terug binnen vijf uur tot een temperatuur van ten hoogste 7 °C.
2.4 Serveren
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.4.1
Levensmiddelen, verpakt of onverpakt, die uitgeserveerd worden in een buffet, een service-line of in een saladebar, dienen
op een zodanige geschikte wijze te worden gepresenteerd dat er geen kans op besmetting van de medewerkers of de passagiers
kan ontstaan.
WHO-norm 1.4.2
Zelfbedieningsbuffetten en salade bars waar niet verpakte producten ter consumptie worden aangeboden, zijn voorzien van serveergereedschap
en uitgiftemethoden die de besmetting van levensmiddelen en dranken voorkomen.
WHO-norm 1.4.3
Levensmiddelen moeten tijdens opslag en transport worden beschermd tegen vervuiling door zeewater, lenswater, afvalwater,
hydraulische vloeistoffen en brandstof.
WHO-norm 1.4.4
In een buffet of serveerruimte moeten warme levensmiddelen warm worden gehouden en koude producten gekoeld worden uitgegeven.
Controlepunten
• Zorg dat het buffet, een service-line en/of saladebar is voorzien van ademschotten.
• Dek producten waar mogelijk af.
• Leg tangen, vorken of andere materialen bij het gerecht zodat de producten hiermee kunnen worden gepakt of opgeschept.
• Sla producten op in afgesloten ruimten die beschermd zijn tegen verontreinigen van buitenaf.
• Bewaar en serveer warme producten op een producttemperatuur van minimaal 60°C.
• Bewaar en serveer koude gerechten op een producttemperatuur van ten hoogste 7 °C.
2.5 Handenwasgelegenheid
WHO-norm 1.4
Er is minimaal één plaats toegewezen als handenwasgelegenheid en deze plek is uitgerust met wegwerphanddoeken/handblowers,
een zeepdispenser en een afvalbak.
Controlepunten
• Voorzie de kombuis/keuken van een handenwasgelegenheid. Dit houdt in een plaats waar de handen kunnen worden gewassen.
• Voorzie de handenwasgelegenheid van een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met een afvalbak of een handblower.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.6
De kombuis/keuken en andere ruimten waar levensmiddelen worden voorbereid en verwerkt, zijn uitgerust met een gemakkelijk
te bereiken wasbak die is aangewezen als handenwasgelegenheid. Deze handenwasgelegenheid is uitgerust met wegwerphanddoeken,
zeep en een afvalbak.
WHO-norm 1.3.7
De handenwasgelegenheid is alleen en te allen tijde voor dit doel te gebruiken.
Controlepunten
• Voorzie de kombuis/keuken en andere ruimten waar levensmiddelen worden bereid en bewerkt van een handenwasgelegenheid die
altijd beschikbaar is.
• Zorg dat de handenwasgelegenheid is voorzien van een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met een afvalbak of
een handblower.
• Geef bij de handenwasgelegenheid aan dat deze handenwasgelegenheid alleen bestemd voor het wassen van de handen.
• Plaats de handenwasgelegenheid op een makkelijk te bereiken plek.
2.6 Schoonmaak, onderhoud en afval
WHO-norm 1.1
Er is een schoonmaakschema aanwezig en er wordt periodiek onderhoud gepleegd. Dit geldt voor de inrichting, de installatie,
de apparatuur en het materiaal dat wordt gebruikt voor de voedselbereiding.
WHO-norm 1.5
Alle gebruiksmiddelen zoals potten, pannen en materialen die in contact komen met voedsel, zijn voldoende schoon, gereinigd
en zo nodig gedesinfecteerd.
WHO-norm 1.6
Er blijven geen voedselresten achter die plaagdieren aantrekken.
Controlepunten
• Beschik over en werk volgens een schoonmaakprocedure met een bijbehorend schoonmaakschema.
• Reinig de kombuis/keuken na afloop van de werkzaamheden en zorg dat er geen voedselresten achterblijven.
• Beschik over een afvinklijst en vink hierop af wanneer de periodieke schoonmaak van het desbetreffende onderdeel is uitgevoerd.
• Beschik over en gebruik een onderhoudsplan voor de kombuis/keuken.
• Zorg dat de materialen schoon zijn.
• Dek producten af en verpak producten zodanig dat plaagdieren niet worden aangetrokken.
• Zorg voor en werk volgens een procedure voor de opslag en verwerking van afval.
• Leeg afvalbakken tijdig zodat deze niet overvol zijn.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.1
Er zijn geschreven schoonmaakschema`s en onderhoudsrichtlijnen voor elke kritieke ruimte in de kombuis/keuken die bij kan
dragen aan de besmetting van levensmiddelen aan boord.
Controlepunten
• Noteer per ruimte welke onderdelen met welke frequentie gereinigd en gedesinfecteerd moeten worden en op welke wijze. Leg
dit vast in een schoonmaakschema.
• Noteer per ruimten welke onderdelen met welke frequentie vervangen moeten worden en/of een onderhoudsbeurt moeten ondergaan.
Leg dit vast in een onderhoudsschema.
2.7 Bouw en inrichting
WHO-norm 1.7
De kombuis/keuken is zo ingericht dat plaagdieren zich niet kunnen verschuilen.
WHO-norm 1.13
Alle ruimten waarin de bereiding van voedsel plaatsvindt, zijn gemaakt van ondoordringbaar materiaal met een glad oppervlak
dat goed gereinigd kan worden en geen gelegenheid biedt voor plaagdieren om een schuilplek te vormen.
Controlepunten
• Zorg dat de inrichting van de kombuis/keuken en de opstelling van de apparatuur zodanig is, dat een goede reiniging mogelijk
is en dat plaagdieren zich niet kunnen nestelen.
• Zorg dat de vloer van de kombuis/keuken van ondoordringbaar, makkelijk te reinigen en niet absorberend materiaal is.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.3.4
Alle oppervlakken, materialen en inrichtingen zijn geschikt voor hun doel. Dit betekent dat ze niet vochtdoorlatend zijn,
gemakkelijk kunnen worden gereinigd, goed af zijn te sluiten en beschermen tegen het binnendringen van plaagdieren.
Controlepunten
• Zorg dat de oppervlakken en materialen in goede staat, glad en afwasbaar zijn. Voedselcontactplaatsen zijn naadloos en niet-toxisch2.
• Sluit en werk de kombuis/keuken zodanig af, dat de toegang voor plaagdieren is versperd.
2.8 Persoonlijke hygiëne
WHO-norm 1.8
De voedselbereidingruimte is alleen bestemd voor voedselbereidingswerkzaamheden.
Controlepunten
2.9 Drinkwater
WHO-norm 1.9
Er is voldoende warm en koud water beschikbaar van drinkwaterkwaliteit. Dit is te allen tijde te gebruiken voor de bereiding
van levensmiddelen.
Controlepunten
2.10 Ventilatie- en afzuigvoorzieningen
WHO-norm 1.11
Er zijn ventilatie- en afzuigvoorzieningen aanwezig. Deze moeten voldoende capaciteit hebben voor de aanwezige apparatuur
en het aantal keukenmedewerkers.
Controlepunten
2.11 Verlichting
WHO-norm 1.12
Er is voldoende licht aanwezig.
Controlepunten
3 Pantry en opslag
3.1 Bouwtechnische staat
WHO-norm 2.1
De opslagruimten voor voedsel zijn gemaakt van een ondoordringbaar materiaal met een glad oppervlak wat goed gereinigd kan
worden en geen gelegenheid biedt om een schuilplaats voor plaagdieren te vormen.
Controlepunten
3.2 Opslag van voedsel
WHO-norm 2.2
Voedsel wordt bewaard op voldoende hoogte boven de vloer/dek (minimaal ongeveer 15 cm) en zodanig dat er geen water kan binnendringen
en geen verontreiniging kan optreden.
WHO-norm 2.4
Het aanwezige voedsel is veilig voor consumptie en zonder versnijding/ bijmengingen (met chemische of andere stoffen) en is
verkregen van bronnen die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving van de regio of het land van herkomst.
WHO-norm 2.5
Het systeem van opslag voorkomt verontreiniging van voedsel met vreemde voorwerpen, stof, schadelijke dampen, ongewenste chemicaliën
en voorkomt kruisbesmetting tussen levensmiddelen.
Controlepunten
• Bewaar voedsel op een afstand van minimaal ongeveer 15 cm van de vloer.
• Zorg dat de houdbaarheidstermijn van de producten in de opslag (koelvers, diepvries en droge kruidenierswaren) niet overschreden
wordt.
• Zorg dat de producten / verpakkingen niet beschadigd of verontreinigd zijn.
• Zorg dat de opslagruimte zodanig is dat er geen water kan binnendringen en geen verontreiniging kan optreden.
• Dek producten af en verpak producten zodanig dat er geen verontreiniging door vreemde voorwerpen, stof, schadelijke dampen
of ongewenste chemicaliën kan optreden.
• Houd een duidelijke scheiding aan tussen de opslag van rauwe en bereide producten.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 1.2.1
De koel- en vriesruimten zijn geschikt om de gekoelde en of bevroren producten op de voorgeschreven temperatuur te houden.
Temperaturen worden gecontroleerd en hiervan worden registraties bijgehouden.
WHO-norm 1.2.2
Chemische of giftige materialen worden gescheiden en veilig opgeslagen en zodanig dat deze niet in contact kunnen komen met
levensmiddelen.
WHO-norm 1.2.3
Levensmiddelen worden opgeslagen op een daarvoor bestemde veilige plaats en afgeschermd tegen mogelijke besmetting en verontreiniging.
WHO-norm 1.2.4
Levensmiddelen worden opgeslagen in een schone, droge ruimte en worden niet blootgesteld aan water van buitenaf, stof of andere
verontreinigingen op minimaal ongeveer 15 cm boven de vloer/dek.
Controlepunten
• Voorzie elke koude opslagruimte (koelingen, vriezers, e.d.) van een thermometer.
• Zorg dat er minimaal één voedselthermometer aanwezig is waarmee de temperatuur van producten kan worden gecontroleerd.
• Bewaar gekoelde producten bij ten hoogste 4 °C.
• Bewaar diepvriesproducten bij minimaal – 12 °C.
• Controleer en registreer wekelijks de temperatuur van de opslagruimte.
• Registreer afwijkingen van de norm met de bijbehorende genomen actie in het logboek en controleer of de genomen maatregelen
effectief zijn.
• Sla geen schoonmaakmaterialen of -middelen op in de opslagruimten voor voedsel.
• Sla producten op in een schone, droge ruimte.
• Voorzie producten van een houdbaarheidsdatum zodat de bewaartermijn kan worden bewaakt en wordt voorkomen dat producten bederven
en andere producten besmetten.
3.3 Temperatuur
WHO-norm 2.3
Voedsel wordt niet voor een langere periode blootgesteld aan de omgevingstemperatuur. Voorbeelden van aanbevolen bewaartemperaturen
van bederfelijke producten zijn:
WHO-norm 2.3.1
Voedsel wordt zonodig warm bewaard met behulp van warmhoudapparatuur bij een temperatuur van tenminste 60 °C (145 °F) en wordt
zolang als nodig op die temperatuur gehouden.
WHO-norm 2.3.2
Bederfelijke producten en dranken worden normaal koud bewaard op een temperatuur die lager is dan 4 °C (40 °F) behalve tijdens
de bereiding of voor het opdienen onmiddellijk na de bereiding. Wanneer voedsel voor een langere periode wordt bewaard, dan
wordt aanbevolen om dit te doen bij een temperatuur van 4 °C (40 °F). Groenten en fruit worden bewaard in een koele ruimte.
De ideale bewaartermperaturen zijn voor vlees en vis tussen de 0 °C en de 3 °C (32–37 °F), voor zuivel en zuivelproducten
4 °C (40 °F) en voor fruit en groenten tussen de 7 °C en de 10 °C (45–50 °F). Om praktische redenen mogen vanwege beperkte
koelcapaciteit, vlees en vleesproducten, vis en visproducten, eieren en eiproducten, zuivel en zuivelproducten opgeslagen
worden bij < 5 °C (41 °F) en groente en fruit bij < 10 °C (50 °F)
WHO-norm 2.3.3
Diepvriesproducten worden bewaard bij een temperatuur lager dan –12 °C (10 °F).
Controlepunten
• Bewaar warme gerechten op een producttemperatuur van minimaal 60 °C.
• Bewaar vlees en vleesproducten, vis en visproducten, eieren en eiproducten, zuivel en zuivelproducten op een producttemperatuur
van ten hoogste 4 °C.
• Bewaar groenten en fruit (onbewerkt) in een koele ruimte op een producttemperatuur tussen de 7 en 10 °C.
• Bewaar diepvriesproducten op een producttemperatuur lager dan –12 °C.
• Bewaar gekoelde producten niet langer dan 30 minuten bij een producttemperatuur van 7 °C of hoger.
4 Vrachtruim
4.1 Vrachtruim
WHO-norm 3.1
Het vrachtruim, en zeker die bestemd is voor de opslag van consumptiegoederen, zijn afgeschermd tegen het binnendringen van
water, plaagdieren, vectoren of andere verontreiniging of besmetting. In geval van een lading van consumptiegoederen wordt
toezicht gehouden op de lading op sporen van plaagdieren of een tekenen van verontreiniging of bederf.
Controlepunten
• Scherm het vrachtruim af tegen weersomstandigheden, inslag van water en het binnendringen van vectoren en plaagdieren. Ook
bij een open vrachtruim dient de lading tegen deze factoren beschermd te zijn.
• Controleer regelmatig en neem maatregelen indien er tekenen zijn van bederf, verontreiniging of de aanwezigheid van plaagdieren.
4.2 Ruim tijdens inspectie
WHO-norm 3.2
Het ruim dient normaliter leeg te zijn bij een inspectie. Aanwezig ballastwater en materiaal in het ruim is van dien aard
of zodanig opgeslagen, dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
Controlepunten
• Zorg dat het ruim tijdens de inspectie zo veel mogelijk leeg is.
• Sla materiaal in het ruim zodanig op dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
• Zorg dat het aanwezige ballastwater in een zodanige hoeveelheid is, dat een grondige inspectie niet wordt verhinderd.
5 Verblijven van bemanning en officieren
5.1 Inrichtingseisen bemanningsverblijven
WHO-norm 4.1
De bemanningsverblijven moeten zijn ingericht overeenkomstig de geldende ILO-conventie. De bemanningsverblijven mogen geen
schuilplaats bieden aan plaagdieren en de ruimten moeten schoon zijn en voldoende verlicht.
Controlepunten
• Richt de bemanningsverblijven in volgens de eisen van de geldende ILO-conventie voor bemanningsverblijven C133-19703.
• Zorg dat de ruimten schoon zijn en goed onderhouden.
• Controleer regelmatig op de aanwezigheid van plaagdieren en neem maatregelen indien er tekenen zijn van plaagdieren.
• Zorg dat er in de bemanningsverblijven zoveel licht aanwezig is, dat de omgeving visueel beoordeeld kan worden op de aanwezigheid
van vuil of plaagdieren.
6 Drinkwater
6.1 Bouw en materialen
WHO-norm 5.1
Alle tanks, slangen, kleppen en apparatuur bedoeld voor het gebruik van drinkwater worden niet voor andere doeleinden gebruikt
en zijn duidelijk gemarkeerd met de tekst ‘alleen bestemd voor drinkwater’. Het coderen van de leidingen met een kleur is
toegestaan.
Controlepunten
• Gebruik drinkwatertanks, slangen, kleppen en apparatuur die voor drinkwater bedoeld zijn, niet voor andere doeleinden dan
voor drinkwater.
• Voorzie drinkwaterleidingen van een markering die duidelijk herkenbaar is. Dit kan met een opschrift ‘drinkwater’ (in de werktaal
op het schip) en/of middels kleurcode.
6.2 Drinkwatertanks
WHO-norm 5.2
De drinkwatertanks delen geen gemeenschappelijke wand met de romp van het schip of met tanks en leidingen die voor andere
doeleinden dan drinkwater worden gebruikt.
WHO-norm 5.3
Drinkwatertanks moeten geconstrueerd zijn met materialen die geen verontreiniging afgeven aan het water in de tank.
WHO-norm 5.4
Drinkwatertanks zijn zo geplaatst in een ruimte in een schip dat er geen verontreiniging kan plaatsvinden door vuil, plaagdieren,
excessieve opwarming of andere contaminanten.
WHO-norm 5.5
De drinkwatertanks zijn toegankelijk voor inspectie, onderhoud en reiniging en moeten zijn uitgerust met een aparte aftapmogelijkheid.
Controlepunten
• Zorg dat de drinkwatertank geen gemeenschappelijke wand heeft met tanks en leidingen die voor andere doeleinden dan drinkwater
worden gebruikt.
• Voorkom kruisbesmetting van het drinkwater door verontreiniging van de tank.
• Gebruik voor de tank materialen die verontreiniging van het drinkwater niet mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld roestvrij staal.
• Zorg dat de omgeving van de drinkwatertank schoon is en vrij van plaagdieren.
• Situeer de tank zodanig dat vervuiling door werkzaamheden of andere omgevingsfactoren niet mogelijk is. Leidingen anders dan
drinkwaterleidingen, mogen niet door de tank lopen.
• Plaats de tank op een zodanige manier in een ruimte opdat de temperatuur van het water niet boven de 20 °C komt.
• Zorg dat er een inspectieluik is dat gebruikt kan worden voor inspectie, onderhoud en reiniging.
• Controleer op aanwezigheid van roest, vuil of besmettelijke materialen en verwijder dit indien dit geconstateerd wordt.
• Voorzie de tank van een aftappunt ten behoeve van de bemonstering van het water.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 2.2.1
Drinkwater wordt opgeslagen in tanks die zodanig zijn geconstrueerd en gelokaliseerd dat deze zijn beschermd tegen vervuiling
van buitenaf.
WHO-norm 2.2.2
De behandeling van water aan boord gebeurt zodanig dat het ingenomen water voldoet aan de eisen voor drinkwater overeenkomstig
de Guidelines for drinking-water quality 2004 (WHO 2004)4 of enige relevante lokale wetgeving. Wanneer het water gechloreerd wordt, moet de contacttijd voldoende lang zijn en moet
er een meetbare hoeveelheid vrij chloor overblijven in de te vullen tank.
WHO-norm 2.2.3
Er wordt voorkomen dat drinkwater, dat via leidingen uit de tanks naar de technische installaties gaat, terug kan stromen.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van onder andere terugslagkleppen.
WHO-norm 2.2.4
Drinkwatertanks delen geen gemeenschappelijke wand met de romp of met andere opslagtanks (anders dan drinkwatertanks).
WHO-norm 2.2.5
Er lopen geen leidingen door de drinkwateropslag die bedoeld zijn voor andere producten dan drinkwater.
Controlepunten
• Toon aan dat het drinkwater zuiver is en niet vervuild.
• Toon aan dat de controles van het drinkwater wordt geregistreerd in een hiervoor bestemd logboek.
• Controleer en registreer na het innemen van water de hoeveelheid vrij chloor in het drinkwater. Neem corrigerende maatregelen
indien er niet aan de norm wordt voldaan en controleer of de genomen maatregelen effectief zijn.
• Noteer datum, tijdstip en locatie van inname van het drinkwater in een logboek.
• Toon met behulp van de installatietekeningen aan dat er geen water terug kan stromen vanuit andere technische systemen naar
het drinkwatersysteem. Dit kan middels het plaatsen van terugslagkleppen op relevante plaatsen of een ander dergelijk systeem
dat de terugstroom van water voorkomt.
• Controleer minimaal één keer per zes maanden de aanwezige terugslagkleppen op een juiste werking. Leg deze controle schriftelijk
vast.
6.3 Drinkwatersysteem
WHO-norm 5.6
Drinkwatersystemen zijn uitgerust met een chloreer-/halogenatiesysteem of andere mogelijkheden om adequaat microbiële verontreiniging
te verwijderen of af te doden en verontreiniging te verwijderen.
WHO-norm 5.7
Bij de inname van drinkwater moeten testrapporten van de drinkwaterkwaliteit opgevraagd worden bij de havenautoriteit. De
waterkwaliteit aan boord moet regelmatig bemonsterd worden. Wanneer de kwaliteit van het ingenomen water niet door de autoriteiten
kan worden gegarandeerd, volstaat het gebruik van een eigen test-kit aan boord van het schip mits deze voldoet aan de Standaardmethodes
voor het Onderzoek van Water.
WHO-norm 5.8
Drinkwatersystemen zijn uitgerust met een systeem dat de terugstroom van water voorkomt.
Controlepunten
• Zorg dat er een systeem aanwezig is dat het drinkwater zuivert en microbiële verontreinigingen verwijdert.
• Toon middels een kwaliteitsrapport aan dat het drinkwater bij inname en tijdens opslag aan boord van voldoende kwaliteit is.
• Leg in een procedure vast dat de eigen watercontroles worden uitgevoerd volgens de Standaardmethodes voor het Onderzoek van
Water5.
• Leg de uitkomsten van de eigen watercontroles vast in een logboek.
• Controleer visueel of het water vervuild is en neem maatregelen indien er vervuiling aanwezig is. Controleer vervolgens of
de genomen maatregelen effectief zijn geweest.
• Voorkom terugstroming vanuit andere technische systemen naar het drinkwatersysteem door het plaatsen van terugslagkleppen
of andere dergelijke systemen die de terugstroom van water verhinderen.
6.4 Drinkwaterkwaliteit
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 2.1.1
De drinkwaterkwaliteit van een bron aan land wordt beoordeeld voor het wordt ingenomen. Hierbij wordt minimaal de registraties
van de kwaliteitscontrole gecontroleerd. De haven en de lokale autoriteiten onderzoeken of het drinkwater voldoet aan de minimale
veiligheidseisen. Onderzoek van de drinkwaterkwaliteit maakt deel uit van de drinkwaterbehandeling routine aan boord van het
schip.
WHO-norm 2.1.2
Schepen die aan boord het water zuiveren met behulp van verdampers of een omgekeerde osmose installatie, gebruiken deze niet
in vervuilde gebieden, in havens of als ze voor anker liggen.
WHO-norm 2.1.3
Schepen nemen geen drinkwater aan uit voertuigen of schepen die voor meerdere doeleinden gebruikt worden dan als het vervoer
van water alleen. Voor de inname van drinkwater wordt gebruik gemaakt van leveranciers die door de lokale autoriteiten daarvoor
zijn aangewezen. De watermanagement procedures aan boord van een leverend schip verzekeren dat de ontvangst, verwerking, opslag
en aflevering onder zulke sanitaire voorwaarden gebeuren, dat de veiligheid van het drinkwater kan worden gegarandeerd.
WHO-norm 2.1.4
(Vul)slangen die gebruikt worden voor het transport van drinkwater zijn zodanig ontworpen dat deze niet voor andere doeleinden
kunnen worden gebruikt.
Controlepunten
• Leg in een procedure vast op welke wijze de kwaliteit wordt gewaarborgd bij de ontvangst van het water aan boord.
• Leg controles van het water vast in een logboek. Toon aan dat er corrigerende maatregelen zijn genomen indien het water niet
voldeed aan de norm.
• Toon aan dat het innemen van water ten behoeve van zuivering aan boord alleen in schone gebieden6 plaatsvindt en niet in havens of als het schip voor anker ligt.
• Toon aan op welke wijze de veiligheid van het drinkwater wordt gegarandeerd.
• Zorg dat de koppeling van de (vul)slang zodanig is dat de (vul)slangen alleen voor drinkwater kunnen worden gebruikt. Aansluiten
van andere slangen mag niet mogelijk zijn.
• Codeer de (vul)slangen die bestemd zijn voor drinkwater.
7 Riolering
7.1 Rioleringsysteem
WHO-norm 6.1
De riolering is solide, lekdicht en geïsoleerd van andere systemen om kruisbesmetting te voorkomen. De tanks dienen voldoende
capaciteit te hebben om te voorkomen dat deze over kunnen lopen. Installaties voor de behandeling van het afvalwater, dienen
regelmatig gecontroleerd te worden. Er mag niet geloosd worden in gebieden waar dit niet is toegestaan (havens) en er mag
geen afvalwater als lenswater in het ruim terecht kunnen komen.
Controlepunten
• Zorg dat de riolering goed geconstrueerd en onderhouden, solide, lekdicht en geïsoleerd is van andere systemen.
• Zorg dat de capaciteit van de riolering toereikend is.
• Voorkom lekkages en het overlopen van de opslag.
• Leg vast in welke gebieden er geloosd mag worden.
• Voer de controle op de werking van de installatie voor de behandeling van het afvalwater uit volgens instructies van de fabrikant.
8 Ballasttanks
Schepen vervoeren per jaar miljoenen tonnen ballastwater over de wereld. Ballastwater is essentieel om bij onbeladen schepen
de schroef onder water te houden en tevens voldoende stabiliteit en dus de veiligheid te waarborgen. Het innemen, transporteren
en weer lozen van ballastwater leidt tot het (ongewenst) vermengen van water uit verschillende regio’s van de wereld. Behalve
een veilige vaart van het schip zorgt het lozen van ballastwater op een andere plaats dan waar het verkregen is voor milieu-
en economische problemen:
Ballastwater bevat micro-organismen en pathogenen (kiemen) die, indien zij in een andere dan de eigen habitat worden geloosd,
veel schade aanrichten in een ander ecosysteem dan waar zij thuishoren. Via pathogene micro-organismen in ballastwater kunnen
infectieziekten verspreid worden.
8.1 Ballastwaterkleppen
WHO-norm 7.1
De afsluiters van de ballastwatertanks in de haven zijn in de ‘off’ stand ter voorkoming van onbedoelde lozing. De verantwoordelijke
havenautoriteit kan toestemming verlenen tot een lozing van ballastwater nadat er een risico inventarisatie is gemaakt en
er gewerkt wordt overeenkomstig de eisen van de IHR en de International Convention on Control and Management of Ship Ballast
Water and Sediments7.
Controlepunten
• Plaats de ballastwaterkleppen in de ‘off’ stand.
• Voorkom een onbedoelde of onbevoegde lozing van ballastwater.
• Loos alleen ballastwater met toestemming van de havenautoriteit.
• Werk volgens de eisen van de IHR en de International Convention on Control and Management of Ship Ballast Water and Sediments
(momenteel nog niet van kracht).
• Toon het formulier IMO 868-208 en de toepasselijke scheepsregistraties.
9 Afval
9.1 Afvalruimten
WHO-norm 8.1
De opslagruimten voor vast afval en voedselafval zijn ontoegankelijk voor plaagdieren.
Controlepunten
9.2 Medisch afval
WHO-norm 8.2
Er is een beschermde opslagmogelijkheid voor infectieus medisch afval.
Controlepunten
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 3.1
Het (medisch) afval wordt opgeslagen in ruimten die alleen voor dat doel zijn aangewezen, ingericht en duidelijk gemarkeerd.
Controlepunten
• Sla afval op in speciaal hiervoor aangewezen containers en in de ruimten die alleen voor dit doel zijn aangewezen.
• Zorg dat deze afvalruimten/voorzieningen afgesloten zijn en de toegang voor plaagdieren is verhinderd.
• Markeer de afvalruimte/voorziening middels tekst of kleur zodat voor iedereen duidelijk is dat dit de afvalruimte/voorziening
betreft.
• Zorg dat er een scheiding is tussen de afvalruimte voor algemeen afval en medisch afval. Geef duidelijk aan welke ruimte voor
welk afval is bestemd.
9.3 Verwijderen afval
WHO-norm 8.3
Vast afval, voedselresten en medisch afval worden verwijderd overeenkomstig de geldende internationale en nationale regelgeving
en verordeningen.
Controlepunten
• Verwijder medisch afval van boord volgens geldende nationale wet- en regelgeving9.
• Toon door middel van registraties en contracten met afvalverwerkingsbedrijven dat het afval veilig en legaal is verwijderd.
9.4 Afvalplan
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 3.2
De eisen betreffende het bewaren en het verwijderen van het afval van boord zijn schriftelijk vastgelegd in de bedrijfsregels
en procedures welke zijn opgenomen in een afvalbeheersplan. Dit afvalbeheersplan is afgestemd op de lokale regelgeving en
protocollen voor de verwerking van afval die van kracht zijn in de te bezoeken havens.
WHO-norm 3.3
Voor de verwijdering van het afval worden contracten afgesloten met voor dit doel door de havenautoriteit goedgekeurde bedrijven
of agenturen.
Controlepunten
• Toon aan dat er een afvalbeheersplan is.
• Leg in het afvalbeheersplan vast op welke wijze het afval wordt opgeslagen en verwijderd en werk volgens dit plan.
• Zorg dat dit afvalbeheersplan te allen tijde inzichtelijk is.
10 Stilstaand water
10.1 Plaatsen stilstaand water
WHO-norm 9.1
In stilstaand water kunnen zich larven ophouden. Dergelijk stilstaand water mag niet aanwezig zijn aan boord. De ruimten in
en rond de reddingsboten, de spuigaten, de goten, de gangboorden en de luchtzuiveringsinstallatie moeten geïnspecteerd worden
op stilstaand water wanneer deze niet in gebruik zijn.
Controlepunten
• Controleer regelmatig de ruimten in en rond de reddingsboten, de spuigaten, de goten, de gangboorden en de luchtzuiveringsinstallatie
op stilstaand water.
• Verwijder stilstaand water indien aanwezig.
11 Machinekamer
11.1 Ruimte machinekamer
WHO-norm 10.1
De machinekamer, de motorafdekking en isolatiemateriaal zijn vrij van plaagdieren.
Controlepunten
12 Medische voorzieningen
12.1 Medische ruimten en faciliteiten
WHO-norm 11.1
Ruimten die bedoeld zijn voor het onderzoek en de behandeling van zieke bemanningsleden zijn gescheiden van andere bemanningsactiviteiten.
De ruimten zijn goed verlicht, schoon en bieden privacy. De onderzoek/behandelruimte is goed onderhouden en uitgerust met
een drinkwatervoorziening en handenwasgelegenheid. Er worden registraties bijgehouden van medische handelingen. Medisch (scherp)
afval wordt veilig ontdaan. Wanneer er geen gekwalificeerd medisch personeel (artsen en verpleegkundigen) aan boord is, zijn
er gebruikshandleidingen van medische voorzieningen aanwezig en zijn er ook procedures aanwezig om extern medisch advies aan
te vragen wanneer zich een medisch urgent probleem en/of een ziekte uitbraak voordoet aan boord.
Controlepunten
• Zorg dat er een aparte ruimte aanwezig is waar zieke bemanningsleden kunnen worden onderzocht en/of behandeld. Dit kan een
tijdelijk aangewezen ruimte zijn.
• Voorzie de ruimte van voldoende verlichting.
• Zorg dat de ruimte schoon is.
• Bied voldoende privacy.
• Onderhoud de apparatuur en werkmaterialen zodanig dat deze glad en afwasbaar zijn. Hierdoor is een goede reiniging mogelijk.
• Onderhoud het instrumentarium periodiek en leg dit vast in een logboek. Reinig en indien nodig desinfecteer het instrumentarium
na gebruik.
• Zorg dat er een handenwasgelegenheid met vloeibare zeep en handdoeken voor eenmalig gebruik en een drinkwatervoorziening aangewezen
is.
• Registreer de medische handelingen die worden uitgevoerd.
• Zorg dat de handleidingen van de medische apparatuur aanwezig zijn.
• Zorg dat er een procedure is waarin staat vermeld op welke wijze extern medisch advies kan worden gevraagd.
• Sla scherpe voorwerpen op in een goedgekeurde (bijv. UN gekeurd) naaldcontainer.
• Sla medisch afval op in een aparte afgesloten afvalbak.
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.1.2
De medische voorzieningen en apparatuur aan boord dienen in een goede staat te verkeren en worden onder hygiënische omstandigheden
bewaard. Het onderhoud vindt plaats zoals is voorgeschreven door de fabrikant.
WHO-norm 5.2.4
In de behandelruimte zijn voldoende geschikte handenwasgelegenheden aanwezig.
Controlepunten
• Zorg dat de apparatuur schoon is, geen gebreken vertoont, niet roestig is of beschadigd is.
• Toon aan dat er een onderhoudsplan is voor de medische apparatuur en installaties.
• Reinig en desinfecteer de apparatuur volgens aanwijzingen van de fabrikant.
• Voorzie de medische ruimte van voldoende handenwasgelegenheden met een zeepdispenser, handdoekjes voor eenmalig gebruik met
een afvalbak of een handblower.
12.2 Uitvoering medische handelingen
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.2.1
Bevoegd en bekwaam medische personeel (artsen/verpleegkundigen) of andere bemanningsleden die aangewezen zijn voor deze werkzaamheden
zijn getraind in het verlenen van eerste hulp.
Controlepunten
12.3 Medicijnen
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.3.1
Medicatie wordt alleen aan passagiers of de bemanning verstrekt door getraind en bevoegd en bekwaam personeel. Er worden registraties
bijgehouden van het gebruik van medicijnen.
Controlepunten
• Laat alleen medicatie verstrekken door bevoegd en bekwaam personeel.
• Registreer op een inventarisatielijst welke medicatie is verstrekt.
• Zorg dat de houdbaarheidstermijn van de medicijnen niet overschreden wordt.
• Sla medicatie op volgens voorschrift van de fabrikant.
12.4 Registratie ziekte
WHO-norm 4.2
Ziekte onder de bemanningsleden wordt geregistreerd.
Controlepunten
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.2.2
Er wordt een gestructureerd, leesbaar en actueel logboek bijgehouden en dit is te raadplegen en te gebruiken in de behandelruimten.
In het logboek wordt bijgehouden welke ziekte bij wie (passagiers/bemanning) is geconstateerd en behandeld en welke medicatie
is verstrekt. Registraties in het logboek bevatten minimaal: 1) datum eerste bezoek aan de medische dienst/afdeling, naam,
leeftijd, geslacht van de patiënt; 2) of het een passagier of bemanningslid betreft; 3) de functie van het bemanningslid;
4) hutnummer; 5) datum en tijd aanvang ziekte; 6) symptomen van de ziekte; 7) notities van eventueel afgenomen monsters of
andere eventueel ondernomen acties, wanneer dit van toepassing is.
WHO-norm 5.2.3
Het medisch logboek is in te zien tijdens inspecties.
Controlepunten
• Zorg dat het medisch personeel op de hoogte is van en toegang heeft tot het medisch logboek.
• Noteer in een logboek welke ziekte er bij welke personen zijn behandeld en welke medicatie is gegeven.
• Zorg dat het logboek te allen tijde inzichtelijk is tijdens een inspectie.
• Hanteer in het logboek een taal die voor iedereen leesbaar is. Dit houdt in tenminste in een internationale taal.
• Houd het logboek up to date.
• Noteer in het logboek minimaal
1) datum eerste bezoek aan de medische dienst/afdeling, naam, leeftijd, geslacht van de patiënt;
2) of het een passagier of bemanningslid betreft;
3) de functie van het bemanningslid;
4) hutnummer;
5) datum en tijd aanvang ziekte;
6) symptomen van de ziekte;
7) notities van eventueel afgenomen monsters of andere eventueel ondernomen acties wanneer van toepassing.
12.5 Infectieziekten
WHO-norm 1.10
De keukenmedewerkers vertonen geen symptomen van besmettelijke ziekten zoals geelzucht, braken, diarree, misselijkheid, koorts,
zichtbare infectieuze huidaandoeningen of zweren of uitvloed uit neus, ogen of oren.
Controlepunten
• Leg vast hoe te handelen wanneer een keukenmedewerker symptomen heeft van besmettelijke ziekte of andere medisch urgent probleem.
• Toon aan dat de medewerkers op de hoogte zijn van de geldende afspraken.
• Zorg dat medewerkers die symptomen van geelzucht, braken, diarree, misselijkheid, koorts, zichtbare infectieuze huidaandoeningen
of zweren of uitvloed uit neus, ogen of oren hebben, niet werken in de kombuis/keuken.
12.6 Vertrouwelijke behandeling van persoonsgegevens
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 5.4.1
De persoonlijke medische informatie betreffende de gezondheid van passagiers, bemanningsleden en anderen wordt vertrouwelijk
behandeld overeenkomstig de toepasselijke wet- en regelgeving.
Controlepunten
• Behandel de persoonlijke medische informatie vertrouwelijk.
• Toon aan dat er afspraken zijn over het behandelen van vertrouwelijke persoonsgegevens.
• Zorg dat de medewerkers van de medische dienst/afdeling op de hoogte zijn van de afspraken over het behandelen van vertrouwelijke
persoonsgegevens.
13 Zwembaden en spa’s in passagiersschepen
13.1 Technische eisen
WHO-norm 4.1
Zwembaden en sauna’s voldoen aan de eisen die zijn omschreven in de WHO richtlijnen over Safe Recreational Water Environments,
Vol 2 Swimming pools, Spas and similar Recreational Water Environments-WHO 200410.
Controlepunten
• Voldoe aan de eisen die zijn omschreven in de WHO richtlijnen over Safe Recreational Water Environments, Vol 2 Swimming pools,
Spas and similar Recreational Water Environments – WHO 2004.
• Stel een risicoanalyse op waarin is omschreven:
– Het type zwembad;
– De omgeving;
– Het gedrag van de gasten;
– Personele verantwoordelijkheid;
– Helderheid van het water;
– Mogelijke (micro)biologische gevaren;
– Mogelijke chemische gevaren;
– Mogelijke fysieke en fysische gevaren.
• Stel aan de hand van de risicoanalyse een beheersplan op waarin staat omschreven hoe de risico’s worden beheerst. Hierin moet
tenminste zijn opgenomen:
13.2 Watervoorziening
WHO-norm 4.2
Zwembaden en spa`s worden gevuld met zeewater of drinkwater waarbij de aanvoerleiding een luchtslot of terugslagklep heeft
of een vergelijkbaar systeem om terugstroom te voorkomen.
WHO-norm 4.3
Het zwemwater in zwembaden en whirlpools dient voor gebruik eerst een desinfectieproces te ondergaan zodat microbiële verontreiniging
wordt verwijderd of geïnactiveerd. Dit kan chemisch (chloor) of fysisch (U.V./ filtratie) gebeuren. Desinfectie is niet nodig
indien het zwembad of de whirlpool voorzien is van een zodanig goed functionerende doorstroomvoorziening met zeewater, dat
er geen reëel risico op besmetting van gebruikers is.
WHO-norm 4.4
Er worden geschreven of elektronische registraties bijgehouden van het onderhoud, het desinfectieproces en het gebruik van
de zwembaden en spa`s. Dit gebeurt volgens aanwijzing van de fabrikant.
Controlepunten
• Plaats een terugstroombeveiliging in de aanvoerleiding van het zwembad of spa. Dit kan door middel van een luchtslot, terugslagklep
of een vergelijkbaar systeem.
• Desinfecteer het zeewater voordat dit wordt gebruikt als zwembadwater. Dit kan chemisch (chloor) of fysisch (U.V./filtratie)
gebeuren. Desinfectie is niet nodig indien het zwembad of de whirlpool voorzien is van een zodanig goed functionerende doorstroomvoorziening
met zeewater, dat bij de dagelijkse controles geen verontreiniging wordt aangetoond.
• Controleer het water dagelijks op verontreinigingen (microbiologisch, fysisch en chemisch). Registreer de gevonden waarden
in een logboek. Neem corrigerende maatregelen indien niet wordt voldaan aan de norm en controleer of de genomen maatregelen
effectief zijn.
• Voer onderhoud aan het zwembad uit volgens aanwijzing van de fabrikant. Registreer de onderhoudswerkzaamheden in het logboek.
14 Overige beheerspunten
14.1 Transport (huis)dieren
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.1
Er moeten (hygiëne)regels gesteld zijn en hygiënemaatregelen genomen zijn met betrekking tot eventuele dieren aan boord en
hun ontlasting en overig afval.
Controlepunten
• Stel duidelijke (hygiëne)regels op met betrekking tot de aanwezigheid van dieren aan boord. Informeer de eigenaren van de
aanwezige dieren over de aan boord geldende (hygiëne)regels.
• Geef middels een schriftelijke instructie voor de medewerkers aan, welke gedeelten van het schip wel en niet toegankelijk
zijn voor (huis)dieren.
• Zorg dat de dieren niet zonder toestemming van het land van aankomst van boord gaan. De eigenaar dient zorg te dragen dat
alle lokaal vereiste bescheiden toonbaar zijn.
14.2 Incident fecesvervuiling
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.2
Op passagiersschepen dient overwogen te worden om een procedure te hebben waarin de te nemen maatregelen beschreven staan
in geval van een incident met fecesvervuiling.
Controlepunten
14.3 Dierplaagbeheersing
Aanvullende eisen voor ‘grote schepen’
WHO-norm 6.3
Er moeten maatregelen van kracht zijn (overeenkomstig de IHR 2005) om de passagiersverblijven op alle praktische uitvoerbare
manieren permanent vrij te houden van bronnen van besmetting of verontreiniging. Dit gebeurt door vectoren en plaagdieren
te weren en mogelijke broed- of schuilplaatsen voor vectoren en plaagdieren te voorkomen.
Controlepunten
15 Begrippen
- Ballastwater
Ballastwater is water wat wordt ingenomen om het schip de juiste stabiliteit en trim te geven voor een veilige vaart. Ballastwater
is vaak troebel water en bevat meestal allerlei micro-organismen. Er dient van uit gegaan te worden dat ballastwater ook ziekmakende
micro-organismen bevat.
- Bemanningsleden
Persoon die deel uit maakt van de bemanning.
- BRT
Brutotonnage. De inhoud van een schip in gewichtstonnen.
- Geautoriseerd personeel
Medewerkers die toestemming hebben gekregen tot een bepaalde taak of ruimte. Bijvoorbeeld: keukenmedewerkers zijn geautoriseerd
om de kombuis/keuken te betreden tijdens werkzaamheden met voeding.
- HACCP
HACCP staat voor Hazard Analysis Critical Control Points. Een HACCP-systeem is een voedselveiligheidssysteem waarin de risico’s
op besmetting van het voedsel middels normen en controles tot een minimum worden gebracht.
- ILO
International Labour Organisation (internationale arbeidsorganisatie van de VN).
- IPM
IPM is gebaseerd op de internationale principes van het Integrated Pest Management. Het heeft als doel het duurzaam voorkomen
van plaagdieren in productieprocessen, (groot)keukens, horeca en overige ruimten waar voedsel verbruikt en/of genuttigd wordt.
IPM is gericht op een grondige inspectie van de omgeving, het uitvoeren van een maximaal maatregelenpakket om plaagdieren
te weren en eventueel toepassing van alternatieve bestrijdingsmethodes. Chemische bestrijdingsmiddelen worden alleen als laatste
hulpmiddel en zeer beperkt ingezet.
- Kombuis
De kookplaats op een schip.
- Lenswater
Water dat door lekkage of uit de ketels in het ruim is gelopen.
- Luchtslot
Luchtsluis; dubbele luchtdichte sluis. Een luchtslot werkt hetzelfde als een schutsluis in een kanaal.
- Medisch afval
Medisch afval kan worden verdeeld in twee categorieën: risicohoudend en niet-risicohoudend medisch afval. Voorbeelden van
risicohoudend afval zijn al het afval met bloed, alle scherpe voorwerpen (naalden, mesjes, etc.) en anatomisch afval. Deze
categorie dient verplicht te worden opgehaald door een gespecialiseerd en erkend bedrijf. Voorbeelden van niet-risicohoudend
medisch afval: verbanden (ook in geval van geringe bevuiling met bloed e.d.), disposables, onderleggers, spuiten zonder naald
en sondes. Dit afval mag tezamen met gewoon huishoudelijk afval worden verpakt in de gewone huisvuilzak en verwijderd worden.
- Onderhoudsplan
Een plan waarin is omschreven welke onderdelen van de kombuis/keuken op welk moment worden nagekeken en/of worden vervangen.
- Opvarenden
Alle aanwezige personen op een schip.
- Passagiersschip
Een schip ingericht voor meer dan 12 opvarenden anders dan bemanningsleden.
- Plaagdieren
Dieren die voor overlast kunnen zorgen zoals insecten of knaagdieren. De meest voorkomende plaagdieren zijn ratten, muizen,
kakkerlakken, duiven, bedwantsen, wespen, muggen/muskieten en andere stekende insecten.
- Vectoren
Vectoren zijn dieren die op zichzelf geen plaagdier hoeven te zijn, maar wel (andere) plaagdieren of ziekmakende micro-organismen
bij zich kunnen dragen en over kunnen brengen.
- Voedselcontactplaatsen
Plaatsen in de keuken die in aanraking komen met voedsel. Voorbeelden van voedselcontactplaatsen zijn werkbanken en keukenapparatuur.
- Vrachtschip
Een vrachtschip is een schip dat uitsluitend bedoeld is voor het vervoer van goederen. Vrachtschepen zijn te verdelen in schepen
voor rivieren en binnenwateren en schepen voor de zeevaart.
- WHO
De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) is een gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties
gevestigd in Genève met als doel wereldwijde aspecten van de gezondheidszorg in kaart te brengen, activiteiten op het gebied
van de gezondheidszorg te coördineren en de gezondheid van de wereldbevolking te bevorderen.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling dient ter uitvoering van artikel 20, eerste lid, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba en vervangt de inhoud van de Wet publieke gezondheid BES. Laatstgenoemde wet is opgenomen in de bijlage, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, van genoemde invoeringswet. Deze vervanging was noodzakelijk om met de rest van Nederland vergelijkbare
regels voor de drie eilanden (hierna: de BES-eilanden) te stellen. Gelet op artikel 21, eerste lid, van de Invoeringswet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zal zo spoedig mogelijk een voorstel van wet tot wijziging van de Wet publieke gezondheid
worden ingediend, waarmee de inhoud van de Wet publieke gezondheid BES in de Wet publieke gezondheid wordt opgenomen.
Met onderhavige regulering worden regels gesteld voor de BES-eilanden op het terrein van de publieke gezondheid, zoals de
algemene zorg voor de publieke gezondheid, de jeugd- en ouderengezondheidszorg en de infectieziektebestrijding. Met de gestelde
regulering voor de infectieziektebestrijding wordt ook voldaan aan de reeds op 23 mei 2005 door de Wereldgezondheidsvergadering
van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aangenomen algehele herziening van de Internationale Gezondheidsregeling (Trb. 2007, 34). Deze herziening vervangt de op 25 juli 1969 vastgestelde Internationale Gezondheidsregeling (Trb. 1970, 30).
De reden voor het tot stand brengen van de nieuwe Internationale Gezondheidsregeling (hierna: IGR) was de dringende noodzaak
voor internationale afspraken om mondiale dreigingen van infectieziektecrises het hoofd te kunnen bieden. De reikwijdte van
de IGR is aanzienlijk verruimd. Zo omvat zij veel meer ziekten, roept zij meer informatieverplichtingen in het leven voor
de partijen bij deze regeling en kent zij meer bevoegdheden aan de Wereldgezondheidsorganisatie (hierna: WHO) toe.
2. Infectieziektebestrijding – Internationale Gezondheidsregeling
2.1. Achtergrond
De op 23 mei 2005 door de Wereldgezondheidsvergadering van de WHO vastgestelde IGR vervangt zoals gezegd de IGR van 25 juli
1969. Laatstgenoemde regeling was al geruime tijd aan herziening toe. Sinds 1969 is het internationale reizigers- en vrachtverkeer
immers fors toegenomen. Mensen, dieren en dierlijke en plantaardige producten gaan in hoog tempo de wereld over. Hierdoor
kunnen (nieuwe) gevaarlijke infectieziekten zich snel verspreiden. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft als lid van de Wereldgezondheidsvergadering
op 23 mei 2005 ingestemd met de IGR. De IGR is een regeling op grond van de artikelen 2, onderdeel k, 21, onderdeel a, en
22 van het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie (Trb. 1952, 7).
2.2. De verplichtingen van de IGR
De nieuwe IGR beoogt ‘het voorkomen van, beschermen tegen, beheersen van en het voorzien in maatregelen op het gebied van
de volksgezondheid naar aanleiding van de internationale verspreiding van ziekte op een wijze die toegesneden is op en beperkt
is tot volksgezondheidsrisico’s, en die onnodige belemmering van het internationale verkeer en de internationale handel vermijden’
(artikel 2 IGR). Hoewel, naar de letter bezien, dit ook ziekten omvat die een andere bron hebben dan van infectueuze aard,
zoals van chemische of nucleaire aard, is de IGR toch primair gericht op het tegengaan van de internationale verspreiding
van infectieziekten. Het doel van de nieuwe IGR is daarmee niet fundamenteel gewijzigd ten opzichte van de oude IGR. De reikwijdte
van de regeling en de mate waarin er waarborgen zijn opgenomen om dit doel te behalen, zijn echter wel fundamenteel gewijzigd.
Hieronder wordt in deze paragraaf kort ingegaan op de bepalingen uit de IGR die leiden tot de in dit voorstel opgenomen wijzigingen
van de infectieziekteregelgeving.
Meldingsplicht aan de WHO: van ziekte naar risico
De nieuwe IGR ziet in tegenstelling tot de regeling uit 1969 niet meer op een limitatief aantal omschreven ziekten (de regeling
uit 1969 ziet enkel op cholera, gele koorts en pest). Het gaat in de nieuwe IGR om allerlei gebeurtenissen die een ernstig
internationaal volksgezondheidsrisico kunnen vormen. Strikt genomen kan het dus ook gaan om chemische en nucleaire gebeurtenissen
die deze risico’s met zich meebrengen. Voor deze gebeurtenissen gelden al internationale afspraken binnen de desbetreffende
domeinen. Omdat op voorhand niet altijd duidelijk is of er sprake is van een infectieziekte of niet, is er in de IGR een ruime
definitie gehanteerd. Op deze manier is beoogd alle potentiële internationale volksgezondheidsdreigingen in elk geval internationaal
gemeld te krijgen. De IGR vormt geen vervanging van deze bestaande internationale afspraken maar een aanvulling daarop.
Ieder ziektegeval van pokken, polio, SARS en ‘humane influenza veroorzaakt door een nieuw subtype’ dient direct te worden
gemeld aan de WHO. Bij andere ziekten moet eerst een inschatting gemaakt worden of er een sprake is van ‘een acuut gevaar
voor de volksgezondheid met een internationale impact’. Welke situaties dat precies zijn, dient te worden beoordeeld aan de
hand van een beslisboom. Deze is in bijlage 2 van de IGR omschreven. Daarbij moet worden afgewogen of het incident a) ernstig,
ongewoon of onverwacht is, dan wel b) ongewoon of onverwacht is en een significant risico in zich draagt op internationale
verspreiding, dan wel c) een beperking van internationaal verkeer of handel met zich mee kan brengen. De ervaring uit 2003
van de SARS-epidemie heeft geleerd dat de meldingsplicht niet dient te worden beperkt tot bekende ziekten. Ook een ernstig
ziektebeeld van infectueuze aard waarvoor eerst geen verklaring gevonden kan worden, dient onder de internationale meldingsplicht
te vallen.
Minimale basiscapaciteiten
De lidstaten dienen te zorgen voor een minimale basiscapaciteit waarmee een adequate infectieziektebestrijding kan worden
gegarandeerd (artikelen 5 en 13, bijlage 1, onderdeel A, IGR). Deze minimumeisen zijn van toepassing op de gehele keten van
de infectieziektebestrijding en zijn functioneel omschreven. Het houdt kort gesteld in dat een lidstaat in staat moet zijn
om gebeurtenissen met een ernstig volksgezondheidsrisico snel te ontdekken, goed te beoordelen en door te melden aan de WHO.
Speciale aandacht krijgen in dat kader de zogenaamde ‘plaatsen van binnenkomst’, waarop hieronder nader wordt ingegaan.
Positie van de WHO – uitvaardigen van aanbevelingen
De positie van de WHO als internationale autoriteit op het gebied van internationale gezondheidsdreigingen komt in de nieuwe
regeling sterker naar voren. In de eerste plaats bepaalt de WHO, met het vastleggen van vereiste minimumcapaciteiten, als
het ware de internationale kwaliteitsnorm voor de infectieziektebestrijding. In de tweede plaats zijn er verschillende bepalingen
opgenomen die moeten garanderen dat de WHO snel op de hoogte is van een dreiging of uitbraak van een ernstige infectieziekte.
Dit blijkt onder andere uit de verplichting om urgente gebeurtenissen direct te melden aan de WHO. In de derde plaats heeft
de WHO in de nieuwe regeling ook de mogelijkheid om aanbevelingen te doen aangaande de infectieziektebestrijding, inclusief
de voorbereiding. Deze kunnen een tijdelijk of een meer permanent karakter hebben, afhankelijk van de situatie. Tijdelijke
aanbevelingen worden uitgevaardigd als er zich een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van internationaal belang
voordoet (artikel 15 IGR). Permanente aanbevelingen kunnen ook in andere situaties worden uitgevaardigd en zullen een meer
stelselmatig karakter hebben (artikel 16 IGR).
Aanbevelingen kunnen allereerst betrekking hebben op personen. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het vereisen van
medische onderzoeken bij vertrek of binnenkomst, het vereisen van (een bewijs van) inenting of profylaxe, het toepassen van
quarantainemaatregelen bij mogelijk besmette personen, het isoleren en behandelen van besmette personen en het opleggen van
beperkingen aan personen uit getroffen gebieden. Aanbevelingen kunnen ook betrekking hebben op goederen, containers en vervoermiddelen.
Daarbij kan onder meer worden gedacht aan het uitvoeren van inspecties, het toepassen van ontsmettingsmaatregelen, het isoleren
en het vernietigen van besmette goederen. Het blijven overigens aanbevelingen, met andere woorden: de lidstaat hoeft deze
niet op te volgen. Niettemin zal er zeker sprake zijn van grote internationale politieke druk om dit wel te doen. Overigens
sluit deze formeel nieuwe positie van de WHO, zoals neergelegd in de IGR, aan bij de al bestaande praktijk. Dit is vooral
gebleken uit het optreden van de WHO bij uitbraken van SARS en vogelgriep. De lidstaten accepteerden deze sterkere rol van
de WHO over het algemeen goed en in veel landen was er grote waardering voor het optreden van de WHO.
Plaatsen van binnenkomst
De IGR eist dat lidstaten plaatsen aanwijzen waar het risico op import van besmettelijke ziekten vanuit het buitenland dusdanig
groot is dat hier specifieke eisen voor moeten worden gesteld vanuit het oogpunt van het voorkómen en bestrijden van infectieziekten.
Wat betreft deze specifieke eisen gaat het onder meer om het hebben van bepaalde sanitaire voorzieningen, medische faciliteiten,
beschikbaar gekwalificeerd personeel om toezicht te houden op vervoermiddelen, opdat daar aanwezige ziektebronnen kunnen worden
geconstateerd en vernietigd, en voorzieningen voor het onderzoeken van een persoon die mogelijk besmet is (artikel 20, bijlage
1, onderdeel B, IGR). De IGR vereist verder dat een lidstaat ervoor zorgt dat de aangewezen plaatsen van binnenkomst vrij
worden gehouden van besmettingsbronnen, alsook dat goederen, lijken en vervoermiddelen die komen uit of gaan naar gebieden
waarvoor de WHO specifieke maatregelen heeft aanbevolen, worden gecontroleerd opdat zij vrij zijn van besmettingsbronnen (artikel
22 IGR). In de IGR van 1969 waren vergelijkbare bepalingen opgenomen. Deze hadden echter slechts betrekking op het bestrijden
van cholera, gele koorts en pest.
Bijzondere gezondheidsmaatregelen voor vervoermiddelen, containers en vervoersexploitanten
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat vervoersexploitanten voldoen aan de door de WHO aanbevolen gezondheidsmaatregelen,
dat vervoersexploitanten de reizigers op de hoogte stellen van de door de WHO aanbevolen en door de lidstaat aangenomen maatregelen,
en dat vervoersexploitanten hun vervoermiddelen vrij houden van besmettingsbronnen (artikel 24, bijlagen 4 en 5 IGR). Vervoersexploitanten
zijn natuurlijke of rechtspersonen die verantwoordelijk zijn voor een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt
en waarbij gebruik wordt gemaakt van een aangewezen plaats van binnenkomst.
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat vervoersexploitanten die gebruik maken van containers, deze containers vrij houden
van besmettingsbronnen. Datzelfde geldt voor de laadzones voor de containers (artikel 34 IGR).
Gezondheidsdocumenten
Vanwege het voorkómen van infectieziekten kunnen lidstaten bepaalde vaccinaties of het gebruik van profylaxe verplicht stellen
voor reizigers die deze landen willen binnenkomen. Hiervoor zijn in de IGR bepalingen gesteld. Zo dient de inenting van personen
of de toediening van profylaxe aan personen ter verkrijging van een internationaal geldig certificaat te voldoen aan bepaalde
voorschriften (artikel 36, bijlagen 6 en 7 IGR). De lidstaten dienen centra aan te wijzen die inentingen tegen gele koorts
aanbieden opdat de kwaliteit en veiligheid van de gebruikte procedures en materialen worden gewaarborgd.
Certificaten van sanitaire controle van schepen en certificaten tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen dienen
op verzoek door de lidstaten te worden afgegeven indien het schip vrij is van besmetting. De certificaten dienen te worden
opgesteld conform een model (artikel 39, bijlage 3 IGR). De lidstaat dient aan de WHO mee te delen welke havens bevoegd zijn
om deze certificaten af te geven (artikel 20 IGR).
De IGR maakt het mogelijk om van gezagvoerders van schepen en luchtvaartuigen die een internationale reis maken te verlangen
dat zij de maritieme gezondheidsverklaring respectievelijk het gezondheidsgedeelte van de algemene verklaring voor luchtvaartuigen
overleggen. Het gaat hier om het verstrekken van bepaalde gegevens over de gezondheidstoestand van de zich aan boord bevindende
passagiers.
Kosten
De kosten van quarantainemaatregelen, medisch onderzoek of vereisten van inenting of profylaxe, ten aanzien van personen die
een internationale reis maken en die geen tijdelijk of permanent verblijf wensen, dienen niet in rekening te worden gebracht
aan deze personen. Dat geldt ook voor maatregelen die op de bagage van deze personen worden toegepast. De overheid die deze
maatregelen oplegt, dient deze kosten te dragen. Indien deze maatregelen echter worden getroffen ten aanzien van werknemers
van vervoersexploitanten mogen deze kosten wel aan de vervoersexploitant in rekening worden gebracht (artikel 40 IGR).
3. Infectieziektebestrijding – BES-eilanden
3.1. Uitvoeringsstructuur
De bestuurscolleges van de eilandgebieden krijgen met deze wet de verantwoordelijkheid om te zorgen voor de algemene infectieziektebestrijding.
Het bestuurscollege dient de werkzaamheden die uit deze verantwoordelijkheid voortvloeien op te dragen aan de eilandelijke
diensten belast met de openbare gezondheidszorg. Gezien enerzijds het grote belang voor de publieke gezondheid op de eilanden
en anderzijds vanwege het precaire karakter van deze werkzaamheden, waarbij immers zeer privacygevoelige informatie moet worden
overlegd en daarnaast zeer ingrijpende maatregelen moeten worden uitgevoerd, mogen deze werkzaamheden niet aan een private
partij worden uitbesteed. Daarom is ervoor gekozen de werkzaamheden ter zake van de infectieziektebestrijding te doen uitvoeren
door openbare gezondheidsdiensten. Deze dienen door het bestuurscollege te worden ingesteld en in stand te worden gehouden.
Het bestuurscollege zal er voor dienen te zorgen dat deze eilandelijke dienst ten minste over één geneeskundige beschikt die
belast is met de infectieziektebestrijding.
Adequate infectieziektebestrijding vereist een hoge mate van specifieke deskundigheid en kennis. Dat geldt temeer nu de infectieziektebestrijding
vanwege de implementatie van de Internationale Gezondheidsregeling op een beduidend hoger niveau zal moeten worden getild.
Die deskundigheid en kennis is, gezien de schaalgrootte van de BES-eilanden, schaars te noemen. Dat pleit ervoor om te komen
tot een bepaalde mate van clustering van deskundigheid en kennis. Die clustering moet geen afbreuk doen aan het uitvoerende
karakter van de eilandelijke gezondheidsdiensten die immers het directe werk zullen moeten verrichten, maar moet de uitvoerders
juist met inbreng van technische kennis en expertise ondersteunen. Deze ondersteuning kan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (hierna: de minister) bieden via het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor volksgezondheid
en milieu (hierna: RIVM). Het verdient de voorkeur indien deze ondersteuning kan worden ondergebracht in een constructie waarbij
ook de landen Aruba, Curacao en Sint-Maarten participeren. Aldus zou mogelijk een organisatie worden opgezet die als subfocalpoint
meldingen verricht aan de WHO ter uitvoering van de IGR. Daarnaast zou die organisatie kunnen fungeren als adviseur van de
bestuurscolleges van de BES-eilanden en het bevoegde gezag van Aruba, Curacao en Sint-Maarten over de stand van de wetenschap
ten aanzien van vraagstukken op het terrein van de infectieziektebestrijding. Verder zou de organisatie kunnen zorgen voor
technische ondersteuning van de eilandelijke gezondheidsdiensten. Op moment van vaststelling van deze regeling worden verkenningen
uitgevoerd om de haalbaarheid hiervan te bezien.
De gezaghebber zal op grond van deze wet als eenhoofdig bestuursorgaan leiding geven aan de bijzondere bestrijding van infectieziekten,
waarbij inzet van dwingende maatregelen kan zijn vereist. Daaronder valt in ieder geval de bestrijding van een epidemie. Dit
is in lijn met de leidinggevende positie die aan de gezaghebber is toegekend bij calamiteiten of crisissituaties van andere
aard, waarbij deze leiding geeft aan het optreden van de politie, de brandweer en anderen die in een zodanig kader een rol
vervullen. Van bijzondere bestrijding is sprake zodra ter afwending van een acute bedreiging van de volksgezondheid maatregelen
gericht op de bevolking in overweging moeten worden genomen.
3.2. Indeling infectieziekten
Zoals eerder is aangegeven, wordt het toepassingsgebied van de meldingsverplichtingen aan de WHO bepaald aan de hand van een
beslisboom die in bijlage 2 van de IGR is omschreven. Deze meldingsplicht wordt niet meer beperkt tot bekende ziekten. Het
is het potentiële risico dat hierbij de doorslag dient te geven. Het meldingssysteem dient hierop te worden afgestemd. Dat
resulteert onder meer in een drietal meldingsplichten die niet aan bekende ziekten zijn gekoppeld. Verder zijn er ook meldingsplichten
voor de gezagvoerders van schepen en luchtvaartuigen.
Het systeem van indeling in groepen van infectieziekten (A tot en met C) heeft betrekking op zowel de meldingsplichten als
de maatregelen die direct aan personen kunnen worden opgelegd. De ziekten uit groep A zijn het meest bedreigend voor de volksgezondheid,
daarna volgen respectievelijk de ziekten uit groep B1, B2 en C. De maatregel van quarantaine kan alleen op ziekten uit groep
A worden toegepast. De maatregel van isolatie kan alleen op ziekten uit groep A en B1 worden toegepast. De maatregel van een
beroeps- of bedrijfsverbod kan alleen op de ziekten uit groep A, B1 en B2 worden toegepast. Bij ziekten uit groep C kunnen
geen, ten opzichte van personen, dwingende maatregelen worden toegepast.
Om te voldoen aan de IGR kunnen maatregelen voor gebouwen, vervoermiddelen, goederen en lijken evenwel niet worden beperkt
tot groepsgewijs beschreven ziekten, maar dient dit te worden gekoppeld aan het begrip ‘besmetting’.
Omwille van het volksgezondheidsbelang verkrijgt de minister via deze wet als noodmaatregel de bevoegdheid om bij ministeriële
regeling op zeer korte termijn een infectieziekte, die niet behoort tot groep A, B1, B2 of C of een onbekend ziektebeeld met
een vermoedelijk epidemisch karakter, aan te merken als behorend tot groep A, B1 of B2, alsook om een infectieziekte uit groep
B1, B2 of C aan te merken als behorend tot een hogere groep. De minister dient vervolgens ook in de regeling te bepalen welke
bepalingen van de wet voor de infectieziekten behorende tot de desbetreffende groep van toepassing zijn. Daarbij is de mogelijkheid
opgenomen om, indien een onverwijlde voorziening noodzakelijk is, te bepalen dat een dergelijke ‘opschaling’ onmiddellijk
na bekendmaking in werking treedt. Die bekendmaking kan in verband met de vereiste spoed in een zodanig geval geschieden via
een persbericht.
Groep A
In groep A worden opgenomen: pokken, polio, severe acute respiratory syndrome (SARS) en virale hemorragische koorts. Dit komt
overeen met de groep ziekten waarvan de WHO heeft vastgesteld dat reeds één incident altijd direct via de WHO aan de internationale
gemeenschap moet worden gemeld.
Personen, die lijden aan een infectieziekte die in groep A is opgenomen, kunnen worden onderworpen aan de volgende maatregelen:
– gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie;
– gedwongen onderzoek;
– gedwongen quarantaine (inclusief medisch toezicht);
– verbod van beroepsuitoefening.
Groep B1 en Groep B2
In groep B1 zijn opgenomen: een humane infectie veroorzaakt door een dierlijk influenzavirus, difterie, pest, rabies en tuberculose.
In groep B2 zijn opgenomen: buiktyfus (typhoid fever), cholera, hepatitis A, B en C, kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella,
shigellose, shiga toxine producerende escherichia (STEC)/enterohemorragische escherichia coli-infectie, invasieve groep A
streptokokkeninfectie, en voedselinfectie, voor zover vastgesteld bij twee of meer patiënten met een onderlinge relatie wijzend
op voedsel als een bron.
Personen, die lijden aan een infectieziekte, die in groep B1 is opgenomen, kunnen worden onderworpen aan de volgende maatregelen:
Personen, die lijden aan een infectieziekte die in groep B2 is opgenomen, kunnen worden onderworpen aan de volgende maatregel:
Groep C
In groep C zijn opgenomen: anthrax, bof, botulisme, brucellose, gele koorts, hantavirusinfectie, heamophilus influenza infectie,
pneumokokkenziekte, legionellose, leptospirose, listeriose, malaria, meningokokkenziekte, mrsa-infectie, psittacose, q-koorts,
tetanus, trichinose, west-nile virusinfectie, ziekte van creutzfeldt-jakob.
Aan personen, die lijden aan een infectieziekte die in groep C is opgenomen, kunnen wettelijk geen dwingende maatregelen worden
opgelegd. Het is echter nodig om bij de melding ook de persoonsgegevens te verstrekken om de inzet van vrijwillige/te adviseren
maatregelen rond de patiënt of anderen in de gemeenschap mogelijk te maken.
3.3. Meldingsplichten
Meldingsplicht voor artsen
De meldingsplicht van een arts aan de eilandelijke gezondheidsdienst betreft ten eerste gevallen van ziekte behorende tot
de groepen A tot en met C. In sommige gevallen moet ook een vermoeden van een geval van ziekte worden gemeld. Om aan de nieuwe
open internationale meldingsvereisten uit de IGR (van ziekte naar risico) te kunnen voldoen, zijn in deze wet de volgende
twee algemene situaties opgenomen, die door een arts gemeld moeten worden:
– gevallen van besmettelijke infectieziekten waarvoor de arts naar het heersende wetenschappelijke inzicht geen verklaring kan
vinden, en
– een in één artsenpraktijk ongewoon (en dus ook onverwacht) aantal gevallen van een besmettelijke infectieziekte die niet op
de lijst van meldingplichtige ziekten staat maar wel een gevaar vormt voor de volksgezondheid.
Op grond van de eerstgenoemde verplichting dienen ook gevallen van ‘humane influenza veroorzaakt door een nieuw subtype’ te
worden gemeld. Mondiaal gezien is het melden van een dergelijke ziekte aan de WHO belangrijk omdat sprake kan zijn van het
ontstaan van een nieuwe grieppandemie (denk bijvoorbeeld aan de recente uitbraak van de Nieuwe Influenza A (H1N1)-variant).
Bij gebrek aan een onderscheidende casusdefinitie en gegeven het grote aantal ‘gewone’ gevallen van griep dat jaarlijks voorkomt,
is opname in groep A ongewenst, aangezien een vermoeden van het zich voordoen van een ziekte behorend tot groep A de mogelijkheid
opent van vergaand ingrijpen in burgerlijke vrijheden.
Onder de tweede verplichting valt de melding van bijvoorbeeld exotische ziekten of een in het Caraïbisch gebied nog niet geconstateerde
zoönose1. Deze zijn vanuit het oogpunt van doelmatigheid niet opgenomen in de groepen A, B1, B2 en C. Het is door het toegenomen internationale
verkeer evenwel niet uitgesloten dat zij opduiken. Indien deze ziekten zich voordoen is het waarschijnlijk dat zij onder de
meldingsplicht van de IGR vallen. Dit is de reden voor deze meldingsplicht in deze wet.
Daarnaast is de IGR ook aanleiding geweest om te voorzien in de meldingsplicht voor een arts bij constatering van een lijk
met een besmetting waardoor een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan. Dit is nodig opdat de verantwoordelijke
gezaghebber tijdig de nodige maatregelen kan treffen.
Meldingsplicht van het hoofd van een laboratorium
De meldingsplicht voor het hoofd van een laboratorium aan de eilandelijke gezondheidsdienst betreft alle ziekten behorende
tot de groepen A, B1, B2 en C. Een melding door het laboratorium laat onverlet de meldingsplicht van de arts, omdat: a) soms
al bij een vermoeden gemeld moet worden; b) soms alleen al op het klinische beeld tot een positieve diagnose moet worden besloten;
c) vals-negatieve uitslagen niet tot een laboratoriummelding leiden en alleen door de behandelaar opgemerkt kunnen worden;
en d) de behandelend arts als enige over alle relevante gegevens van de patiënt beschikt en de gezondheidsdienst in beginsel
niet in contact mag treden met de patiënt zonder overleg te hebben gehad met de behandelend arts.
Doorgeven van gegevens
De arts dient bij een melding van een infectieziekte behorend tot groep A, B1 of B2, alsmede bij een melding van een besmettelijke
ziekte met onbekende oorzaak, naast gegevens over de ziekte ook de naam, het adres, het geslacht, de geboortedatum, het nummer
van het identiteitsbewijs en de verblijfplaats van de betrokken persoon aan de eilandelijke gezondheidsdienst te melden. De
reden hiervoor is dat bron- en contactonderzoek moet worden gestart en mogelijk dwingende maatregelen gericht op het individu
alsook (vrijwillige) collectieve maatregelen moeten worden toegepast. De gezondheidsdienst dient daartoe contact op te nemen
met de patiënt om diens medewerking te verkrijgen opdat kan worden overgegaan tot bijvoorbeeld:
– medisch onderzoek van personen die met dezelfde bron van infectie in aanraking zijn geweest;
– snelle vaccinatie of profylactische medicatie van groepen rondom de patiënt ter voorkoming van uitbreiding van de ziekte;
– ontsmetting of vernietiging van goederen waardoor de patiënt is geïnfecteerd, ter voorkoming van verspreiding van de infectie;
– acute aanpassing van het profylactisch beleid voor reizigersadvies, opdat er geen inadequate medicatie wordt voorgeschreven;
– tijdelijke sluiting van installaties die een gevaarlijk pathogeen uitstoten;
– het uit de handel nemen van partijen vaccins en het oproepen en opnieuw vaccineren van personen na vaststellen van vaccinfalen.
Nader onderzoek door laboratorium
Het hoofd van een laboratorium dient ervoor zorg te dragen dat op verzoek van de eilandelijke gezondheidsdienst nader onderzoek
wordt gedaan naar de ziekteverwekker en dat deze geneeskundige hiervan op de hoogte wordt gesteld. De gezondheidsdienst mag
hierom alleen vragen als het belang van de volksgezondheid dit vereist. Voor de bescherming van de omgeving van de geïnfecteerde
patiënt, alsook om een grootschalige uitbraak van de ziekte te voorkomen, kunnen meer gegevens nodig zijn over de aard van
de ziekteverwekker dan in eerste instantie bij de vaststelling ervan voor handen zijn. Soms vereist dit gespecialiseerde diagnostiek
in een referentielaboratorium. Voor zover bepaalde testen ter plaatse niet verricht kunnen worden, zullen de aanwezige laboratoria
afspraken dienen te hebben gemaakt met externe laboratoria, die dergelijk onderzoek wel kunnen verrichten. Gegevens over de
moleculair biologische structuur van een ziekteverwekker of over de resistentie tegen bepaalde medicatie kunnen van groot
belang zijn voor het bestrijdingsbeleid. Clustering met ziekteverwekkers van andere patiënten kan dan vastgesteld of juist
uitgesloten worden. Dit kan directe aanwijzingen geven aan de bestrijders over de wijze waarop de ziekte zich verspreidt.
Bij besmetting via vectoren kan – afhankelijk van de ziekteverwekker waarom het gaat – door moleculair biologische typering
met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een bron van besmetting worden vastgesteld of uitgesloten.
Resistentiebepalingen tegen bepaalde medicijnen zijn van direct belang voor de bescherming of behandeling van contacten. Door
de snelle toename van moderne technieken kan nu veel doeltreffender dan voorheen de identificatie en behandeling van de bron
en de preventieve behandeling van personen worden ingezet en aangepast. Bij de tuberculosebestrijding, de bronopsporing van
legionellabesmetting, infectie met hepatitis en sommige voedselvergiftigingen, is de microbiologische typering niet meer weg
te denken als instrument voor de infectieziektebestrijding. Om die reden mag het onderzoek naar de microbiologische gegevens
– en de tijdspanne waarin dit gebeurt – niet afhankelijk zijn van de vrijwillige medewerking van de patiënt of zijn behandelaar
en is de verplichting tot medewerking nodig.
3.4. Havens en luchtvaartterreinen
Sommige ernstige infectieziekten kunnen zich gemakkelijk internationaal verspreiden. Om dit risico tegen te gaan, is het zinvol
extra waakzaam te zijn op die plaatsen waar veel internationaal verkeer plaatsvindt van mensen of goederen. Juist op deze
plaatsen moeten in geval van besmettelijke ziekten snel maatregelen getroffen kunnen worden om de import of export van deze
ziekten te voorkomen. Daarom bepaalt de IGR dat lidstaten plaatsen van binnenkomst dienen aan te wijzen waarvoor speciale
extra eisen gelden. Ook de eerder beschreven aanbevelingen van de WHO zullen gericht zijn op de plaatsen waar het internationale
verkeer plaatsvindt en dus vooral betrekking hebben op de binnen de lidstaten aangewezen plaatsen van binnenkomst. In deze
wet wordt hieraan voldaan via de paragraaf die betrekking heeft op de havens en luchtvaartterreinen van de BES-eilanden.
Extra voorzieningenniveau
Het voorzieningenniveau voor de haven of het luchtvaartterrein zal vooralsnog kunnen worden beperkt tot het hebben van een
plan voor noodsituaties op het gebied van de infectieziektebestrijding, met inbegrip van de benoeming van een coördinator.
Uit dit plan moet blijken hoe de uitvoering van een infectieziektecalamiteit in de haven of het luchtvaartterrein zal worden
aangepakt.
Extra meldingsplichten
Het risico van het binnenkomen van zieke personen die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, is bij
de plaatsen van binnenkomst het grootst. Daarom is het van groot belang dat de bevoegde autoriteiten tijdig op de hoogte zijn
als er iets gaande is. Naast de reguliere meldingsplicht van artsen aan de desbetreffende eilandelijke gezondheidsdienst,
dienen er daarom aparte meldingsplichten te gelden voor de gezagvoerders van een schip of luchtvaartuig bij (verdenking van)
een dergelijke besmettelijke infectieziekte aan boord. Ziektegevallen die wijzen op een ernstige ziekte van besmettelijke
aard die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, dienen te worden gemeld aan de verkeersleiding van de haven of
het luchtvaartterrein. De verkeersleiding van de haven of het luchtvaartterrein dient vervolgens de (lucht)havenexploitant
in te lichten. De (lucht)havenexploitant dient de eilandelijke gezondheidsdienst in te lichten. Die dienst dient vervolgens
de gezaghebber in te lichten.
Extra bevoegdheden
De IGR vereist dat een lidstaat bij de plaatsen van binnenkomst bepaalde maatregelen neemt voor de faciliteiten en de aanwezige
goederen en vervoermiddelen. Zo dienen de faciliteiten voor reizigers vrij te worden gehouden van besmettingsbronnen. Goederen,
lijken en vervoermiddelen die komen uit of gaan naar gebieden waarvoor de WHO maatregelen heeft aanbevolen, dienen te worden
gecontroleerd op besmettingsbronnen. Zonodig dienen ontsmettingsmaatregelen te worden genomen. Een lidstaat moet er ook voor
zorgen dat vervoersexploitanten voldoen aan de door de WHO aanbevolen – en door de lidstaat aangenomen – gezondheidsmaatregelen
en dat de vervoersexploitanten de reizigers hiervan op de hoogte stellen. Verder dient een lidstaat ervoor te zorgen dat vervoersexploitanten
hun vervoermiddelen vrij houden van besmettingsbronnen, voor zover dit praktisch uitvoerbaar is.
De medewerking van (lucht)havenexploitanten en vervoersexploitanten is voor de uitvoering van deze maatregelen noodzakelijk.
Daarom dient de gezaghebber over voldoende bevoegdheden te beschikken om een en ander te kunnen realiseren. Deze dienen er
vooral toe om (lucht)haven- en vervoersexploitanten zonodig te dwingen om bepaalde handelingen te verrichten – bijvoorbeeld
het nemen van ontsmettingsmaatregelen -, dan wel om als gezaghebber via de eilandelijke gezondheidsdienst eventueel zelfstandig
in te grijpen. Ook dienen de gezaghebbers medewerking van de autoriteiten bij de aangewezen havens en luchtvaartterreinen
te kunnen verkrijgen bij het onderzoeken van vertrekkende en aankomende reizigers. Datzelfde betreft het verschaffen van informatie
aan reizigers. De medewerking van de exploitant van een haven of van een luchtvaartterreinen alsook van vervoersexploitanten
hieraan dient te kunnen worden afgedwongen.
In dit kader is tevens voorzien in de mogelijkheid van een door de gezaghebber uit te vaardigen ontsmettingsverplichting of
zelfs een invoerverbod dan wel vernietiging van goederen, waaronder dieren en producten van dieren.
Gezondheidsdocumenten
De verplichtingen die uit de IGR voortvloeien voor gezondheidsdocumenten zijn in dit voorstel als volgt verwerkt. Voor wat
betreft de certificaten van sanitaire controle van schepen en certificaten tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen
is bepaald dat de gezaghebber deze op verzoek van de gezagvoerder van een schip afgeeft indien het schip vrij is van besmetting.
Voor wat betreft de Maritieme gezondheidsverklaring en het gezondheidsgedeelte van de algemene verklaring voor luchtvaartuigen
is het volgende voorzien. Het overleggen daarvan is als bevoegdheid opgenomen voor de gezaghebber verantwoordelijk voor de
haven of het luchtvaartterrein. Dat houdt in dat als de gezaghebber hiervan gebruik wil maken, hij de gezagvoerder van een
schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt kan verplichten om deze verklaring te overleggen.
Voor wat betreft de internationale inentingscertificaten is het volgende voorzien. Bepaald is dat de eilandelijke gezondheidsdienst
de inentingen verzorgt ten behoeve van het verkrijgen van een internationaal geldig certificaat als bedoeld in IGR. Het bestuurscollege
kan als de omstandigheden daartoe aanleiding geven op de voordracht van de eilandelijke gezondheidsdienst andere personen
aanwijzen die dit mogen verrichten. Deze zullen daartoe uiteraard bevoegd en bekwaam moeten zijn.
4. De algemene zorg voor de publieke gezondheid, de jeugd- en ouderengezondheidszorg
4.1 Algemene zorg voor de publieke gezondheid
Deze wet strekt tot het hernieuwd inkaderen van de gezondheidszorg op de BES-eilanden. Reeds in 1952 zijn de uitvoerende bevoegdheden
betreffende volksgezondheid overgedragen aan de eilandgebieden. De regulering moet dan ook tegen die achtergrond en taakverdeling
gezien worden. Om die reden is bepaald dat de in de artikelen 2, 4, 5 en 6 genoemde taken op het terrein van de publieke gezondheid
tot de verantwoordelijkheid behoren van de onderscheiden bestuurscolleges. De minister komt in deze primair een coördinerende
rol toe, ook als liaison naar de desbetreffende internationale organisaties, zoals de WHO, PAHO en CAREC.
Zoals het merendeel van de overheidsverantwoordelijkheid valt de volksgezondheid uiteen in een tweetal significante onderdelen:
beleid en uitvoering. Het is essentieel om de gezondheidszorg te doen uitvoeren op basis van beleidsmatig inzicht in bijvoorbeeld
de bevolkingsopbouw, risicogroepen, gezondheidsproblemen en -ontwikkelingen etc. Daartoe is het verzamelen van gegevens noodzakelijk,
vervolgens het analyseren van die gegevens en tenslotte het verbinden van consequenties aan die analyses, inclusief besluitvorming
ter zake van de aanpak op de korte, middellange en lange termijn. In dat kader moet ook de in artikel 10 voorgeschreven nota
gezondheidsbeleid worden gezien.
Een tweetal groepen krijgt in de regeling bijzondere aandacht. Dat zijn de jeugdigen en dat zijn de als gevolg van de toenemende
vergrijzing steeds groter wordende groep ouderen. Beide zijn groepen met een veelal verhoogde kwetsbaarheid die een meer specifiek
op de groep of deel daarvan toegesneden benadering wenselijk maakt.
4.2 Jeugdgezondheidszorg
De rol van de overheid voor haar jeugd mag niet beperkt blijven tot het volgen van de statistieken. De bestuurscolleges van
de eilandgebieden krijgen met deze regeling de verantwoordelijkheid voor de preventieve gezondheidszorg voor de jeugd. Elk
kind of jeugdige op de eilanden heeft recht op zorg en het bestuurscollege is verplicht een inspanning te verrichten om elk
kind op het geëigende moment of fase in zijn ontwikkeling te benaderen met een zorgaanbod vastgesteld in een jeugdgezondheidszorgpakket.
De jeugdgezondheidszorg wordt gekarakteriseerd door haar proactieve aanpak. De zorgverlener zoekt namelijk het kind op en
biedt vervolgens preventieve zorg aan, passend bij de leeftijd en ontwikkeling van het kind alsmede de zorgvraag van de ouder(s).
Het jeugdgezondheidspakket dient in ieder geval te bevatten: vaccinatie van kinderen en jeugdigen, begeleiding – waaronder
opvoedingsondersteuning -, advies, instructie en voorlichting rond de groei, ontwikkeling en verzorging van het kind, de monitoring
van de gezondheid van het individuele kind, screening op en signalering van gezondheidsbedreigingen alsmede coördinatie van
het zorgsysteemnetwerk rond het kind als centrale dossierhouder van de jeugdgezondheidszorg. Het pakket kent gelet op de voorgaande
opsomming individuele en collectieve onderdelen. Het jeugdgezondheidszorgpakket vormt het raamwerk voor de uitvoering van
de jeugdgezondheidszorg op de BES-eilanden. De jeugdgezondheidszorg moet een deel van haar zorg wijkgericht (met inbegrip
van de scholen) aanbieden, eventueel vanuit jeugdgezondheidszorgcentra die gericht zijn op het kind, zijn gezin en de professionele
opvoeders.
De opvoedingsondersteuning als integraal onderdeel van de jeugdgezondheidszorg draagt bij aan de preventie van psycho-sociale
en sociaal-emotionele problemen door het verstrekken van informatie, pedagogische hulp, signalering alsmede verwijzing naar
en toegang tot het hulpaanbod op het desbetreffende eiland. De jeugdgezondheidszorg is de enige die vanuit één zorgcontinuüm
en geprotocolleerd aan ouders van zuigelingen, kinderen en jeugdigen opvoedingsondersteuning kan bieden in alle ontwikkelingsfasen
van het kind. Een belangrijk doel van de zorg aan de jeugd is dat de ouder bewust en competent zijn taak uitvoert, waar nodig
met extra steun en begeleiding. Het doel is alle ouders te bereiken, waardoor op termijn zaken als kindermishandeling en probleemgedrag
bij jongeren vanuit de primaire en secundaire preventie structureel en duurzaam aangepakt kunnen worden.
Vanuit het oogpunt van publieke gezondheid is het belangrijk dat de gehele populatie deze zorg krijgt. Dit betekent dat de
jeugdgezondheidszorg gratis moet zijn om een hoge graad van toegankelijkheid te bereiken. De zorg levert in dat geval het
hoogste rendement op wanneer de jeugdige volwassen is. De jeugdgezondheidszorg moet zowel individueel aan het kind, de ouder
en zijn professionele opvoeders geboden worden, daarnaast ook aan groepen en specifieke risicogroepen (collectieve zorg).
De zorg moet relevant zijn voor de gemeenschap waarin zij geboden wordt, daarom is het belangrijk de gezondheidstoestand en
het welzijn van de jeugd regelmatig te monitoren om snel en effectief te kunnen inspelen op gezondheids- bedreigingen. Het
recht van het kind op preventieve zorg en het recht op de begeleiding en steun van ouders is vastgelegd in het Verdrag Rechten
van het Kind. Daarmee is de jeugdgezondheidszorg geen vrijblijvende aangelegenheid, maar een verdragsverplichting, die de
overheid verplicht overeenkomstig die verplichting te handelen.
4.3 Ouderengezondheidszorg
Tot de ouderen worden in onze samenleving gerekend zij die de 60-jarige leeftijd hebben bereikt. De publieke gezondheidszorg
voor ouderen staat niet op zich, maar vormt een belangrijk deelaspect van het seniorenbeleid en de ouderenzorg, die meeromvattend
zijn en gericht zijn op het scheppen en behouden van kwaliteit van leven.
Binnen de groep ouderen blijken er grote verschillen te zijn tussen ‘oudere’ en ‘jongere’ ouderen. Zo blijkt dat 75-plussers
vaker alleen wonen, een lager inkomen hebben; hun gezondheid vaker als matig tot slecht ervaren; vaker chronische aandoeningen
hebben; meer beperkingen ervaren in het functioneren; vaker een valongeval hebben; meer psychische problemen hebben; vaker
eenzaam zijn; maatschappelijk minder actief zijn; vaker vervoersproblemen hebben; vaker gebruik maken van zorg, welzijnsvoorzieningen
en hulpmiddelen en hieraan ook vaker behoefte hebben dan de 65–75 jarigen.
Het is duidelijk dat de kwaliteit van het leven hierdoor flink onder druk staat. En ingeval van ziekte is dat uiteraard nog
veel sterker. Hierdoor wordt de kwaliteit van leven van niet alleen de patiënt maar ook van zijn directe omgeving op zijn
minst beïnvloedt, maar vaak ook fundamenteel ontwricht. Zo tast bijvoorbeeld dementie de kwaliteit van het individuele leven
maar tevens de sociale relaties buitengewoon ingrijpend aan. Vaak ontstaan er onder deze omstandigheden vereenzaming, sociale
problemen en ziekte. De medische gezondheidszorg voor de ouderen vormt een van de onderwerpen van deze regeling, maar gezien
het voorgaande is in dergelijke gevallen de sociale zorg even zo belangrijk en met het eerder genoemde aandachtsveld onlosmakelijk
verbonden. Ter bereiking van voldoende zorgefficiëntie en -effectiviteit in de ouderengezondheidszorg is een adequate samenwerking
met specialisten in de sociale sector (waaronder psychosociale hulpverlening) dan ook onmisbaar. Zeker bij de toenemende vergrijzing
verdient de publieke gezondheidszorg voor de ouderen daarom meer en meer de aandacht. En dat niet zonder reden: om de kwaliteit
van leven te handhaven zijn de ouderen gemiddeld vaker aangewezen op geneesmiddelen en hulpmiddelen ter ondersteuning daarvan
dan mensen van middelbare leeftijd.
Een recent onderzoek in Nederland heeft uitgewezen dat personen van 65 jaar en ouder ruim 3x zoveel geneesmiddelen consumeren
dan de gemiddelde Nederlander; en personen van 75 jaar en ouder zelfs meer dan 5x zoveel2. Aangenomen mag worden dat zulks op de BES-eilanden niet anders zal zijn. Aangezien aan medicijngebruik bovendien veelal
een doktersconsult voorafgaat, mag aangenomen worden dat ook het doktersbezoek bij ouderen beduidend hoger ligt dan bij personen
van de gemiddelde leeftijdscategorie. Tevens is uit onderzoek gebleken dat naarmate ouders zich in economisch en sociaal verband
overbodig voelen, zij meer (psycho-)somatische klachten kunnen ontwikkelen. De ontwikkeling en uitvoering van ouderengezondheidszorg
dient derhalve binnen dit multisectoraal perspectief te geschieden. Hetzelfde multisectorale perspectief dient vervolgens
uiteraard terug te komen in de evaluaties en toezichtstructuren binnen dit beleidsterrein.
De vijf grootste gezondheidsproblemen voor ouderen worden gevormd door: vergeetachtigheid, dementie, doof/slechthorend- en
slechtziendheid, incontinentie en mobiliteitsstoornissen. Het spreekt van zelf dat in het kader van de publieke gezondheid
hiervoor aandacht moet bestaan. De medische kant van chronische en degeneratieve ziekten is één kant van de medaille. De andere
is de sociale of intersectorale kant van ouderengezondheidszorg in de vorm van o.a. preventie, welzijnsbevordering en familiezorg.
De gezondheid van ouderen wordt sterk beïnvloed door familie, economische en sociaal-culturele determinanten en de integrale
koppeling van deze determinanten in de aanpak.
Er zal dus zowel binnen als buiten de ouderengezondheidszorg beleid ontwikkeld en getoetst moeten worden met inbreng van de
aangrenzende sectoren (waaronder die van de sociale ontwikkeling). Er zal planning tot stand gebracht moeten worden, zowel
op de korte, de middellange als de lange termijn. Daaraan voorafgaan zal adequaat, door de overheid geïnitieerd, veld- en
beleidsonderzoek moeten plaatsvinden.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Publieke gezondheidszorg
Met het begrip ‘publieke gezondheidszorg’ wordt gedoeld op dat deel van de gezondheidszorg dat een publiek karakter heeft.
Het is daarmee complementair op de curatieve zorg die wordt bepaald door de hulpvraag van een individu. Het karakter van de
publieke gezondheidszorg wordt bepaald door de gemeenschap, de uitvoering daarvan kan echter wel individueel zijn gericht.
Besmetting en infectie
Het begrip besmetting is in deze regeling voorbehouden voor gebouwen, goederen of vervoermiddelen, terwijl het begrip infectie
is voorbehouden voor mensen.
Goederen
In dit begrip zijn naast vervoermiddelen ook lijken als bedoeld in de Begrafeniswet BES uitgezonderd. De reden om lijken naast
vervoermiddelen uit te zonderen, is gelegen in het verschillend regime dat daarop van toepassing is. In verband daarmee zijn
de voorschriften betreffende goederen, vervoermiddelen en lijken in afzonderlijke bepalingen opgenomen. Zie respectievelijk
voor goederen en vervoermiddelen artikel 41 en voor lijken artikel 42. Met deze bepalingen wordt de op grond van de IGR noodzakelijke
implementatie gerealiseerd.
Artikel 2
Ingevolge het eerste lid is het bestuurscollege ervoor verantwoordelijk dat de publieke gezondheidszorg wordt bevorderd. Dat
impliceert dat het bestuurscollege actief naar buiten treedt om samen met anderen, die hiervoor functioneel het meest zijn
aangewezen, de benodigde activiteiten op te zetten. Het is tevens van belang dat de continuïteit en de samenhang tussen de
verschillende aspecten in dit brede gebied worden gewaarborgd. Daarnaast is het van belang, opdat gescheiden circuits worden
vermeden, dat de afstemming met de curatieve gezondheidszorg en met de geneeskundige hulpverlening bij (ernstige) ongevallen
en rampen ter hand wordt genomen.
In het tweede lid wordt omschreven welke werkzaamheden het bestuurscollege dient uit te voeren ter behartiging van de bevorderingstaak,
bedoeld in het eerste lid.
Naast de in dit artikel omschreven bevorderingstaak worden in de artikelen 4, 5 en 6 de terreinen aangewezen waarbij het bestuurscollege
zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering: de jeugdgezondheidszorg, de ouderengezondheidszorg en de infectieziektebestrijding.
Artikel 3
Dit artikel regelt de verantwoordelijkheid voor de minister om ervoor te zorgen dat de bestuurscolleges van de BES-eilanden
worden ondersteund bij hun taken op grond van deze regeling. Gelet op de verantwoordelijkheid in het kader van de naleving
van internationale verplichtingen, richt deze bepaling zich in het bijzonder op hulp bij een goede uitvoering van de IGR.
In dat kader heeft de minister, naast het bieden van ondersteuning aan de BES-eilanden, tevens het voortouw te trachten te
komen tot het een samenwerkingsstructuur waarbij ook de landen Aruba, Curacao en Sint-Maarten participeren.
Artikelen 4 en 5
Deze artikelen leggen de verantwoordelijkheid van het bestuurscollege vast voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg
en de ouderengezondheidszorg. De in het tweede lid van beide artikelen genoemde werkzaamheden ter uitvoering van de taak,
bedoeld in het eerste lid van die artikelen, geven aan welke werkzaamheden in ieder geval dienen te worden verricht. Voor
het overige mag worden verwezen naar de paragrafen 4.2 en 4.3 van het algemeen gedeelte van deze toelichting.
Artikel 6
Eerste lid
Het eerste lid van dit artikel maakt het bestuurscollege verantwoordelijk voor de uitvoering van de infectieziektebestrijding.
Een van de in dat kader te verrichten werkzaamheden is het aanbieden van vaccinaties uit het vaccinatieprogramma, zoals opgenomen
in bijlage 1 bij deze wet. Daarnaast wordt een deel gevormd door het nemen van overige algemene preventieve maatregelen, bijvoorbeeld
in het kader van de voorbereiding op een grieppandemie. Het gaat hier om maatregelen waarvoor het bestuurscollege zelf verantwoordelijk
is en waarbij het voor de hand ligt dat de gezondheidsdienst, bedoeld in artikel 11, een belangrijke rol zal spelen. Deze
taak is dus een andere dan het bevorderen van technische hygiënezorg. Bij technische hygiënezorg gaat het om het nagaan waar
een verhoogd risico bestaat op verspreiding van pathogene micro-organismen en nemen van maatregelen om die risico’s in te
dammen. Het bestuurscollege dient in het kader van laatstgenoemde bevorderingstaak er zoveel mogelijk voor te zorgen dat bedrijven,
en bijvoorbeeld scholen of tatoeage- en piercingstudio’s, waar dergelijke risico’s bestaan, dit onderzoek zelf ook verrichten
en deze maatregelen ook treffen. Die bedrijven zijn hier echter uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor. Indien er evenwel
daadwerkelijk een volksgezondheidsrisico ontstaat, zal de gezaghebber dienen op te treden. Deze heeft ook de bevoegdheden
om de dwingende maatregelen, zoals opgenomen in hoofdstuk V, toe te passen.
Bron- en contactopsporing is uiteraard ook als taak van het bestuurscollege opgenomen. In de praktijk dient immers altijd
bron- en contactopsporing plaats te vinden wanneer er sprake is van een infectueuze ziekte die zich onder de bevolking kan
verspreiden. Daarom is het eerste lid, onder c en d, bron- en contactopsporing als taak gekoppeld aan de meldingen, bedoeld
in de artikelen 16, 17, 20 en 21, alsook aan de bestrijding van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen. In alle
gevallen vindt bron- en contactopsporing plaats op grond van vrijwillige medewerking van de betrokkenen. Alleen in geval van
bronopsporing waarbij gebouwen, vervoermiddelen, goederen of lijken verdacht zijn van besmetting, kunnen op grond van de artikelen
41 of 42 in samenhang met artikel 61 betrokkenen worden gedwongen om medewerking te verlenen.
Tweede lid
De in het tweede lid opgenomen taak houdt in dat de gezaghebber als eenhoofdig bestuursorgaan leiding geeft aan de bijzondere
bestrijding van infectieziekten, waarbij inzet van dwingende maatregelen kan zijn vereist. Daaronder valt in ieder geval de
bestrijding van een epidemie. Dit is in lijn met de leidinggevende positie die aan de gezaghebber is toegekend bij calamiteiten
of crisissituaties van andere aard, waarbij deze leiding geeft aan het optreden van de politie, de brandweer en andere daarbij
betrokken organisaties. Van bijzondere bestrijding is sprake zodra ter afwending van een acute bedreiging van de publieke
gezondheid maatregelen gericht op de bevolking in overweging moeten worden genomen. Dit kan vanzelfsprekend ook een individueel
geval van infectiegevaar voor de omgeving betreffen. Natuurlijk hoeft de gezaghebber ter uitvoering van de bijzondere infectieziektebestrijding
niet altijd over te gaan tot het inzetten van dwingende maatregelen. De medewerking van de bevolking op vrijwillige basis
aan te treffen noodzakelijke maatregelen staat immers voorop bij de infectieziektebestrijding. Als vrijwillige medewerking
echter niet voldoende is om het gevaar af te wenden, dan zal de inzet van de maatregelen uit hoofdstuk V zijn aangewezen.
Artikel 7
Dit artikel bepaalt de verantwoordelijkheidsverdeling bij de infectieziektebestrijding tussen de BES-eilanden en de minister.
Eerste lid, onder a
De minister neemt de leiding over van de gezaghebber indien er sprake is van een epidemie van een infectieziekte behorend
tot groep A. Daarmee wordt dus bedoeld dat de minister centraal leiding gaat geven. Ook bij een directe dreiging van zo’n
epidemie neemt de minister de leiding over. Een directe dreiging doet zich al voor bij de aanwezigheid van een enkel geval
in de Bes-eilanden of het Europese deel van Nederland, maar ook indien op grond van de situatie in het buitenland er voor
moet worden gevreesd dat de ziekte ons land in korte tijd kan bereiken. Het gaat immers om een ziekteverwekker van zodanig
hoge letaliteit en besmettelijkheid dat reeds een eerste geval van zo’n ziekte een nationale dreiging op een epidemie ervan
impliceert.
Een infectieziekte behorend tot groep B1, B2 of C kan op grond van artikel 15 bij ministeriële regeling snel worden aangemerkt
als behorende tot groep A. Een infectieziekte die niet in groep B1, B2 of C is opgenomen, of een ziektebeeld met een volgens
de stand van de wetenschap onbekende oorzaak, waarbij een gegrond vermoeden bestaat van besmettelijkheid en ernstig gevaar
voor de volksgezondheid, kan ook op grond van artikel 15 bij ministeriële regeling snel worden aangemerkt als behorende tot
groep A, B1 of B2 en aldus onder de werking van de wet worden gebracht. De minister zal bij een uitbraak daarvan ook de leiding
van de gezaghebber overnemen.
Eerste lid, onder b
Een uitbraak van een infectieziekte behorend tot groep B1 of B2 kan zich ondanks maatregelen door de gezaghebber uitbreiden
tot zodanige proporties dat de gezaghebber moet constateren dat meer inzet van deskundigheid, coördinatie of maatregelen nodig
is dan de gemeente kan leveren. Hierop ziet het eerste lid, onder b. Als een gezaghebber de minister op grond hiervan verzoekt
de leiding over te nemen, verkrijgt de minister de centrale leiding van de bestrijding van de desbetreffende ziekte.
Tweede lid
In de situatie dat de minister centraal leiding geeft aan de bestrijding kan deze op grond van het tweede lid de gezaghebber
opdragen hoe de bestrijding ter hand moet worden genomen. Afhankelijk van de inhoud van de opdracht kan dit een landelijke
opdracht zijn, dus gericht tot alle burgemeesters voor het Europese deel van Nederland en de gezaghebbers voor de BES-eilanden,
dan wel een opdracht met een regionale beperking – en wat betreft de BES-eilanden gericht tot één of meer gezaghebbers. Het
kan dan bijvoorbeeld gaan om de inzet van niet-dwingende maatregelen, zoals bron- en contactopsporing, vaccinatie of het informeren
van de burger, maar het kan ook gaan om de inzet van maatregelen uit hoofdstuk V, zoals isolatie, quarantaine of ontsmetting.
Overigens kan de minister op grond van deze bepaling ook de gezaghebber opdragen om bepaalde maatregelen (nog) niet te treffen.
Vermeden moet worden dat een gezaghebber bijvoorbeeld besluit om nodeloos tot vaccinatie over te gaan of bepaalde gebouwen
te sluiten, waardoor er een kettingreactie volgt van onnodige onrust.
Derde lid
Indien de WHO op grond van de IGR tijdelijke of permanente aanbevelingen uitvaardigt, zal de minister besluiten hoe hiermee
om te gaan. Zulke aanbevelingen zullen zich vooral richten op de aangewezen plaatsen van binnenkomst. De minister kan de gezaghebber
opdragen de maatregelen toe te passen, bedoeld in de artikelen 46, 48 en 49. De WHO kan ook aanbevelingen uitvaardigen ten
aanzien van lijken. Daarom is ook voorzien in de mogelijkheid voor de minister om de burgemeester op te dragen de maatregelen
toe te passen, bedoeld in artikel 42.
Vierde en vijfde lid
Voordat de minister de leiding van de infectieziektebestrijding overneemt van de gezaghebber of aan deze een opdracht geeft
ter uitvoering van de aanbevelingen van de WHO, dient er op grond van het vierde lid een bestuurlijk afstemmingsoverleg te
worden gevoerd. In ieder geval dient daarbij de Minister van Verkeer en Waterstaat, de Bes-eilanden en de landen Aruba, Curacao
en Sint-Maarten te worden betrokken.
Zodra de minister leiding gaat geven aan de bestrijding van een infectieziekte behorend tot groep A, dient hij op grond van
het vijfde lid de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te informeren.
Zesde lid
Het zesde lid verplicht de gezaghebber ertoe om de minister op verzoek te voorzien van bepaalde informatie. Het gaat om de
informatie die de minister nodig heeft in het kader van zijn leidinggevende taak bij de infectieziektebestrijding, dan wel
de informatie die de minister nodig heeft voor het geven van een opdracht ter uitvoering van de aanbevelingen van de WHO.
Artikel 8
Het bestuurscollege draagt de verantwoordelijkheid voor het nemen van algemene preventieve maatregelen ter voorkoming van
infectieziekten. Daartoe behoort ook de voorbereiding op de bestrijding van besmettelijke infectieziekten met een ernstig
gevaar voor de volksgezondheid. In dit artikel is bepaald dat de minister het bestuurscollege bij de voorbereiding op de bestrijding
van infectieziekten behorende tot groep A of de voorbereiding op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus
opdracht kan geven tot het toepassen van bepaalde maatregelen. Dit is nodig opdat ook bij de voorbereiding op de bestrijding
van deze ziekten een landelijk geharmoniseerde aanpak wordt gevolgd en deze bevoegdheid komt ook overeen met de leidinggevende
taak van de minister ter zake. Met een nieuw subtype humaan influenzavirus wordt het virus bedoeld dat mogelijk voor een nieuwe
grieppandemie gaat zorgen. Dit virus bestaat nog niet, maar zodra dat wel het geval is, zal deze infectieziekte in groep A
worden opgenomen.
Artikel 9
Dit artikel regelt de bevoegdheid van de minister om in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
regels te stellen over de verdeling van vaccins, profylaxe middelen en andere medicijnen. Daarvan kan worden gebruik gemaakt
indien er bij een (dreigende) epidemie van een ziekte behorend tot groep A er schaarste is of dreigt van deze middelen. Het
gaat hierbij vooral om de aanwijzing van groepen in de bevolking die als eerste in aanmerking komen voor de bedoelde beschermende
middelen. Een zodanig besluit zal natuurlijk eerst mogen worden getroffen nadat een zorgvuldig medisch advies van de zijde
van medisch deskundigen is ingewonnen. Nadat een bovenbedoeld besluit is genomen, dient de minister de beide Kamers der Staten-Generaal
meteen op de hoogte te stellen.
Artikel 10
Dit artikel regelt in het eerste lid de verplichting voor de eilandsraad om binnen twee jaar na het uitbrengen van de landelijke
nota gezondheidsbeleid een nota gezondheidsbeleid vast te stellen. Daarin dient de eilandsraad in ieder geval aan te geven
hoe het bestuurscollege uitvoering geeft aan de algemene taak ter zake van de zorg voor de publieke gezondheid en de specifieke
taken betreffende de jeugdgezondheidszorg, ouderengezondheidszorg en de infectieziektebestrijding.
Artikel 11
Er dienen openbare gezondheidsdiensten te zijn die ter ondersteuning van het bevoegd gezag, werkzaamheden uitvoeren ter zake
van de zorg voor de publieke gezondheid. Het bestuurscollege dient op grond van het eerste lid van dit artikel een zodanige
openbare dienst in te stellen en, als die er reeds is, in stand te houden.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuurscollege in ieder geval de werkzaamheden die uit diens verantwoordelijkheid voor
de infectiebestrijding voortvloeien, op moet dragen aan die eilandelijke gezondheidsdienst.
Om de zorg voor de publieke gezondheid adequaat te kunnen bevorderen in de samenleving, moet er een bepaalde deskundigheid
en kennis aanwezig zijn in dienst. In dat kader zal het bestuurscollege er op grond van het derde lid voor dienen te zorgen
dat ter naleving van de voorschriften van de IGR de eilandelijke gezondheidsdienst ten minste over één geneeskundige beschikt
die is belast met de infectieziektebestrijding.
Artikel 12
Dit artikel strekt ertoe dat het bestuurscollege het advies inwint van de eilandelijke Raad voor de volksgezondheid voordat
belangrijke besluiten in algemene zin betreffende de publieke gezondheid worden genomen.
Artikel 13
Bij het beoordelen van de meldingen, het geven van advies aan de gezaghebber en het toepassen van de maatregelen gericht op
het individu, bedoeld in hoofdstuk V, is specifieke geneeskundige deskundigheid vereist, vandaar dat dit artikel terugverwijst
naar de bij eilandelijke gezondheidsdienst werkzame geneeskundige belast met de infectieziektebestrijding.
Artikel 14
Door de gezaghebber te verplichten bij de besluitvorming over de in hoofdstuk V omschreven maatregelen het advies van de eilandelijke
gezondheidsdienst in te winnen, wordt in die gevallen de deskundige inbreng van de eilandelijke gezondheidsdienst gewaarborgd.
Artikel 15
Zoals al is aangegeven in het algemeen deel van deze memorie van toelichting is het wenselijk mogelijk te maken dat op zeer
korte termijn een infectieziekte wordt opgeschaald naar een hogere groep en dat een nieuwe infectieziekte of ziektebeeld onder
de werking van de landsverordening wordt gebracht. Artikel 15 strekt hiertoe.
Artikel 16
Het eerste lid van dit artikel dient ertoe om te kunnen voldoen aan de verplichting van de IGR om ook ziektegevallen aan de
WHO te melden die naar de stand van de wetenschap een onbekende oorzaak of bron hebben en die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid
zouden kunnen opleveren (vergelijk het begin van de SARS-epidemie in 2003 in Azië). Juist wanneer de oorzaak niet bekend is,
kan een zeer gevaarlijke situatie ontstaan voor de bevolking. Ook de melding van een nieuw humaan subtype influenzavirus valt
onder de werking van dit artikel. Een zuiver, objectief criterium voor het moment waarop de meldingsplicht op grond van het
eerste lid van dit artikel in werking treedt, is daarmee niet gegeven. Het diagnosticeren van een infectieziekte vraagt immers
altijd tijd en is een proces van in- en uitsluiten van mogelijke oorzaken dan wel mogelijke ziekteverwekkers. De meldingsplicht
is in ieder geval aanwezig op het moment dat bij de arts ernstige twijfel post vat of hij tot een diagnose zal kunnen komen
en er zich meer patiënten hebben gepresenteerd met hetzelfde ziektebeeld.
Het tweede lid voorziet in de meldingsplicht bij constatering van een lijk met een besmetting waardoor een ernstig gevaar
voor de publieke gezondheid kan ontstaan.
Bij de in het derde lid opgenomen verplichting dient op de eerste plaats te worden gedacht aan ziektes die op de BES-eilanden
niet voorkomen, maar elders in de wereld endemisch zijn.
De situaties, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen een zeer hoog risico voor de publieke gezondheid doen ontstaan.
Bron- en contactopsporing, en mogelijk ook isolatie- of quarantainemaatregelen, dienen met de grootste spoed te worden ingezet.
Om die reden dient er onverwijld, dus zonder enige vertraging, te worden gemeld. Bij de situaties, bedoeld in het derde lid,
kan worden volstaan met een melding binnen een tijdsbestek van 24 uur.
Artikel 17
In het eerste lid is bepaald dat de melding onverwijld dient te geschieden. Dezelfde redenering als bij artikel 16 is uiteengezet,
geldt uiteraard ook hier. Het gaat immers om ziekten van de hoogste letaliteit en besmettelijkheid, waarbij bron- en contactopsporing,
alsook isolatiemaatregelen meteen moeten worden toegepast. Het eerste lid stelt dat zelfs bij een vermoeden van een infectie
met een infectieziekte behorend tot groep A dient te worden gemeld. De ernstige dreiging voor de publieke gezondheid van ziekten
behorende tot groep A rechtvaardigt dit.
In het tweede lid staat dat voor difterie, een humane infectie veroorzaakt door een dierlijk influenzavirus of rabies ook
een vermoeden bij een onderzocht persoon onder de meldingsplicht valt. Deze dient in tegenstelling tot de verplichting in
het eerste lid (onverwijld) echter binnen 24 uur te geschieden. Ook hier gaat het immers om ernstig verlopende ziekten, die
snel tot de dood kunnen leiden. Effectieve maatregelen bij personen die in contact met een patiënt zijn gekomen, zijn mogelijk
indien deze binnen enkele dagen na het contact worden genomen. Dit betekent dat reeds bij een vermoedelijk geval van deze
ziekten een contactonderzoek door de eilandelijke gezondheidsdienst moet worden gestart.
Het derde lid ziet op de situatie dat een arts een persoon niet kan onderzoeken omdat deze persoon dat onderzoek weigert te
ondergaan. Indien in die situatie de arts een gegrond vermoeden heeft dat deze persoon lijdt aan een infectieziekte behorende
tot groep B1 of B2, dient de arts dat vermoeden binnen 24 uur te melden als er door het gedrag van de betrokken persoon een
ernstig gevaar voor de publieke gezondheid kan ontstaan door de verspreiding van die infectieziekte.
Het vierde lid beperkt enkele meldingslasten onder te stellen voorwaarden.
Artikel 18
Dit artikel bepaalt aan wie de arts moet melden. Namelijk aan de (geneeskundige van de) eilandelijke gezondheidsdienst van
het openbaar lichaam waar hij praktijk houdt. Deze gezondheidsdienst geeft zonodig de melding onverwijld door aan de gezondheidsdienst
van het openbaar lichaam waar betrokkene verblijf houdt.
Artikel 19
Dit artikel geeft een limitatieve opsomming van de gegevens die een melding, gedaan op grond van de artikelen 16 en 17, dient
te bevatten. Deze gegevens dienen als basis voor de beslissing of het noodzakelijk is maatregelen te treffen en zo ja welke.
Het is denkbaar dat bepaalde gegevens niet bekend zijn bij de arts, bijvoorbeeld omdat de patiënt geen vaste woon- of verblijfplaats
heeft, het identificatienummer niet bekend is (bijvoorbeeld bij illegaal verblijvende personen of jonge mensen die nog niet
over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES beschikken), dan wel de patiënt simpelweg
weigert deze gegevens te verschaffen. Dit dient de melding echter niet te vertragen en de arts dient in een zodanig geval
de gegevens te verschaffen die hij redelijkerwijs wel heeft kunnen achterhalen.
Artikel 20
In het tweede lid is bepaald dat het hoofd van een laboratorium de vaststelling van een ziekteverwekker van een infectieziekte
behorend tot een van de wettelijke gedefinieerde groepen (A, B1, B2 of C) aan de eilandelijke gezondheidsdienst dient te melden,
onverminderd de meldingsplicht van de arts op grond van artikel 17. Het hoofd van een laboratorium kan slechts de vaststelling
van een ziekteverwekker melden, omdat het vaststellen van de betrokken infectieziekte steeds door een arts moet geschieden.
Het eerste lid is opgenomen, opdat de gezondheidsdienst de gegevens verkregen op grond van de melding van de arts en die van
het laboratorium kan koppelen. Ten aanzien van het ontbreken van bepaalde persoonsgegevens geldt hetzelfde als is gesteld
bij artikel 19.
Het vierde lid is opgenomen opdat, overeenkomstig artikel 18, tweede lid, de eilandelijke gezondheidsdienst van de verblijfplaats
van betrokkene wordt ingelicht.
In het vijfde lid wordt het nadere onderzoek geregeld naar de microbiologische gegevens van de ziekteverwekker. Indien dit
al niet in het kader van de behandeling plaatsvond, gebeurt dit alsnog op verzoek van de eilandelijke gezondheidsdienst.
Artikel 21
Dit artikel ziet op ziekenhuizen, verpleeghuizen, plaatsen voor kinderopvang en andere instellingen waar voor infectieziekten
kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor een of meer dagdelen per etmaal. Jonge kinderen, hoogbejaarden en zieken
zijn extra kwetsbaar voor infectieziekten. Infecties kunnen voor deze groepen ernstige gevolgen hebben. Bij instellingen waar
deze groepen samenkomen of verblijven kan het optreden van een ongewoon aantal ziektegevallen vroegtijdig worden opgemerkt.
Door de eilandelijke gezondheidsdienst daarvan op de hoogte te brengen, kan in een vroeg stadium worden onderzocht om welke
ziekte het gaat en de ernst van de situatie worden beoordeeld, opdat de gevolgen kunnen worden beperkt door het treffen van
hygiënemaatregelen of vaccinaties. In ernstige gevallen kan de gezaghebber overgaan tot het treffen van dwingende maatregelen
als bedoeld in artikel 41. De aandoeningen die worden genoemd, zijn ook door niet-artsen te constateren. Het is vanzelfsprekend
niet de bedoeling dat infecties zoals een verkoudheid worden gemeld.
Artikel 22
Het artikel beoogt dat de eilandelijke gezondheidsdienst de gezaghebber inlicht. Die heeft er het meeste belang bij om op
de hoogte te worden gehouden van het voorkomen van infectieziekten in het openbaar lichaam waar deze werkzaam is, gelet op
diens verantwoordelijkheid voor het treffen van de noodzakelijke maatregelen. Het is aan de verantwoordelijke gezaghebber
om samen met de gezondheidsdienst afspraken te maken over de omgang met meldingen. Het is immers niet altijd nodig om in al
dit soort gevallen de gezaghebber op de hoogte te brengen. In de praktijk zullen de meeste meldingen door de gezondheidsdienst
dan ook zelf afgedaan kunnen worden en niet behoeven te worden doorgemeld aan de gezaghebber. Het precieze moment waarop wel
of niet moet worden doorgemeld is in zijn algemeenheid niet goed aan te geven, omdat de gevolgen, vragen en onrust onder de
bevolking afhankelijk zijn van de lokale omstandigheden. Heldere afspraken tussen de gezaghebber en de gezondheidsdienst,
waarbinnen een geneeskundige belast met infectieziektebestrijding functioneert, zijn hier dus aangewezen.
De gegevens die de eilandelijke gezondheidsdienst aan de gezaghebber dient te verstrekken, zijn in het zesde lid omschreven.
De verstrekking dient te worden beperkt tot de gegevens die de gezaghebber nodig heeft voor de uitoefening van de hem bij
deze landsverordening toegekende bevoegdheden. Dat houdt veelal in dat tot de persoon herleidbare gegevens (zoals naam en
adres) niet hoeven te worden verstrekt omdat deze niet relevant zijn bij de afweging of een maatregel moet worden genomen.
Op voorhand kan niet worden aangegeven of er gegevens moeten worden verstrekt, en zo ja, welke dat dan moeten zijn. Het gaat
er in ieder geval altijd om dat de gegevensverstrekking wordt beperkt tot de situaties dat zulks nodig is en in de mate waarin
zulks nodig is.
Artikel 23
Wil het RIVM een ondersteunende rol goed kunnen uitvoeren, dan dient ook het RIVM tijdig over de juiste informatie beschikken.
Dit artikel regelt dan ook dat dit gebeurt en voorts de termijnen waarbinnen moet worden doorgemeld alsook welke gegevens
moeten worden doorgemeld. Een gelijke verplichting geldt voor de doormelding aan het Staatstoezicht voor de volksgezondheid
vanwege de toezichthoudende taak van deze dienst op de naleving van deze wet.
Artikel 24
Gegevens dienen niet langer worden bewaard dan nodig is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld.
Indien de eilandelijke gezondheidsdienst van oordeel is dat het bewaren van de persoonsgegevens met het oog op de infectieziektebestrijding
niet langer noodzakelijk is, dan dienen deze uit de registratie te worden verwijderd. Als verwijdering op grond van dit criterium
nog niet heeft plaatsgevonden, dan dient dit in ieder geval te gebeuren na het verloop van vijf jaar vanaf het moment van
opname van de gegevens, tenzij de patiënt toestemming geeft om deze gegevens langer te bewaren, hetgeen bijvoorbeeld met het
oog op wetenschappelijk onderzoek wenselijk kan zijn.
Artikel 25
Dit artikel stelt de gezaghebber in staat om ter voorkoming van de verdere verspreiding van een infectieziekte alle noodzakelijke
patiëntgegevens op te vragen. In het artikel is voor alle duidelijkheid bepaald dat het om medische of epidemiologische gegevens
dient te gaan. Voorbeelden daarvan zijn of de patiënt zich onder (verdere) medische behandeling heeft gesteld, of deze zich
aan de aanwijzingen van de geneeskundige houdt, alsmede aan gegevens die gericht contactonderzoek mogelijk maken. De gezaghebber
kan van deze bevoegdheid slechts gebruik maken voor zover verstrekking van deze gegevens noodzakelijk is voor de vaststelling
van de aard en de omvang van het gevaar van verspreiding. Bovendien dient de betrokkene naar zijn oordeel gevaar op te leveren
voor de overbrenging van de infectieziekte. Dat zal bij een infectieziekte behorend tot groep A altijd het geval zijn. De
verstrekking van deze aanvullende gegevens is, evenals de daaraan voorafgaande melding zelf, uiteraard niet afhankelijk van
de toestemming van betrokkene. Op voorhand kan niet verder worden aangegeven welke gegevens er precies moeten worden verstrekt.
De aard van de gegevens die opgevraagd moeten worden, kan per geval ver uiteen lopen. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van
de ziekte waar het om gaat, de daarvan bekende transmissieroutes en de ziektegeschiedenis van de patiënt.
Artikel 26
Het eerste lid van dit artikel regelt de bevoegdheid van de gezaghebber om een persoon, tegen zijn wil, onverwijld ter isolatie
in een zorginstelling te doen opnemen. Voordat de maatregel kan worden getroffen, dient aan de voorwaarden, zoals omschreven
in het eerste lid, te zijn voldaan. De maatregel van isolatie kan alleen worden getroffen bij infectieziekten behorende tot
groep A en B1. Bij infectieziekten behorende tot groep A is er een directe ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. De
infectieziekten behorende tot groep B1 zijn echter ook dermate ernstig en besmettelijk dat het uit het oogpunt van de bescherming
van de volksgezondheid noodzakelijk is om daarmee geïnfecteerde personen, die niet vrijwillig de nodige beschermende maatregelen
nemen, tegen hun wil te isoleren.
Het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, dient ertoe om zonodig vast te stellen of de ter isolatie opgenomen persoon daadwerkelijk
lijdt aan een infectieziekte. Het is mogelijk dat een persoon ter isolatie is opgenomen terwijl dit nog niet onomstotelijk
vast is komen te staan. Indien voor het afwenden van het onmiddellijke gevaar voor de gezondheid van derden een dergelijk
onderzoek niet nodig is omdat het gevaar voor de volksgezondheid al afdoende is afgewend door de isolatie, blijft in die situatie
het onderzoek achterwege als de betrokkene blijft weigeren om het onderzoek te ondergaan.
In het derde lid is bepaald dat onderzoek in het lichaam pas mag worden uitgevoerd nadat daartoe rechterlijke machtiging is
verkregen. Voorbeelden van dergelijk onderzoek zijn de huid penetrerende ingrepen zoals het afnemen van bloed, biopsie-ingrepen,
onderzoek via lichaamsopeningen en onderzoek met gebruik van ioniserende straling, echografie of nuclear magnetic resonance.
Het vierde lid stelt dat het onderzoek niet meer mag omvatten dan nodig is ter afwending van het gevaar voor derden. Daarmee
wordt gedoeld op de situatie dat indien minder ingrijpende vormen van onderzoek volstaan, zoals onderzoek op faeces, urine
of sputum, daarvoor moet worden gekozen.
Artikel 27
Dit artikel bevat enige bepalingen omtrent de beschikking tot opneming ter isolatie. Die beschikking dient aan de betrokkene
in persoon te worden uitgereikt en daarin dient te worden aangegeven in welke zorginstelling de opneming ter isolatie moet
worden uitgevoerd. Dat dient een zorginstelling te zijn die op grond van artikel 29 daartoe door de gezaghebber is aangewezen.
In het vierde lid is bepaald dat als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het gevaar voor de volksgezondheid door verspreiding
van de infectieziekte is geweken of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, de gezaghebber onverwijld de maatregel
opheft. Bij het beoordelen of het gevaar voor verspreiding van de infectieziekte is geweken worden uiteraard de specifieke
omstandigheden van het geval betrokken. Zo kan bij tuberculose de isolatie van een persoon met een reputatie van therapietrouw
gewoonlijk worden opgeheven zodra deze niet meer besmettelijk is, terwijl dat bij een reputatie van therapieontrouw nog niet
verantwoord is.
Artikel 28
In dit artikel is bepaald dat de beschikking om een ter isolatie opgenomen persoon in het lichaam te doen onderzoeken aan
de betrokkene moet worden uitgereikt. De gezaghebber dient verder in die beschikking de omvang van het gedwongen onderzoek
vast te leggen. Zie voor het aspect rechtsbescherming de artikelen 33 tot en met 40 en de daarbij behorende toelichting.
Artikel 29
Het vierde lid strekt ertoe om zonodig met bestuursdwang de opname van te isoleren patiënten af te dwingen.
Artikel 30
Gedwongen quarantaine is mogelijk bij vooralsnog gezonde personen die in contact zijn geweest met een geïnfecteerde persoon,
ten einde te bezien of zij geïnfecteerd zijn geraakt en ziekteverschijnselen ontwikkelen. Juist omdat het om gezonde personen
gaat, is quarantaine een zeer ingrijpende maatregel die snel tot ernstige onrust onder de bevolking kan leiden. Om die reden
is in dit voorstel de inzet van de quarantainemaatregel beperkt tot het vermoeden van een ziekte behorend tot groep A. Een
zodanige maatregel zal alleen genomen mogen worden als er een directe en ernstige dreiging is dat een dergelijke ziekte zich
in het openbaar lichaam kan gaan voordoen. De ziekten behorende tot groep A zijn dermate besmettelijk dat aldus ook een epidemie
ervan dreigt. Thuisquarantaine is op grond van het tweede lid mogelijk omdat dit een uitvoeringsmodaliteit betreft waarbij
potentieel besmette personen niet in één ruimte worden samengebracht, en die dus naar verwachting tot minder onrust zal leiden.
De mogelijkheid van medisch onderzoek van degene die onderworpen is aan de quarantainemaatregel, is geregeld in het derde
lid. Onderzoek in het lichaam is niet mogelijk, daarvoor zal de betrokkene eerst onderworpen moeten worden aan de maatregel
van isolatie.
In het vierde lid is opgenomen dat de quarantaine en het medisch toezicht dienen plaats te vinden onder zodanige voorwaarden
en omstandigheden en gedurende een zodanige periode als noodzakelijk is om het gevaar voor de volksgezondheid af te wenden.
Volledigheidshalve is daaraan de bepaling toegevoegd dat, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit gevaar is geweken
of op minder ingrijpende wijze kan worden afgewend, de gezaghebber de maatregel onverwijld dient op te heffen.
Artikel 31
Dit artikel bevat enige bepalingen omtrent de beschikking tot het onderwerpen aan de maatregel van quarantaine. Bij het opleggen
van een quarantainemaatregel dient, evenals bij het opleggen van de maatregel van isolatie, te worden voorzien in de verplichte
bijstand van een raadsman, tenzij betrokkene daartegen bedenkingen heeft. De impact in de persoonlijke levenssfeer van de
maatregel is erg groot, volledig gezonde mensen kunnen er immers aan worden onderworpen. Evenals bij de maatregel van isolatie
behoeft de toevoeging van een raadsman echter pas te geschieden nadat de beschikking is uitgereikt en de maatregel uitvoerbaar
is verklaard.
De situatie kan zich voordoen dat een uitbraak van een infectieziekte een dermate epidemische vorm aanneemt, dat zeer grote
aantallen mensen in quarantaine moeten worden gebracht. De SARS-uitbraak in Azië en Canada heeft hiervan voorbeelden laten
zien. Verwacht mag worden dat het overgrote deel van de getroffen mensen de aanwijzingen van de overheid vrijwillig op zal
volgen. Een dwingende maatregel zal naar verwachting dus slechts ten aanzien van een gering aantal personen moeten worden
getroffen. Niettemin is het denkbaar dat door capaciteitsgebrek en tijdsgebrek zowel de juridische bijstand als de toetsing
door de officier van justitie en de rechter voor het individu in het gedrang komen. In die situaties zal zo goed als mogelijk
is geïmproviseerd moeten worden met de beschikbare capaciteit aan menskracht en zullen vormen van collectieve rechtsbijstand
moeten worden toegepast.
Artikel 32
Iedere vorm van beroeps- en bedrijfsuitoefening valt onder de werking van dit artikel. Het is dus niet voorbehouden tot betaalde
arbeid, maar betreft ook vrijwilligerswerk. Een eventueel te treffen werkverbod op grond van dit artikel zal evenwel uiteraard
vooral beroepen in de levensmiddelenbranche, de medische en verplegende sector of de piercing- en tatoeagebranche betreffen.
Indien de betrokkene in dienstverband werkt, dient eerst zijn werkgever te worden gehoord voordat de maatregel kan worden
genomen. De reden daarvan is dat mogelijk door aanpassing van de werkzaamheden de verspreiding van een infectieziekte al kan
worden voorkomen. In dat geval kan worden volstaan met het opleggen van een werkverbod voor bepaalde activiteiten.
Artikel 33 tot en met 40
Vanwege het ingrijpende karakter van de maatregelen van isolatie, gedwongen onderzoek en quarantaine is in de regeling een
bijzonder regime van rechtsbescherming neergelegd. Zo is bepaald dat de maatregelen van isolatie en quarantaine slechts mogen
worden voortgezet en de maatregel van gedwongen onderzoek slechts ten uitvoer mag worden gelegd, nadat, op vordering van een
officier van justitie, daartoe rechterlijke machtiging is verkregen. Verder is voorzien in een procedure volgens welke degene
ten aanzien van wie een beschikking tot opneming ter isolatie, tot gedwongen onderzoek of tot onderwerping aan de maatregel
van quarantaine is genomen, de rechter kan verzoeken de maatregel op te heffen. Ook is voorzien in procedures volgens welke
de betrokkene de rechter kan verzoeken om schadevergoeding, waarbij is gekozen voor het regime van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering BES.
Op de besluiten ten aanzien van andere maatregelen dan isolatie, gedwongen onderzoek en quarantaine is de Wet administratieve
rechtspraak BES van toepassing.
Artikelen 41 en 42
Het betreft hier maatregelen die niet zozeer betrekking hebben op besmettelijke ziekten zelf, maar veeleer op preventie ter
voorkoming van de ontwikkeling en verspreiding van vectoren die voor het ontstaan van ziekten als gele koorts of dengue verantwoordelijk
zijn. Bij het toepassen van de in de maatregelen, waar het betreft de uitvoering van de IGR, kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan ontsmettingsmaatregelen voor containers met goederen afkomstig uit risicogebieden indien aanbevelingen van de WHO zijn
uitgevaardigd. Het kan voorkomen dat containers de haven al zijn gepasseerd, bijvoorbeeld omdat ze niet tijdig waren gedetecteerd.
Om in dat verband toch te kunnen ingrijpen in deze gevallen voorziet dit artikel.
Artikel 41, eerste lid, is opgenomen om, indien geen vrijwillige medewerking wordt verleend, toch onderzoek mogelijk te maken
om besmetting vast te kunnen stellen.
De rechtsbescherming tegen optreden op grond van de artikelen 41 en 42 loopt via de Wet administratieve rechtspraak BES. Dit
impliceert dat de gezaghebber de betrokken eigenaar hoort voordat hij de maatregel neemt, tenzij de vereiste spoed zich hiertegen
verzet.
Artikelen 43 en 44
In artikel 43 is bepaald dat de eisen van paragraaf 6 van hoofdstuk V van toepassing zijn op alle havens en luchtvaartterreinen
van de eilandgebieden. Wat een haven of luchtvaartterrein is, staat gedefinieerd in artikel 1.
Vervolgens wordt in artikel 44 het voorzieningenniveau voor de haven of het luchtvaartterrein bepaald. Dit is beperkt tot
het hebben van een plan voor noodsituaties op het gebied van de infectieziektebestrijding, met inbegrip van de benoeming van
een coördinator. Uit dit plan moet blijken hoe de uitvoering van een infectieziektecalamiteit in de haven of het luchtvaartterrein
zal worden aangepakt. Daaruit moet ook blijken hoe de eilandelijke gezondheidsdienst en eventuele andere betrokken organisaties
op het gebied van rampenbestrijding hun werk kunnen doen in de haven of het luchtvaartterrein.
Artikel 45
Dit artikel beschrijft de verplichte meldingsketen voor schepen of luchtvaartuigen die een internationale reis maken, een
haven of het luchtvaartterrein aandoen en (mogelijk) mensen vervoeren die een infectieziekte hebben waarbij een gevaar voor
de volksgezondheid kan ontstaan. De gezagvoerder van het schip of luchtvaartuig dient de (lucht)verkeersleiding op de hoogte
te stellen. De gezagvoerder van het schip dient tevens de aan boord komende loods te informeren. De (lucht)verkeersleiding
dient de exploitant van de haven of het luchtvaartterrein te informeren. De exploitant van de haven of het luchtvaartterrein
dient vervolgens de eilandelijke gezondheidsdienst op de hoogte te stellen, die verder de gezaghebber en het RIVM op de hoogte
moet brengen.
Alle meldingsplichten dienen binnen de korst mogelijke termijnen te worden uitgevoerd opdat de nodige voorbereidingen tijdig
kunnen worden getroffen. Dit artikel dient niet te worden gelezen als een operationeel draaiboek. Het mag worden verondersteld
dat in de praktijk soms sneller wordt gemeld dan via de verplichte meldingsketen. Niettemin ontslaat dat niemand van het (alsnog)
volgen hiervan. De verplichte meldingsketen is er immers op gericht dat degenen die formeel verantwoordelijk zijn voor het
nemen van beslissingen, ook over de juiste informatie beschikken om die beslissingen (tijdig) te kunnen nemen.
Artikel 46
Het gaat in dit artikel om het op verzoek verplicht verstrekken door de gezagvoerder van een schip of luchtvaartuig dat een
internationale reis maakt van bepaalde gegevens over de gezondheidstoestand van de zich aan boord bevindende passagiers. Dit
staat als zodanig los van de meldingsplicht van artikel 45. Een lidstaat kan al dan niet gebruik maken van deze te verstrekken
verklaringen. Normaliter zal er door de gezaghebbers geen gebruik worden gemaakt van deze bevoegdheden, omdat er geen toegevoegde
waarde van wordt verwacht. Niettemin kan in bijzondere omstandigheden het gebruik ervan wel opportuun zijn. Bijvoorbeeld bij
verkeer uit (bewezen) risicogebieden, waarbij de verklaring ook kan dienen als een hulpmiddel voor de gezagvoerder om specifieke
risico’s te bepalen. De inzet van de verklaringen kan ook worden aanbevolen door de WHO.
Artikel 47
Indien een melding als bedoeld in artikel 45 heeft plaatsgevonden of anderszins is gebleken van omstandigheden aan boord van
een schip of luchtvaartuig dat een internationale reis maakt, die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren,
dient de gezaghebber, nadat het schip of luchtvaartuig is aangekomen op grond van het eerste lid van dit artikel te bepalen
waar het schip of luchtvaartuig precies moet dokken. Ook dient de gezaghebber in die situatie te bepalen wanneer er personen
of goederen van of aan boord mogen.
Het tweede lid geeft de gezaghebber de bevoegdheid om dezelfde maatregelen te treffen ten aanzien van een schip of luchtvaartuig
dat een internationale reis maakt, indien er een directe dreiging is van een epidemie van een infectieziekte behorend tot
groep A. Een directe dreiging doet zich al voor indien op grond van de situatie in het buitenland ervoor moet worden gevreesd
dat de ziekte de BES-eilanden in korte tijd kan bereiken. Deze bevoegdheid ziet dan ook op de situatie dat er (nog) geen melding
als bedoeld in artikel 45 heeft plaatsgevonden en ook niet anderszins is gebleken van omstandigheden aan boord van het schip
of luchtvaartuig die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kunnen opleveren, maar er niettemin al voldoende aanleiding
is om voorzorgsmaatregelen te treffen. Daarbij moet worden gedacht aan het doen dokken van het schip of luchtvaartuig op een
bepaalde plaats waar de passagiers aan onderzoek kunnen worden onderworpen.
In het derde lid, onder a, is uitdrukkelijk bepaald dat in bovenbedoelde situaties de gezagvoerder ervoor dient te zorgen
dat niemand aan of van boord gaat en er geen goederen mogen worden geladen of gelost, tenzij de gezaghebber daartoe opdracht
geeft. De eilandelijke gezondheidsdienst kan vervolgens het schip of het luchtvaartuig betreden om het nodige onderzoek uit
te voeren. Zodra de ernst van het gevaar duidelijk is en er is gebleken van de noodzaak tot het treffen van quarantainemaatregelen
zullen deze op grond van artikel 30 moeten worden getroffen.
In het derde lid, onder b, is bepaald dat in bovenbedoelde situaties de gezagvoerder op verzoek van de gezaghebber een overzicht
dient te verstrekken van de persoonsgegevens en de bestemming van de passagiers, voor zover deze gegevens bekend zijn bij
de gezagvoerder. Voor de begeleiding van passagiers, de eventuele uitvoering van quarantaine, het beleid ten aanzien van doorreizen
naar andere bestemmingen en de informatie aan andere luchtvaartterreinen, alsmede latere bronopsporing en informatie aan contacten,
zijn deze gegevens van groot belang. De verplichting tot medewerking richt zich op de gezagvoerder. De passagiers leveren
hun gegevens op basis van vrijwilligheid aan. De gezagvoerder dient de gegevens te verzamelen voordat de passagiers van boord
gaan. Een formulier dat door de passagiers kan worden ingevuld, zal hiervoor volstaan.
In het vierde lid tenslotte is aangegeven dat de gezaghebber de maatregelen niet langer dient toe te passen dan nodig is om
het onderzoek uit te voeren om de ernst van het gevaar vast te stellen. Voorkomen moet immers worden dat het toepassen van
de maatregelen gaat leiden tot het feitelijk toepassen van quarantainemaatregelen. Indien deze maatregelen nodig zijn, dan
dienen zij, zoals al gesteld, op grond van artikel 30 te worden toegepast.
Artikelen 48, 49 en 50
Artikel 50 maakt de toepassing van bestuursdwang mogelijk ten aanzien van de toepassing van de in de artikelen 47, eerste
en tweede lid, 48 en 49 aan de gezaghebbers toegekende bevoegdheden, indien gezagvoerders de hen door een gezaghebber opgelegde
verplichtingen niet nakomen. De overigens bij het toepassen van bestuursdwang in aanmerking te nemen regels zijn neergelegd
in de artikelen 61 tot en met 66.
Voorlichting aan reizigers en onderzoeken van reizigers
Van de exploitant van een haven of een luchtvaartterrein alsook de vervoersexploitant kan op grond van de artikelen 48, onder
a, en 49, onder a, door de gezaghebber een inzet worden verlangd bij het voorlichten van reizigers over het nemen van maatregelen
ter voorkoming van een infectie of besmetting van de bagage.
Op grond van artikel 48, onder b, kan de gezaghebber de exploitant van een haven of een luchtvaartterrein tot medewerking
dwingen bij het onderzoeken van vertrekkende of aankomende reizigers op symptomen die wijzen op de aanwezigheid van een ziekte
van infectueuze aard die een ernstig gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren. Het is denkbaar dat de WHO vanwege een
elders ter wereld uitgebroken besmettelijke ernstige infectieziekte een aanbeveling uitvaardigt om passagiers uit risicogebieden
tijdelijk te onderzoeken. De gezaghebber zal dit onderzoek in de haven of het luchtvaartterrein uitvoeren met behulp van de
eilandelijke dienst belast met de openbare gezondheidszorg en meer in het bijzonder de aldaar werkzame geneeskundige belast
met infectieziektebestrijding. Van de exploitant van een haven of een luchtvaartterrein kan vervolgens worden verlangd om
medewerking aan het onderzoek te verlenen. De medewerking van de reiziger aan een dergelijk onderzoek kan niet direct worden
afgedwongen. Wel kan de gezaghebber besluiten om reizigers te onderwerpen aan de maatregel van quarantaine op grond van artikel
30, indien aan de ter zake geldende voorwaarden is voldaan.
Onderzoeken op besmetting, maatregelen ter voorkoming- en ter bestrijding van besmetting
Op grond van de artikelen 48, onder c, en 49, onder b, kan de gezaghebber van de exploitant van een haven of een luchtvaartterrein
of de vervoersexploitant verlangen om maatregelen ter voorkoming van een besmetting te nemen. Op grond van artikel 49, onder
c, kan de gezaghebber van de vervoersexploitant verlangen om vervoermiddelen en goederen te controleren op de aanwezigheid
van een besmetting. Op grond van artikel 48, onder d, kan van de exploitant van een haven of een luchtvaartterrein worden
verlangd dat ter bestrijding van een besmetting gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan worden gesloten. Op grond
van artikel 49, onder d, kan van de vervoersexploitant worden verlangd dat ten aanzien van een schip of luchtvaartuig en de
hierin aanwezige goederen ontsmettingsmaatregelen worden doorgevoerd. Deze inzet zal alleen in bijzondere omstandigheden nodig
zijn. Daarbij dient vooral te worden gedacht aan de situatie dat de WHO aanbevelingen uitvaardigt voor het vervoer van goederen
of personen van en naar risicogebieden. In hoeverre inzet van de haven- of luchthavenexploitant dan wel van de vervoersexploitant
nodig is, is sterk afhankelijk van welke maatregelen precies nodig zijn, en zal van geval tot geval moeten worden bezien.
Artikel 51
Zoals al in het algemeen deel van deze toelichting is gesteld, verplicht de IGR ertoe om certificaten van sanitaire controle
van schepen en certificaten tot vrijstelling van sanitaire controle van schepen af te geven op verzoek van de gezagvoerder
indien het schip vrij is van besmetting. De certificaten dienen te worden opgesteld conform een door de IGR voorgeschreven
model. De afgifte van een certificaat van sanitaire controle vindt plaats als het schip vrij is van besmetting nadat ontsmettingsmaatregelen
zijn getroffen. De afgifte van een certificaat tot vrijstelling van sanitaire controle vindt plaats als het schip vrij is
van besmetting en geen ontsmettingsmaatregelen hoeven plaats te vinden.
Op grond van het tweede lid zal moeten worden voldaan aan het bepaalde in bijlage 2 van deze regeling voordat een certificaat
kan worden afgegeven en dus sprake is van een schip dat vrij is van besmetting. Het bepaalde in de bijlage 2 is gebaseerd
op de normen van de WHO, zoals omschreven in het ‘WHO Interim technical advice for inspection and issuance of ship sanitation
certificates’ van augustus 2007.
In het vierde lid is de verlenging geregeld van een bestaand geldig certificaat als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van
de IGR. Het voorziet in het belang van de gezagvoerder in situaties waarin door ongewone omstandigheden in de haven geen volledige
inspectie kan worden uitgevoerd en dus geen certificaat kan worden afgegeven.
Artikel 52
Dit artikel geeft uitwerking aan artikel 36 van de IGR. Op grond van artikel 36, waarin wordt verwezen naar de bijlagen 6
en 7 van de IGR, dienen lidstaten eisen te stellen aan de inenting tegen gele koorts. Er zijn op dit moment geen andere inentingen
of profylaxe waarvoor in het kader van de IGR eisen of aanbevelingen zijn gesteld.
De inentingen tegen gele koorts dienen op grond van het eerste lid te worden verzorgd door de eilandelijke gezondheidsdienst.
In plaats van of naast deze dienst kan het bestuurscollege ook andere personen aanwijzen die dit mogen verzorgen.
In het derde lid is bepaald wie het certificaat mag ondertekenen en in het vierde lid wordt met betrekking tot de entstof
tegen gele koorts de eis gesteld, dat deze door de WHO goedgekeurd moet zijn.
Artikelen 53 en 54
Deze artikelen zijn overgenomen uit de voormalige Gezondheidslandsverordening 1952 van het land Nederlandse Antillen, zoals
deze luidde na de wijziging bij de Landsverordening van de 27ste december 20043 tot wijziging van de Gezondheidslandsverordening 1952, van de Verordening houdende bepalingen ter bestrijding van besmettelijke
ziekten, en van de Landsverordening Bestrijdingsmiddelen4. Na deze wijziging bevatte de Gezondheidslandsverordening 1952 nog slechts de onderhavige bepalingen, die betrekking hebben
op de van overheidswege te controleren en reguleren laboratoriumzorg met betrekking tot de volksgezondheid en justitie. Het
komt gewenst voor deze bepalingen thans in deze wet te integreren, omdat het reguleren van adequate laboratoriumzorg moet
worden aangemerkt als een essentieel bestanddeel van de zorg voor de publieke gezondheid – in het bijzonder waar het betreft
de bestrijding van infectieziekten.
Artikelen 55 en 56
De eilandsraad mag geen financiële bijdrage heffen voor de uitvoering van de taken, bedoeld in deze wet. Het openbaar lichaam
draag ook de kosten van de maatregelen die krachtens hoofdstuk V worden genomen.
Hierop zijn twee uitzondering. De eerste is dat op grond van artikel 56, tweede lid, de exploitanten van de havens of luchtvaartterreinen
en de vervoersexploitanten de kosten dragen van de maatregelen die door de gezaghebber worden opgedragen. Naast het verschaffen
van voorlichting aan passagiers gaat het bij deze maatregelen om ontsmettingsmaatregelen voor goederen, vervoermiddelen en
gebouwen. Slechts in bijzondere omstandigheden zal de gezaghebber overigens van deze bevoegdheid gebruik maken. Hierbij dient
vooral gedacht te worden aan het opvolgen van WHO-aanbevelingen bij een internationale volksgezondheidscrisis, dan wel aan
de situatie dat een volksgezondheidscrisis met mogelijk internationale impact in het desbetreffende eilandgebied ontstaat.
De tweede uitzondering is de mogelijkheid van het openbaar lichaam om de kosten te verhalen, op grond van artikel 56, vierde
lid, indien iemand niet bereid is geweest om mee te werken aan het treffen van noodzakelijke maatregelen, waardoor deze op
grond van hoofdstuk V zijn opgelegd.
Artikel 58
Met het derde lid van dit artikel wordt beoogd te voldoen aan de artikelen 41 en 42 van de IGR. Daarin staat dat een lidstaat
bij toepassing van gezondheidsmaatregelen uit hoofde van IGR slechts één tarief dient toe te passen dat niet hoger ligt dan
de werkelijk gemaakte kosten.
Artikelen 59 en 60
De ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van het
bij en krachtens deze wet bepaalde. Zij zijn tevens, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde
personen, verantwoordelijk voor de opsporing van de bij of krachtens deze wet strafbare gestelde feiten.
Artikel 61 strekt ertoe dat ook de gezaghebber en door deze aangewezen medewerker(s) van de eilandelijke gezondheidsdienst
– in het bijzonder de geneeskundige belast met de infectieziektebestrijding – ingeval van een besmetting of infectie of bij
een gegrond vermoeden daarvan plaatsen moet kunnen betreden en weer verlaten, zonodig met gebruikmaking van de sterke arm.
Artikelen 61 tot en met 66
In deze artikelen wordt de uitoefening van bestuursdwang geregeld.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.