Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2010, 11337 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 2010, 11337 | Besluiten van algemene strekking |
1 juli 2010
Curaçao, Sint Maarten en Nederland,
Overwegende:
dat in het belang van een goede uitoefening van de politietaken binnen het Koninkrijk tussen de organisaties en personen belast met de uitoefening van die taken in de verschillende delen van het Koninkrijk politiegegevens moeten kunnen worden uitgewisseld;
dat de artikelen 39, tweede lid, en artikel 57 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voorzien in het treffen van een onderlinge regeling over de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt;
dat het van groot belang is dat aan de landen en aan de burgers waarborgen worden geboden ten aanzien van de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt en uitgewisseld en ten aanzien van de bescherming van deze gegevens;
Gelet op de artikelen 39, tweede lid, en 57, van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en 38, eerste lid, juncto artikel 60c, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
Komen het volgende overeen:
elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
de taak, bedoeld in artikelen 5 en 11 van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en in de artikelen 2 en 6 van de Politiewet 1993;
elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens;
het ter beschikking stellen van politiegegevens door de verstrekker aan de ontvanger;
1° bij een regionaal politiekorps: de korpsbeheerder, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993;
2° bij het Korps landelijke politiediensten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
3° bij de rijksrecherche: het College van procureurs-generaal;
4° bij de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;
5° bij de Kustwacht: Onze Minister van Defensie;
6° bij de bijzondere ambtenaren van politie, genoemd in artikel 43 van de Politiewet 1993: Onze Minister van Justitie van Nederland;
7° bij de politie van Curaçao: Onze Minister van Justitie van Curaçao;
8° bij de politie van Sint Maarten: Onze Minister van Justitie van Sint Maarten;
9° bij de politie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
10° bij buitengewone agenten van politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba: Onze Minister van Justitie van Curaçao, Onze Minister van Justitie van Sint Maarten respectievelijk Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie van Nederland;
11° bij het recherchesamenwerkingsteam: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
verantwoordelijke die politiegegevens verstrekt;
verantwoordelijke aan wie politiegegevens verstrekt worden;
degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
degene die ten behoeve van de verantwoordelijke politiegegevens verwerkt, zonder aan het rechtstreeks gezag van de verantwoordelijke te zijn onderworpen.
Deze onderlinge regeling is van toepassing op de verwerking van politiegegevens die worden verstrekt of bestemd zijn om te worden verstrekt tussen de organisatie of personen, genoemd in artikel 1, onderdeel e.
1. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens landsverordening of bij of krachtens wet geformuleerde doeleinden.
2. Politiegegevens worden slechts verwerkt voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn.
De verwerking van politiegegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven, alsmede politiegegevens betreffende het lidmaatschap van een vakvereniging vindt slechts plaats in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens en voor zover dit voor de goede uitoefening van de politietaak onvermijdelijk is.
1. De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat politiegegevens juist en nauwkeurig zijn.
2. De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat politiegegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt of dit door enige wettelijke bepaling wordt vereist.
1. De verantwoordelijke draagt zorg voor passende technische en organisatorische maatregelen om politiegegevens te beveiligen tegen enige vorm van onbedoelde of onrechtmatige verwerking, in het bijzonder vernietiging, wijziging, ongeoorloofde mededeling of toegang, met name indien de verwerking van gegevens via een netwerk of beschikbaarstelling via directe geautomatiseerde toegang omvat.
2. De verantwoordelijke maakt uitsluitend gebruik van een bewerker indien de bewerker kan garanderen de vereiste technische en organisatorische maatregelen, bedoeld in het eerste lid te zullen treffen.
3. Politiegegevens mogen door een bewerker alleen op grond van een wettelijke regeling of een schriftelijke overeenkomst worden verwerkt.
1. De verantwoordelijke onderhoudt een systeem van autorisaties dat voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en evenredigheid.
2. Politiegegevens worden slechts verwerkt door bevoegde ambtenaren die daartoe door de verantwoordelijke zijn geautoriseerd en voor zover de autorisatie strekt.
3. De verantwoordelijke autoriseert de ambtenaren die onder zijn beheer vallen voor de verwerking van politiegegevens ter uitvoering van de onderdelen van de politietaak waarmee zij zijn belast. De autorisatie bevat een duidelijke omschrijving van de verwerkingen waartoe de betreffende ambtenaar wordt geautoriseerd en de onderdelen van de politietaak ter uitvoering waarvan de verwerkingen worden gedaan.
Eenieder die over politiegegevens beschikt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens behoudens voor zover een bij of krachtens de wet of landsverordening gegeven voorschrift tot verstrekking daarvan verplicht, de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt of een andere wettelijke taak daartoe noodzaakt.
1. De verantwoordelijke deelt de betrokkene op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, hem betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. De verantwoordelijke kan zijn beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen, dan wel voor ten hoogste zes weken indien blijkt dat ook bij een andere verantwoordelijke politiegegevens van de betrokkene worden verwerkt. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de betrokkene.
2. Bij de behandeling van een verzoek als bedoeld in het eerste lid draagt de verantwoordelijke zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.
3. De verzoeken ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden worden gedaan door hun wettelijk vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijk vertegenwoordigers.
4. De verzoeken kunnen tevens worden gedaan door een persoon aan wie de betrokkene een bijzondere machtiging heeft verleend met het oog op de uitoefening van zijn recht op kennisneming van zijn politiegegevens en die het verzoek uitsluitend doet met de bedoeling de belangen van zijn cliënt te behartigen. De betrokken mededeling geschiedt aan de gemachtigde. De verantwoordelijke kan aan de bijzondere machtiging eisen stellen.
1. Een verzoek als bedoeld in artikel 9 kan worden afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. gewichtige belangen van derden;
c. de veiligheid van de staat.
2. Een gehele of gedeeltelijke afwijzing vindt schriftelijk plaats.
1. De verantwoordelijke waarborgt dat de betrokkene aan wie overeenkomstig artikel 9 kennis is gegeven van de vastlegging van hem betreffende politiegegevens, het recht kan uitoefenen tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van die gegevens indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt.
2. De verantwoordelijke bericht de verzoeker binnen vier weken na ontvangst van het verzoek schriftelijk en gemotiveerd of, dan wel in hoeverre, hij daaraan voldoet.
3. De verantwoordelijke draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
1. De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel voortvloeiende uit het niet-nakomen van de nationale voorschriften gegeven ter implementatie van deze regeling.
2. De bewerker is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, bedoeld in het eerste lid, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.
3. De verantwoordelijke of de bewerker kan geheel of gedeeltelijk worden ontheven van deze aansprakelijkheid, indien hij bewijst dat de schade of het nadeel hem niet kan worden toegerekend.
4. De landen waarborgen het recht van eenieder om de verantwoordelijke of de bewerker aansprakelijk te stellen en om vergoeding van geleden schade of nadeel te verkrijgen.
Onverminderd een administratieve voorziening die kan worden getroffen en onverminderd de mogelijkheid tot het instellen van een verzoek als voorzien in artikel 18, zesde lid, garanderen de landen het recht van de betrokkene om, in geval van schending van de rechten die het nationale recht hem garandeert, beroep in te stellen bij een rechterlijke instantie.
Politiegegevens worden uitsluitend onderling verstrekt tussen Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba en tussen het Europese deel van het Koninkrijk en Curaçao of Sint Maarten door de organisaties en personen, genoemd in artikel 1, onder e, indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaak en met inachtneming van de daarvoor geldende nationale voorschriften.
De verdere verwerking van verstrekte politiegegevens voor andere doelen, daaronder begrepen de verstrekking aan derden en de verstrekking naar derde landen, is uitsluitend toegestaan na uitdrukkelijke instemming van de verstrekker. De verdere verwerking mag niet onverenigbaar zijn met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk werden verstrekt.
1. Iedere verstrekking van politiegegevens wordt schriftelijk vastgelegd door de verstrekker en de ontvanger.
2. Daarbij wordt in ieder geval vastgelegd welke gegevens verstrekt worden, de datum en het tijdstip waarop dat gebeurt, het specifieke doel van de verstrekking, de identiteit van de persoon die de gegevens verstrekt en de ontvanger.
1. In geval een verzoek krachtens artikel 9 of artikel 11 betrekking heeft op verstrekte politiegegevens, stelt de ontvanger de verstrekker daarvan onverwijld in kennis.
2. In geval de verstrekker van mening is dat het verzoek krachtens artikel 9 dient te worden afgewezen met een beroep op artikel 10, stelt hij de ontvanger daarvan in kennis.
3. In geval een verzoek krachtens artikel 11 leidt tot verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens stelt de ontvanger de verstrekker daarvan in kennis.
1. In Curaçao en in Sint Maarten is de Raad voor de rechtshandhaving belast met het toezicht op de naleving van deze onderlinge regeling en de nationale voorschriften ter implementatie daarvan.
2. In Bonaire, Sint Eustatius en Saba is de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES, bedoeld in artikel 44 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES, belast met het toezicht op de toepassing van deze onderlinge regeling en de nationale voorschriften ter implementatie daarvan.
3. In het Europese deel van het Koninkrijk is het College bescherming persoonsgegevens belast met het toezicht op de toepassing van deze onderlinge regeling en de nationale voorschriften ter implementatie daarvan.
4. De toezichthoudende autoriteiten, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, vervullen de hun opgedragen taken in volstrekte onafhankelijkheid.
5. De toezichthoudende autoriteiten, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, beschikken ten behoeve van de uitvoering van die taken met name over:
a) onderzoeksbevoegdheden, waaronder het recht van toegang tot gegevens die voorwerp van verwerking zijn en bevoegdheden om alle inlichtingen in te winnen die voor de uitoefening van hun toezichtstaak noodzakelijk zijn;
b) effectieve bevoegdheden om in te grijpen, waaronder de bevoegdheid om voorafgaand aan de uitvoering van de verwerking advies uit te brengen en te zorgen voor een passende bekendmaking van het advies, of de bevoegdheid om gegevens te laten afschermen, wissen of vernietigen, een verwerking voorlopig of definitief te verbieden, de voor de verwerking verantwoordelijke te waarschuwen of te berispen, of de nationale parlementen of andere politieke instellingen in te schakelen.
6. De landen waarborgen dat eenieder bij de toezichthoudende autoriteiten, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, een verzoek kan indienen met betrekking tot de bescherming van zijn rechten en vrijheden in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Hij wordt in kennis gesteld van het gevolg dat aan dat verzoek wordt gegeven.
7. Tegen de beslissingen van de toezichthoudende autoriteit kan beroep bij de rechter worden ingesteld.
De verantwoordelijke verleent de toezichthoudende autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de toepassing van deze onderlinge regeling en de nationale voorschriften ter implementatie daarvan toegang tot de politiegegevens die onder zijn beheer worden verwerkt, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak.
Onze Ministers van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stellen binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze onderlinge regeling een evaluatieverslag op over de doeltreffendheid en de effecten van deze onderlinge regeling in de praktijk. Bij de evaluatie worden de andere verantwoordelijken, genoemd in artikel 1, onder e, het College bescherming persoonsgegevens, de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES en de Raad voor de rechtshandhaving betrokken.
Deze regeling wordt binnen 30 dagen na ondertekening geplaatst in de Staatscourant en de Curaçaosche Courant.
Willemstad, 1 juli 2010
De Minister van Justitie
E.M.H. Hirsch Ballin
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Curaçao,
Z.A.M. Jesus-Leito
De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Sint Maarten,
W. Marlin
Artikel 39, eerste lid, van het voorstel voor een Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de Rijkswet politie) verplicht de politiekorpsen van Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden om politiegegevens uit te wisselen indien dat noodzakelijk is voor een goede uitoefening van de politietaken.
Het vierde en vijfde lid van artikel 39 bepalen hetzelfde voor de uitwisseling van politiegegevens tussen de politiekorpsen van het Europese deel van het Koninkrijk en respectievelijk Curaçao (vierde lid) of Sint Maarten (vijfde lid).
Voor alle duidelijk zij er ook hier op gewezen dat de uitwisseling van politiegegevens geschiedt met inachtneming van de daarvoor geldende – nationale – voorschriften, aldus deze bepaling. Dat betekent dat er gevallen kunnen zijn waarin de verstrekking van politiegegevens op grond van nationale voorschriften verboden is. Een voorbeeld daarvan is het verstrekken van gegevens over informanten.
Artikel 39, tweede lid, van de Rijkswet politie bepaalt dat de landen met het oog op de uitwisselbaarheid van politiegegevens een onderlinge regeling treffen over de wijze waarop politiegegevens worden verwerkt. De verwerking van politiegegevens dient te worden onderworpen aan strikte en duidelijke voorwaarden. Dat dient verschillende belangen, in het bijzonder de belangen van de personen op wie de gegevens betrekking hebben, en het belang van het opsporingsonderzoek.
Uit artikel 57 van het voorstel voor een Rijkswet politie volgt dat in afwachting van voorschriften ter bescherming van persoonsgegevens – en derhalve in afwachting van de inwerkingtreding van het vierde en vijfde lid – ten behoeve van de uitwisselbaarheid van politiegegevens tussen Curaçao, Sint Maarten en het Europese deel van het Koninkrijk een onderlinge regeling getroffen moet worden waarin nadere voorwaarden worden gesteld aan het beschermingsniveau.
Het ligt in de rede beide regelgevingsopdrachten te combineren in één onderlinge regeling, gebaseerd op artikel 39, tweede lid, en artikel 57 van de Rijkswet politie.
De afspraken in deze onderlinge regeling inzake de verwerking en uitwisseling van politiegegevens zorgen ervoor dat de landen er onderling op kunnen vertrouwen dat de verwerking van ‘hun’ politiegegevens na doorgifte naar een ander land aan bepaalde (minimum)voorwaarden voldoet.
Voor de opzet en inhoud van deze regeling over de verwerking en uitwisseling van persoonsgegevens is inspiratie gezocht bij reeds bestaande regelingen terzake. Dat betreft zowel regelingen die meer algemeen zien op de verwerking van persoonsgegevens, als regelingen die zich toespitsen op de uitwisseling van persoonsgegevens en de waarborgen die noodzakelijk zijn voor een dergelijke uitwisseling. Zo zijn er op dit moment reeds een Protocol gegevensuitwisseling tussen de Nederlandse Antillen en Nederland en een Reglement Politieregister gegevensuitwisseling Koninkrijkscriminaliteit. Verder zijn er nationale regels op het terrein van de verwerking van politiegegevens, zoals in Nederland de Wet politiegegevens. Ook op internationaal niveau zijn er rechtsinstrumenten die de verwerking van persoonsgegevens als onderwerp hebben. Binnen de Raad van Europa is Verdrag nr. 108 van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens overeengekomen. Voor de verwerking van politiegegevens is er Aanbeveling nr. R(87)15 die het gebruik van persoonsgegevens door de politie normeert. In EU verband zijn er afspraken gemaakt die zijn neergelegd in Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
De voorschriften uit deze onderlinge regeling zijn overeengekomen met het oog op de uitwisseling van politiegegevens ten behoeve van een goede uitoefening van de politietaak. Met het oog daarop zijn bepalingen opgenomen die specifiek voorschriften bevatten ten aanzien van de verstrekking van politiegegevens. Daarnaast zijn er ook bepalingen opgenomen die meer algemeen geformuleerd zijn en de verwerking van politiegegevens in het algemeen normeren. Dat is nodig om het vereiste ‘passend niveau van gegevensbescherming’ te kunnen waarborgen.
In de toelichting op artikel 2 van deze onderlinge regeling wordt uiteengezet dat deze onderlinge regeling ook de uitwisseling van politiegegevens ten behoeve van de goede uitoefening van de politietaak door andere organisaties en personen dan enkel de politie mogelijk maakt, maar daar niet toe verplicht.
De Rijkswet politie voorziet uitsluitend in de verplichting tot uitwisseling van politiegegevens tussen de politie van Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao respectievelijk Sint Maarten.
Deze onderlinge regeling voorziet echter ook in de uitwisseling van politiegegevens tussen andere organisaties en personen dan uitsluitend de politie. Dat doet echter niet af aan de reikwijdte van de verplichting voorzien in artikel 39 van de Rijkswet politie, die blijft beperkt tot hetgeen daar geregeld is. De ruimere reikwijdte van deze onderlinge regeling heeft dus uitsluitend tot gevolg dat als er ten behoeve van de goede uitoefening van de politietaak – vrijwillig – politiegegevens wordt uitgewisseld tussen andere organisaties of personen dan de politie, de bescherming van die gegevens gewaarborgd is en de uitwisseling niet op voorhand verboden kan worden omdat er sprake zou zijn van een onvoldoende niveau van bescherming in het land van de ontvanger. Met andere woorden, de verplichting uit de Rijkswet politie tot uitwisseling van politiegegevens wordt niet uitgebreid, maar de mogelijkheden tot uitwisseling van politiegegevens worden wel uitgebreid.
Zoals hiervoor aangehaald is voor de opzet en inhoud van deze regeling inspiratie gezocht bij reeds bestaande regelingen terzake. Aan al deze regelingen liggen dezelfde beginselen inzake gegevensbescherming ten grondslag.
Doelbinding houdt in dat persoonsgegevens voor een vooraf bepaald doel worden verzameld en vervolgens verder worden verwerkt voor dat doel. De artikelen 14 tot en met 16 betreffen de doelbinding. Politiegegevens worden in beginsel alleen verwerkt indien noodzakelijk voor de goede uitoefening van de politietaak.
Persoonsgegevens die worden verwerkt moeten juist en actueel zijn. Er mogen niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk voor het doel waarvoor ze verzameld zijn. Gegevens die niet langer noodzakelijk zijn voor dat doel dienen te worden vernietigd. Bovendien dienen de gegevens op een rechtmatige wijze verzameld te zijn. Artikelen 3 en 5 geven uitdrukking aan deze beginselen
De betrokkene heeft het recht om te weten of zijn gegevens worden verwerkt en waarvoor. Daartoe kan hij op grond van artikel 9 een verzoek om kennisneming doen. Aan een dergelijk verzoek hoeft niet in alle gevallen te worden tegemoetgekomen. Artikel 10 formuleert de uitzonderingen waarop de verantwoordelijke zich kan beroepen.
Naast het recht op toegang (kennisneming) moet een betrokkene het recht hebben op rectificatie, aanvulling en verwijdering van zijn gegevens. Deze rechten zijn neergelegd in artikel 11.
Persoonsgegevens die iets zeggen over iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven lidmaatschap van een vakvereniging mogen, behoudens uitzonderingen, niet verwerkt worden. Deze onderlinge regeling laat de verwerking van gevoelige politiegegevens uitsluitend toe in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens voor zover dit voor de goede uitoefening van de politietaak onvermijdelijk is. Artikel 4 normeert de verwerking van gevoelige politiegegevens.
Een goede – fysieke en organisatorische – beveiliging is essentieel voor het rechtmatig kunnen verwerken van persoonsgegevens (artikel 6). Een goed systeem van autorisaties maakt daar onderdeel van uit (artikel 7). Hetzelfde geldt voor de geheimhoudingsplicht (artikel 8).
Het spreekt voor zich dat de regels inzake de verwerking van persoonsgegevens ook moeten worden nageleefd. Er zijn verschillende instrumenten die daaraan kunnen bijdragen. Ten eerste moet de burger de mogelijkheid hebben om op te kunnen treden tegen onrechtmatige verwerking, door bezwaar of beroep aan te tekenen, door een rechterlijke procedure in te stellen, door een klacht bij een toezichthouder in te dienen en door schadevergoeding te kunnen eisen. De artikel 12, 13 en 18, zesde lid, voorzien daarin. Ten tweede is het van belang dat er onafhankelijk extern toezicht is op de verantwoordelijken. Daarin voorziet artikel 18. Ten derde dienen de verantwoordelijken goed op de hoogte te zijn van hun plichten en de rechten van de betrokkenen. Privacybewustzijn van politiemedewerkers is van cruciaal belang voor een goede naleving van de afgesproken regels. Dat is onder meer een kwestie van opleiding en voorlichting in de landen.
Omdat een onderlinge regeling geen algemeen verbindende voorschriften kan vaststellen, is het noodzakelijk dat de landen de in deze onderlinge regeling voorziene verplichtingen en rechten implementeren in hun nationale regelgeving. Artikel 21 voorziet daar expliciet in. Implementatie gaat uiteraard verder dan uitsluitend wet- en regelgeving. Ook de toepassing door de verantwoordelijken in de dagelijkse praktijk en het toezicht daarop zijn van groot belang voor een goede implementatie van de afspraken.
Voor de BES-eilanden en het Europese deel van het Koninkrijk wordt onderstaande regeling geïmplementeerd in de Wet politiegegevens die van toepassing wordt op de verwerking van politiegegevens op de BES-eilanden en de verstrekking van politiegegevens vanuit Nederland en de BES-eilanden naar Curaçao of Sint Maarten.
Het concept van deze regeling is voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens.
Het centrale begrip in deze onderlinge regeling is het politiegegeven. Een politiegegeven is een gegeven dat betrekking heeft op een natuurlijke persoon die bekend is of waarvan de identiteit achterhaald kan worden. Het is, met andere woorden een persoonsgegeven, een gegeven dat iets zegt over een natuurlijke persoon. Uitsluitend persoonsgegevens die met het oog op de uitoefening van de politietaak worden verwerkt worden gedefinieerd als politiegegevens.
De politietaak omvat in ieder geval de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Artikel 11 van de Rijkswet politie en artikel 6 van de Politiewet 1993 voorzien daarnaast in het opdragen van andere politietaken aan de Koninklijke marechaussee. De politietaken worden niet uitsluitend door de reguliere politiekorpsen uitgeoefend, maar ook door andere organisaties en personen. Om die reden voorziet onderdeel e in een opsomming van organisaties en personen die als verantwoordelijke kunnen worden beschouwd omdat ze zich bezighouden met de uitoefening van een politietaak.
Het begrip verwerken omvat alle mogelijke handelingen die kunnen worden verricht ten aanzien van politiegegevens. De verwerking begint over het algemeen met het verzamelen en opslaan van gegevens en eindigt met de vernietiging ervan.
De definitie van verstrekking sluit aan bij de reikwijdte van deze onderlinge regeling, en beperkt zich derhalve tot de uitwisseling van politiegegevens tussen de verantwoordelijken die worden genoemd in onderdeel e, met het oog op de uitoefening van de politietaak.
Politietaken worden niet uitsluitend door de reguliere politiekorpsen uitgeoefend, maar ook door andere organisaties en personen. Om die reden voorziet onderdeel e in een opsomming van organisaties en personen die als verantwoordelijke kunnen worden beschouwd omdat ze zich bezighouden met de uitoefening van een politietaak.
De onderzoeken, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a tot en met c, van de rijkswet worden verricht door een onderdeel van het politiekorps, waarin ambtenaren van politie van het korps en ambtenaren van politie die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar zijn gesteld, met elkaar samenwerken. Deze onderzoeken omvatten mede het verwerken van politiegegevens. De verantwoordelijke is in dat geval een van de verantwoordelijken genoemd in de subonderdelen 7°, 8° of 9°.
Tussen de landen is afgesproken dat het protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking tussen de landen van het Koninkrijk zal blijven gelden tot twee jaar na de transitie. Zolang het recherchesamenwerkingsteam (RST) bestaat, zal het RST politiegegevens verwerken en uitwisselen met andere organisaties. Daarom wordt het RST in subonderdeel 11° genoemd. In deze onderlinge regeling wordt in lijn met nationale regelgeving op dit terrein de beheerder van de betreffende organisaties/entiteiten aangewezen als verantwoordelijke. Voor het RST is de korpschef (feitelijk) en derhalve uiteindelijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de verantwoordelijke.
De betrokkene is de natuurlijke persoon op wie een politiegegeven betrekking heeft, bijvoorbeeld een verdachte of een getuige.
Een bewerker is iemand die politiegegevens verwerkt voor een verantwoordelijke als genoemd in onderdeel e, zonder diens ondergeschikte te zijn of anderszins in een hiërarchische relatie tot de verantwoordelijke te staan. De (politie)ambtenaar in dienst van de verantwoordelijke is dus geen bewerker. Een bedrijf dat wordt ingehuurd voor het beheer van gegevens is wel een bewerker. Overigens zal om veiligheidsredenen ten behoeve van het verwerken van politiegegevens veel minder snel een bewerker worden ingehuurd dan dat het geval is bij de verwerking van andere persoonsgegevens, bijvoorbeeld persoonsgegevens van klanten van een postorderbedrijf. Indien een verantwoordelijke gebruik maakt van de diensten van een bewerker, moet deze aan bepaalde voorwaarden voldoen (zie artikel 6, tweede lid).
Deze regeling ziet enkel op het regime dat van toepassing is op politiegegevens die worden uitgewisseld of bestemd zijn om te worden uitgewisseld door de organisaties en personen die worden opgesomd in artikel 1, onder e, voor zover zij zich in verschillende landen bevinden. Dat gebeurt uiteraard binnen de algemene beperking dat de regeling enkel het verstrekken van politiegegevens ten behoeve van de goede uitoefening van de politietaak omvat (zie artikel 14).
Strikt genomen is de reikwijdte van deze onderlinge regeling daarmee ruimer dan de uitwisseling van politiegegevens die de Rijkswet politie beoogt te bewerkstelligen. De Rijkswet politie voorziet enkel in de uitwisseling van politiegegevens tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao respectievelijk Sint Maarten. Deze onderlinge regeling is ook van toepassing op de uitwisseling van politiegegevens tussen andere organisaties en personen dan uitsluitend de politie. Dat doet echter niet af aan de reikwijdte van de verplichting voorzien in artikel 39 van de Rijkswet politie, die blijft beperkt tot hetgeen daar geregeld is. De ruimere reikwijdte van deze onderlinge regeling heeft dus uitsluitend tot gevolg dat als er ten behoeve van de goede uitoefening van de politietaak – vrijwillig – politiegegevens worden uitgewisseld tussen andere organisaties of personen dan de politie, de bescherming van die gegevens gewaarborgd is en derhalve niet verboden kan worden omdat er sprake zou zijn van een onvoldoende niveau van bescherming in het land van de ontvanger.
Op grond van deze bepaling mogen politiegegevens uitsluitend verwerkt worden voor zover dat noodzakelijk is voor vooraf bepaalde en vastgelegde doelen (eerste lid). Verder is het niet toegestaan om politiegegevens te verwerken die onrechtmatig zijn verkregen (tweede lid). Er moeten voldoende gegevens worden verwerkt om een juist beeld te kunnen krijgen met het oog op het doel van de verwerking. Anderzijds mogen er niet meer gegevens worden verwerkt dan noodzakelijk met het oog op het doel. Bovendien moeten dat wel de juiste gegevens zijn, dat wel zeggen gegevens die relevant zijn met het oog op het doel van de verwerking.
Gevoelige gegevens mogen worden verwerkt indien dat een duidelijke functie heeft ten behoeve van de uitoefening van de politietaak, maar uitsluitend in aanvulling op de verwerking van andere politiegegevens. Het uitsluitend verwerken van de in artikel 4 bedoelde gegevens kan per definitie niet de politietaak dienen.
Deze verplichting spreekt voor zich. Wel zij opgemerkt dat het een inspanningsverplichting betreft met name omdat het juist de taak van de politie is om de juistheid van verzamelde gegevens vast te stellen. Gegevens die onjuist blijken te zijn, moeten worden gecorrigeerd of vernietigd.
Politiegegevens mogen niet onbeperkt bewaard worden. Op het moment dat ze niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze worden verwerkt, moeten ze worden vernietigd. Hetzelfde geldt uiteraard als een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. Hoe lang politiegegevens bewaard mogen worden kan dus niet in zijn algemeenheid in een vaste bewaartermijn worden uitgedrukt. Dat verschilt per geval. De wetgevers van de landen kunnen de bewaartermijnen nader specificeren door ze in wettelijke voorschriften vast te leggen voor verschillende categorieën en doeleinden van verwerking.
In eerste instantie dienen technische en organisatorische maatregelen politiegegevens te beschermen tegen ongeoorloofde toegang en ongeoorloofde mededeling. Politiegegevens moeten dus goed beveiligd worden, zodat alleen geautoriseerde personen toegang hebben tot de gegevens. Daarbij gaat het zowel om fysieke beveiliging, van gebouwen en ruimten in een gebouw, als om een adequate beveiliging van ICT systemen. Meer algemeen rust op de verantwoordelijke de plicht om iedere vorm van onrechtmatige verwerking tegen te gaan door middel van het treffen van organisatorische en technische maatregelen. Die maatregelen dienen er dus bijvoorbeeld ook voor te zorgen dat politiegegevens niet verloren gaan of te lang bewaard worden. Met name indien politiegegevens via een netwerk of direct geautomatiseerd toegankelijk zijn, zijn dergelijke maatregelen van groot belang.
Het spreekt voor zich dat wanneer een bewerker wordt ingehuurd voor het verwerken van politiegegevens deze ook de plicht heeft om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen ter voorkoming van onrechtmatige verwerkingen.
Het derde lid strekt ertoe de bewerker juridisch te binden en zijn handelingsvrijheid ten aanzien van het verwerken van politiegegevens te beperken tot die gevallen die zijn overeengekomen met de politie of in voorkomend geval de gevallen voorzien in een wettelijke regeling.
Artikel 7 biedt nadere waarborgen voor een rechtmatige verwerking van politiegegevens door die verwerking te verbinden aan voorschriften over autorisatie. De verplichtingen uit deze bepaling hebben als doel ervoor te zorgen dat alleen de noodzakelijk gegevens worden verwerkt door personen die die gegevens nodig hebben voor de uitvoering van dat (onder)deel van de politietaak dat aan hen is toevertrouwd.
Het eerste lid schrijft voor dat autorisaties zorgvuldig en evenredig moeten zijn. Dat wil zeggen dat een persoon een autorisatie moet hebben die is toegesneden op de vervulling van zijn taak. Hij moet niet ruimer worden geautoriseerd dan noodzakelijk voor de vervulling van zijn taak. Ter invulling van dit voorschrift kan een autorisatie bijvoorbeeld gebonden worden aan de functie die iemand uitoefent. Naast de vraag tot welke politiegegevens iemand toegang krijgt, kan onderscheid worden gemaakt in de soorten verwerkingen waartoe iemand wordt geautoriseerd. Mag iemand gegevens alleen raadplegen, of ook wijzigen, verstrekken of vernietigen?
Het tweede lid verbiedt de verwerking van politiegegevens door personen die daartoe niet geautoriseerd zijn. Het is dus van groot belang dat de betrokken ambtenaren geautoriseerd worden en bovendien op het juiste niveau geautoriseerd worden.
Het derde lid concretiseert de eisen uit het eerste lid. Ten eerste schept het helderheid voor de betrokken ambtenaren, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan over wie toegang heeft tot welke gegevens. Ten tweede is vervolgens duidelijk voor de ICT beheerder hoe het systeem moet worden ingericht. En ten derde maakt een duidelijke autorisatie het mogelijk om te controleren wie er allemaal toegang heeft gehad tot welke gegevens en of dat rechtmatig is gebeurd.
Het uitgangspunt van deze bepaling is dat eenieder gehouden is tot geheimhouding wanneer hij de beschikking krijgt over politiegegevens. Dat betreft uiteraard in eerste instantie de ambtenaren werkzaam onder gezag van de verantwoordelijken genoemd in artikel 1, onder e. In een bepaalde gevallen zal dat ook andere personen betreffen aan wie politiegegevens verstrekt zijn. Op de geheimhoudingsplicht kan in een gelimiteerd aantal gevallen een uitzondering worden gemaakt. Ten eerste het geval waarin een wet of landsverordening verplicht tot verstrekking. Ten tweede het geval waarin de politietaak tot verstrekking noodzaakt en ten derde het geval waarin een andere wettelijke taak tot verstrekking noodzaakt, bijvoorbeeld in het geval de toezichthouders voor de uitvoering van hun taak toegang kunnen krijgen tot de politiegegevens.
Het recht op kennisneming is verankerd in internationale rechtsinstrumenten als het beginsel dat degene wiens gegevens worden verwerkt, in dit geval door de politie, in de gelegenheid dient te worden gesteld zich daarvan op de hoogte te stellen. Indien de betrokkene daarnaar informeert, moet hij dus in beginsel op de hoogte worden gesteld welke gegevens er over hem zijn vastgelegd. Het recht op kennisname is echter geen absoluut recht. Artikel 10 bepaalt in welke gevallen de betrokkene niet behoeft te worden geïnformeerd. Het recht op kennisname stelt de betrokkene in staat na te gaan of zijn gegevens correct zijn en naar aanleiding daarvan eventueel om verbetering of verwijdering te verzoeken (zie artikel 11).
Een verzoek om kennisneming wordt schriftelijk gedaan. Daarbij dient de verantwoordelijke goed te controleren wie de verzoeker is, mede om te voorkomen dat politiegegevens in verkeerde handen vallen. Omdat het afhandelen van het verzoek onder omstandigheden te kort kan zijn, wordt erin voorzien dat de termijn kan worden verdaagd met vier weken dan wel, indien blijkt dat ook bij andere politiekorpsen politiegegevens over de betrokkene worden verwerkt, met zes weken. In grote onderzoeken moet van veel gegevens worden gecontroleerd of zij kunnen worden medegedeeld dan wel achter gehouden dienen te worden. Met de termijn van zes weken wordt de verantwoordelijke meer ruimte geboden voor coördinatie bij de afhandeling.
Voor minderjarigen en gemachtigden is een aparte voorziening opgenomen (derde en vierde lid).
Artikel 10 somt de belangen op die een grond kunnen vormen om een verzoek om kennisneming geheel of gedeeltelijk af te wijzen. Het is aan de verantwoordelijke om per geval het belang van de betrokkene om kennis te kunnen nemen, af te wegen tegen de belangen bedoeld in artikel 10. Zo kan het in het belang van de opsporing zijn om een verdachte niet op de hoogte te stellen van bepaalde gegevens waarover de politie beschikt. In dat geval kan het verzoek worden afgewezen. Een afwijzing is niet definitief. Na verloop van tijd, als bijvoorbeeld voldoende bewijs is verzameld, is het wellicht wel mogelijk de verdachte te informeren zonder het belang van het opsporingsonderzoek te schaden. Een ander voorbeeld is het niet prijsgeven van namen of de identiteit van een informant of infiltrant van de politie. Met een beroep op het belang van de informant of infiltrant kan kennisneming van die gegevens geweigerd worden.
Krachtens artikel 11 moet worden voorzien in het recht voor de betrokkene om zijn gegevens te laten verbeteren, aanvullen, verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet terzake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. De mogelijkheid om gegevens af te schermen is relevant indien gegevens – ondanks het feit dat ze onrechtmatig zijn verwerkt – om bepaalde redenen toch bewaard dienen te worden, bijvoorbeeld met het oog op een gerechtelijke procedure.
Op een verzoek van een betrokken wordt binnen vier weken gereageerd.
De verantwoordelijke is aansprakelijk voor de schade of het nadeel dat de betrokkene ondervindt van een verwerking van politiegegevens in strijd met de nationale regelgeving die ter uitvoering van deze regeling dient. De verantwoordelijke is niet alleen aansprakelijk voor de verwerkingen die door zijn ondergeschikten worden verricht, maar ook voor de verwerking van politiegegevens die hij heeft uitbesteed aan een bewerker. Indien de schade of het nadeel ontstaat door de werkzaamheden van de bewerker, kan deze ook aansprakelijk worden gesteld. Uiteraard bestaat de mogelijkheid om volgens het nationale recht onderling verhaal te halen.
Het derde lid expliciteert dat de verantwoordelijke en de bewerker van hun aansprakelijkheid kunnen worden ontheven indien ze kunnen bewijzen dat de ontstene schade of het geleden nadeel niet aan hen kan worden toegerekend.
Naast het vastleggen van de aansprakelijkheid van de verantwoordelijke en de bewerker voorziet het derde lid in de waarborg dat de betrokkene vervolgens de verantwoordelijke en de bewerker ook daadwerkelijk aansprakelijk kan stellen en zijn geleden schade of nadeel vergoed krijgt.
Artikel 13 heeft ten doel de toegang tot de rechter voor de betrokkenen te waarborgen. Het is aan de landen om die toegang binnen hun nationale rechtsstelsel vorm te geven. Daarnaast heeft de betrokkene het recht om bij de Raad voor de rechtshandhaving of het College bescherming persoonsgegevens een vordering in te stellen met betrekking tot een (vermeende) schending van zijn rechten. Naar aanleiding van een vordering kan het College of de Raad bijvoorbeeld een onderzoek instellen of ingrijpen in de gegevensverwerking door de verantwoordelijke. Daarnaast kunnen de landen naar eigen inzicht administratieve voorzieningen openstellen, bijvoorbeeld de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een besluit van de verantwoordelijke.
Artikel 14 regelt de uitwisseling van politiegegevens tussen de verschillende verantwoordelijken in de verschillende landen en de openbare lichamen. De uitwisseling tussen verantwoordelijken binnen een land of binnen het geheel van de drie openbare lichamen valt niet binnen de reikwijdte van deze onderlinge regeling.
Die uitwisseling vindt uitsluitend plaats met het oog op de goede uitoefening van de politietaak zoals nader gedefinieerd in artikel 1, onderdeel b. De goede uitoefening van de politietaak is het kader waaraan wordt getoetst of uitwisseling al dan niet noodzakelijk is. In aanvulling daarop voorziet artikel 16, tweede lid, in een nauwkeuriger afbakening van het doel in geval van een concrete uitwisseling van politiegegevens.
Het kan noodzakelijk zijn dat politiegegevens door een verantwoordelijke worden doorverstrekt. Dat kan ook politiegegevens betreffen die de verantwoordelijke heeft gekregen van een verantwoordelijke in een ander land of openbaar lichaam. Die verdere verwerking is onderworpen aan instemming van de verstrekker zodat deze controle behoudt over het verdere gebruik van de door hem verstrekte politiegegevens. Een verdere verwerking is uitsluitend toegestaan indien dat niet onverenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk werden verstrekt. Of er sprake is van onverenigbaarheid dient per geval te worden beoordeeld. Bij die beoordeling speelt in ieder geval een belangrijke rol de verwantschap tussen het beoogde doel van de verdere verwerking en het doel waarvoor de gegevens door de verantwoordelijke zijn verkregen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van het verschaffen van gegevens aan instanties waar de politie nauw mee samenwerkt, zoals reclasseringsinstellingen, de belastingdienst of gemeenten.
De verplichting om een verstrekking schriftelijk vast te leggen faciliteert toezicht op en controle van verstrekkingen. Verder maakt de vastlegging het mogelijk om in voorkomend geval een betrokkene daarover te informeren. In geval van een verzoek om kennisneming weten de ontvanger en verstrekker welke personen met elkaar in contact moeten treden.
Om het toezicht op en controle van verstrekkingen daadwerkelijk mogelijk te maken voorziet het tweede lid in een nauwkeuriger afbakening van het doel in geval van een concrete uitwisseling van politiegegevens. Dat doel is bijvoorbeeld een concreet opsporingsonderzoek of een concreet gevaar voor de openbare orde.
De ratio achter artikel 17 is dat de verstrekkende verantwoordelijke door de ontvangende verantwoordelijke geïnformeerd wordt over verzoeken tot kennisneming of verbetering, aanvulling of verwijdering. Het gaat immers in eerste instantie om politiegegevens die door de verstrekker zijn verzameld met het oog op de uitoefening van zijn taak. Vervolgens kan de verstrekker de ontvanger adviseren het verzoek om kennisneming af te wijzen met een beroep op de weigeringsgronden van artikel 10. Tenslotte stelt de ontvanger de verstrekker in kennis van het verbeteren, aanvullen of verwijderen of afschermen van gegevens.
Als een verzoek om kennisneming of een verzoek om verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming van politiegegevens betrekking heeft op gegevens die de verantwoordelijke heeft gekregen van een verantwoordelijke uit een ander land of openbaar lichaam, moet de ontvangende verantwoordelijke de verstrekkende verantwoordelijke daarvan in kennis stellen.
De verstrekker adviseert de ontvanger of een verzoek om kennisneming met een beroep op een van de in artikel 10, eerste lid, genoemde gronden moet worden afgewezen.
Als een verzoek vervolgens daadwerkelijk leidt tot een verbetering, aanvulling, verwijdering of afscherming dan meldt de ontvanger dat aan de verstrekker.
De aanwezigheid van een externe onafhankelijke toezichthouder vormt een essentiële waarborg voor een rechtmatige verwerking van politiegegevens. Voor dat toezicht wordt gebruik gemaakt van bestaande instanties. Voor het Europese deel van het Koninkrijk is het College bescherming persoonsgegevens de meest gerede kandidaat, met name omdat het College ook als toezichthouder is aangewezen in de (Nederlandse) Wet politiegegevens. Voor de BES eilanden is de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES de meest gerede kandidaat omdat deze Commissie ook als toezichthouder in het voorstel voor de Wet bescherming persoonsgegevens BES is aangewezen en naar verwachting ook wordt aangewezen als toezichthouder belast met het toezicht op de verwerking van politiegegevens op de BES eilanden.
Een vergelijkbare toezichthouder is er niet op Curaçao of Sint Maarten. Daarom is er voor gekozen de in oprichting verkerende Raad voor de rechtshandhaving als toezichthouder aan te wijzen. De Raad voor de rechtshandhaving wordt opgericht bij de Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving en wordt krachtens die rijkswet belast met de inspectie van diensten en instellingen die deel uitmaken van de justitiële keten in Curaçao, Sint Maarten en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daaronder valt ook de politie. Het ligt derhalve in de rede de Raad ook te belasten met het toezicht op de verwerking van politiegegevens op Curaçao en Sint Maarten. Een belangrijk bijkomend voordeel van de Raad als toezichthouder is dat de Raad in beide landen werkzaam zal zijn en dus goed zicht zal hebben op de belangrijkste verantwoordelijken die politiegegevens gaan uitwisselen. Daarnaast wordt er gestreefd naar een (gedeeltelijke) personele unie bij de samenstelling van het College bescherming persoonsgegevens en de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES en waar mogelijk ook bij de samenstelling van de Raad voor de Rechtshandhaving.
De aanwijzing van de Raad voor de rechtshandhaving, het College bescherming persoonsgegevens en de Commissie toezicht bescherming persoonsgegevens BES als bevoegde toezichthouders en het toekennen van bevoegdheden aan deze toezichthouders dient bij nationale wet of landsverordening te geschieden.
Het vijfde lid schrijft voor dat de toezichthouders ten minste over de daar opgesomde bevoegdheden moeten beschikken. Deze bevoegdheden zijn noodzakelijk voor het effectief kunnen uitoefenen van de aan het College, de Commissie en de Raad opgedragen toezichtstaak. Deze bevoegdheden moeten de toezichthouders bij nationale wet of landsverordening worden toegekend.
Het zesde lid heeft ten doel ervoor te zorgen dat betrokkenen bij het College, de Commissie en de Raad terecht kunnen met hun klachten en deze toezichthoudende autoriteiten kunnen verzoeken om op te treden. Ook zonder klacht kunnen deze toezichthoudende autoriteiten optreden. Het indienen van een verzoek schept niet de plicht om op te treden.
Artikel 19 dient ertoe het werk van de toezichthouders mogelijk te maken door de verantwoordelijke te verplichten hen toegang te geven tot de gegevens die zij nodig hebben voor het goed kunnen uitoefenen van hun toezichthoudende taak.
Artikel 20 verplicht tot een evaluatie vijf jaar na inwerkingtreding van deze onderlinge regeling teneinde het functioneren ervan te kunnen beoordelen en eventueel noodzakelijke wijzigingen te kunnen doorvoeren. Bij de evaluatie dient uiteraard ook de nationale wetgeving ter implementatie van deze regeling te worden betrokken.
Omdat een onderlinge regeling geen algemeen verbindende voorschriften kan vaststellen, is het noodzakelijk dat de landen de in deze onderlinge regeling voorziene verplichtingen en rechten implementeren in hun nationale regelgeving.
De Minister van Justitie
E.M.H. Hirsch Ballin
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
A.Th.B. Bijleveld-Schouten
De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Curaçao,
Z.A.M. Jesus-Leito
De gedeputeerde van Constitutionele Zaken van Sint Maarten,
W. Marlin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2010-11337.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.