De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
Gelet op artikel 148 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 143 van de Wet op de expertisecentra, artikel 99 van de
Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 2.5.3, tweede lid en artikel 2.5.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel
2.9, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en artikel 22 van de TNO-wet;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Naar aanleiding van de recente problemen met beleggingen bij onder meer IJslandse banken zijn per 6 april 2009 aanpassingen
doorgevoerd in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo). De Ruddo geeft beleggingsregels voor decentrale
overheden en voor de rechtspersonen met een wettelijke taak die zijn aangewezen voor risico-arm kasbeheer op grond van artikel
45, tweede of derde lid van de Comptabiliteitswet 2001. Voor OCW gaat het daarbij om de verzelfstandigde rijksmusea voor zover
deze geen gebruik maken van de mogelijkheid voor geïntegreerd middelenbeheer bij ’s Rijks Schatkist op grond van artikel 45,
eerste of derde lid, Comptabiliteitswet 2001. En voor LNV gaat het daarbij voornamelijk om keuringsdiensten c.a.
De beleggingsregels voor instellingen voor onderwijs en onderzoek zijn opgenomen in de in 2001 in het leven geroepen Regeling
beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek (BenB). Met BenB wordt voor onderwijs en onderzoek het zelfde
doel beoogd als met de Ruddo voor openbare lichamen. Omdat geen verschillen zijn beoogd tussen de Ruddo en BenB, wordt voor
zo ver van toepassing BenB weer in overeenstemming gebracht met de Ruddo.
De strekking van BenB blijft ongewijzigd. Want de regeling formuleert voor de instellingen voor onderwijs en onderzoek voorzichtige,
maatschappelijk aanvaarbare normen voor beleggen en belenen.
Wel worden de ratingeisen verhoogd van A tot AA voor de lidstaat van vestiging van de financiële onderneming waar wordt belegd
en beleend en tot AA-minus voor de financiële onderneming waarvan beleggings- en beleningsvormen voor een periode van meer
dan drie maanden worden betrokken.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt BenB te actualiseren. Met name is de verwijzing naar het declaratiestelsel geschrapt.
Maar ook is rekening gehouden met het geïntegreerd middelenbeheer: voor instellingen die daaraan deelnemen geldt BenB namelijk
niet.
Er is van afgezien kleinere subsidies voor andere instellingen op de terreinen onderwijs, onderzoek, cultuur en media, kinderopvang
en emancipatie dan bedoeld in de Ruddo en BenB onder het bereik van BenB brengen. Dit gelet op de parallelle invoering van
het kader financieel beheer rijkssubsidies, waarin centraal staan de uitgangspunten proportionaliteit, sturing op prestaties
en hoofdlijnen, uniformering en vereenvoudiging, en verantwoord vertrouwen en risico-acceptatie.
Artikelsgewijs
Artikel 3, tweede lid
Artikel 3, tweede lid beperkt de mogelijkheden voor beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek tot
de niet voor lopende betalingen benodigde middelen. Dus kunnen zij geen leningen aangaan – bijvoorbeeld voor de financiering
van toekomstige investeringen – louter met het doel de aangetrokken middelen tegen een hoger rendement uit te zetten – zolang
die leningen niet nodig zijn voor bedoelde investeringen –.
Daarbij mogen bedoelde middelen alleen worden belegd en beleend:
– in de vorm van waardepapieren waaraan een bancaire toezichthouder in de EER een solvabiliteitsratio van 0 procent heeft toegekend
– dat zijn onder meer waardepapier, zoals obligaties uitgegeven of gegarandeerd door centrale overheden en decentrale overheden,
voor zover daarmee gelijkgeschakeld, zoals door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw geborgde leningen van woningcorporaties
–;
– in vormen waarbij de hoofdsom bij opname – dus ook op de vervaldag – intact is, zoals vastrentende waarden;
– in derivaten.
Tevens mogen bedoelde middelen alleen worden belegd en beleend bij financiële ondernemingen met een vergunning, gevestigd
in een EU/EER-lidstaat met minstens een AA-rating. Uiteraard is deze eis niet van toepassing voor zo ver sprake is van waardepapieren
met een solvabiliteitsratio van 0 procent.
Bedoelde minimale landenrating hanteert ook de Nederlandse staat bij zijn tijdelijke uitzettingen.
De instellingen voor onderwijs en onderzoek moeten bij iedere transactie controleren of juiste en volledige informatie over
ratings beschikbaar is.
In verband met de mogelijkheid van verlaging van de ratings is het wenselijk afspraken te maken met de tegenpartij waarin
directe opeisbaarheid van de uitgezette middelen in die situatie wordt geregeld.
Artikel 3, derde lid
In het verlengde van artikel 3, tweede lid bepaalt artikel 3, derde lid dat beleggings- en beleningsvormen met een looptijd
tot en met drie maanden kunnen worden betrokken van financiële ondernemingen met minstens een A-rating en dat de vormen met
een langere looptijd kunnen worden betrokken van financiële ondernemingen met minstens een AA-minusrating.
De reden dat bij de ratingeisen voor financiële instellingen wordt gedifferentieerd naar looptijd is dat in de regel risico’s
toenemen naarmate uitzettingen langer uitstaan.
De instellingen voor onderwijs en onderzoek moeten bij iedere transactie controleren of juiste en volledige informatie over
ratings beschikbaar is.
In verband met de mogelijkheid van verlaging van de ratings is het wenselijk afspraken te maken met de tegenpartij waarin
directe opeisbaarheid van de uitgezette middelen in die situatie wordt geregeld.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H.A. Plasterk.