Aanwijzingsbesluit ’s-Gravenhage als nevenzittingsplaats Europees betalingsbevel

8 december 2008

De Raad voor de rechtspraak,

Gelet op de in december 2008 ontvangen verzoeken van de besturen van de rechtbanken Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Dordrecht, Groningen, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle;

Gelet op artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Voor de behandeling van zaken tot verkrijging van een executoriale titel voor de incasso van een onbetwiste geldvordering voor grensoverschrijdende incassozaken, als bedoeld in de verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (Pb EU L  399), wordt ’s-Gravenhage aangewezen als nevenzittingsplaats van de rechtbanken Alkmaar, Almelo, Amsterdam, Arnhem, Assen, Breda, Dordrecht, Groningen, Haarlem, ’s-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Middelburg, Roermond, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle.

  • 2. De aanwijzing geschiedt voor de duur van drie jaren, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit ’s-Gravenhage als nevenzittingsplaats Europees betalingsbevel.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2008

De voorzitter,

F.W.H. van den Emster.

TOELICHTING

Op 12 december 2008 treedt in werking de verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (Pb EU L 399). De verordening bevat regels voor een uniforme Europese procedure tot verkrijging van een executoriale titel voor de incasso van een onbetwiste geldvordering voor grensoverschrijdende incassozaken: Het Europese Betalingsbevel (EBB). De uitvoeringswet ter uitvoering van deze verordening is op 2 juli 2008 bij de Tweede Kamer ingediend.

Het gaat hier om een administratieve verstekprocedure. Indien tegen het uitgevaardigde EBB een verweerschrift wordt ingediend, dan eindigt daarmee de EBB-procedure als zodanig. In dat geval moet de procedure worden voortgezet volgens de gewone (nationale) regels van burgerlijk procesrecht (dus als een procedure op tegenspraak) voor de rechtbank die volgens de gewone regels inzake relatieve bevoegdheid bevoegd is, tenzij de eiser heeft aangegeven dat hij in dat geval geen voortzetting wenst.

Het dagelijks bestuur van de Vergadering van Rechtbankpresidenten, het Landelijk Overleg van Kantonrechters en het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren zijn van mening dat het de voorkeur verdient de afhandeling van EBB-zaken te concentreren bij één sector van één gerecht en wel bij de civiele sector van de rechtbank ’s-Gravenhage. In de eerste plaats omdat dit voor de aanlegger (veelal een buitenlandse partij) het meest duidelijk is. Hij hoeft zich voor de adressering niet te verdiepen in de rechtsmacht- en bevoegdheidsbepalingen noch in de Nederlandse regels inzake de rechterlijke indeling. In de tweede plaats omdat zich in EBB-zaken vraagstukken van internationaal privaatrecht voordoen die specialistische kennis vereisen. De civiele sector van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft veel ervaring met dergelijke vraagstukken. In de derde plaats gaat het om een zeer beperkt aantal zaken op jaarbasis. Het gaat om enkele tientallen, hooguit honderd zaken per jaar. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft zich bereid getoond om de EBB-zaken te behandelen bij de civiele sector een heeft de noodzakelijke voorbereidingen al getroffen.

De besturen van alle rechtbanken, uiteraard met uitzondering van dat van de rechtbank ’s-Gravenhage, hebben de Raad voor de rechtspraak verzocht om – op grond van gebrek aan voldoende gespecialiseerde zittingscapaciteit – een besluit te nemen waarbij ’s-Gravenhage wordt aangewezen als nevenzittingsplaats van alle rechtbanken (minus de rechtbank ’s-Gravenhage) voor de behandeling van – kort gezegd – EBB-zaken. Met dit besluit voldoet de Raad aan deze verzoeken.

Oorspronkelijk was het de bedoeling dat de geconcentreerde behandeling van EBB-zaken in genoemde uitvoeringswet zou worden vastgelegd. Op dit moment is wettelijke concentratie echter nog niet mogelijk omdat de Europese Commissie nog verdeeld is over de vraag of wettelijke concentratie van de EBB-zaken kan worden goedgekeurd. Het is vooralsnog niet bekend op welke termijn de Commissie met een definitief standpunt komt. In afwachting van het definitieve standpunt is het voorliggende aanwijzingsbesluit genomen.

Naar boven