Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2007, 212 pagina 7 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2007, 212 pagina 7 | Overig |
23 oktober 2007
Nr. CPP2007/552M
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Dit besluit bevat een samenvoeging en actualisering van drie eerdere besluiten over beschikbare-premieregelingen. Het betreft de volgende besluiten:
– het besluit van 28 april 2003, nr. CPP2003/308M, over beschikbare-premiestaffels;
– het besluit van 19 december 2003, nr. CPP2003/1648M, over de aanwijzing van kapitaalverzekeringen met pensioenclausule als beschikbare-premieregeling;
– het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M, over de aanwijzing van pensioenregelingen waarbij de uitkeringen in beleggingseenheden worden gedaan.
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit heb ik in onderdeel 2 de beschikbare-premiestaffels van het besluit van 28 april 2003, nr. CPP2003/308M, aangepast met het oog op de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling. Voorts heb ik de aanwijzing van kapitaalverzekeringen met pensioenclausule als pensioenregeling aangepast in verband met de Pensioenwet (onderdeel 3). In onderdeel 4 trek ik de aanwijzing van pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden in, ook weer in verband met de Pensioenwet. Bestaande regelingen gaan onder een overgangsregeling vallen.
De aanwijzingen als pensioenregeling in dit besluit vinden plaats in overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (zie artikel 19d van de Wet op de loonbelasting 1964).
Gebruikte begrippen en afkortingen
IAPW | Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet |
Intredeleeftijd | leeftijd waarop de pensioenopbouw bij de werkgever begint |
OP | ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 18 e.v. van de Wet LB |
Partijen | bij een pensioenregeling betrokken werkgever(s), werknemer(s) en pensioenverzekeraar(s) |
Pensioendatum | in de pensioenregeling opgenomen ingangsdatum van het ouderdomspensioen |
Pensioengrondslag | pensioengevend loon minus AOW-franchise |
PP | partnerpensioen als bedoeld in artikel 18 e.v. van de Wet LB |
PW | Pensioenwet |
UBLB | Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 |
Werkgever | inhoudingsplichtige in de zin van de Wet LB |
Wet LB | Wet op de loonbelasting 1964 |
Wet VPL | Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling |
Bij werkgevers en werknemers bestaat behoefte aan praktische kaders voor de toepassing van artikel 18a, derde lid, van de Wet LB. Dit besluit geeft die kaders in de vorm van staffels die partijen kunnen hanteren bij de uitvoering van de pensioenovereenkomst. Onderdeel 2.2 geeft de grondslagen voor de vaststelling van de staffels. Onderdeel 2.3 bevat de aanwijzing van regelingen die de staffels hanteren. In bijlage I zijn de staffels zelf opgenomen tezamen met de voorwaarden en aandachtspunten die bij de toepassing van de staffels van belang zijn. Nieuw hierin zijn staffels die de kaders aangeven bij toepassing van artikel 10aa, derde lid, van het UBLB (lager opbouwpercentage en lagere AOW-franchise). Onderdeel 2.4 ten slotte bevat het overgangsrecht dat voortvloeit uit de invoering van de Wet VPL.
Artikel 18a, derde lid, van de Wet LB bepaalt dat een op een beschikbare-premiestelsel gebaseerd ouderdomspensioen tijdsevenredig moet worden opgebouwd. Het stelsel moet zijn gericht op een pensioen dat na 35 jaren opbouw niet meer bedraagt dan 70 percent van het loon op dat tijdstip. Het artikel bevat verder voorschriften voor de vaststelling van de premie (vaststelling per leeftijdsklasse, de in beginsel te veronderstellen loopbaanontwikkeling en de te hanteren rekenrente en inflatie). Voor het partnerpensioen op basis van een beschikbare-premiestelsel bepaalt artikel 18b, derde lid, van de Wet LB, dat de uitgangspunten van artikel 18a, derde lid, van de Wet LB van overeenkomstige toepassing zijn.
De bepalende factoren voor een staffel zijn:
– de intredeleeftijd van de werknemer;
– de AOW-franchise;
– de toegezegde pensioensoorten;
– de verwachte loopbaanontwikkeling.
Als bij het opstellen van staffels met al deze individuele factoren rekening zou moeten worden gehouden, zouden tientallen staffels ontstaan. Dat is voor de praktijk niet werkbaar. Daarom geef ik in bijlage I van dit besluit een beperkt aantal algemeen toepasbare staffels. Deze staffels zijn gericht op een opbouw volgens het middelloonstelsel. Het voordeel hiervan is dat de staffels niet variëren met de intredeleeftijd. Voorts wordt in dat stelsel op een simpeler manier rekening gehouden met de veronderstelde loopbaanontwikkeling via het opbouwpercentage van 2,25%. De variatie in opbouw als gevolg van de AOW-franchise wordt in de staffels voorkomen door uit te gaan van een percentage van de pensioengrondslag in plaats van een percentage van het pensioengevend loon.
Ik wijs regelingen die gebruik maken van de staffels in bijlage I aan als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Het moet gaan om beschikbare-premieregelingen die in overeenstemming zijn met de in die bijlage genoemde voorwaarden en bijzonderheden. De regelingen moeten overigens voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB van de Wet LB.
Het besluit van 28 april 2003, nr. CPP2003/308M, blijft van toepassing op werknemers voor wie het overgangsrecht geldt van artikel 38d, tweede lid, artikel 38e, tweede lid, of artikel 38f, tweede lid, van de Wet LB.
Dit onderdeel betreft de fiscale behandeling van pensioenovereenkomsten die artikel 10 van de PW aanduidt als kapitaalovereenkomsten. Voorheen was de gebruikelijke aanduiding: kapitaalverzekeringen met pensioenclausule. Onderdeel 3.3 bevat de aanwijzing van deze kapitaalovereenkomsten als pensioenregeling. In bijlage II volgen de voorwaarden voor een dergelijke aanwijzing.
Indeling kapitaalovereenkomsten
In de praktijk kan onduidelijkheid bestaan over de fiscale behandeling van kapitaalovereenkomsten. Hoofdstuk IIB van de Wet LB kent geen pensioenregelingen met kapitaalovereenkomsten, maar alleen eindloonregelingen, middelloonregelingen en beschikbare-premieregelingen. Kapitaalovereenkomsten hebben gemeen met beschikbare-premieregelingen dat de te verkrijgen pensioenuitkeringen niet van tevoren vaststaan. Regelingen met kapitaalovereenkomsten voldoen evenwel niet aan de in artikel 18a, derde lid, van de Wet LB genoemde voorwaarden voor beschikbare-premieregelingen. Daarom wijs ik deze regelingen aan als pensioenregeling.
Ik wijs regelingen met een kapitaalovereenkomst aan als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Het moet gaan om pensioenregelingen die in overeenstemming zijn met de in bijlage II opgenomen voorwaarden en bijzonderheden. De regelingen moeten overigens voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB van de Wet LB.
Pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden
In het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M, heb ik aangegeven dat pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden niet voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk IIB van de Wet LB. Bij de fiscale beoordeling van een pensioenregeling dienen de rechten uitgedrukt in euro’s het uitgangspunt te zijn. De pensioenuitkeringen moeten ook na de pensioeningangsdatum aan de grenzen van artikel 18a tot en met artikel 18h van de Wet LB worden getoetst. Daarbij zijn andere overschrijdingen dan die zijn genoemd in artikel 18d van de Wet LB niet toegestaan.
In hetzelfde besluit heb ik de genoemde regelingen tijdelijk aangewezen als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Ik heb daarbij meegedeeld dat ik mijn beleid zou bezien bij de invoering van de Pensioenwet. Artikel 11 van de PW bepaalt dat de uitkering in het kader van een pensioenovereenkomst wordt vastgesteld in een wettig Nederlands betaalmiddel. Er bestaat daarom aanleiding om het beleid te herzien.
Deze beleidsherziening geldt ook voor pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden die niet onder de PW vallen. Reden hiervoor is de hierboven vermelde strijdigheid van deze regelingen met de wettelijke bepalingen in de loonbelasting. Daarnaast is een gelijke fiscale behandeling gewenst van alle pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden.
Onderdeel 4.2 bevat de intrekking van de aanwijzing van de genoemde regelingen. In onderdeel 4.3 heb ik overgangsrecht opgenomen voor een ordentelijke fiscale afwikkeling van de thans nog aangewezen regelingen.
In overeenstemming met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid trek ik de aanwijzing in van pensioenregelingen met uitkeringen in beleggingseenheden als pensioenregeling in de zin van de Wet LB. Ik verbind aan deze intrekking het volgende overgangsrecht.
Artikel 12, eerste lid, van de IAPW, bepaalt dat artikel 11 van de PW slechts geldt voor pensioenaanspraken die worden verworven na de inwerkingtreding van laatstgenoemd artikel. Artikel 11 van de PW treedt in werking op 1 januari 2008. Het besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M, blijft daarom tot die datum van kracht. Uitkeringen die berusten op aanspraken die zijn verworven vóór 2008 kunnen worden gedaan in beleggingseenheden. Voor zover van toepassing blijven voor deze aanspraken en uitkeringen de voorwaarden gelden van het genoemde besluit, ook na 1 januari 2008. Alle uitkeringen die berusten op aanspraken die op of na 1 januari 2008 worden verworven, moeten worden gedaan in euro’s. De aanspraken zijn anders niet vrijgesteld op basis van Hoofdstuk IIB van de Wet LB.
Partijen kunnen er voor kiezen om op of na 1 januari 2008 de vóór die datum verworven aanspraken in beleggingseenheden geheel of gedeeltelijk om te zetten in aanspraken op uitkeringen in euro’s. Deze keuze is onherroepelijk. Het omzetten van aanspraken op uitkeringen in euro’s in aanspraken op uitkeringen in beleggingseenheden is naar mijn oordeel met ingang van 1 januari 2008 in strijd met artikel 11 van de PW. Voorts zal een dergelijke omzetting leiden tot toepassing van artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB. De gehele pensioenaanspraak wordt belast omdat het pensioen niet meer voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk IIB van de Wet LB. Zie ook onderdeel 4.1, eerste alinea.
De hierna volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit. Deze intrekking geldt met inachtneming van het overgangsrecht van onderdelen 2.4 en 4.3.
– besluit van 28 april 2003, nr. CPP2003/308M;
– besluit van 19 december 2003, nr. CPP2003/1648M.
Het volgende besluit wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2008:
– besluit van 1 maart 2004, nr. CPP2003/2813M.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 23 oktober 2007.
De Staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst, J. Thunnissen.
Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 2.3
Staffels met uitgangspunten, toelichting, voorwaarden en bijzonderheden
Leeftijdsklassen tot 65 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 2,25% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 5,2 | 6,3 | 7,2 | 7,6 |
20 tot en met 24 | 5,9 | 7,2 | 8,2 | 9,0 |
25 tot en met 29 | 7,2 | 8,8 | 9,9 | 10,8 |
30 tot en met 34 | 8,8 | 10,7 | 12,0 | 12,7 |
35 tot en met 39 | 10,8 | 13,0 | 14,4 | 15,2 |
40 tot en met 44 | 13,1 | 15,9 | 17,5 | 18,3 |
45 tot en met 49 | 16,1 | 19,5 | 21,1 | 22,1 |
50 tot en met 54 | 19,7 | 24,0 | 25,6 | 26,6 |
55 tot en met 59 | 24,4 | 29,7 | 31,0 | 32,0 |
60 tot en met 64 | 30,5 | 37,2 | 37,9 | 38,3 |
Leeftijdsklassen tot 65 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 2,05% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 4,7 | 5,7 | 6,6 | 6,9 |
20 tot en met 24 | 5,4 | 6,6 | 7,5 | 8,2 |
25 tot en met 29 | 6,6 | 8,0 | 9,0 | 9,9 |
30 tot en met 34 | 8,0 | 9,7 | 10,9 | 11,6 |
35 tot en met 39 | 9,8 | 11,9 | 13,2 | 13,9 |
40 tot en met 44 | 12,0 | 14,5 | 15,9 | 16,7 |
45 tot en met 49 | 14,6 | 17,8 | 19,2 | 20,1 |
50 tot en met 54 | 18,0 | 21,8 | 23,3 | 24,3 |
55 tot en met 59 | 22,3 | 27,1 | 28,3 | 29,1 |
60 tot en met 64 | 27,8 | 33,9 | 34,5 | 34,9 |
Leeftijdsklassen tot 65 jaar | Percentage van de pensioengrondslag (opbouw gericht op 2,15% per dienstjaar bij middelloonstelsel) | |||
---|---|---|---|---|
OP | OP en uitgesteld opgebouwd PP | OP en direct ingaand opgebouwd PP | OP en direct ingaand bereikbaar PP | |
15 tot en met 19 | 5,0 | 6,0 | 6,9 | 7,3 |
20 tot en met 24 | 5,7 | 6,9 | 7,9 | 8,6 |
25 tot en met 29 | 6,9 | 8,4 | 9,5 | 10,4 |
30 tot en met 34 | 8,4 | 10,2 | 11,4 | 12,2 |
35 tot en met 39 | 10,3 | 12,5 | 13,8 | 14,5 |
40 tot en met 44 | 12,6 | 15,2 | 16,7 | 17,5 |
45 tot en met 49 | 15,3 | 18,6 | 20,2 | 21,1 |
50 tot en met 54 | 18,9 | 22,9 | 24,4 | 25,5 |
55 tot en met 59 | 23,3 | 28,4 | 29,7 | 30,6 |
60 tot en met 64 | 29,2 | 35,6 | 36,2 | 36,6 |
Bij de staffels gelden de volgende uitgangspunten:
a. De staffels gelden voor beschikbare premies voor de opbouw van aanspraken op ouderdomspensioen en eventueel PP (circa 70% van het OP). In de percentages is een opslag begrepen voor kosten en voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
b. De staffels zijn gebaseerd op een maximale opbouw van ouderdomspensioen volgens het middelloonstelsel. De staffels van tabel 1 zijn dan ook gericht op de voor een middelloonregeling geldende maximale opbouw van 2,25% per dienstjaar. Deze staffels zijn daarmee gericht op een opbouw gedurende 35 jaar die leidt tot een pensioen dat vergelijkbaar is met een pensioen op basis van het eindloonstelsel. Laatstgenoemd pensioen bedraagt na 35 jaar opbouw maximaal 70% van het eindloon.
c. Tabellen 2 en 3 zijn recht evenredig afgeleid uit tabel 1 waarbij rekening is gehouden met afrondingsverschillen. Deze tabellen zijn van toepassing als partijen gebruik maken van artikel 10aa van het UBLB. Tabel 2 geldt bij een opbouw op basis van 2,05% middelloon en tabel 3 bij een opbouw op basis van 2,15% middelloon. Beide opbouwpercentages zijn gebaseerd op artikel 10aa van het UBLB.
d. De bij tabel 1 te hanteren pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend loon minus ten minste de minimale franchise van 10/7 × de AOW-uitkering voor een gehuwde. Voor de tabellen 2 en 3 is de te hanteren grondslag gelijk aan het pensioengevend loon verminderd met ten minste de franchisebedragen genoemd in artikel 10aa van het UBLB. Bij de vaststelling van de premies in de drie laatste kolommen van de staffels is rekening gehouden met de omstandigheid dat voor partnerpensioen een lagere franchise geldt dan voor ouderdomspensioen. Dit vloeit voort uit het feit dat het partnerpensioen is uitgedrukt in een percentage van 70% van het ouderdomspensioen.
e. De premies zijn uitgedrukt in percentages van de pensioengrondslag.
f. De staffels gaan uit van een mannelijke werknemer met een vrouwelijke partner die 3 jaar jonger is.
g. De gehanteerde overlevingstafel is: GBM/GBV 2000/2005. De leeftijdscorrecties zijn: werknemer -5 en partner -6.
h. De rekenrente is 4%.
i. De gehanteerde kostenopslag is 10% (factor: 1,1).
j. De opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bedraagt 8% (factor 100/92).
k. De intredeleeftijd is bij toepassing van de staffels niet van belang.
l. De premies voor de klasse van 15 tot en met 19 jaar zijn gebaseerd op een leeftijd van 18 jaar, dit in afwijking van het wettelijk uitgangspunt van artikel 18a, derde lid, onderdeel a, van de Wet LB. Dat voorschrift gaat uit van de gemiddelde leeftijd in elke klasse. De afwijking vloeit voort uit het feit dat een toetredingsleeftijd tot een pensioenregeling in de praktijk veelal minimaal 18 jaar is.
3. Toelichting op het gebruik van de staffels
a. De eerste kolom met premiepercentages (kolom: OP) geldt als de werkgever aan de werknemer uitsluitend een ouderdomspensioen heeft toegezegd.
b. De tweede kolom met premiepercentages (kolom: OP en uitgesteld opgebouwd PP) geldt als de werkgever aan de werknemer een ouderdomspensioen heeft toegezegd tezamen met een uitgesteld, tijdsevenredig opgebouwd partnerpensioen. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het tijdsevenredig opgebouwde ouderdomspensioen. ‘Uitgesteld’ betekent in dit verband dat de uitkeringen van het partnerpensioen ingaan na het overlijden van de werknemer op of na de pensioendatum.
c. De derde kolom met premiepercentages (kolom: OP en direct ingaand opgebouwd PP) geldt als de werkgever aan de werknemer een ouderdomspensioen heeft toegezegd tezamen met een direct ingaand, tijdsevenredig opgebouwd partnerpensioen ter grootte van 70% van dat ouderdomspensioen. ‘Direct ingaand’ betekent in dit verband dat de uitkeringen van het partnerpensioen ingaan na het overlijden van de werknemer, ongeacht op welk moment dat plaatsvindt.
d. De laatste kolom met premiepercentages (kolom: OP en direct ingaand bereikbaar PP) geldt als de werkgever aan de werknemer een ouderdomspensioen heeft toegezegd tezamen met een direct ingaand, op de pensioendatum bereikbaar partnerpensioen. In dit geval zal een deel van het partnerpensioen op risicobasis verzekerd moeten zijn voor het geval dat de werknemer overlijdt vóór de pensioendatum. Partijen kunnen deze staffel niet gebruiken bij werknemers voor wie geen partnerpensioen op risicobasis is verzekerd.
4. Voorwaarden en bijzonderheden
a. Collectief en individueel
De staffels zijn collectief en individueel toepasbaar.
b. Incidentele beloning
Als de AOW-franchise geheel is verwerkt bij de berekening van de pensioengrondslag uit het structurele loon, kunnen partijen de premiepercentages rechtstreeks toepassen op incidentele beloningen. Bij een gedeeltelijke verwerking van de franchise dient men het nog niet in aanmerking genomen deel hiervan te verrekenen bij de pensioenopbouw over het incidentele loon.
c. Op risicobasis verzekerd partnerpensioen
Partijen kunnen de beschikbare premies uit kolom 4 (OP en direct ingaand bereikbaar PP) alleen hanteren als de pensioenverzekeraar de premies voor de risicoverzekering daadwerkelijk onttrekt aan de ontvangen premie of aan de beleggingswaarde van de pensioenverzekering. Op deze wijze wordt voorkómen dat deze premies ten onrechte worden gebruikt voor opbouw van het ouderdomspensioen. Immers, alleen een opgebouwd partnerpensioen is beschikbaar voor een eventuele ruil voor ouderdomspensioen.
d. Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
In de premies uit de staffels is een opslag verwerkt voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid (zie onderdeel 2, punt j, van deze bijlage). Dit is gebeurd door de premies te vermenigvuldigen met 100/92. Partijen mogen deze opslag alleen hanteren als de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk is toegekend en verzekerd. De pensioenverzekeraar moet de premies voor de verzekering van premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk onttrekken aan de ontvangen premie of aan de beleggingswaarde van de pensioenverzekering. Partijen kunnen de opslag dan ook niet aanwenden voor een hoger ouderdoms- of partnerpensioen.
e. Arbeidsongeschiktheids- en nabestaandenoverbruggingspensioen
Partijen kunnen de premies uit de staffels verhogen met premies voor een arbeidsongeschiktheidspensioen of een nabestaandenoverbruggingspensioen. Uiteraard moeten zij deze risico’s dan ook daadwerkelijk voor die premies verzekeren. Ook deze risicopremies kunnen partijen niet aanwenden voor hogere aanspraken op ouderdoms- of partnerpensioen.
f. Kostenopslag
Zoals aangegeven in de uitgangspunten in onderdeel 2, punt i, van deze bijlage, is de veronderstelde kostenopslag voor de pensioenregeling 10%. Deze kostenopslag is in de premiepercentages verwerkt. Ook als de pensioenverzekeraar een andere kostenopslag hanteert, mogen de staffels ongewijzigd worden gebruikt. Als de werkgever de kosten geheel of gedeeltelijk anders betaalt dan via de beschikbare premies, moeten partijen de percentages uit de staffels dienovereenkomstig aanpassen.
g. Gelijkblijvende premie(percentage)s
Bij een beschikbare-premieregeling mag de premie voor alle werknemers worden uitgedrukt in een vast bedrag of een vast percentage van de pensioengrondslag. Hierbij mogen partijen voor de beoordeling van het vaste bedrag of het vaste percentage uitgaan van de premie voor de leeftijdsklasse 20- tot en met 24-jarigen. Als de jongste werknemer 25 jaar of ouder is, is de premie ten hoogste gelijk aan de premie voor de leeftijdsklasse waartoe de jongste werknemer behoort.
h. Overlevingstafels
De berekening van de staffels is gebaseerd op de recent gepubliceerde overlevingstafels GBM/GBV 2000/2005 met leeftijdsverlagingen van 5 jaar voor mannen en 6 jaar voor vrouwen. Partijen mogen deze staffels hanteren als de pensioenverzekeraar een levensverzekeringsmaatschappij is die binnen de pensioenverzekering uitgaat van individuele tarieven. Met individueel tarief wordt hier bedoeld: het tarief dat de verzekeraar in individuele gevallen hanteert. Als de pensioenverzekeraar en de werkgever na onderhandelingen een collectief tarief zijn overeengekomen waarbij men uitgaat van lichtere sterftegrondslagen, moet de werkgever de beschikbare-premiepercentages dienovereenkomstig verlagen.
i. Leeftijd
Pensioen wordt tijdsevenredig opgebouwd. Partijen mogen voor de opbouw in een maand en voor de premie over (een deel van) die maand uitgaan van de leeftijd van de werknemer aan het einde van de maand.
j. Inhaal van niet-gebruikte premieruimte
Een pensioenregeling kan de mogelijkheid bieden om de in een jaar niet gebruikte beschikbare-premieruimte in een later jaar in te halen. De niet gebruikte premieruimte moet dan in euro’s worden vastgesteld. Werkgever en werknemer mogen die premie in enig later jaar alsnog storten. De werknemer mist dan het rendement over de inhaalpremie dat in de tussenliggende jaren had kunnen worden behaald. Daarom mogen partijen de inhaalpremie vermenigvuldigen met een samengestelde intrestfactor van 1,04 voor elk jaar gelegen tussen het einde van het in te halen jaar en de aanvang van het jaar waarin de inhaal plaatsvindt. De Belastingdienst heeft voor de inhaal van niet-gebruikte premieruimte een handreiking op zijn site gepubliceerd. Zie www.belastingdienstpensioensite.nl.
k. Eigen beheer
De staffels zijn niet of niet zonder meer toepasbaar als het pensioen geheel of gedeeltelijk is verzekerd bij een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet LB (eigen beheer). In dat geval geldt immers artikel 10c van het UBLB. Dat artikel geeft bijzondere regels voor onder meer het partnerpensioen. Daarnaast kan bij eigen beheer de kostenopslag lager zijn. Ook kan de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid lager zijn of ontbreken. Partijen moeten in die gevallen de premies bijstellen.
l. Lager ambitieniveau
Als partijen in de pensioenregeling lagere ambitieniveaus zijn overeengekomen dan de fiscale maxima die gelden voor middelloonregelingen moeten zij de premiepercentages uit de staffels evenredig daarmee verlagen.
Aanwijzing als bedoeld in onderdeel 3.3
a. Pensioenwet
De pensioenregeling is een kapitaalovereenkomst in de zin van artikel 10 van de PW. De regeling kent daartoe een bepaling waaruit blijkt dat het te verzekeren kapitaal de pensioentoezegging is. De pensioenpremie wordt bepaald door het verzekerde kapitaal. Op de pensioendatum koopt de pensioengerechtigde met het kapitaal pensioenuitkeringen aan.
b. Te verzekeren pensioenkapitaal
1. Het verzekerde pensioenkapitaal op de pensioendatum is ten hoogste gebaseerd op een kapitaal dat nodig is voor een in 35 jaar op te bouwen ouderdomspensioen van 70% van het eindloon (inclusief inbouw van de AOW). Bij de berekening van het pensioenkapitaal gaan partijen ten hoogste uit van een pensioen op basis van het pensioengevend loon van het desbetreffende jaar. Als het kapitaal wordt verhoogd als gevolg van salarisverhogingen komt dit tot uiting in toekomstige premies. In afwijking van de uitgangspunten van 18a, derde lid, van de Wet LB sluit de opbouw derhalve aan bij de feitelijke loopbaanontwikkeling.
2. Partijen gaan voor de berekening van het benodigde kapitaal uit van niet geïndexeerde pensioenuitkeringen.
3. Partijen rekenen met een tarief op basis van een nettorendement na pensioeningangsdatum van ten minste 4%.
4. Partijen houden rekening met de bijgeschreven winstdeling. Het inbouwen van het winstrecht kan ertoe leiden dat een premieverlaging nodig is. De premie kan daarbij dalen tot nihil.
5. Een premieverlaging kan achterwege blijven als partijen voldoen aan de volgende twee voorwaarden:
– In de regeling heeft men de bepaling opgenomen dat partijen de overwaarde op de pensioeningangsdatum zo veel mogelijk zullen aanwenden voor indexatie van het uit te keren pensioen.
– Het verzekerde kapitaal is inclusief de reeds bijgeschreven winstdeling niet hoger dan het kapitaal dat nodig is voor een fiscaal maximaal geïndexeerd pensioen. Hiertoe zullen partijen het kapitaal jaarlijks moeten toetsen. Uitgangspunt voor deze toetsing zijn de tarieven van de verzekeraar op de beoordelingsdatum. Om grote schommelingen bij deze toetsing te voorkomen mogen partijen hierbij een marktrente hanteren van maximaal 6% en een indexatie van maximaal 3%. Als uit de jaarlijkse berekening blijkt dat het kapitaal inclusief de reeds bijgeschreven winstdeling hoger is dan overeenstemt met de berekende koopsom, moeten partijen het verzekerde kapitaal verlagen. Dit kan betekenen dat men in dat geval ook de premie moet verlagen. De Belastingdienst heeft op zijn site een voorbeeld gepubliceerd van deze toetsing voor een aantal opeenvolgende jaren. Zie www.belastingdienstpensioensite.nl.
6 Als op de pensioendatum ondanks de indexatie en/of de verlaging van de premies een overwaarde in de verzekering aanwezig is, wordt het meerdere uitgekeerd in een uitkering ineens op de voet van artikel 18a, negende lid, van de Wet LB.
c. Gelijkblijvende premies
1. Partijen mogen afwijken van het wettelijke uitgangspunt van artikel 18a, derde lid, van de Wet LB dat sprake moet zijn van leeftijdsafhankelijke premies. Er mogen gelijkblijvende premies worden overeengekomen.
2. Partijen mogen voor de berekening van de gelijkblijvende premie in de opbouwfase uitgaan van het geldende tarief voor kapitaalverzekeringen.
d. Partnerpensioen op opbouwbasis
Partijen kunnen naast de opbouw van een ouderdomspensioen ook de opbouw van een partnerpensioen zijn overeengekomen. Zij kunnen in dat geval het beoogde pensioenkapitaal op de pensioeningangsdatum mede baseren op een in 35 jaar op te bouwen partnerpensioen van 49% van het eindloon (inclusief inbouw van de AOW).
e. Partnerpensioen op risicobasis
Bij de berekening van het kapitaal dat nodig is voor het partnerpensioen bij overlijden van de werknemer vóór de pensioendatum mogen partijen afwijken van de in onderdeel b opgenomen voorschriften. Zij mogen dan het te verzekeren kapitaal bij overlijden vóór de pensioendatum berekenen op basis van de markttarieven voor een direct ingaand, levenslang, vast nageïndexeerd partnerpensioen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2007-212-p7-SC82774.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.