Subsidieregeling Smart Mix

Regeling van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 maart 2006, nr. WJZ 6020348, houdende regels met betrekking tot subsidieverlening in het kader van het Smart Mix-programma (Subsidieregeling Smart Mix)

De Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies, artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies en artikel 19 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. NWO: de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;

b. Smart Mix-programma: het in de bijlage van deze regeling opgenomen gezamenlijke subsidieprogramma van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. toepasser: een potentiële gebruiker dan wel afnemer van kennis, gevestigd in Nederland dan wel, mits de waardecreatie van het programma waaraan de toepasser deelneemt Nederland ten goede komt, gevestigd in het buitenland;

d. consortium: een samenwerkingsverband bestaande uit één of meer kennisinstellingen als bedoeld in het Smart Mix-programma en één of meer toepassers;

e. programma: een onderzoeksvoorstel dat past binnen het Smart Mix-programma.

Artikel 2

1. De Minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO verstrekken gezamenlijk overeenkomstig het Smart Mix-programma op aanvraag subsidie aan een consortium dat voor eigen rekening en risico een programma uitvoert.

2. Indien de aanvragers deelnemers zijn aan een consortium dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt de subsidie verstrekt aan de deelnemers gezamenlijk, die voor gezamenlijke rekening en risico een programma uitvoeren en betaald aan de penvoerder van het consortium die als indiener van de aanvraag om subsidie is opgetreden.

3. De aanvraag wordt geadresseerd aan het in het Smart Mix-programma genoemde Smart Mix-secretariaat.

Artikel 3

1. De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten.

2. Indien de subsidie wordt verstrekt aan een consortium waarin één of meer ondernemingen deelnemen wordt het subsidiebedrag als volgt berekend:

a. 75 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op onderzoek dat is gericht op de uitbreiding van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen;

b. 50 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

c. 25 procent van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op onderzoek dat is gericht op het omzetten van de resultaten van het onder b genoemde onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten.

3. Indien de kosten betrekking hebben op een combinatie van de kosten, bedoeld in het tweede lid, dan bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van deze percentages. Dit gewogen gemiddelde kan echter niet leiden tot een subsidie van meer dan 60 procent van de subsidiabele kosten.

4. Indien de kosten enkel betrekking hebben op onderzoek als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a, dan wordt het percentage, genoemd in het tweede lid, onder a, verlaagd met 15 procentpunten.

5. De subsidiabele kosten worden berekend overeenkomstig paragraaf 4.3.3 van het Smart Mix-programma.

Artikel 4

1. Indien artikel 3, tweede lid, van toepassing is en voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door een bestuursorgaan subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan de in artikel 3, tweede en derde lid, genoemde percentages.

2. Indien artikel 3, tweede lid, van toepassing is en voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, worden de percentages voor onderzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, verhoogd met 25 procentpunten, met dien verstande dat slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie op grond van deze regeling niet meer bedraagt dan 60 procent van de subsidiabele kosten.

3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde verstrekte subsidie geldmiddelen betreffen die een minister onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de exploitatie- en investeringskosten van een kennisinstelling als bedoeld in het Smart Mix-programma.

Artikel 5

1. Er is een Adviescommissie Smart Mix, die tot taak heeft de Minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO te adviseren over de besluitvorming betreffende subsidieverlening overeenkomstig het Smart Mix-programma en deze op verzoek alle daartoe benodigde inlichtingen te verstrekken of inzage te geven in zakelijke bescheiden.

2. De samenstelling en benoeming van de Adviescommissie Smart Mix geschiedt overeenkomstig paragraaf 3.2.3 van het Smart Mix-programma.

Artikel 6

1. Het subsidieplafond wordt jaarlijks vastgesteld en in de Staatscourant bekendgemaakt door de Minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO. Daarbij kunnen afzonderlijke deelplafonds vastgesteld worden voor bepaalde categorieën aanvragers en voor bepaalde categorieën programma’s.

2. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies in 2007 is € 98 800 000.

Artikel 7

Aanvragen voor subsidie worden gedaan overeenkomstig paragraaf 4 van het Smart Mix-programma.

Artikel 8

Voorschotverstrekking geschiedt overeenkomstig paragraaf 4.3 van het Smart Mix-programma.

Artikel 9

1. Subsidie-ontvangers zijn gehouden aan de verplichtingen genoemd in paragraaf 5 van het Smart Mix-programma.

2. De Minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO kunnen bij de subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Smart Mix.

Den Haag, 17 maart 2006.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Bijlage

Smart Mix-Programma

1. Inleiding

Het Smart Mix-programma is een strategische inzet van € 100 mln uit de extra middelen voor de kenniseconomie. Deze middelen worden als breekijzer ingezet om in samenhang en balans twee knelpunten in de Nederlandse kenniseconomie aan te pakken: het versterken van focus en massa in het excellente wetenschappelijk onderzoek en de kennisparadox. De kennisparadox wordt aangepakt door het vitaliseren van samenwerking tussen bedrijfsleven en kennisinfrastructuur op voor Nederland cruciale terreinen in combinatie met het versterken van excellente onderzoeksgroepen. Het Smart Mix-programma onderscheidt zich van bestaande instrumenten door de beoogde focus en massa in excellent onderzoek in combinatie met de wisselwerking en samenspel in een breed deel van de kennisketen. Op basis van de vraag van bedrijfsleven en/of maatschappelijke organisaties in ons land, wordt in dynamische netwerken excellent wetenschappelijk en/of technologisch onderzoek uitgevoerd. Het accent van een uit het Smart Mix-programma gesubsidieerd programma kan variëren van sterk op wetenschappelijk onderzoek gericht tot sterk op wisselwerking gericht en alle varianten daartussen. Over het geheel van de inzet van de middelen voor het Smart Mix-programma moeten de beide doelstellingen gelijkelijk worden gehonoreerd. Ieder programma wordt uitgevoerd door consortia van bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Met het accent van een programma zal ook de samenstelling van de indienende consortia sterk verschillen. De subsidie uit het Smart Mix-programma is bedoeld als programmafinanciering en niet bestemd voor instituutsfinanciering. Het gehele scala aan wetenschappelijke disciplines kan in de programma’s gesubsidieerd uit het Smart Mix-programma aan bod komen.

De Ministers van Economische Zaken en Onderwijs Cultuur en Wetenschap geven gezamenlijk invulling aan het Smart Mix-programma.

Het Smart Mix-programma is bedoeld voor brede consortia van toepassers, gebruikers van de gegenereerde kennis (bedrijven, maatschappelijke organisaties) samen met kennisinstellingen (universiteiten, onderzoeksinstituten, technologische instituten en HBO-instellingen).

2. Doel

Het Smart Mix-programma heeft twee gerelateerde doelen, het creëren van maatschappelijke en economische waarde (valorisatie) in de brede betekenis van het begrip en het versterken van focus en massa in wetenschappelijk excellent onderzoek. Over het geheel van het Smart Mix-programma zullen beide doelstellingen in de loop der jaren met elkaar in balans moeten zijn, zowel in aandacht als ook financieel. Daarop zal ook tussentijds worden getoetst. De doelstellingen zijn vertaald in de beoordelingscriteria. Ingeval de weging van de beoordelingscriteria (doelstellingen) anders dient komen te liggen, zal het Smart Mix-programma hierop worden aangepast, zodat de Adviescommissie Smart Mix deze weging kan hanteren.

Het instrument Smart Mix verenigt de doelstellingen door hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek van voldoende focus en massa te combineren met een intensieve wisselwerking met een breed deel van de kennisketen. Cruciaal hiervoor is een goede uitwerking van de expliciet benoemde maatschappelijke en economische meerwaarde, een heldere definitie van de daarvoor benodigde unieke kennis en een goede samenwerking tussen bedrijven en/of maatschappelijke organisaties en publieke kennisinstellingen, gericht op het bundelen van kennis. Het Smart Mix-programma levert een bijdrage aan de zwaartepuntsvorming in de Nederlandse kennisinfrastructuur door het toekennen van programma’s die een substantiële extra inspanning op het betreffende gebied boven de huidige inspanning beogen (noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van het terrein). De waardecreatie vindt hoofdzakelijk plaats in Nederland.

Waar relevant besteden de programmavoorstellen ook aandacht aan de internationale dimensie (o.a. Europese onderzoeksruimte, Europese netwerken, European Technology Platforms). Vanwege de gewenste massa wordt gedacht aan toekenningen voor programmavoorstellen van een omvang, afhankelijk van het wetenschapsgebied, van EUR 3 à 10 miljoen per jaar, gedurende een periode van 4 tot 8 jaar.

3. Beoordelingsprocedure

3.1. Beoordelingscriteria

De programmavoorstellen voor het Smart Mix-programma worden beoordeeld op twee centrale criteria: focus en massa in excellent wetenschappelijk onderzoek en waardecreatie. Een programmavoorstel moet op beide criteria goed scoren, maar de nadruk kan uiteenlopen van grotendeels gericht op wetenschappelijke kennisversterking tot grotendeels gericht op toepassing van kennis ten behoeve van bedrijvigheid of maatschappelijke vraagstukken.

3.1.1. Focus en massa in wetenschappelijke excellentie

Ten aanzien van dit criterium blijkt uit het voorstel voor het programma het volgende:

– Het voorstel voor een programma is van excellente wetenschappelijke kwaliteit en steunt op de bewezen expertise van de betrokken onderzoekers.

– Het programma draagt bij tot focus en massa in het onderzoek en versterking van de Nederlandse positie op het betreffende gebied.

– De indieners hebben aangetoond excellent en grensverleggend onderzoek te kunnen verrichten.

– Het betreft onderzoeksgroepen die internationaal tot de top gerekend kunnen worden.

– Het betreft vitale groepen met een veelbelovend potentieel voor de langere termijn.

3.1.2. Maatschappelijke en economische waardecreatie

Ten aanzien van dit criterium blijkt uit het voorstel voor het programma het volgende:

– Het programmavoorstel moet een duidelijk perspectief op maatschappelijke waardecreatie bieden. Het kan hier economische waardecreatie betreffen of bijdragen aan oplossingen van vragen op het gebied van cultuur of maatschappij, het verhogen van het welzijn of het verlagen van publieke kosten. In het licht van de vraagstelling bestrijken de programmavoorstellen een zo groot mogelijk deel van de onderzoeks- en innovatieketen (fundamenteel onderzoek, toepassingsgericht onderzoek, preconcurrentiële ontwikkeling).

– Het programmavoorstel bevat een concreet uitgewerkt plan voor de doorwerking naar de markt en/of maatschappij. In het plan blijkt dit doordat:

– de beoogde waardecreatie helder is en gekwantificeerd;

– de benodigde kennisgebieden zijn geëxpliciteerd;

– wordt aangegeven hoe wordt gegarandeerd dat de beoogde waardecreatie blijvend zal zijn.

– Het programmavoorstel wordt uitgevoerd door een breed consortium van kennisinstellingen (universiteiten, onderzoeksinstituten, technologische instituten en HBO-instellingen) en toepassers van kennis en gebruikers van de gegenereerde kennis (bedrijven, maatschappelijke organisaties) in een voor het doel van het programma relevante samenstelling. De spelers in de waardecreatieketen moeten goed zijn gedefinieerd en de relevante partijen zijn betrokken.

– Het consortium moet aantonen over een goed organisatorisch vermogen te beschikken.

– De betrokken organisaties en instellingen zijn bereid een eigen (financiële en of in natura) bijdrage te leveren zoals nader toegelicht in paragraaf 4.3 (‘Wat kan wel en niet aangevraagd worden’).

3.1.3. Nadere toelichting op het begrip waardecreatie

De programma’s van de consortia zijn gericht op waardecreatie. Hierbij wordt naast economische waardecreatie uitdrukkelijk ook aan andere vormen van waardecreatie gedacht die hier sociaal-maatschappelijke en culturele waardecreatie genoemd worden. Hieronder wordt voor beide vormen een nadere uitwerking gegeven van aspecten die hierbij een rol spelen.

Economische waardecreatie

Uitgangspunt is dat vooral wordt ingezet op economisch kansrijke gebieden en potentiële sterktes in de economie waarmee Nederland kan uitblinken. Hierbij kan gedacht worden aan het perspectief op nieuwe producten, diensten of processen, de omzet (inclusief export) die daarmee te verwachten is en de toegevoegde waarde hiervan. De betrokken organisaties beschikken in deze over een ‘track record’ en hebben financieel gezien en qua management het vermogen om die perspectieven waar te maken. Bij presentatie van het programmavoorstel kan worden ingegaan op de volgende punten:

– Wat is de specifieke aard van de programmadoelstelling voor de directe gebruikers en de Nederlandse samenleving als geheel? Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe producten, diensten of productieprocessen.

– Wat zijn de huidige omzet en marktposities van Nederlandse bedrijven op de relevante markten?

– Welke groei in termen van omzet en winst kunnen Nederlandse ondernemingen op het betreffende gebied op de langere termijn behalen?

– Hoe versterkt het de positie van Nederlandse ondernemingen en instellingen op de wereldmarkt?

– Staat de wijze van bescherming van kennis optimaal ten dienste van het competitieve gebruik ervan?

– De wijze waarop de kennisdisseminatie zal plaatsvinden.

– De feitelijke toepassing van de ontwikkelde kennis en het absorptievermogen van de toepassers.

Sociaal-maatschappelijke en culturele waardecreatie

Hierbij kan gedacht worden aan oplossingen van vooral maatschappelijke vraagstukken, bijvoorbeeld duurzaamheid, veiligheid, lichamelijke of geestelijke gezondheid, het culturele erfgoed of efficiëntieverbetering in het bereiken van publieke doelen. Het maatschappelijk doel staat dus voorop. Bij presentatie van het programmavoorstel kan ingegaan worden op de volgende punten:

– Wat is de specifieke aard van de programmadoelstelling voor de directe toepassers en de Nederlandse samenleving als geheel?

– Wat is de huidige Nederlandse positie?

– Welke gekwantificeerde groei/ontwikkeling wordt voor het betreffende gebied op de langere termijn beoogd?

– Staat de wijze van bescherming van kennis optimaal ten dienste van het gebruik ervan?

– Versterkt het programma de positie van Nederlandse consortiumpartners ten opzichte van het buitenland?

– De wijze waarop de kennisdisseminatie zal plaats vinden.

– De feitelijke toepassing van de ontwikkelde kennis en het adsorptievermogen van de toepassers.

3.2. Selectieprocedure van ingediende programmavoorstellen

Bekendmaking van het instrument gebeurt behalve in de Staatscourant via het Smart Mix-secretariaat, gevormd door NWO en SenterNovem. Het Smart Mix-secretariaat organiseert daartoe ondermeer een aantal informatiebijeenkomsten waarbij het instrument gepresenteerd wordt en de aanwezigen de gelegenheid krijgen vragen te stellen.

De beschikbare middelen worden weggezet in minimaal één jaarlijkse toekenningsronde. Het jaarlijks beschikbare budget (het subsidieplafond) zal vooraf door de uitvoerders van de Smart Mix in de Staatscourant bekendgemaakt worden.

De programmavoorstellen worden behandeld door het Smart Mix-secretariaat en de Adviescommissie Smart Mix, die breed is samengesteld en over de voorstellen advies uitbrengt.

Het Smart Mix-programma kent een selectieprocedure die in twee stappen verloopt. Hiervoor is gekozen om de administratieve belasting voor consortia zo veel mogelijk te beperken. De onderlinge vergelijking van de initiatieven vindt plaats op basis van de beoordelingscriteria uit de vorige paragraaf (focus en massa in wetenschappelijke excellentie en maatschappelijke en economische waardecreatie) en een prioritering van de initiatieven.

3.2.1. Vooraanmelding

Voor het Smart Mix-programma is het indienen van een vooraanmelding als eerste stap verplicht. De ontvangen vooraanmeldingen worden door het Smart Mix-secretariaat getoetst op volledigheid. Daarnaast wordt door het Smart Mix-secretariaat bekeken welke voorstellen zich op een dusdanige wijze bewegen op het gebied waarop de regieorganen ACTS, NGI (Netherlands Genomics Initiative) en ICT actief zijn dat een advies van één of meerdere van deze regieorganen over het voorstel volgens het Smart Mix-secretariaat meerwaarde zou kunnen genereren in het kader van de beoordeling van de aanvraag. Indien het antwoord bevestigend luidt, zal het Smart Mix-secretariaat het desbetreffende voorstel voor advisering voorleggen aan deze regieorganen en tevoren de termijn waarop het advies van de regieorganen binnen moet zijn teneinde de proceduretermijnen terzake te (kunnen) halen, afstemmen met deze organen. Vervolgens zal het Smart Mix-secretariaat de ontvangen vooraanmeldingen voorzien van een kort advies (van de zijde van het secretariaat) én, voorzover van toepassing, voorzien van de bij de regieorganen ingewonnen adviezen, voorleggen aan de adviescommissie. De ontvangen vooraanmeldingen worden door de adviescommissie beoordeeld op criteria voor het Smart Mix-programma. De consortia waarvan de vooraanmelding het best voldoet aan de criteria worden door de adviescommissie uitgenodigd een uitgewerkt programmavoorstel in te dienen. De overige indieners krijgen beargumenteerd het advies van een uitgewerkt programmavoorstel af te zien.

3.2.2. Uitgewerkte programmavoorstellen

De uitgewerkte programmavoorstellen worden door het Smart Mix-secretariaat beoordeeld op volledigheid en voorzien van een kort advies voorgelegd aan de adviescommissie. De uitgewerkte programmavoorstellen worden ter beoordeling van de wetenschappelijke kwaliteit en daar waar de adviescommissie dit wenst, de waardecreatie, voorgelegd aan externe deskundigen via een hoor en wederhoor procedure. Programmavoorstel en hoor en wederhoor vormen de basis voor de definitieve selectie. Onderdeel van de definitieve selectie is een presentatie van het consortium voor de adviescommissie.

In het beoordelingstraject zal de expertise en kennis van SenterNovem en NWO worden ingezet zodat de adviescommissie kan beschikken over informatie over de samenstelling van de consortia en hun positie in Nederland. Deze gezamenlijke expertise wordt ingezet bij binnenkomst van vooraanmeldingen van programmavoorstellen en bij binnenkomst van uitgewerkte programmavoorstellen.

De adviescommissie adviseert de Minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO. De besluitvorming over de Smart Mix aanvragen vindt plaats door de algemeen directeur van SenterNovem, namens de minister van Economische Zaken en het Algemeen Bestuur van NWO.

3.2.3. Adviescommissie Smart Mix

De Adviescommissie Smart Mix bestaat uit maximaal tien onafhankelijke leden en is breed samengesteld. Dit betekent dat de commissie leden kent uit verschillende wetenschapsgebieden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. De leden zijn in principe in staat beide aspecten van de programma’s, waardecreatie en wetenschappelijke kwaliteit, te overzien. De leden kunnen afkomstig zijn uit het buitenland. De leden van de Adviescommissie Smart Mix vermijden elke (schijn van) persoonlijke betrokkenheid bij een aanvraag of van een ongeoorloofde belangenverstrengeling. Verder stelt de Adviescommissie Smart Mix een werkwijze vast voor haar activiteiten.

De leden nemen zitting op persoonlijke titel. Ze ontlenen hun gezag aan hun positie in de internationale wetenschappelijke gemeenschap en/of aan hun positie bij bedrijven of maatschappelijke organisaties en zijn in staat op strategisch niveau beslissingen te nemen. De leden beschikken over een breed overzicht van de ontwikkelingen in wetenschap en technologie en hebben ervaring met onderzoeksmanagement.

De leden van de commissie worden benoemd door het Algemeen Bestuur van NWO en de Minister van Economische Zaken. De samenstelling van de commissie behoeft de instemming van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De leden worden benoemd voor een periode van drie tot maximaal vijf jaar. In de opstartfase kan hiervan om redenen van continuïteit afgeweken worden.

4. Aanvraagprocedure

4.1. Wie kan programmavoorstellen indienen?

Aanvragen voor een subsidie kunnen worden ingediend door consortia van kennisinstellingen en toepassers, c.q. gebruikers van de gegenereerde kennis. Met de balans tussen waardecreatie en wetenschappelijke excellentie van de programmavoorstellen kan de samenstelling van de indienende consortia verschillen.

Toepassers zijn alle in Nederland gevestigde potentiële gebruikers, afnemers van de gegenereerde kennis. Ook kunnen in het buitenland gevestigde toepassers meedoen, mits de waardecreatie van het programma waaraan zij deelnemen Nederland ten goede komt.

Kennisinstellingen zijn: De universiteiten (inclusief de vijf bijzondere universiteiten), de universitaire medische centra, HBO-instellingen, onderzoeksinstituten van KNAW en NWO, GTI’s, MTI’s, TNO, DLO, BPRC, door de Minister van Economische Zaken erkende TTI’s, Toponderzoekscholen, NKI, Stichting Nederlands Instituut voor Zuivel Onderzoek en de Stichting Hout Research. Deze lijst kan door de ministers worden uitgebreid. Het is ook mogelijk dat, indien relevant voor het programma, buitenlandse kennisinstellingen participeren in het consortium, maar nooit als hoofdaanvrager.

4.2. Mogelijke consortia Smart Mix

Hieronder volgen enkele voorbeelden van consortia die passen binnen de doelstelling van het Smart Mix-programma en die de variatie in mogelijke samenstelling weergeven:

– verschillende bedrijven samen met één universiteit of kennisinstelling, bijvoorbeeld TNO.

– verschillende maatschappelijke organisaties, een universiteit, enkele HBO-instellingen een MTI.

– enkele bedrijven en KNAW en/of NWO instituten, een Duitse onderzoeksfaciliteit.

– enkele bedrijven, TNO instituten en een GTI.

– enkele kennisinstellingen en enkele bedrijven.

– enkele kennisinstellingen en enkele maatschappelijke organisaties.

4.3. Wat kan wel en niet worden aangevraagd?

4.3.1. Financiering toegekende uitgewerkte programmavoorstellen

Bij de honorering van een programmavoorstel wordt subsidie verleend voor de gehele periode met daarbij te realiseren resultaten. De verleende subsidie kan worden gewijzigd binnen de grenzen van het ingediende programmavoorstel op basis van de uitkomsten van een tussentijdse evaluatie. Dit betekent dat de subsidie wordt verleend voor de gehele periode onder de voorwaarde dat de tussentijdse evaluatie geen aanleiding geeft voor het wijzigen dan wel beëindigen van de subsidie. Dit laatste kan indien:

a. het programma niet, of met aanzienlijke vertraging, zal worden voltooid, of

b. het resultaat van het programma naar verwachting niet, of in hoge mate niet meer zal voldoen aan hetgeen met het programma werd beoogd op het moment van de subsidieverlening.

Bij het subsidieverleningsbesluit wordt als subsidievoorwaarde het behalen van concreet meetbare doelstellingen gesteld.

De toekenning vindt plaats op basis van een bij het uitgewerkte programmavoorstel gevoegde begroting op hoofdlijnen. Van de toegekende subsidie zal 80% als voorschot worden uitbetaald op basis van een meerjarenschema gebaseerd op de begroting. De resterende 20% wordt uitgekeerd na vaststelling van de subsidie.

Na verwerking van de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie wordt indien nodig een nieuw meerjarenschema opgesteld en wordt zonodig het voor de resterende periode te verlenen subsidiebedrag gewijzigd.

4.3.2. Omvang subsidie

De op grond van het Smart Mix-programma verstrekte subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de begrote subsidiabele kosten. Voor zover het programma’s betreft waaraan ondernemingen deelnemen worden deze getoetst en onderworpen aan voorwaarden die voortvloeien uit de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996, C 045) (Europese steunkader).

Op grond van het Europese steunkader is de hoogte van de subsidie voor de werkzaamheden binnen een onderzoeksprogramma gebonden aan maxima. Deze maxima verschillen al naar gelang de aard van het onderzoek (fundamenteel onderzoek, toepassingsgericht onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling). Echter de maximale subsidie, die in totaal kan worden verkregen bedraagt nooit meer dan 60% van de subsidiabele kosten.

Vooralsnog wordt, om onnodig tijdverlies te voorkomen, in de Smart Mix gebruik gemaakt van de reeds door de Europese Commissie goedgekeurde kostenvergoedingsmethodiek die hieronder nader wordt beschreven. De Europese Commissie heeft op 29 september 2005 een positieve beschikking (C(2005) 3712) verleend op de melding van een kader voor programmatisch onderzoek. Het Smart Mix programma is in deze goedkeuring meegenomen.

Parallel hieraan wordt een meer op lump sum vergoedingen gebaseerde kostendefinitie voorgelegd aan de Europese Commissie. Indien deze kostendefinitie wordt goedgekeurd zal deze de onderstaande methodiek vervangen.

4.3.3. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

Subsidiabele kosten

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het onderzoek toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten in aanmerking genomen:

– loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

– de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

– kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

– kosten van speciaal voor het onderzoek aan te schaffen machines en apparatuur;

– aan derden verschuldigde kosten;

– kosten van buitenlandstages;

– kosten van octrooi-aanvraag van kennisinstellingen en MKB-ondernemers;

– kosten inzake kennisoverdracht en verankering door een consortium.

Een opslag voor overige algemene kosten van 50% van de loonkosten.

Voor de directe loonkosten wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

Voor kennisinstellingen geldt de voorwaarde dat door de Smart Mix de matchingslast van de kennisinstellingen niet mag toenemen. Om hieraan tegemoet te komen kan gebruik gemaakt worden van de volgende bepaling:

De subsidie-ontvanger kan bij gelegenheid van de aanvraag of separaat voldoende onderbouwd aangeven de berekening van de loonkosten en de algemene kosten te willen vervangen door een in de gehele organisatie van de subsidie-ontvanger gebruikelijke, controleerbare methodiek. Dit verzoek moet vergezeld gaan van het gebruikte kostenmodel, de berekeningswijze en een door een accountant opgesteld rapport van feitelijke bevindingen over de aanvaardbaarheid van de voorgestelde methodiek. In dit rapport van feitelijke bevindingen doet de accountant onder meer een mededeling over de aanvaardbaarheid van de methodiek, waarbij hij in dit kader onder meer beoordeelt:

– de toepassing van bedrijfseconomisch aanvaardbare, stelselmatige toerekening van kosten;

– de consistentie met de in de organisatie gangbare methodieken en het volgen van een bestendige gedragslijn.

De beschikking vermeldt als subsidievoorwaarde welke methodiek moet worden toegepast.

De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Toelichting op de subsidiabele kosten

Loonkosten

In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is gezocht naar mogelijkheden om de toepassing van deze kostendefinitie te vereenvoudigen. Dit heeft geresulteerd in de volgende vereenvoudigingen:

– Voor de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel;

– Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fte;

– Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is een sluitende urenadministratie vereist, behalve indien:

• aantoonbaar is dat het project ingevuld wordt door medewerkers die volledig (100%) hun tijd besteden aan het project;

• aantoonbaar is dat bepaalde personen een vast percentage (bijvoorbeeld 50%) van hun beschikbare tijdsinzet besteden aan het project (dit kan bijvoorbeeld via een schriftelijke verklaring ondertekend door de verantwoordelijk leidinggevende die is opgenomen in de administratie van de instelling).

Loonkosten kunnen betrekking hebben op onderzoekers, analisten, technisch ondersteunend personeel e.d.

Apparatuur en machines

De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voorzover zij zijn toe te rekenen aan het project cq het strategisch onderzoeksprogramma. De toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek.

Kosten derden

De aan derden verschuldigde kosten betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende kennisinstellingen en ondernemers en het inhuren van testpersonen.

Niet subsidiabel zijn:

– kosten gemaakt voor het verwerven en uitvoeren van contractresearch inclusief de daaraan toe te rekenen kosten van de overhead en overige indirecte kosten;

– kosten gemaakt ter verkrijging van een accountantsverklaring;

– reserveringen voor toekomstige kosten of reservevorming, met uitzondering van reservering van subsidie, indien noodzakelijk, voor in volgende jaren te betalen BTW.

4.3.4. Verantwoording middelen en definitieve vaststelling subsidie

Het consortium wijst een organisatie aan die optreedt als penvoerder, die de uitvoering van het programma coördineert en die verantwoordelijk is voor de besteding van de middelen conform de hierboven beschreven kaders.

Betrokken instellingen verantwoorden de ontvangen en bestede middelen in hun jaarrekening. Op grond van de voortgang van het project kan het meerjarenschema zoals bij aanvang van het programma overeengekomen, worden aangepast.

Bij de werkzaamheden in het kader van de controle van de jaarrekening, controleert de accountant de getrouwheid van de in de jaarrekening gepresenteerde cijfers, alsmede de rechtmatigheid van de bestedingen. De werkzaamheden van de accountant worden ingericht conform het controleprotocol dat geldig is voor de door OCW bekostigde instellingen. Is sprake van niet door OCW bekostigde instellingen dan zal een apart controleprotocol worden verstrekt.

De penvoerder draagt zorg voor een jaarlijkse beknopte financiële rapportage, die voorzien van de desbetreffende jaarrekeningen uiterlijk 1 juli bij het Smart Mix-secretariaat wordt ingediend.

Een subsidievaststelling is altijd voorzien van de jaarrekeningen waarin het project financieel is afgesloten door de betreffende instellingen.

4.4. Indienen van een aanvraag

In het Smart Mix-programma is het indienen van een vooraanmelding verplicht. Voor deze vooraanmelding worden oproepingsperiodes aangekondigd, door middel van publicatie in de Staatscourant en door het Smart Mix secretariaat op de website.www.Smart-Mix.nl, waarin de vooraanmeldingen kunnen worden ingediend.

Deze vooraanmelding leidt tot een advies ten aanzien van het onderzoeksprogramma.

Hierna zullen oproepingsperiodes worden gepubliceerd waarin aanvragen voor subsidieverlening kunnen worden ingediend. In elke specifieke oproep wordt daarbij een maximum bekend gemaakt voor het totaal beschikbare bedrag voor subsidieverstrekking (het subsidieplafond). De uitgewerkte programmavoorstellen worden namens het consortium ingediend door de trekker/coördinator van het consortium, de penvoerder. De begroting behorend bij het uitgewerkte voorstel laat de verdeling zien van de middelen over de verschillende partners in het consortium. De penvoerder binnen het consortium is voor deze verdeling verantwoordelijk. De deelnemers aan een consortium zijn allen subsidie-ontvangers.

Vooraanmeldingen en aanvragen worden bij voorkeur elektronisch ingediend.

4.4.1. Richtlijnen voor het indienen van vooraanmeldingen

Beknopte beschrijvingen (maximaal 3 A4) van:

– Het consortium en organisatievermogen.

– Het track record.

– De beoogde focus en massa in wetenschappelijk onderzoek en de inspanning boven de huidige.

– De beoogde waardecreatie.

– Financieel commitment.

– Implementatieplan voor de toepassing van de kennis.

– Voor wat betreft het ‘Financieel commitment’ geldt dat de financiering van álle projectkosten rond moet zijn op het moment van indiening.

4.4.2. Richtlijnen voor het indienen van uitgewerkte programmavoorstellen

Het betreft hier uitgewerkte programmavoorstellen op hoofdlijnen: beschrijvingen van het onderzoeksprogramma, de beoogde focussering, een plan voor de doorwerking naar markt en/of maatschappij (inclusief tijdpad, begroting en eigen bijdragen). Het gaat om de volgende zaken:

Het consortium en organisatievermogen

Beschrijf de samenstelling van het consortium en geef aan waarom gekozen is voor dit consortium. Beschrijf de beoogde organisatie- en managementstructuur van het consortium. Geef hierbij aan hoe de verantwoordelijkheden geregeld zijn.

Het track record

Beschrijf het track record van de betrokken partijen op het betreffende onderzoeksgebied en op het gebied van het creëren van maatschappelijke waarde.

Het beoogde onderzoeksprogramma

Het gaat om een beschrijving op hoofdlijnen, die echter wel een beoordeling van de criteria voor wetenschappelijke kwaliteit door ‘peers’ mogelijk maakt. Geef hierbij ook een beeld van de taakverdeling tussen de verschillende partners in het consortium. Verwacht wordt dat het consortium meetbare doelstellingen formuleert.

De beoogde extra inspanning boven de huidige

Aangegeven wordt op welke wijze het consortium de onderzoeksinspanning in het betreffende gebied vergroot en welke omvang ten opzichte van de huidige beoogd wordt.

De beoogde waardecreatie

Beschreven wordt welke doelstellingen met betrekking tot het creëren van maatschappelijke waarden het consortium heeft. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe technieken en methoden, bijdragen aan cultuur of andere sociaal-maatschappelijke vragen. Verwacht wordt dat het consortium meetbare doelstellingen formuleert.

Ten aanzien van de economische waardecreatie wordt toegelicht voor welk percentage van de te ondernemen activiteiten het gaat om:

– fundamenteel onderzoek;

– toepassingsgericht onderzoek;

– preconcurrentiële ontwikkeling.

Tevens wordt aangegeven hoe de budgetverdeling over deze typen onderzoek is en wordt per industriële partner aangegeven of deze tot de categorie grote ondernemingen of de categorie MKB-ondernemingen gerekend dient te worden. Voor de definities van deze begrippen wordt verwezen naar het Europese steunkader voor onderzoek en ontwikkeling.

Implementatieplan voor toepassing van kennis

Een concreet uitgewerkt plan waarin de doorwerking naar de markt en/of maatschappij beschreven wordt. Het plan beschrijft de interactie tussen de consortiumpartners en de activiteiten die door het consortium worden ontplooid voor het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van de waardecreatie. Het beschrijft ook waar de valorisatie zal plaatsvinden en wat dit betekent voor Nederland. Het implementatieplan bevat tevens een globale tijdplanning en meetbare doelstellingen.

Financiën

De financiële bijdrage in kind of in cash van alle partners in het consortium. Het programmavoorstel geeft in meerjarig perspectief de totale begroting van het voorgestelde programma. Onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende inhoudelijke onderdelen van het programma en de middelen die ingezet worden voor de beoogde waardecreatie. Tevens bevat de begroting een overzicht van de geraamde kosten en per consortium partner.

4.5. Wanneer is een aanvraag mogelijk?

In de opstartfase van het instrument wordt gewerkt met een deadline voor het indienen van vooraanmeldingen, en aanvragen en vervolgens een beoordeling van uitgewerkte programmavoorstellen in een tendersysteem. Op grond van de ervaringen met het instrument kan later overgestapt worden op een systeem van open indiening.

De deadline voor de eerste indieningsperiode voor het indienen van vooraanmeldingen is 1 september 2006.

De deadline voor de eerste indieningsperiode voor het indienen van uitgewerkte programmavoorstellen is 1 december 2006.

4.6. Tijdspad van de beoordelingsprocedure

Los van bovenvermelde data van indiening is het tijdpad van de procedure zo beknopt mogelijk en beslaat ten hoogste zes maanden, waarvan twee maanden zijn gedacht voor het opstellen van de volledige aanvraag door het consortium.

De beoordelingsprocedure vindt plaats op basis van het volgende tijdschema:

– Call for proposals verspreiden

– Deadline indienen vooraanmeldingen (1 september 2006)

– Toetsing op volledigheid en juistheid door het Smart Mix-secretariaat

– Beoordeling vooraanmeldingen en advisering van de consortia

– Oproep tot indienen volledige aanvragen (1 oktober 2006)

– Deadline indienen volledige uitgewerkte programmavoorstellen (1 december 2006)

– Toetsing op volledigheid, juistheid en advisering door het Smart Mix-secretariaat

– Inwinnen extern referenten advies (december 2006 januari 2007)

– Wederhoor indieners (3 weken)

– Selectie door Adviescommissie Smart Mix inclusief interviews (maart)

– Advies van Adviescommissie Smart Mix aan NWO en de Minister van Economische Zaken (maart)

– SenterNovem (in mandaat) en NWO nemen een besluit op de aanvraag (maart/april)

5. Toekenning en uitvoering onderzoeksprogramma

5.1. Verplichtingen

Voor de uitvoering van gehonoreerde onderzoeksprogramma’s gelden voor elke deelnemer in het consortium (zijnde subsidie-ontvanger) de onderstaande voorwaarden. Het Smart Mix-secretariaat kan bij subsidieverlening aanvullende voorwaarden stellen.

Uitvoering programma

De subsidie-ontvanger voert het onderzoeksprogramma uit overeenkomstig het programmavoorstel waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip. Dit geldt tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Het Smart Mix-secretariaat kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het onderzoeksprogramma en/of het plan voor waardecreatie schriftelijk ontheffing verlenen van deze verplichting, op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger. Aan die ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Administratie

De subsidie-ontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

b. het aantal uren dat per werknemer is besteed aan het onderzoeksprogramma;

c. de gemaakte en betaalde onderzoekskosten.

De voorwaarden gesteld aan de administratie gelden tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. De administratie dient tot 5 jaar na vaststelling van de subsidie te worden bewaard.

Calamiteiten

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan het Smart Mix-secretariaat van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surséance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem. Dit geldt tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Kennisbescherming

De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van het Smart Mix-secretariaat, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

b. de instandhouding en exploitatie van deze rechten;

c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de genoemde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het consortium.

Indien deze deelnemers geen interesse hebben in de rechten kan de subsidie-ontvanger alleen het volgende na voorafgaande schriftelijke ontheffing van het Smart Mix-secretariaat ter beschikking stellen aan derden:

a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

Bovenstaande geldt behoudens de verplichtingen, inzake het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan (plan voor waardecreatie), die het Smart Mix-secretariaat aanvullend op de in deze paragraaf genoemde verplichtingen zal opleggen bij de subsidieverlening.

De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van het Smart Mix-secretariaat, de bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde. Het Smart Mix-secretariaat kan aan hierboven bedoelde ontheffingen voorschriften verbinden.

Bij verwerving of overdracht van de rechten wordt een prijs tot stand gebracht die, rekening houdend met de inbreng van de deelnemers in het onderzoeksprogramma, gelijk is aan een marktconforme vergoeding en waarvan de relatieve eigen inbreng van de deelnemer wordt afgetrokken.

5.2. Waardecreatie onderzoekprogramma

De uit de gesubsidieerde activiteiten voortvloeiende resultaten dienen optimaal ter beschikking te komen van de maatschappij. De aanvragers krijgen bij de subsidieverlening daarom met name de verplichting opgelegd hieraan hun medewerking te verlenen middels het opstellen en actueel houden van een plan voor waardecreatie. In dit plan zal in elk geval moeten worden aangegeven hoe het consortium denkt om te gaan met resultaten die in aanmerking (kunnen) komen voor exploitatie via intellectuele eigendomsrechten. Het plan voor waardecreatie zal in overeenstemming moeten zijn met de EU-mededingingsbepalingen.

5.3. Evaluatie van de bereikte resultaten van een programma

De ontvangers van subsidie voor een programma verlenen de benodigde medewerking aan een evaluatie van de effecten van het uitgevoerde programma, voor zover deze medewerking redelijkerwijs verlangd kan worden. Dit kan de volgende zaken omvatten:

Evaluatie van gehonoreerde aanvragen

Doel is een adequate monitoring met een zo laag mogelijke belasting van het consortium.

De monitoring wordt uitgevoerd door het Smart Mix-secretariaat en zal bestaan uit een tussentijdse evaluatie kort voor de helft van de looptijd van het programma en een eindevaluatie. Voor beide evaluatiemomenten wordt door het Smart Mix-secretariaat een commissie ingesteld.

De ontvangers van een subsidie verlenen medewerking aan een evaluatie van de effecten van het door hen uitgevoerde onderzoeksprogramma.

Het domein van de monitoring van Smart Mix programma’s betreft de inhoudelijke, bestuurlijke, organisatorische en financiële voortgang van de programma’s.

Tussentijdse evaluatie van een onderzoeksprogramma

De tussentijdse evaluatie richt zich op de realisering en kwaliteit van het onderzoeksprogramma, de organisatie van het consortium, de interactie tussen de partners en de waardecreatie.

De tussentijdse evaluatie vindt plaats door een externe commissie op basis van een zelfevaluatie van het consortium. Op basis van de evaluatie wordt door het Smart Mix-secretariaat bezien of de subsidie moet worden gewijzigd of ambtshalve moet worden vastgesteld (beëindigd). Dit bedrag kan afwijken van de bedragen in de oorspronkelijke aanvraag. Daar waar subsidies beëindigd worden zullen geen afbouwsubsidies worden verstrekt.

Eindevaluatie van een onderzoeksprogramma bij de vaststelling van de subsidie

De eindevaluatie richt zich op de resultaten van het programma, de resultaten van de beoogde waardecreatie en de verankering daarvan en de continuïteit van het consortium. De eindevaluatie vindt ook plaats door een evaluatiecommissie op basis van een zelfevaluatie van het consortium en daarvoor vastgestelde indicatoren.

5.4. Contact

Voor nadere vragen over het Smart Mix-programma kunt u contact opnemen met het Smart Mix-secretariaat. Contactgegevens zijn te vinden op de volgende website www.Smart-Mix.nl

6. Administratieve lasten

De verkrijging van subsidies in het kader van de uitvoering van de Smart Mix regeling zal voor de consortia van bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstellingen administratieve lasten met zich brengen. Het is hierbij niet op voorhand mogelijk een onderscheid te maken tussen consortia met bedrijven en consortia zonder bedrijven. In beide gevallen zullen brede of minder brede consortia gevormd moeten worden, voorstellen voor R&D-programma’s moeten worden gemaakt, informatie moeten worden aangeleverd bij het Smart Mix secretariaat, een indienings- en selectieprocedure moeten worden gevolgd en verantwoording van besteding van middelen moeten worden afgelegd.

De Smart Mix regeling houdt expliciet rekening met het probleem van de administratieve lasten voor de indieners. Een gefaseerde indiening aan programmavoorstellen (een korte beschrijving van het programma als voorindiening en een uitgewerkt programmavoorstel pas na eerste beoordeling door het Smart Mix secretariaat) beperkt de verkrijgingskosten.

Ook bij de uitvoering van programma’s is getracht de administratieve lasten tot het noodzakelijke te beperken. Dit vindt zijn weerslag in de gehanteerde kostendefinitie die overeenkomt met die van de Subsidieregeling IOP-TTI module van 8 november. Die kostendefinitie is door de Europese Commissie ook aanvaard als zijnde in overeenstemming met het O&O steunkader.

Ook biedt de Smart Mix regeling de mogelijkheid om de berekening van loonkosten en algemene kosten te vervangen door een in de organisatie van de subsidieontvanger gebruikelijke, controleerbare methodiek.

In de toekomst zal de regeling in dit opzicht nog verder worden vereenvoudigd, wanneer dit binnen het O&O-steunkader van de Europese Commissie mogelijk wordt.

De administratieve lasten van de Smart Mix regeling voor de deelnemers aan de consortia zijn op basis van realistische schattingen berekend op ruim 1,5% van het subsidiebedrag.

De Smart Mix zal daarmee een relatief geringe administratieve belasting met zich brengen.

Van belang voor de beleving van de administratieve lasten en verkrijgingskosten van Smart Mix subsidies is tevens de doorlooptijd van indiening van een programmavoorstel tot en met de besluitvorming tot subsidiëring. Deze termijn is in de Smart Mix regeling op een maximum van 6 maanden gesteld. De Smart Mix beoogt daarmee een zeer gebruikersvriendelijke regeling te zijn.

Deze bijlage behoort bij de regeling van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van WJZ 6020348, houdende regels met betrekking tot subsidieverlening in het kader van het Smart Mix-programma (Subsidieregeling Smart Mix)

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven