De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 5, tweede lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en artikel 1, tweede lid, van het Besluit broeikasgassen Wms 2003;
Besluit:
Paragraaf 1
Begripsbepalingen en toepassingsgebied
Artikel 1.1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. koelinstallatie: drukapparatuur of drukapparaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Warenwetbesluit drukapparatuur waarin zich een koudemiddel bevindt;
b. koudemiddel: een gereguleerde stof, een preparaat dat een zodanige stof bevat of een onvolledig met uitsluitend fluor gehalogeneerde koolwaterstofverbinding met maximaal twee koolstofatomen, dan wel een preparaat dat een zodanige stof bevat;
c. druk: druk gerelateerd aan de atmosferische druk, zijnde de overdruk, waarbij een vacuüm of onderdruk met een negatieve waarde wordt aangeduid;
d. gebruiksaanwijzing: gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 23 van het Warenwetbesluit drukapparatuur;
e. gediplomeerd persoon: natuurlijke persoon die beschikt over een diploma als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 of artikel 1, vierde lid, van het Besluit broeikasgassen Wms 2003;
f. automatische lekdetectieapparatuur: apparatuur die deel uitmaakt van een koelinstallatie en waarmee een lekkage van koudemiddel met een concentratie van ten minste 100 p.p.m. aan koudemiddel tot ten minste de voor het toegepaste koudemiddel geldende MAC-waarde kan worden gemeten.
2. Deze regeling is niet van toepassing op koelinstallaties op schepen.
Paragraaf 2
Zorgplichten
Artikel 2.1
1. De eigenaar van een koelinstallatie draagt zorg voor een zodanig beheer van de koelinstallatie dat verlies van koudemiddel gedurende het gebruik van de koelinstallatie wordt voorkomen.
2. De eigenaar van een koelinstallatie draagt zorg voor controle en onderhoud van de koelinstallatie.
Paragraaf 3
Controle en onderhoud
Artikel 3.1
1. Een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met drie, doch ten hoogste dertig kilogram koudemiddel, wordt ten minste eenmaal per twaalf maanden gecontroleerd door een gediplomeerd persoon.
2. Een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met meer dan dertig, doch ten hoogste driehonderd kilogram koudemiddel, wordt ten minste eenmaal per zes maanden gecontroleerd door een gediplomeerd persoon.
3. Een koelinstallatie die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met meer dan driehonderd kilogram koudemiddel, wordt ten minste eenmaal per drie maanden gecontroleerd door een gediplomeerd persoon.
4. In afwijking in zoverre van het tweede en derde lid, mag, indien de koelinstallatie is voorzien van automatische lekdetectieapparatuur, worden volstaan met onderscheidenlijk één controle per twaalf maanden en één controle per zes maanden.
5. In afwijking in zoverre van het tweede lid, wordt een koelinstallatie als bedoeld in dat lid, die tijdelijk buiten bedrijf wordt gesteld en waarvan het koudemiddel is verzameld in een vloeistofvat of een condensor, gedurende de periode waarin de koelinstallatie buiten bedrijf is gesteld, eenmaal per twaalf maanden gecontroleerd op lekkage van koudemiddel.
6. In afwijking in zoverre van het derde lid, wordt een koelinstallatie als bedoeld in dat lid, die tijdelijk buiten bedrijf wordt gesteld en waarvan het koudemiddel wordt verzameld in een vloeistofvat of een condensor, gedurende de periode waarin de koelinstallatie buiten bedrijf is gesteld eenmaal per zes maanden gecontroleerd op lekkage van koudemiddel.
7. In een geval als bedoeld in het vijfde of zesde lid, wordt het vloeistofvat of de condensor verzegeld door een gediplomeerd persoon. Na het verbreken van de verzegeling wordt de koelinstallatie gecontroleerd door een gediplomeerd persoon.
8. Ingeval van een mobiele koelinstallatie die in een voertuig is ingebouwd, mag de in het eerste lid bedoelde controle of één van de in het tweede tot en met het zesde lid bedoelde controles samenvallen met de vereiste APK-keuring van het voertuig.
9. Indien in een geval als bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid, het vermoeden van lekkage bestaat, wordt de controle uitgevoerd met behulp van lekdetectieapparatuur met een detectiegrens van ten minste vijf p.p.m bij de in de gebruiksaanwijzing voor een lekkagetest voorgeschreven druk.
Artikel 3.2
Een controle als bedoeld in artikel 3.1 omvat in elk geval:
a. controle op de aanwezigheid van de bij de koelinstallatie behorende gebruiksaanwijzing;
b. controle van de voor de koelinstallatie vereiste apparatuur voor drukbeveiliging;
c. controle van de lekdichtheid van de gehele koelinstallatie.
Artikel 3.3
1. Indien een defect aan de koelinstallatie wordt geconstateerd waardoor verlies van koudemiddel optreedt of kan optreden, stelt de eigenaar van de koelinstallatie de installatie onverwijld buiten bedrijf.
2. De eigenaar van de koelinstallatie draagt onverwijld het herstellen van een defect als bedoeld in het eerste lid op aan een gediplomeerd persoon die het defect onverwijld herstelt.
3. Nadat een defect is hersteld, voert de gediplomeerde persoon een controle uit als bedoeld in artikel 3.2.
4. Zolang een defect als bedoeld in het eerste lid niet is hersteld, wordt de koelinstallatie niet bijgevuld met koudemiddel.
5. De koelinstallatie wordt eerst opnieuw door de eigenaar van die installatie in bedrijf gesteld nadat een defect overeenkomstig het tweede lid is hersteld en de controle, bedoeld in het derde lid, is uitgevoerd.
Artikel 3.4
1. Alvorens onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan een koelinstallatie worden verricht, brengt de gediplomeerde persoon de druk in het gedeelte van de koelinstallatie waaraan de werkzaamheden worden verricht, op 1,05 bar of lager.
2. Alvorens een koelinstallatie wordt ontmanteld, brengt de gediplomeerde persoon de druk op 0,3 bar (absoluut) of lager.
3. De gediplomeerde persoon verstrekt aan de eigenaar van de koelinstallatie een schriftelijk bewijs van de toegepaste techniek bij het verrichten van onderhouds- of herstelwerkzaamheden van de koelinstallatie.
Artikel 3.5
Bij het verwijderen van olie uit een koelinstallatie neemt de gediplomeerde persoon zodanige maatregelen dat het koudemiddel dat vrijkomt uit de olie van de compressor, wordt opgevangen.
Artikel 3.6
1. Een controle als bedoeld in artikel 3.1 wordt, nadat de koelinstallatie in werking is gesteld, uitgevoerd met behulp van lekdetectieapparatuur met een detectiegrens van ten minste vijf p.p.m., bij een druk, zoals aangegeven in de gebruiksaanwijzing.
2. De gediplomeerde persoon verstrekt de eigenaar van de koelinstallatie een schriftelijk bewijs van de toegepaste procedure bij het controleren van de lekdichtheid en de resultaten daarvan.
Paragraaf 4
Logboek
Artikel 4.1
1. De eigenaar van een vaste koelinstallatie met drie kilogram of meer koudemiddel draagt er zorg voor dat in de directe nabijheid van die installatie een bij die installatie behorend logboek bevindt.
2. Het eerste lid geldt niet voor een in dat lid bedoelde koelinstallatie in een container die bestemd is voor internationaal transport per zeeschip.
3. De eigenaar van een koelinstallatie als bedoeld in het eerste lid draagt er zorg voor dat in het logboek door een gediplomeerd persoon wordt aangetekend:
a. de datum van een controle en van onderhouds- of herstelwerkzaamheden;
b. aard van de controle en van de onderhouds- of herstelwerkzaamheden;
c. naam van de gediplomeerde persoon die de controle of onderhouds- of herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd en, indien van toepassing, de naam van de onderneming waarbij die persoon in dienst is;
d. de resultaten van de controle en van de onderhouds- of herstelwerkzaamheden;
e. het type en de hoeveelheid koudemiddel dat in de koelinstallatie aanwezig is;
f. de hoeveelheid koudemiddel die uit de koelinstallatie is afgetapt;
g. de hoeveelheid en soort koudemiddel waarmee de koelinstallatie is bijgevuld;
h. een verklaring van lekdichtheid van de koelinstallatie;
i. een verklaring van drukbeproeving van de koelinstallatie, en
j. een verklaring van vacumeren en vullen van de koelinstallatie.
4. De gediplomeerde persoon die de aantekeningen, bedoeld in het derde lid, in het bij de koelinstallatie behorende logboek maakt, voorziet die aantekeningen van zijn paraaf.
5. De eigenaar van een koelinstallatie als bedoeld in het eerste lid bewaart de in het logboek bijgehouden gegevens, bedoeld in het vierde lid, gedurende ten minste vijf jaren.
Artikel 4.2
1. De eigenaar van een mobiele koelinstallatie met drie kilogram of meer koudemiddel draagt er zorg voor dat zich in de directe nabijheid van die installatie een bij die installatie behorend logboek bevindt.
2. Het eerste lid geldt niet voor een mobiele koelinstallatie in een container die bestemd is voor internationaal transport per zeeschip.
3. Het logboek van een mobiele koelinstallatie die is ingebouwd in een motorrijtuig dat is toegelaten tot het verkeer op de weg ingevolge hoofdstuk III van de Wegenverkeerswet 1994, bevindt zich op een goed bereikbare plaats in het voertuig. Een actueel afschrift van dat logboek bevindt zich bij de eigenaar van het voertuig.
4. Artikel 4.1, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op een mobiele koelinstallatie als bedoeld in het eerste en derde lid.
Paragraaf 5
Controle van automatische lekdetectieapparatuur
Artikel 5.1
1. De eigenaar van een koelinstallatie die is voorzien van automatische lekdetectieapparatuur, draagt er zorg voor dat ten minste eenmaal per twaalf maanden de detectieapparatuur door een gediplomeerd persoon wordt gecontroleerd op meetnauwkeurigheid en alarmniveau en, indien nodig, wordt bijgeregeld door de fabrikant, de leverancier, de installateur van de apparatuur of een gespecialiseerd rijksinstituut.
2. De eigenaar van de koelinstallatie draagt er zorg voor dat de resultaten van een controle en daaruit voortvloeiende werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, door degene die controle of werkzaamheden heeft verricht, worden aangetekend in het logboek dat bij die installatie behoort.
Paragraaf 6
Kenbaarheids- en bedieningsvoorschriften
Artikel 6.1
1. Indien een koelinstallatie als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, of onderdelen van die installatie in een speciaal voor die installatie of die onderdelen bestemde ruimte is onderscheidenlijk zijn geplaatst, is op of bij de toegang van die ruimte duidelijk leesbaar vermeld het type koudemiddel en de hoeveelheid koudemiddel waarmee de koelinstallatie volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld.
2. Indien in de ruimte, bedoeld in het eerste lid, twee of meer koelinstallaties zijn geplaatst, is op of bij de toegang van die ruimte voor elke koelinstallatie duidelijk leesbaar vermeld het in die installaties aanwezige type koudemiddel en de hoeveelheid koudemiddel waarmee die koelinstallaties volgens de gebruiksaanwijzingen behoren te zijn gevuld.
Artikel 6.2
1. Bij een koelinstallatie als bedoeld in artikel 3.1, derde lid, zijn in elk geval de bedieningsvoorschriften, zoals opgenomen in de gebruiksaanwijzing, aanwezig, alsmede gegevens omtrent:
a. naam van de bij een storing van de koelinstallatie in te schakelen gediplomeerde persoon met adres en telefoonnummer van het bedrijf waarbij die persoon werkzaam is, en
b. een beschrijving van mogelijke storingen van de koelinstallatie, van de oorzaken van deze storingen en van de maatregelen waarmee deze storingen kunnen worden hersteld.
2. Bij een koelinstallatie die is voorzien van automatische lekdetectieapparatuur, zijn voorts gegevens aanwezig omtrent:
a. aanwijzingen voor het bedienen van de lekdetectieapparatuur;
b. instructies voor het afvoeren van het koudemiddel;
c. te nemen maatregelen bij lekkage van koudemiddel uit de koelinstallatie, en
d. aanwijzingen voor de bediening van een noodventilatiesysteem, voorzover aanwezig.
Artikel 7.1
De Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 1 tot en met 6 wordt ‘koelinstallatie’ telkens vervangen door: koelinstallatie op een schip.
B
Artikel 7 vervalt.
C
Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8a
Deze regeling berust op artikel 5, tweede lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 en artikel 1, tweede lid, van het Besluit broeikasgassen Wms 2003.
D
Artikel 9 komt te luiden:
Artikel 9
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen.
Paragraaf 7
Slotbepalingen
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lekdichtheid koelinstallaties in de gebruiksfase 2006.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Deze regeling voorziet in regels voor het tegengaan van verlies van koudemiddel gedurende het gebruik van een koelinstallatie. Deze regels zijn ontleend aan de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997, welke regeling is vastgesteld krachtens het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995. Dit besluit is inmiddels vervangen door het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003. In artikel 7, eerste lid, van laatstgenoemd besluit is bepaald dat de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 berust op artikel 5, tweede lid, van dat besluit, alsmede op artikel 1, tweede lid, van het Besluit broeikasgassen Wms 2003. De Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 voorziet namelijk in zowel voorschriften voor koelinstallaties die functioneren op basis van ozonlaagafbrekende stoffen (CFK en (H)CFK) en het broeikasgas HFK.
De voorschriften van de onderhavige regeling beperken zich tot de gebruiksfase van koelinstallaties. De Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 geeft daarentegen ook voorschriften omtrent het ontwerp en het voor het eerst in gebruik stellen van koelinstallaties. Sinds de inwerkingtreding van het Warenwetbesluit drukapparatuur – dat strekt tot omzetting in nationaal recht van richtlijn nr. 97/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende drukapparatuur (PbEG L 181) (hierna: richtlijn drukapparatuur) – blijven deze voorschriften omtrent het ontwerp en het voor het eerst in gebruik stellen van koelinstallaties buiten toepassing. Koelinstallaties zijn aan te merken als drukapparatuur in de zin van genoemde richtlijn. Onder drukapparatuur of drukapparaten verstaat die richtlijn drukvaten, installatieleidingen, veiligheidsappendages en onder druk staande appendages, alsmede, voor zover van toepassing, de elementen die bevestigd zijn aan onder druk staande delen. Onder drukvat wordt vervolgens verstaan een omhulling, bestaande uit één of meer ruimten, die is ontworpen en vervaardigd voor stoffen onder druk, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur. Installatieleidingen zijn onderdelen van een leidingstelsel die voor de verplaatsing van stoffen dienen, wanneer zij zijn verbonden om in een ander onder druk staand systeem te worden geïntegreerd, met name bestaande uit een pijp of pijpenstelsel, buizen, fittingen, expansieverbindingen en slangen of eventueel andere onder druk staande delen alsmede warmtewisselaars bestaande uit pijpen voor het koelen of verhitten van lucht. Veiligheidsappendages zijn voorzieningen voor de beveiliging van drukapparatuur tegen overschrijding van de toegestane grenzen, die bestaan uit:
1°. voorzieningen voor de rechtstreekse drukbegrenzing, en
2°. begrenzingsvoorzieningen die corrigerende organen in werking stellen of zorgen voor vergrendeling of voor vergrendeling en blokkering.
Onder druk staande appendages zijn voorzieningen met een operationele functie waarvan de omhulling onder druk staat.
Verder is de richtlijn drukapparatuur van toepassing op verschillende drukapparaten die een fabrikant tot een geïntegreerd en functioneel geheel heeft geassembleerd en op een druksysteem, zijnde een stelsel van verschillende drukapparaten of samenstellen die onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker op zijn bedrijfsterrein tot een geïntegreerd en functioneel geheel is geassembleerd.
Op grond van het Warenwetbesluit drukapparatuur gaan drukapparatuur, samenstellen en druksystemen vergezeld van een gebruiksaanwijzing, bestemd voor de gebruiker, met alle voor de veiligheid van belang zijnde informatie als bedoeld in punt 3.4 van bijlage I bij de richtlijn drukapparatuur. Die verplichting geldt ook voor koelinstallaties, omdat die als drukapparatuur zijn aan te merken.
De richtlijn drukapparatuur is een zogeheten volledig harmoniserende richtlijn. Dit betekent dat een lidstaat geen andere of verdergaande eisen kan stellen dan waarin de richtlijn voorziet, tenzij de lidstaat daar goedkeuring voor krijgt overeenkomstig artikel 95, lid 5, van het EG-verdrag. In zo’n geval moet er wel sprake zijn van specifieke omstandigheden voor de desbetreffende lidstaat.
Omdat de richtlijn drukapparatuur niet van toepassing is op drukapparatuur op schepen, blijft de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 wel gelden voor koelinstallaties op schepen. Reden waarom de citeertitel van die regeling in de slotbepalingen van de onderhavige regeling is aangepast. Die aanpassing maakt duidelijk dat die regeling alleen op schepen van toepassing is. Dit betekent dat voor koelinstallaties op schepen de in die regeling neergelegde voorschriften omtrent het ontwerp en het voor het eerst in gebruik stellen van een koelinstallatie van toepassing zijn gebleven, ook na de inwerkingtreding van het Warenwetbesluit drukapparatuur.
Uit het oogpunt van beperking van (administratieve) lasten zijn in de gebruiksvoorschriften versoberingen doorgevoerd met name waar het aantal voorgeschreven controles van koelinstallaties betreft. Daarbij is rekening gehouden met de ingevolge de op dat moment nog in ontwerp zijnde verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) (hierna: F-gassen) voorgeschreven controles.
Verder is een regeling getroffen voor de samenloop tussen een controle ingevolge deze regeling en de voorgeschreven APK-keuring bij voertuigen (koelwagens e.d.). Daarmee wordt voorkomen dat zo’n wagen tweemaal per twaalf maanden buiten bedrijf is.
Controles, onderhouds- en herstelwerkzaamheden mogen volgens de onderhavige regeling alleen worden uitgevoerd door een gediplomeerd persoon die beschikt over een diploma als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 of artikel 1, vierde lid, van het Besluit broeikasgassen Wms 2003. Omdat de opleidingseisen die aan het kunnen verkrijgen van dat diploma nog niet zijn vastgesteld, is in artikel 7, eerste lid, van genoemd besluit als overgangsregeling bepaald dat de Regeling aanwijzing Stichting Erkenningsregeling voor de uitoefening van het Koeltechnisch Installatiebedrijf wordt aangemerkt als de regeling waarvan de opleidingseisen voorlopig deel uitmaken. In het kader van de Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997 mogen controles, onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan koelinstallaties namelijk alleen worden verricht door een door STEK erkend bedrijf. In het kader van de STEK-erkenning worden aan installateurs die in dienst zijn van een erkend bedrijf eisen gesteld met betrekking tot de vakbekwaamheid. Zij moeten beschikken over het zogeheten STEK-diploma.
De onderhavige regeling levert een vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven op, omdat de frequentie van het aantal verplichte controles halveert, halveert ook de jaarlijkse totale benodigde tijd voor het noteren van de controleresultaten in het logboek. De vermindering van administratieve lasten voor het bedrijfsleven bedraagt € 2.647.000.
Het ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL). Actal heeft, gegeven haar selectiecriteria, de ontwerpregeling niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen van het besluit voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Het ontwerp van de onderhavige regeling is op 21 december 2005 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer: 2005/0727/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).
Naar aanleiding van deze notificatie hebben de Europese Commissie en Hongarije opmerkingen ingebracht. Deze opmerkingen hadden vooral betrekking op de vraag of de ontwerpregeling niet zou moeten worden afgestemd op verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) en richtlijn nr. 2006/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende emissies van klimaatregelingsapparatuur in motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (hierna: richtlijn autoairco’s), die op het moment van het inbrengen van de opmerkingen nog niet waren vastgesteld. In antwoord daarop is erop gewezen dat de regeling uitsluitend strekt tot uitvoering van het Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003 in samenhang met verordening (EG) nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen (PbEG L 244). Verder is erop gewezen dat de ontwerpregeling mede op aandringen van de Europese Commissie is opgesteld teneinde de lekdichtheidsvoorschriften af te stemmen op de richtlijn drukapparatuur. Voorts is medegedeeld dat in het kader van de uitvoering van de F-gassenverordening en de richtlijn autoairco’s in overleg met de koudesector in Nederland zal worden bezien of de voorschriften van de onderhavige regeling moeten worden aangepast. Die aanpassing zal volgens artikel 15 van de F-gassenverordening voor 7 juli 2007 moeten zijn gerealiseerd.
Nu de onderhavige regeling niet strekt tot uitvoering van de Europese regelgeving voor F-gassen, maar strekt tot uitvoering van Europese regelgeving voor ozonlaagafbrekende stoffen, hoeft de genotificeerde maatregel niet, zoals de Europese Commissie suggereerde, te leiden tot vraagtekens ten aanzien van de evenredigheid van de genotificeerde maatregel, en daarmee bij de verenigbaarheid van een dergelijke maatregel met het EG-Verdrag.
In antwoord op de opmerking van de Europese Commissie of de ontwerpregeling ziet op mobiele klimaatregelingsapparatuur of gekoelde voertuigen, is gesteld dat de ontwerpregeling ziet op koelinstallaties die zijn ingebouwd in een voertuig. Ook bij een gekoelde wagen is sprake van een koelinstallatie, zij het dat het in de onderhavige regeling alleen gaat om koelinstallaties die functioneren op basis van een ozonlaagafbrekende stof, zoals vermeld in Verordening (EG) nr. 2037/2000 of HFK.
Het ontwerp van de regeling is niet gemeld bij het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, omdat de voorschriften van de regeling, gezien hun doelstelling en effect, geen significante handelsbelemmeringen opleveren.