Beleidsregels ontheffingverlening loodsplicht Scheldemonden

Beleidsregels van de Rijkshavenmeester Westerschelde en de Havenmeester van Zeeland Seaports, handelend als bevoegde autoriteit in de zin van het Loodsplichtbesluit 1995 ter uitvoering van de artikelen 8a en 8b van het Loodsplichtbesluit 1995 (Beleidsregels ontheffingverlening loodsplicht Scheldemonden)

De Rijkshavenmeester Westerschelde en de Havenmeester van Zeeland Seaports,

Handelend als bevoegde autoriteit in de zin van het Loodsplichtbesluit 1995;

Gelet op artikel 10, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet en de artikelen 8a, 8b, 8c en 18a van het Loodsplichtbesluit 1995;

Besluiten:

§ 1 Ontheffingverlening loodsplicht voor zeeschepen met een lengte tot en met 90 meter en kleine zeeschepen

Artikel 1

1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 8a van het Loodsplichtbesluit 1995 wordt verleend indien wordt voldaan aan de artikelen 8a en 8c van het Loodsplichtbesluit 1995, en artikel 2, eerste, tweede, derde, zesde, zevende, achtste en negende lid.

2. Een ontheffing als bedoeld in artikel 8b van het Loodsplichtbesluit 1995 wordt verleend indien wordt voldaan aan de artikelen 8b en 8c van het Loodsplichtbesluit 1995, en de artikelen 2 en 3.

3. Aan de ontheffing als bedoeld in de artikelen 8a en 8b van het Loodsplichtbesluit 1995 worden de in de artikelen 4 en 5 bedoelde voorschriften en beperkingen verbonden.

§ 2 Eisen ten aanzien van de opleiding, ervaring en taalbeheersing van kapitein en verkeersdeelnemers en de samenstelling van de bemanning

Artikel 2

1. De aanvrager toont aan dat de kapitein, onderscheidenlijk de onder zijn gezag staande verkeersdeelnemer, over een goede kennis beschikt van de reglementen welke, per traject, zijn beschreven in bijlage 1 bij dit besluit.

2. Aan de in het eerste lid vermelde eis is in ieder geval voldaan indien de kapitein, onderscheidenlijk de onder zijn gezag staande verkeersdeelnemer, beschikt over:

a. het groot vaarbewijs voor alle binnenwateren, bedoeld in artikel 16 van de Binnenschepenwet of

b. een verklaring van vrijstelling als bedoeld in artikel 2 van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet, onderscheidenlijk artikel 9, tweede lid, onder b, van het Scheldereglement.

3. Met de in het tweede lid, onder a, genoemde bewijs van vaarbevoegdheid wordt een door de Minister van Verkeer en Waterstaat krachtens artikel 17, onder g, van de Binnenschepenwet als gelijkwaardig erkend bewijs van vaarbekwaamheid gelijkgesteld.

4. De aanvrager toont aan dat de kapitein, onderscheidenlijk de onder zijn gezag staande verkeersdeelnemer, in de vierentwintig maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag het traject, waarop de aanvraag betrekking heeft ten minste twaalf maal in beide richtingen, naar zee gaand en van zee komend heeft bevaren. In de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag heeft de kapitein, onderscheidenlijk de verkeersdeelnemer, het traject ten minste zes maal in beide richtingen, naar zee gaand en van zee komend, bevaren.

5. Aan de in het vierde lid vermelde eis is voldaan indien de kapitein, onderscheidenlijk de onder zijn gezag staande verkeersdeelnemer, in de hoedanigheid van houder van een verklaring van vrijstelling als bedoeld in artikel 2 van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet, onderscheidenlijk artikel 9, tweede lid, onder b, van het Scheldereglement in het jaar voorafgaande aan de aanvraag het voor het behoud van die verklaring vereiste aantal reizen heeft gemaakt.

6. De aanvrager toont aan dat de kapitein, onderscheidenlijk de onder zijn gezag staande verkeersdeelnemer, een zodanige beheersing van de Nederlandse of de Engelse taal heeft dat onder alle omstandigheden:

a. een goed begrip van de door de bevoegde autoriteit verstrekte verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen en het voeren van de noodzakelijke communicatie daarover gewaarborgd is, en,

b. de bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet voorgeschreven meldplichten goed kunnen worden nageleefd.

7. Aan de in het zesde lid vermelde eis is in ieder geval voldaan indien de aanvrager kennis van de Standard Marine Communication Phrases kan aantonen.

8. De aanvrager toont aan dat de brugbemanning ten minste bestaat uit een verkeersdeelnemer, vermeld in de ontheffing en een ander wachtlopend bemanningslid.

9. De aanvrager toont aan op welke wijze de kapitein aan boord van het desbetreffende zeeschip de arbeids- en rusttijden voor de bemanningsleden heeft vastgesteld.

§ 3 Eisen ten aanzien van het zeeschip

Artikel 3

1. De aanvrager toont aan dat het zeeschip is voorzien van een zodanige besturing dat in combinatie met het gebruik van de voortstuwingswerktuigen onder alle omstandigheden precieze manoeuvreerbewegingen mogelijk zijn.

2. De aanvrager toont aan dat het zeeschip is voorzien van alle navigatie- en communicatieapparatuur die voor het desbetreffende schip vereist is ingevolge het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen verdrag inzake beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1977, 77) (SOLAS-verdrag), zoals nadien gewijzigd.

3. De aanvrager toont aan dat het zeeschip is uitgerust met goed werkende radarapparatuur die geschikt is voor gebruik op de binnenwateren.

4. De aanvrager toont aan dat het zeeschip is voorzien van tenminste twee goed werkende VHF-installaties.

5. De aanvrager toont aan dat het zeeschip is voorzien van de bescheiden en zeekaarten, nodig voor het bevaren van de scheepvaartwegen waarop de ontheffing betrekking heeft, en dat die overeenkomstig de geldende regelgeving zijn bijgewerkt.

§ 4 Aan de ontheffing te verbinden voorschriften en beperkingen

Artikel 4

Aan de ontheffing worden in ieder geval de navolgende voorschriften verbonden:

a. de ontheffing wordt verleend voor een periode van 2 jaar;

b. de ontheffing wordt slechts verleend voor de daarin vermelde gedeelten van de loodsplichtige scheepvaartwegen, bedoeld in bijlage 1 bij dit besluit;

c. de ontheffinghouder meldt zich tenminste 6 uren voorafgaand aan zijn ETA aan de VTS-grens Schouwenbank of Wandelaar en tenminste 3 uren voorafgaand aan zijn ETD uit een Nederlandse haven bij de door de bevoegde autoriteit aangewezen ambtenaar met de navolgende gegevens:

1°. naam van het schip;

2°. identiteit van de verkeersdeelnemer;

3°. bestemming;

4°. vertrekpunt;

5°. lading;

6°. diepgang;

7°. verklaring of de omstandigheden aan boord in overeenstemming zijn met de geldende wettelijke voorschriften en de voorschriften en beperkingen, gesteld bij de ontheffing;

d. de ontheffing is op naam gesteld van de kapitein en vermeldt voorts de verkeersdeelnemers die onder het gezag van de houder van de ontheffing gerechtigd zijn het zeeschip of de zeeschepen te voeren waarmee van de ontheffing gebruik kan worden gemaakt, alsmede een vermelding en identificatie van dat schip of die schepen;

Artikel 5

Aan de ontheffing worden in ieder geval de navolgende beperkingen verbonden:

a. van de ontheffing kan geen gebruik worden gemaakt indien de weersomstandigheden, of de omstandigheden met betrekking tot het schip, de opvarenden, de lading, de scheepvaart, of de scheepvaartweg dat naar het oordeel van de bevoegde autoriteit noodzakelijk maken;

b. van de ontheffing kan geen gebruik worden gemaakt indien het zeeschip voor het bevaren van een gedeelte van een scheepvaartweg waarop de ontheffing betrekking heeft sleepbootassistentie behoeft;

c. van de ontheffing kan geen gebruik worden gemaakt indien de plaats van bestemming of vertrek is gelegen in een petroleumhaven, dan wel dat doorvaart door een petroleumhaven noodzakelijk is om de plaats van bestemming of vertrek te bereiken.

§ 5 Aanvraagprocedure

Artikel 6

1. De aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 8a van het Loodsplichtbesluit 1995 wordt ingediend door middel van gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 3 van dit besluit.

2. De aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 8b van het Loodsplichtbesluit 1995 wordt ingediend door middel van gebruikmaking van het formulier, opgenomen in bijlage 2 van dit besluit.

Artikel 7

De aanvraag gaat vergezeld van de nodige bewijsstukken, waarmee de aanvrager aantoont dat aan de artikelen 8a, 8b en 8c van het Loodsplichtbesluit 1995, alsmede aan de artikelen 2 en 3 van deze beleidsregels is voldaan.

Artikel 8

Op de aanvraag wordt beslist binnen achtentwintig dagen na de datum van ontvangst van de aanvraag.

§ 6 Slotbepalingen

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op 1 augustus 2003.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels ontheffing loodsplicht Scheldemonden.

Dit besluit zal met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Middelburg, 4 juli 2003 / Vlissingen, 9 juli 2003.
De Rijkshavenmeester Westerschelde, handelend als bevoegde autoriteit als bedoeld in het Loodsplichtbesluit 1995,
F.M. Post.
De Havenmeester van Zeeland Seaports, handelend als bevoegde autoriteit als bedoeld in het Loodsplichtbesluit 1995,
L.Kars.

stcrt-2003-136-p14-SC60195-1.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-2.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-3.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-4.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-5.gif

Overige loodsplichtige vaarwegen

1. Aanloop Oosterschelde (Schouwenbank-Roompotsluis)

2. Oosterschelde, Mastgat, Keeten, Zijpe en Krammer bezuiden de Krammersluis.

3. Kanaal door Zuid Beveland

4. Veerse Meer

5. kanaal door Walcheren, met inbegrip van het Verbrede Arnekanaal tot de spoorbrug.

stcrt-2003-136-p14-SC60195-6.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-7.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-8.gifstcrt-2003-136-p14-SC60195-9.gif

Toelichting

Algemeen

Op grond van de artikelen 8a, eerste lid, en 8b, tweede lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 hebben de bevoegde autoriteiten in de loodsregio Scheldemonden, in de zin van het Loodsplichtbesluit 1995, de bevoegdheid om aan de kapiteins van kleine zeeschepen, mits deze schepen zijn opgenomen in het Register loodsplicht kleine zeeschepen, en aan de kapiteins van zeeschepen met een lengte tot en met 90 m ontheffing van de loodsplicht te verlenen.

In de artikelen 8a, eerste lid, en artikel 8b, derde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 worden ten aanzien van die bevoegdheid enige nadere normen geformuleerd, die de bevoegde autoriteit noodzaken nadere eisen vast te stellen ten aanzien van samenstelling, opleiding - en ervaringsniveau, en beheersing van de Nederlandse en de Engelse taal. Ten aanzien van de frequentie waarmee de in aanmerking komende verkeersdeelnemers de desbetreffende scheepvaartweg hebben bevaren, en ten aanzien van het schip waarmee de in aanmerking komende verkeersdeelnemers de vaarweg zullen bevaren, worden in artikel 8b, derde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 nadere normen geformuleerd. Deze frequentie eis is evenwel niet van toepassing op verkeersdeelnemers aan boord van zogenoemde kleine zeeschepen.

In artikel 8b, vierde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 is geformuleerd dat de bevoegde autoriteit bij ontheffingverlening moet bepalen voor welke scheepvaartwegen in zijn beheersgebied, of op welke gedeelten daarvan de ontheffing betrekking heeft. In artikel 8a, vierde lid, en artikel 8b, vijfde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 is de bevoegde autoriteit de bevoegdheid verleend voorschriften en beperkingen die aan de ontheffing worden verbonden per marifoon te verstrekken. De bevoegdheid voorschriften en beperkingen aan de ontheffing te verbinden is rechtstreeks gebaseerd op artikel 10, derde lid, van de Scheepvaartverkeerswet.

Deze beleidsregels strekken er toe het beleid vast te leggen bij de verlening van ontheffingen op grond van de artikelen 8a en 8b van het Loodsplichtbesluit 1995.

Gelet op de omstandigheid dat de beheersgebieden van de Havenmeester van Zeeland Seaports en van de Rijkshavenmeester Westerschelde aan elkaar grenzen en de loodsplichtige scheepvaartwegen gelegen in beide beheersgebieden in elkaar overlopen, is er voor gekozen beleidsregels op te stellen die in beide beheersgebieden gezamenlijk gelden. Dit heeft evidente voordelen voor de scheepvaartsector en de uitvoeringspraktijk.

Deze beleidsregels zullen periodiek, zo mogelijks jaarlijks, worden geëvalueerd. Dit zal zoveel mogelijk gebeuren in samenhang met de `nadere eisen ontheffingverlening loodsplicht Scheldereglement'.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In artikel 1 is het uitgangspunt van het ontheffingenbeleid neergelegd. Een ontheffing voor zeeschepen tot en met 90 meter lengte wordt verleend, indien wordt voldaan aan de eisen, neergelegd in de artikelen 8b en 8c van het Loodsplichtbesluit 1995 en de artikelen 2 en 3 van dit besluit. Een ontheffing voor de zogeheten kleine zeeschepen wordt verleend, indien wordt voldaan aan de eisen neergelegd in de artikelen 8a en 8c van het Loodsplichtbesluit 1995 en artikel 2, eerste tot en met derde lid en zesde tot en met negende lid, van dit besluit. De artikelen 2 en 3 bevatten de nadere invulling van de voorwaarden die men in de artikelen 8a en 8b van het Loodsplichtbesluit 1995 stelt. Een ander beleidsuitgangspunt is dat aan de ontheffing in alle gevallen een aantal voorschriften en beperkingen wordt verbonden, waarmee wordt beoogd de veiligheid van het scheepvaartverkeer te bevorderen.

Van deze beleidsregels kan, op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in bijzondere omstandigheden overigens worden afgeweken.

Artikel 2

In artikel 2 zijn de eisen geformuleerd die worden gesteld aan het opleidings-, ervarings- en taalbeheersingsniveau van de kapitein en de verkeersdeelnemer. Verder worden enige eisen gesteld die betrekking hebben op de samenstelling en het functioneren van de bemanning. In overeenstemming met de opzet van de wijzigingen die zijn aangebracht in het Loodsplichtbesluit 1995 rust de bewijslast op de aanvrager. De aanvrager zal moeten aantonen dat de kapitein en de desbetreffende verkeersdeelnemer voldoen aan de geformuleerde eisen.

De eerste eis betreft dat de kapitein en de onder zijn verantwoordelijkheid functionerende verkeersdeelnemer beschikken over een goede kennis van de scheepvaartverkeersvoorschriften die van kracht zijn op de in aanmerking komende gedeelten van de loodsplichtige scheepvaartwegen. Voor de regio Scheldemonden gaat het hierbij om het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990, het Binnenvaartpolitiereglement en het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen voor de binnengaats gelegen gedeelten van de loodsplichtige scheepvaartwegen. Daarnaast is kennis van het Scheepvaartreglement territoriale zee en het Politie-en scheepvaartreglement voor de Belgische territoriale zee, de havens en de stranden van de Belgische Kust benodigd wanneer een ontheffing wordt gevraagd voor de buitengaats gelegen gedeelten van de loodsplichtige scheepvaartwegen.

Het bewijs dat de kapitein en de verkeersdeelnemer die kennis hebben, kan in elk geval worden afgeleid uit het al of niet beschikken over bepaalde vaarbevoegdheden. Van een kapitein en een verkeersdeelnemer die beschikken over een groot vaarbewijs, kan worden verondersteld dat zij voldoende kennis hebben van het Binnenvaartpolitiereglement en het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990. Een kapitein of een verkeersdeelnemer, die in het bezit is van een verklaring van vrijstelling op grond van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet of het Scheldereglement, beschikt over voldoende kennis van de vigerende reglementen.

Een vergelijkbare systematiek is gevolgd bij de bepaling van de frequentie-eis. Een verkeersdeelnemer dient over een gedegen kennis van de nautische omgeving te beschikken. In het vierde lid van artikel 2 is daartoe de eis gesteld dat de verkeersdeelnemer het traject waarop de aangevraagde ontheffing betrekking heeft tenminste twaalf maal in - en uitvarend heeft bevaren in de twee jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag, waarbij bovendien de eis wordt gesteld dat in het laatste jaar het traject zes maal in beide richtingen moet zijn bevaren. Enigszins vergelijkbare eisen worden gesteld ten aanzien van houders van een verklaring van vrijstelling als bedoeld in het Besluit verklaringhouders Scheepvaart-verkeerswet. De ervaring die is opgedaan als verklaringhouder rechtvaardigt het oordeel dat er sprake is van een voldoende omgevingsbekendheid. De certificaten die ingevolge artikel 8, vierde lid, van het Besluit verklaringhouders Scheepvaartverkeerswet moeten worden overgelegd, zullen hier overigens mede als bewijsmiddel kunnen fungeren.

Wat betreft de benodigde taalbeheersing moet worden aangetoond dat de kapitein of de verkeersdeelnemer zonder meer in staat is de verkeersinformatie en de eventuele verkeersaanwijzingen te begrijpen en daarnaar te kunnen handelen. Daarnaast behoort de kapitein of de verkeersdeelnemer zonder meer in staat te zijn, de op hem rustende meldplichten na te komen op een wijze die begrijpelijk is voor de verkeersposten. Om te bepalen of aan deze eis wordt voldaan, kan het aangewezen zijn een bezoek aan het desbetreffende schip te brengen. Het, op correcte wijze, kunnen toepassen van de Standard Marine Communication Phrases (SMCP) zal zwaar meegewogen worden in de beoordeling.

Ten aanzien van de samenstelling van de bemanning worden naast de uit de toepasselijke verdragen en nationale wetgeving voortvloeiende eisen met betrekking tot de bemanningssamenstelling geen andere eisen gesteld, dan ten aanzien van de brugbemanning. Het brugteam dient uit veiligheidsoogpunt steeds uit ten minste twee personen te bestaan, te weten de verkeersdeelnemer en een officier, belast met de brugwacht, dan wel een scheepsgezel welke deel uitmaakt van de brugwacht.

Tenslotte is het van belang dat aan boord een verantwoord arbeids- en rusttijdenregime wordt gevoerd. Het is niet verantwoord een schip zonder loods te laten varen, indien de verkeersdeelnemers en de overige bemanningsleden niet aan de nodige rustpauzes toekomen. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij kan aantonen hoe de kapitein de werk- en rustpauzes voor de bemanning heeft ingedeeld. Van de aanvrager kan dan ook worden gevraagd terzake de nodige stukken te overleggen. Voor schepen waarop het Arbeidstijdenbesluit vervoer van toepassing is, kunnen de uit hoofde van dat besluit te nemen maatregelen van belang zijn bij de beoordeling.

Artikel 3

In artikel 3 zijn de eisen geformuleerd waaraan het schip moet voldoen. Aangezien op grond van artikel 8a van het Loodsplichtbesluit 1995 geen beoordeling van het schip wordt vereist, indien de aanvraag betrekking heeft op een zogeheten klein zeeschip, geldt § 3 van dit besluit uitsluitend ten aanzien van andere zeeschepen. Voor ontheffingverlening komen in beginsel slechts schepen in aanmerking die in staat zijn onder alle omstandigheden optimaal te kunnen manoeuvreren. De kapiteins van schepen die niet aan deze voorwaarde kunnen voldoen zijn doorgaans eerder aangewezen op de diensten van een loods.

Indien het schip sleepbootassistentie behoeft, is ontheffingverlening niet mogelijk.

Wat betreft de communicatie- en navigatieapparatuur geldt als minimumeis dat alle voor de navigatie en de radiocommunicatie, ingevolge het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen verdrag ter beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) (Trb. 1977, 77), voor het desbetreffende schip vereiste apparatuur en andere voorzieningen aanwezig moeten zijn. Daarnaast moet verzekerd zijn dat de communicatie en de navigatie onder alle omstandigheden goed moeten kunnen blijven functioneren. Daarom is vereist dat de daarvoor benodigde apparatuur goed functioneert. Ook behoren alle bescheiden en zeekaarten voor het gebied waarvoor de ontheffing wordt verleend aan boord te zijn en te zijn bijgewerkt volgens de Berichten aan Zeevarenden.

Artikel 4

Aan de ontheffing wordt in alle gevallen een aantal vaste voorschriften verbonden. De voorschriften zijn opgesomd in artikel 4. Wanneer daartoe aanleiding bestaat zullen in individuele gevallen aanvullende voorschriften in de ontheffingsbesluiten worden opgenomen. Een ontheffing wordt verleend voor een periode van twee jaar. Wanneer de houder van de ontheffing voor een volgende periode van ontheffingverlening in aanmerking wil komen, is een nieuwe beoordeling van schip en bemanning noodzakelijk. Tussentijds kan er uiteraard een reden ontstaan om een verzoek tot wijziging van de ontheffing in te dienen. Een dergelijke situatie kan zich voordoen wanneer de wens ontstaat nieuwe verkeersdeelnemers op de ontheffing `bij te schrijven'. Uiteraard moet dan wel worden aangetoond dat de desbetreffende verkeersdeelnemer aan de geldende eisen voldoet.

Een ontheffing wordt niet voor het gehele beheersgebied afgegeven. Voor elke aanvraag afzonderlijk zal worden beoordeeld of, en zo ja, voor welk gedeelte van de loodsplichtige scheepvaartweg de ontheffing wordt verleend. Elk gedeelte van de scheepvaartweg stelt uit veiligheidsoogpunt afzonderlijke eisen aan de kapitein en de verkeersdeelnemers. De opgedane nautische ervaring en omgevingsbekendheid zal van betrekkelijk zwaar gewicht zijn bij deze beoordeling. De verdeling van de loodsplichtige scheepvaartwegen is neergelegd in bijlage 1 bij deze beleidsregels.

Aan de ontheffing wordt bovendien een voorschrift verbonden over de meldplicht. De ontheffinghouder moet zich, voordat hij de scheepvaartweg bevaart, melden met een aantal gegevens die de bevoegde autoriteit in staat stelt te beoordelen of het verantwoord is dat de scheepvaartweg wordt bevaren zonder gebruik te maken van de diensten van een loods.

Is dat niet het geval, dan kan de bevoegde autoriteit een gebruiksbeperking opleggen

Immers wanneer voor de actuele reis geen gebruik kan worden gemaakt van de ontheffing is vanaf dat moment het schip weer loodsplichtig, en dient er een loodsbestelling plaats te vinden.

De ontheffing wordt op naam gesteld van de kapitein. De ontheffing zal echter een lijst met verkeersdeelnemers en een vermelding van betrokken zeeschip (of zeeschepen) moeten bevatten. De verkeersdeelnemers en het schip zijn immers mede in de veiligheidsbeoordeling betrokken.

Artikel 5

Dit artikel dient, uit het oogpunt van veiligheid, aan de bevoegde autoriteit de mogelijkheid te bieden om snel en doeltreffend in te kunnen spelen op bijzondere omstandigheden. Verleende ontheffingen kunnen hiertoe geschorst worden indien dit naar het oordeel van de bevoegde autoriteit noodzakelijk is. Teneinde zo zorgvuldig mogelijk met de belangen van betrokkenen om te kunnen gaan, is er niet voor gekozen om, bijvoorbeeld in relatie tot windkracht, vaste windkrachtwaarden op te nemen in deze beleidsregels. Bij de beoordeling of van een ontheffing gebruik gemaakt kan worden zullen hydro-meteorologische voorspellingen meegewogen worden. Maximaal toegelaten windkracht, benoemd zonder windrichting, is geen zuiver criterium. Beter is, om per situatie te bezien of al dan niet van een ontheffing gebruik gemaakt kan worden. Ditzelfde principe geldt voor wat betreft het zicht. Zichtvoorspellingen en zichtveranderingen in het beheersgebied maken mogelijk dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met belangen van betrokkenen. De omstandigheden op de vaarweg kunnen zo veranderlijk van aard zijn dat zich altijd redenen kunnen voordoen die ertoe nopen dat gebruik wordt gemaakt van de diensten van een loods. Dergelijke gebruiksbeperkingen kunnen ingevolge artikel 8a, vierde lid, en artikel 8b, vijfde lid, van het Loodsplichtbesluit 1995 zo nodig per marifoon worden bekendgemaakt en nadien schriftelijk worden bevestigd. De omstandigheden waaraan gedacht moet worden bij de oplegging van een dergelijke beperking zijn: problemen bij de bestuurbaarheid van het schip, het vervoer van lading die een zeker risico met zich mee kan brengen, abnormale verkeersintensiteit of werkzaamheden aan de scheepvaartweg die de veiligheid en vlotheid van het scheepvaartverkeer kunnen beïnvloeden. In het geval van passage van kunstwerken zal bijzondere aandacht worden besteed aan de omstandigheden.

Artikelen 6, 7 en 8

Deze bepalingen hebben betrekking op de aanvraagprocedure. Een aanvraag kan uitsluitend plaatsvinden door middel van het inzenden van het in de bijlage 2 of 3 opgenomen aanvraagformulier. Daarbij dienen de opgegeven bewijsstukken te worden meegezonden. Indien het aanvraagformulier goed en volledig wordt ingevuld en de juiste bewijsstukken worden ingezonden, kan in de regel binnen achtentwintig dagen na ontvangst van de aanvraag een beslissing worden genomen. Dit zal niet mogelijk zijn, wanneer de stukken onvolledig of onduidelijk zijn. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin een bedrijfsbezoek noodzakelijk zal zijn om aanvullende gegevens te verzamelen. In die gevallen zal het nemen van een beslissing meer tijd vergen.

Middelburg, 4 juli 2003 / Vlissingen, 9 juli 2003.

De Rijkshavenmeester Westerschelde, handelend als bevoegde autoriteit , bedoeld in het Loodsplichtbesluit 1995,

F.M. Post.

De Havenmeester van Zeeland Seaports, handelend als bevoegde autoriteit, bedoeld in het Loodsplichtbesluit 1995,

L. Kars.

Naar boven