Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie voor het hoger onderwijs | Staatscourant 2003, 120 pagina 10 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie voor het hoger onderwijs | Staatscourant 2003, 120 pagina 10 | Overig |
22 mei 2003
Nr. WO/BS-2003/24136-I
Nederlandse Accreditatie Organisatie
Het toetsingskader voor nieuwe opleidingen in het hoger onderwijs bestaat uit:
- een beoordelingskader, bestaande uit onderwerpen, facetten en criteria
- beslisregels
- een beschrijving van de werkwijze bij de toetsing van nieuwe opleidingen, met daarbij de criteria voor beoordeling van de toetsing en van het toetsingsrapport door de NAO.
De beslissing over accreditatie van een nieuwe opleiding wordt gebaseerd op een toets aan de hand van zes onderwerpen.1
Deze onderwerpen zijn:
- doelstellingen opleiding
- programma
- inzet van personeel
- voorzieningen
- interne kwaliteitszorg
- condities voor continuïteit
De genoemde onderwerpen worden beoordeeld aan de hand van facetten en daarbij behorende criteria (zie hoofdstuk 2).
Voor de toetsing van nieuwe opleidingen zijn beslisregels vastgesteld (zie hoofdstuk 3).
Voor de toetsing van nieuwe opleidingen is een werkwijze op hoofdlijnen vastgesteld. Hoewel de criteria voor alle nieuwe opleidingen dezelfde zijn, zal de breedte van de toetsing kunnen variëren. Voor opleidingen die nog niet bestaan in het Nederlandse hoger onderwijs of die inhoudelijk substantieel afwijken van bestaande opleidingen zal een meer intensieve toets worden uitgevoerd dan voor opleidingen die al bestaan in het Nederlandse hoger onderwijs.
De NAO baseert haar oordeel over de nieuwe opleiding op een toets, die in haar opdracht wordt uitgevoerd. Deze toets resulteert in een toetsingsrapport. Er zijn criteria opgesteld voor de beoordeling daarvan (zie hoofdstuk 4 over de werkwijze toetsing nieuwe opleidingen).
Facetten: Domeinspecifieke eisen
Criteria: De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk)
Facetten: Bachelor en Master
Criteria: De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master
Facetten: Oriëntatie HBO/WO
Criteria: De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in HBO en WO:
HBO:
- de beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties
- een HBO-bachelor heeft de kwalificaties voor het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is
- een HBO-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is
WO:
- de beoogde eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld
- een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere studie op WO-masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt
- een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is
Facetten: Eisen HBO/WO
Criteria: Het beoogde programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding:
HBO:
- kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek
- het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline
- het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk
WO:
- kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines
- het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën
- het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek
- bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen
Facetten: Relatie tussen doelstellingen en programma
Criteria:
- Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding
- De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma
Facetten: Samenhang programma
Criteria: Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend
Facetten: Studielast
Criteria: Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Facetten: Instroom
Criteria: Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties3 van de instromende studenten:
- HBO-bachelor: VWO, HAVO, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek
- WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse, HBO of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek
- HBO- en WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie
Facetten: Duur
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:
- HBO-bachelor: 240 studiepunten
- O-bachelor: in de regel 180 studiepunten
-HBO-master: minimaal 60 studiepunten
-WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding
Facetten: Eisen HBO/WO
Criteria: De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBO- of een WO-opleiding:
HBO:
- Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk
WO:
- Het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied
Facetten: Kwantiteit personeel
Criteria:
- Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten
- Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren
Facetten: Kwaliteit personeel
Criteria: Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
Facetten: Materiële voorzieningen
Criteria: De beoogde huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren
Facetten: Studiebegeleiding
Criteria: Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang
Facetten: Systematische aanpak
Criteria: Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen
Facetten: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken
2.6 Condities voor continuïteit
Facetten: Afstudeergarantie
Criteria: De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen
Facetten: Investeringen
Criteria: De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen
Facetten: Financiële voorzieningen
Criteria: De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen
Het voorstel voor de nieuwe opleiding wordt getoetst in opdracht van de NAO. Daarbij wordt voor elk van de facetten vastgesteld of de beoordeling voldoende of onvoldoende is. Voor een positief resultaat van de toetsing dient het oordeel over elk onderwerp uit het beoordelingskader voldoende te zijn. Het oordeel per onderwerp komt tot stand op basis van weging van oordelen over de afzonderlijke facetten van dat onderwerp. Er wordt inzichtelijk gemaakt hoe de beoordeling van de verschillende facetten heeft geleid tot het samenvattend oordeel over een onderwerp, met andere woorden hoe - gegeven de criteria uit dit toetsingskader - op basis van de analyse per facet het oordeel per onderwerp tot stand is gekomen.
Bij het eindoordeel over de nieuwe opleiding zal de NAO aangeven hoe dit is gebaseerd op de feiten, de analyse van de feiten en de beoordeling van de opleiding op basis van dit toetsingskader.
Wanneer er sprake is van verschillende varianten van een nieuwe opleiding (voltijd, deeltijd en/of duaal), dan moet uit de beoordeling blijken dat voor elke variant de basiskwaliteit is gewaarborgd op grond van de criteria in de beoordelingskader om te komen tot een positief eindoordeel over de opleiding.
Indien een nieuwe opleiding onder één CROHO-registratie zal worden aangeboden op meerdere locaties, dan zal voor een positief resultaat van de toetsing vereist zijn dat uit de beoordeling blijkt dat elke locatie zal voldoen aan de in dit toetsingskader genoemde criteria voor basiskwaliteit.
4 Werkwijze toetsing nieuwe opleidingen
1
Uitgangspunten voor de toetsing zijn de wet en de onderwerpen, facetten, criteria en beslisregels uit dit toetsingskader.
2
De instelling stelt voor de nieuwe opleiding documenten op die een beeld geven van de door haar voorgenomen nieuwe opleiding en die voldoet aan de wettelijke eisen. Daarbij levert de instelling de volgende informatie:
- een beschrijving van de opleiding aan de hand van de onderwerpen en facetten van het toetsingskader
- een beschrijving hoe de opleiding wordt afgestemd op de beroepsvereisten vanuit het beroepenveld
- een financieel overzicht met uitgaven voor het tot stand brengen van de opleiding
- een beschrijving van het benodigde personeel naar omvang en kwalificatie.
3
De instelling dient een aanvraag voor toetsing van de nieuwe opleiding in bij de NAO, vergezeld van de onder 2 genoemde informatie. Tevens wordt bij de aanvraag aangegeven:
- of de opleiding (in vergelijkbare vorm) al bestaat in het Nederlandse hoger onderwijs dan wel of er sprake is van
een opleiding die nieuw is voor het hoger onderwijs in Nederland
- of de voorgenomen opleiding opleidt voor HBO-bachelor, HBO-master, WO-bachelor of WO-master
- welke varianten van de opleiding (voltijd, deeltijd en/of duaal) worden aangevraagd
- of het een initiële dan wel postinitiële opleiding betreft
- of het gaat om een of meerdere vestigingsplaatsen.
4
Op grond van de onder 3 genoemde gegevens stelt de NAO vast in hoeverre sprake is van een opleiding die nieuw is voor het Nederlandse hoger onderwijs. Op basis hiervan beslist de NAO hoe breed de beoordeling moet zijn, of bij de toetsing externe deskundigen worden ingeschakeld en over welke expertise deze eventuele externe deskundigen moeten beschikken.
5
De feitelijke toetsing wordt uitgevoerd in opdracht van de NAO. De bij de toetsing gehanteerde domeinspecifieke criteria sluiten aan bij de criteria uit dit toetsingskader.
6
In de toetsing wordt onderzocht of de voornemens en de documenten voldoen aan de criteria uit dit toetsingskader. De toetsing resulteert in een samenvattend oordeel over de nieuwe opleiding, dat wordt gemotiveerd in een toetsingsrapport.
7
De NAO beoordeelt het toetsingsrapport en het daarin uitgesproken samenvattende oordeel en toetst dat aan dit toetsingskader. Daarbij worden de drie volgende criteria gehanteerd:
a. Het kwaliteitsoordeel bij de toetsing is - voor zover relevant - mede gebaseerd op een vergelijking met verwante andere opleidingen en internationaal geaccepteerde criteria voor opleidingen in het desbetreffende domein.
b. Het toetsingsrapport maakt duidelijk, dat de nieuwe opleiding al of niet aan de criteria voor basiskwaliteit voldoet. Het rapport behandelt minimaal de zes in dit toetsingskader genoemde onderwerpen, waarbij per onderwerp aan alle facetten aandacht wordt besteed. Voor ieder facet wordt een waardering voldoende of onvoldoende gegeven, op basis waarvan per onderwerp een oordeel wordt gegeven. De oordelen worden zo goed mogelijk beargumenteerd met feiten en analyses. Het rapport wordt afgerond met een samenvattend oordeel over de nieuwe opleiding.
c. Het toetsingsrapport beschrijft de bij de toetsing gevolgde werkwijze.
Daarbij wordt duidelijkheid gegeven over:
- gehanteerde methoden
- gebruikte informatiebronnen
- indien van toepassing het bij de toetsing gehanteerde referentiekader.
8
Op grond van de uitkomst van de toetsing neemt de NAO een beslissing. Het voornemen tot dit besluit wordt eerst schriftelijk meegedeeld aan de instelling, die dan twee weken de mogelijkheid heeft om te reageren.
Indien de opleiding voldoet aan de criteria uit het toetsingskader is er sprake van een positief toetsingsbesluit van de NAO. In dat geval zal de opleiding voor de duur van zes jaar kunnen worden aangeboden. In het geval van de bekostigde opleidingen is tevens vereist dat het oordeel van de minister over de (toets op) macrodoelmatigheid positief is. De instelling dient binnen zes maanden na het positieve besluit van de NAO de nieuwe opleiding te laten registreren in het CROHO, anders vervalt het besluit.
9
Voor de instelling staan de wettelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen het besluit open.
10
De NAO geeft publieke bekendheid aan het resultaat van de toetsing.
De in dit hoofdstuk beschreven werkwijze bij de toetsing van nieuwe opleidingen zal uiterlijk binnen twee jaar na het in werking treden ervan worden geëvalueerd.
1 In de WHW art. 5.8, lid 2 wordt hiervoor het begrip `aspect van kwaliteit' gehanteerd.
2 Als de opleiding in verschillende varianten wordt aangeboden (voltijd, deeltijd en/of duaal) dient waar relevant in de beoordeling duidelijk te worden dat voor elke variant de basiskwaliteit volgens de criteria uit dit beoordelingskader is gewaarborgd.
3 Voor de Open Universiteit zijn deze instroomeisen niet van toepassing.
Bijlage 1: Toelichting (Algemeen en per hoofdstuk)
De NAO heeft de taak om aanvragen voor nieuwe opleidingen te toetsen op kwaliteit. Deze toetsing op kwaliteit omvat ook het antwoord op de vragen of voldaan is aan condities die nodig zijn voor het opstarten van de nieuwe opleiding en of de nieuwe opleiding duurzaam kan worden aangeboden. Een nieuwe opleiding is een opleiding die voor de desbetreffende instelling moet leiden tot een nieuwe registratie in het CROHO. De beoordeling van de effecten van een nieuwe opleiding voor het totale aanbod aan opleidingen en hun maatschappelijke wenselijkheid (toets op macrodoelmatigheid) ligt bij de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen en niet bij de NAO. Deze toetsing vindt plaats na de toetsing door de NAO.
Een positieve uitkomst van de toetsing van nieuwe opleidingen door de NAO leidt tot het recht een opleiding aan te bieden. Voor de bekostigde opleidingen is een aanvullende voorwaarde dat het daarop volgende oordeel van de minister over de aanvraag positief is. Vanwege de gelijke rechtsgevolgen - het gedurende zes jaar kunnen aanbieden van de opleiding - moeten de onderwerpen en criteria van de toetsing van nieuwe opleidingen op hoofdlijnen overeenkomen met die voor de accreditatie van bestaande opleidingen. In de uitwerking naar facetten en criteria zijn er wel verschillen.
De toetsing van nieuwe opleidingen heeft een ander karakter dan de beoordeling van bestaande opleidingen. Het gaat om plantoetsing. De vraag is of het voorstel gebaseerd is op heldere doelstellingen die aansluiten bij de verschillende eisen voor HBO en WO, voor Bachelor en Master en bij de domeinspecifieke eisen. Verder moet het plan een beschrijving van het programma en de voorzieningen bevatten die de verwachting rechtvaardigen dat de doelstellingen gerealiseerd zullen worden. Om deze onderwerpen te kunnen toetsen worden hoge eisen gesteld aan de kwaliteit van de informatie van de instellingen (bewijslastprincipe). Zo nodig schakelt de NAO bij de beoordeling externe deskundigen in.
Een belangrijk uitgangspunt bij de toetsing van nieuwe opleidingen is dat de diepte van de externe beoordeling afhankelijk is van de mate waarin de voorgestelde nieuwe opleiding afwijkt van al bestaande opleidingen. De criteria blijven dezelfde, maar de intensiteit van de beoordeling varieert. Aanvragen voor opleidingen die nog niet bestaan in het Nederlandse hoger onderwijs of die inhoudelijk substantieel afwijken van bestaande opleidingen zullen aan een inhoudelijk verdergaande beoordeling worden onderworpen dan aanvragen voor opleidingen die ook al elders in het Nederlandse hoger onderwijs worden aangeboden.
Enkele voorbeelden hiervan zijn:
- Bij een opleiding die door een instelling overgenomen is van een andere instelling in het Nederlandse hoger onderwijs en die elders al is geaccrediteerd als bestaande opleiding zal de toetsing voornamelijk beperkt blijven tot de inzet van personeel, de kwaliteitszorg en de condities voor continuïteit. Toetsing van de doelstellingen en van het programma is in dat geval eenvoudig.
- Als een instelling zelf een opleiding ontwikkelt die in hoofdlijnen overeenkomt met opleidingen die al bestaan in het Nederlandse hoger onderwijs, zal tevens beoordeeld worden of de doelstellingen en het programma overeenkomen met die bestaande opleidingen.
- Als sprake is van een nieuwe opleiding die in naam overeenkomt met bestaande opleidingen in het Nederlandse hoger onderwijs, maar daar in de uitwerking substantieel van verschilt, of als sprake is van een opleiding die nieuw is voor het Nederlandse hoger onderwijs (nog geen vermelding in CROHO) zal een verdergaande inhoudelijke beoordeling plaatsvinden, waarbij in de regel (buitenlandse) experts zullen worden ingeschakeld.
Er is dus sprake van een proportionele beoordeling. Dit komt ook tot uitdrukking in de werkwijze van de toetsing nieuwe opleidingen, waarin per aanvraag wordt beslist hoe de feitelijke toetsing zal plaatsvinden (zie toelichting aldaar). De NAO heeft het voornemen uiterlijk twee jaar na het in werking treden van dit regime de totale werkwijze samen met de instellingen te evalueren.
De toetsing heeft betrekking op de kwaliteit van de opleiding. Als van een opleiding verschillende varianten worden aangeboden - voltijd, deeltijd, duaal - moet de kwaliteit van elk van deze varianten in beeld worden gebracht, omdat de kwaliteit van de ene variant geen waarborg is voor de kwaliteit van een andere variant.
De NAO ziet het als haar taak bij te dragen aan de transparantie van het opleidingenaanbod. Dit betekent dat bij elk voorstel voor een nieuwe opleiding zal worden nagegaan of de voorgestelde vlag de lading dekt. Van een voorgenomen nieuwe opleiding waarvan de naam al voorkomt in het CROHO wordt nagegaan of de doelstellingen en het programma voldoende overeenkomen met bestaande opleidingen die onder dezelfde naam in het CROHO geregistreerd zijn, om de desbetreffende naam voor deze opleiding te rechtvaardigen. Bij nieuwe opleidingen, die nog niet elders in Nederland voorkomen en die dus inhoudelijk echt nieuw geacht worden te zijn, zal de instelling duidelijk moeten maken dat de voorgestelde opleiding niet kan worden gezien als een variant van een bestaande opleiding, omdat zij daar te sterk van verschilt. Als vuistregel wordt hiervoor gehanteerd dat ten minste 40% van het curriculum afwijkt van enigerlei bestaande opleiding.
Uitgangspunt is dat de instelling zelf aangeeft of de opleiding getoetst moet worden als Bachelor-HBO, Bachelor-WO, Master-HBO of Master-WO. De toetsing van nieuwe opleidingen wordt gebaseerd op een beoordeling van de volgende onderwerpen:
- doelstellingen van de opleiding
- programma
- inzet personeel
- voorzieningen
- interne kwaliteitszorg
- condities voor continuïteit.
Wat betreft de oriëntatie van opleidingen (HBO of WO) is in de praktijk sprake van een continuüm dat loopt van zuiver onderzoeksgerichte tot zuiver beroepsgerichte opleidingen. Er zijn niet alleen verschillen tussen HBO en WO, maar ook binnen de twee sectoren zelf. Het plan van de instelling voor de nieuwe opleiding moet daarom een beschrijving bevatten, waarin zowel de onderzoeksgerichte als de beroepsgerichte aspecten aan bod komen. De instelling bepaalt of de opleiding wordt aangemeld voor toetsing als een HBO- dan wel als een WO-opleiding. Bij de toetsing wordt de opleiding alleen beoordeeld op de oriëntatie die de instelling zelf heeft aangegeven.
Bij het opstellen van de beschrijving dient de instelling rekening te houden met de eisen die vanuit het internationale vakgebied en het afnemend beroepenveld aan een opleiding in het specifieke domein worden gesteld.
De NAO beoordeelt de kwaliteit van de opleiding aan de hand van drie vragen:
1. Voldoet de opleiding aan de domeinspecifieke kwaliteitseisen (uit het vakgebied/de discipline of het beroepsveld) aangaande de onderwerpen in het toetsingskader?
2. Sluiten de domeinspecifieke kwaliteitseisen aan bij de (internationaal) gehanteerde beschrijvingen van Bachelor en Master?
3. Voldoet de opleiding aan de criteria van het toetsingskader van de NAO?
De opleiding wordt dus in de eerste plaats getoetst aan domeinspecifieke kwaliteitseisen die zijn afgeleid van een zo mogelijk internationaal referentiekader. De domeinspecifieke kwaliteitseisen worden op hun beurt getoetst aan algemene criteria voor Bachelor en Master. De toets moet dus zowel betrekking hebben op de domeinspecifieke kwaliteit als de algemene kwaliteit van de opleiding.
De toetsing van nieuwe opleidingen stelt gedeeltelijk andere eisen aan de deskundigheid van degenen die de toets uitvoeren dan een beoordeling van bestaande opleidingen. Dit betreft met name het ex ante beoordelen van de kwaliteit van de opleiding, de kwaliteit van het in te zetten personeel en de bedrijfsmatige aspecten. Er is sprake van aanvullende aspecten, waarvoor specifieke deskundigheid vereist is.
Hoofdstuk 1: Opbouw toetsingskader
Het toetsingskader bestaat uit inhoudelijke criteria en criteria voor de gevolgde werkwijze bij de toetsing en voor het toetsingsrapport. Anders dan bij de beoordeling van bestaande opleidingen bestaat bij de toetsing van nieuwe opleidingen niet de aanvullende mogelijkheid tot een beoordeling van bijzondere kenmerken. Uitgangspunt is dat deze zich eerst in de praktijk bewezen moeten hebben voordat er uitspraken over kunnen worden gedaan.
Hoofdstuk 2: Beoordelingskader
De NAO beoordeelt de toetsing van de nieuwe opleiding aan de hand van de criteria zoals weergegeven in het toetsingskader.
Ad 2.1: Doelstellingen opleiding
De doelstellingen van de opleiding worden uitgedrukt in te bereiken eindkwalificaties van studenten. Het is mogelijk, maar niet noodzakelijk dat de eindkwalificaties zijn geformuleerd in termen van competenties.
De doelstellingen van de opleiding worden getoetst aan domeinspecifieke kwaliteitseisen en aan algemene criteria voor Bachelor- en Master- en HBO- en WO-opleidingen.
De eindkwalificaties zijn afhankelijk van het karakter van de opleiding (Bachelor of Master, HBO of WO, domeinspecifiek). In alle gevallen geldt dat de eindkwalificaties moeten aansluiten bij internationaal gehanteerde beschrijvingen voor Bachelor en Master voor het betreffende domein (daarbij kan gebruik worden gemaakt van de zogenaamde Dublin descriptoren - zie bijlage 2).
In de eindkwalificaties van studenten moeten bovendien recente ontwikkelingen in het vakgebied en wensen uit de beroepspraktijk tot uitdrukking komen.
In het opleidingsprogramma moeten de nagestreefde domeinspecifieke eindkwalificaties overtuigend zijn geconcretiseerd. Tevens moeten gekwalificeerde instromende studenten met de voorgestelde inhoud en vormgeving van dat programma (inclusief de leerdoelen binnen dat programma) de eindkwalificaties kunnen bereiken binnen de termijn die daarvoor staat. Voor een beoordeling van de vertaling van de doelstellingen in het programma is een inhoudelijke beoordeling van het studiepakket en de onderwijskundige opzet gewenst, gegeven de specifieke keuze voor Bachelor of Master, HBO of WO en het desbetreffende domein. Ten opzichte van de Bachelor zal de Masteropleiding gekenmerkt worden door verdieping en/of verbreding. In het HBO zal de nadruk liggen op de inbreng van kennis en ervaring vanuit de actuele beroepspraktijk, in het WO is een inhoudelijke uitwisseling tussen onderwijs en (actueel) onderzoek het onderscheidende kenmerk. Aangezien ook het HBO is gestart met vormen van onderzoek (vgl. lectoren, kenniskringen) is de uitwisseling met (toegepast) onderzoek ook in de criteria voor het HBO opgenomen. Aan de andere kant is bij sommige WO-opleidingen de beroepsgerichtheid essentieel, naast de relatie met het onderzoek. Daarom is hiervoor een apart criterium opgenomen voor de desbetreffende opleidingen. Om de opleidingen in deze context te kunnen beoordelen zullen degenen die de toetsing uitvoeren veelal moeten beschikken over domeinspecifieke deskundigheid.
Het plan voor de nieuwe opleidingen zal in heldere bewoordingen moeten aangeven hoe de nieuwe opleiding zal worden ingericht. Daarbij moet aandacht besteed worden aan de samenhang tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma, de samenhang binnen het programma, de studielast en de aansluiting op de instroom. Deze schets moet een reëel beeld geven van de praktijk van de voorgenomen opleiding. De formuleringen uit het toetsingskader aan de hand waarvan het programma wordt beoordeeld laten voldoende ruimte voor actuele ontwikkelingen aangaande de genoemde facetten.
De kwaliteit van het programma zal ook moeten blijken uit de aansluiting van het programma op de kwalificaties van instromende studenten. Hierbij zijn de wettelijke vereisten voor HBO en WO van belang, zoals weergegeven in het toetsingskader.
De inzet van personeel is een belangrijke conditie voor kwaliteit en bepalend voor het onderscheid tussen HBO en WO. Voor het HBO gaat het met name om kennis en ervaring van docenten aangaande de uitwisseling met de beroepspraktijk, voor het WO om het actief bedrijven van wetenschappelijk onderzoek. Bij de daartoe in aanmerking komende WO-opleidingen dienen docenten ook te beschikken over kennis van en inzicht in de desbetreffende beroepspraktijk.
De instelling moet aangeven hoeveel personeel zal worden ingezet voor de nieuwe opleiding en wat de kwaliteit van dit personeel is. De beoordeling van de intenties van de instelling aangaande dit onderwerp weegt zwaar, vanwege het gegeven dat de kwaliteit van de nieuwe opleiding direct zal worden bepaald door de beschikbare medewerkers. Afzonderlijk moet worden beoordeeld of deze inzet voldoende is voor de start van de opleiding - waarbij een extra inspanning vereist zal zijn - en voor de continuering daarvan op reguliere basis. Bij de toetsing zal ook moeten worden beoordeeld of de door de instelling als inzetbaar genoemde medewerkers ook werkelijk beschikbaar zullen zijn voor de nieuwe opleiding.
Aangaande de voorzieningen gelden in beginsel dezelfde criteria als bij de accreditatie van bestaande opleidingen. De voorzieningen moeten voldoende zijn voor realisatie van het programma. De instelling moet aannemelijk maken dat de betreffende voorzieningen (op tijd) beschikbaar zullen zijn.
Vaak zal het gaan om faciliteiten zoals mediatheken, laboratoria, atelierruimte of vakspecifieke databanken. De aard en het niveau van deze voorzieningen verschilt met het karakter van de opleiding. In de toetsing zal worden nagegaan of de voorzieningen voor de nieuwe opleidingen in overeenstemming zijn met het algemeen geldende kwaliteitsniveau voor dergelijke voorzieningen.
Ad 2.5: Interne kwaliteitszorg
Gezien het toenemende belang van interne kwaliteitszorg wordt ook dit onderwerp betrokken bij de toetsing van nieuwe opleidingen. De instelling moet aantonen dat zij van plan is om bij de nieuwe opleiding vanaf het begin te streven naar een aanvaardbaar kwaliteitsniveau en vervolgens naar een voortgaande bewaking en verbetering van de kwaliteit. Deze voornemens zijn aannemelijker naar mate de instelling als geheel beschikt over een effectief systeem van interne kwaliteitszorg dat geldt voor alle opleidingen. Om die reden kent de NAO een zwaar gewicht toe aan kwaliteitszorg. Juist vanwege het feit dat de door de NAO geformuleerde criteria globaal zijn, moet kwaliteitszorg in de beoordeling afzonderlijk wegen.
Ad 2.6: Condities voor continuïteit
Bij nieuwe opleidingen brengt het gegeven van de startsituatie eigen onzekerheden met zich mee die mede voorwerp zijn van de toetsing. In het bijzonder gaat het om de vraag of de bedrijfseconomische en personele voorwaarden aanwezig zijn om de voorgenomen inhoudelijke kwaliteit ook duurzaam te kunnen realiseren. Deze voorwaarden hebben zowel betrekking op de opleiding als zodanig als op de instelling die deze verzorgt. Het moet aannemelijk zijn dat de vereiste startinvestering kan worden opgebracht en dat de exploitatie ook op langere termijn is vol te houden, in ieder geval gedurende het aantal jaren dat nodig is om te komen tot een volledige opbouw van het curriculum en de corresponderende populatie van ingeschreven studenten. In principe is deze periode gelijk aan de voorziene curriculumduur, afhankelijk van de aard van de opleiding (Bachelor WO, Master WO, Bachelor HBO, Master HBO). Aanloopverliezen zijn acceptabel, zelfs een blijvend verliesgevende exploitatie vanwege het strategische beleid van de instelling kan acceptabel zijn, maar dan moet wel aannemelijk worden gemaakt dat de instelling dit kan dragen. Doorgaans zal dit blijken uit een bedrijfsplan ten behoeve van de nieuwe opleiding. De draagkracht van de instelling als geheel blijkt uit de jaarrekening.
Het is aan te bevelen dat de instelling bij de aanvraag voor een nieuwe opleiding een plan voegt waaruit blijkt welke opleidingen deze op middellange termijn wil aanbieden. BHBIn dit plan, dat doorgaans onderdeel zal uitmaken van een meerjarenplan of een strategienota van de instelling, kan aannemelijk worden gemaakt dat:
- de nieuw aangevraagde opleiding een uitdrukking is van het strategische beleid van de instelling en de daaruit voortvloeiende prioriteiten in het aanbod
- de instelling bedrijfseconomisch in staat zal zijn om het totale aanbod van bestaande en voorgenomen opleidingen blijvend te kunnen aanbieden.
Het genoemde plan kan tevens dienen als informatie voor de toetsing of de voorgenomen investeringen en de voorziene exploitatie van de aangevraagde nieuwe opleiding realistisch zijn, in de context van de plannen en kosten van de totale instelling. De inbreng van dit plan door de instelling is niet verplicht maar kan het toetsingsproces wel ondersteunen.
Voor de NAO zijn de desbetreffende gegevens ook op langere termijn van belang. Bij de volgende aanvraag tot accreditatie zal de NAO (doen) nagaan of de instelling consequent heeft gehandeld in het verlengde van de bij de eerste aanvraag genoemde voorwaarden.
Hoofdstuk 3: Beslisregels toetsing
De toetsing resulteert in een samenvattende beoordeling van de kwaliteit van de nieuwe opleiding met een positieve of negatieve totaalconclusie aangaande de basiskwaliteit van de opleiding. Voor een positief eindoordeel moet de opleiding op alle onderwerpen uit het toetsingskader als voldoende worden beoordeeld. Het oordeel per onderwerp is gebaseerd op oordelen aangaande de verschillende facetten van dat onderwerp. In het toetsingsrapport worden de afwegingen op alle niveaus - facetten, onderwerpen en eindoordeel - inzichtelijk gemaakt, zodat duidelijk is waarop de eindconclusie is gebaseerd en hoe de verschillende facetten tegen elkaar zijn afgewogen.
Veel opleidingen kennen meerdere varianten, in voltijd, deeltijd en/of duaal. Omdat deze varianten verschillende eisen stellen aan een aantal kwaliteitseisen - zoals samenhang, studiebegeleiding, inzet van docenten en aansluiting op instroom - moet uit de beoordeling blijken dat voor alle varianten de basiskwaliteit is gewaarborgd. De toets heeft echter betrekking op de totale opleiding. Voor een nieuwe opleiding op meerdere locaties geldt een vergelijkbare beslisregel.
Hoofdstuk 4: Werkwijze toetsing nieuwe opleidingen
De werkwijze van de NAO bij de toetsing van nieuwe opleidingen volgt de eisen en termijnen van de wet. Essentieel bij deze werkwijze is de initiatiefrol van de instelling. Deze bepaalt het karakter van de opleiding (Bachelor of Master, HBO of WO). Het indienen van een aanvraag brengt het toetsingsproces op gang.
Op basis van de aanvraag bepaalt de NAO welke vorm van toetsing in dit geval vereist is. In het algemene gedeelte van de toelichting zijn voorbeelden gegeven van diverse situaties. Aangezien er sprake is van een grote variatie van categorieën nieuwe opleidingen is het niet mogelijk om bij voorbaat de daarbij behorende werkwijzen uitputtend aan te geven. Deze wordt aan de hand van de concrete voorstellen bepaald.
Vervolgens geeft de NAO de opdracht de toetsing uit te voeren. De NAO beoordeelt de bij de toetsing gevolgde werkwijze aan de hand van dit rapport. Daarbij laat de NAO zich leiden door de in dit hoofdstuk genoemde maatstaven. De conclusies in het toetsingsrapport worden beargumenteerd aan de hand van geconstateerde feiten, een analyse daarvan en een toetsing aan een referentiekader, dat aansluit bij het toetsingskader nieuwe opleidingen. Door deze opbouw kan de NAO zien hoe de conclusies in het toetsingsrapport tot stand zijn gekomen. In zijn besluit wordt de werkwijze verantwoord.
Uitgangspunten bij de toetsing zijn transparantie van de wijze waarop de conclusies uit het toetsingsrapport tot stand zijn gekomen en hoor en wederhoor, waarbij de instelling de gelegenheid krijgt op het toetsingsrapport te reageren. Alvorens het toetsingsbesluit vast te stellen stelt de NAO het instellingsbestuur in de gelegenheid binnen twee weken zijn zienswijze over het voorgenomen toetsingsbesluit naar voren te brengen. De NAO zendt na de definitieve vaststelling het toetsingsbesluit onverwijld aan het instellingsbestuur en maakt het besluit tegelijkertijd openbaar door middel van plaatsing op de website van de NAO.
Daarbij bestaat ook de mogelijkheid van bezwaar en beroep:
Het maken van bezwaar geschiedt door het indienen van een bezwaarschrift door een belanghebbende bij de NAO. De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt zes weken. In het kader van de behandeling van het bezwaar vindt een hoorzitting plaats. De NAO beslist binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. De beslissing op bezwaar kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd. Hiervan wordt schriftelijk mededeling gedaan.
Tegen een beslissing op bezwaar van de NAO staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van beroep bedraagt zes weken. De Afdeling doet in beginsel zes weken na de zitting uitspraak. Deze termijn kan met ten hoogste zes weken worden verlengd.
Hangende de bezwaar- en/of beroepsprocedure kan aan de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bijlage 2: Omschrijving niveau bachelors en masters (`Dublin descriptoren')
Kwalificaties Bachelor: Heeft aantoonbare kennis en inzicht van een vakgebied, waarbij wordt voortgebouwd op het niveau bereikt in het voortgezet onderwijs en dit wordt overtroffen; functioneert doorgaans op een niveau waarop met ondersteuning van gespecialiseerde handboeken, enige aspecten voorkomen waarvoor kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied vereist is
Kwalificaties Master: Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van Bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband
Kwalificaties Bachelor: Is in staat om zijn/haar kennis en inzicht op dusdanige wijze toe te passen, dat dit een professionele benadering van zijn/haar werk of beroep laat zien, en beschikt verder over competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties en voor het oplossen van problemen op het vakgebied
Kwalificaties Master: Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan
Kwalificaties Bachelor: Is in staat om relevante gegevens te verzamelen en interpreteren (meestal op het vakgebied) met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten
Kwalificaties Master: Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen
Kwalificaties Bachelor: Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten
Kwalificaties Master: Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten
Kwalificaties Bachelor: Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan.
Kwalificaties Master: Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2003-120-p10-SC40501.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.