Stimuleringsregeling professionalisering antidiscriminatiebureaus (ADB's)

21 februari 2001

Nr. CIM2000/U97333

Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, mede namens de Minister van Justitie,

Besluit:

Paragraaf 1 - Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid;

b. antidiscriminatiebureau (ADB): een op lokaal, bovenlokaal of provinciaal niveau werkende organisatie die ten doel heeft discriminatie te bestrijden, onder meer door personen bij te staan die een klacht hebben met betrekking tot discriminatie;

c. aanvrager: een gemeente of een provincie die een aanvraag indient op grond van deze regeling, eventueel mede namens een samenwerkingsverband met andere gemeenten;

d. professionalisering: het realiseren van een aanmerkelijke verbetering van de taakuitvoering van een antidiscriminatiebureau;

e. projectplan: een door aanvrager in samenwerking met een of meer antidiscriminatiebureaus ontwikkeld plan, waarin wordt uitgewerkt op welke wijze en tegen welke kosten de professionaliteit van dit antidiscriminatiebureau of deze antidiscriminatiebureaus structureel aanmerkelijk verbeterd zal worden;

f. voorstel voor een haalbaarheidsstudie: een door aanvrager ontwikkeld voorstel waarin wordt uitgewerkt tegen welke kosten welke onderdelen van een te ontwikkelen projectplan nader op hun haalbaarheid bestudeerd moeten worden.

Paragraaf 2 - Bepalingen met betrekking tot de bekostiging van projectplannen

Artikel 2

Ter stimulering van de professionalisering van de antidiscriminatiebureaus kan de minister aan een aanvrager een bijdrage verstrekken voor het uitvoeren van een projectplan gericht op de professionalisering van een antidiscriminatiebureau of meer antidiscriminatiebureaus, mits de elementen genoemd in artikel 8, lid 2 zijn opgenomen in het projectplan.

Artikel 3

Een aanvraag voor bijdrage vergezeld van een projectplan met een looptijd tot uiterlijk 1 augustus 2004 kan worden ingediend van 1 mei 2001 tot 15 juni 2001.

Artikel 4

1. Op grond van deze regeling is voor de bekostiging van projectplannen en haalbaarheidsstudies in totaal f 3.080.000,- beschikbaar.

2. De op grond van de regeling toe te kennen bijdragen worden beschikbaar gesteld onder het voorbehoud van autorisatie door de begrotingswetgever.

Artikel 5

De aanvrager komt alleen in aanmerking voor een bijdrage in de noodzakelijke, rechtstreeks aan het projectplan toe te rekenen kosten, die zijn gemaakt en betaald na de datum van toekenning van de bijdrage, met uitzondering van:

a. salarissen van personeel van het antidiscriminatiebureau;

b. reguliere exploitatiekosten van het antidiscriminatiebureau.

Artikel 6

De minister kan besluiten een projectplan slechts gedeeltelijk of in gedeelten te bekostigen. Er wordt een maximale bijdrage verstrekt van 90% van de projectkosten. Bij een verstrekking in gedeelten, wordt het verstrekken van een verdere bijdrage afhankelijk gesteld van de voortgang van het project.

Artikel 7

De bijdrage bedoeld in artikel 2 wordt niet verleend wanneer er geen schriftelijke garantie van de aanvrager bestaat ten aanzien van de continuïteit van het betrokken antidiscriminatiebureau, dan wel de betrokken antidiscriminatiebureaus, voor tenminste twee jaar na afloop van het professionaliseringsproject.

Artikel 8

1. De aanvraag voor de verlening van een bijdrage voor de in deze regeling bedoelde projectplannen wordt ingediend bij de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een in de bijlage bij deze regeling vastgesteld formulier.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan waarin zo nauwkeurig mogelijk is opgenomen:

a. een opgave van de nul-situatie en een beschrijving van de doelstellingen van het project, met kwantificeerbare gegevens, en de achtergronden van het project.

b. een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan verbetering van de onderdelen genoemd in het projectvoorstel;

c. een tijdsplanning van de activiteiten;

d. een gespecificeerde begroting;

e. een bekendmaking van de wijze waarop wordt voorzien in toezicht op de uitvoering bij het antidiscriminatiebureau dan wel de antidiscriminatiebureaus.

f. een schriftelijke garantie t.a.v. de continuïteit van het antidiscriminatiebureau dan wel de antidiscriminatiebureaus.

g. een rapportage betreffende de haalbaarheid van het projectplan, in het bijzonder betreffende het draagvlak bij relevante partners.

h. een verklaring waarin aanvrager zich bereid verklaard samen met het betrokken antidiscriminatiebureau deel te nemen aan een te ontwikkelen systeem van benchmarking.

Artikel 9

1. Aanvragen voor de verlening van bijdrage voor een projectplan worden door de Minister zodanig gerangschikt dat een projectplan, mits deugdelijk opgesteld, hoger wordt gerangschikt naarmate er op meer onderdelen aanmerkelijke verbeteringen zullen worden gerealiseerd. Projecten worden gehonoreerd tot het beschikbare budget genoemd in artikel 4 is uitgeput.

Artikel 10

1. De ontvanger van de bijdrage is verplicht:

a. de activiteiten in het kader van een projectplan ten behoeve waarvan bijdrage is verleend binnen 6 maanden na de datum van de beschikking tot verlening van de bijdrage aan te vangen en overeenkomstig het projectplan, behoudens goedgekeurde wijzigingen, uit te voeren en af te ronden voor 1 augustus 2004.

b. uiterlijk 15 maanden na het toekennen van de bijdrage verslag te doen van de voortgang van het project;

c. alle overige informatie toe te zenden die de minister nodig heeft om het project en de voortgang ervan te kunnen beoordelen;

d. op deugdelijke wijze te voorzien in toezicht op de uitvoering van het bij het projectplan betrokken antidiscriminatiebureau, c.q. de bij het projectplan betrokken antidiscriminatiebureaus;

2. De minister kan de in het eerste lid, sub a bedoelde uitvoeringstermijn met ten hoogste één jaar verlengen indien de ontvanger van de bijdrage uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de einddatum van het project schriftelijk aan de minister om verlenging heeft verzocht en dit gemotiveerd heeft.

3. Wijzigingen in het projectplan gedurende de looptijd van het project zijn slechts toegestaan na voorafgaande goedkeuring door de minister. De minister deelt de ontvanger van de bijdrage mede of en in welke mate de wijziging van het projectplan gevolgen heeft voor de verleende bijdrage of voor de voorschriften.

Artikel 11

1. De minister stelt een voorschotbedrag ter beschikking bij het verlenen van de bijdrage en stelt, indien de ontvanger van de bijdrage daartoe verzoekt, aanvullende voorschotbedragen ter beschikking, mits blijkt dat de voortgang van het projectplan voldoende is.

2. Het totaal van de verleende voorschotten bedraagt ten hoogste 90% van de bijdrage die wordt verleend volgens de beschikking tot verlening.

Artikel 12

1. De aanvraag voor de definitieve vaststelling van de bijdrage wordt ingediend bij de directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties op een daartoe vastgesteld formulier binnen vier maanden na het einde van de periode waarvoor een bijdrage werd verleend.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van:

a. een verklaring van de ontvanger van de bijdrage dat de activiteiten waarvoor bijdrage is verleend zijn uitgevoerd conform de voorwaarden.

b. een verslag van de activiteiten en een financiële verantwoording van het projectplan met daarbij een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat is voldaan aan het gestelde in artikel 2, 5 en 10 van deze regeling.

Artikel 13

De minister stelt na ontvangst van de in artikel 12 genoemde bescheiden binnen vier maanden de definitieve bijdrage vast.

Paragraaf 3 - Bepalingen met betrekking tot een haalbaarheidsstudie

Artikel 14

De Minister kan aan een aanvrager een bijdrage verstrekken voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie

Artikel 15

Een aanvraag voor een bijdrage vergezeld van een voorstel voor een haalbaarheidsstudie met een looptijd tot uiterlijk 1 juni 2001 kan worden ingediend van 1 maart 2001 tot 1 april 2001 bij de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een in de bijlage bij deze regeling vastgesteld formulier.

Artikel 16

De bijdrage bedoeld in artikel 14 bedraagt maximaal f 15.000,-.

Artikel 17

1. De ontvanger van de bijdrage is verplicht de activiteiten in het kader van een eventuele haalbaarheidstudie voor 1 juni 2001 af te ronden en de minister te rapporteren omtrent de uitkomst van de haalbaarheidsstudie.

Artikel 18

De minister stelt een voorschotbedrag ter beschikking bij het verlenen van de bijdrage welk ten hoogste 100% bedraagt van het bedrag dat wordt verleend volgens de beschikking tot verlening van de bijdrage.

Artikel 19

1. De aanvraag voor de vaststelling van de definitieve bijdrage wordt uiterlijk 1 september 2001ingediend bij de directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties op een daartoe vastgesteld formulier nadat de activiteiten zijn uitgevoerd ten behoeve waarvan de bijdrage is verleend.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een rapportage over de resultaten van de haalbaarheidsstudie en een financiële verantwoording.

Artikel 20

De minister stelt na ontvangst van de in artikel 19 genoemde bescheiden binnen vier maanden de bijdrage vast.

Paragraaf 4 - Slotbepalingen

Artikel 21

Deze regeling treedt in werking op de dag van publicatie in de Staatscourant.

Artikel 22

Deze regeling wordt aangehaald als: Stimuleringsregeling professionalisering antidiscriminatiebureaus (ADB's).

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,R.H.L.M. van Boxtel.

Toelichting

Kader

In het regeerakkoord heeft de regering aangegeven een aantal maatregelen te zullen treffen om de verschijnselen racisme en rassendiscriminatie verder terug te dringen. In de notitie `Kansen krijgen, kansen pakken' is deze ambitie concreter uitgewerkt. In deze notitie staat onder meer aangegeven dat het kabinet het tot de coördinerende taak van de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid rekent om in deze kabinetsperiode de samenwerking en uitwisseling tussen en binnen de overheid en andere instanties en organisaties op het terrein van voorkoming en bestrijding van vooroordelen, discriminatie en racisme beduidend te helpen versterken en verbeteren. Ook staat in de notitie aangegeven dat de aanpak van discriminatie dichtbij de mensen moet plaatsvinden. Antidiscriminatiebureaus zijn behulpzaam bij het realiseren van de toegang tot het recht voor burgers of hun belangenbehartigers wanneer zij geconfronteerd zijn met een racistisch of discriminerend voorval. In de evaluatie van de Algemene Wet Gelijke Behandeling werd al vastgesteld dat een deel van de klagers, vooral voor klachten m.b.t. rassendiscriminatie, zijn weg wist te vinden naar de Commissie Gelijke Behandeling via de antidiscriminatiebureaus. In `Gelijke behandeling: regel en realiteit' wordt vermeld dat onder meer antidiscriminatiebureaus fungeren als een zeef bij het indienen van klachten. Bij de verzoekers blijkt het inroepen van professionele bijstand de kans op een positieve uitslag te verhogen: klachten blijken in die gevallen vaker gegrond te worden verklaard. Met andere woorden, door het filteren van klachten nemen de antidiscriminatiebureaus de Commissie werk uit handen.

Deze bureaus voorzien in de behoefte van burgers aan een eerstelijnsvoorziening voor de bemiddeling bij en de afdoening van klachten wegens discriminatie. Het versterken van het functioneren van antidiscriminatiebureaus draagt bij aan het bestrijden van discriminatie.

Waarom deze regeling

Op dit moment bestaan er grote onderlinge verschillen in de mate waarin de ruim veertig antidiscriminatiebureaus en meldpunten erin geslaagd zijn het werk op professionele wijze te organiseren. Bij sommige bureaus werkt betaald personeel, doch het overgrote deel bestaat uit vrijwilligers. Er is een aantal redenen te noemen waarom de ontwikkeling van bestaande antidiscriminatiebureaus naar professionele(re) organisaties gewenst is.

· Betere continuïteit en bereikbaarheid voor slachtoffers en bestuur;

· betere hulpverlening, beter onderzoek;

· betere registratie;

· betere expertiseuitwisseling tussen antidiscriminatiebureaus onderling en van landelijk naar regionaal niveau en omgekeerd evenals met andere organisaties.

· betere signalering van trends en ontwikkelingen, op basis waarvan beleidsaanbevelingen voor decentrale overheden en de rijksoverheid geformuleerd kunnen worden.

In `Kansen krijgen, kansen pakken' is aangegeven dat het kabinet wil laten onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van een regionaal gespreid, landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatiebureaus, maar dat daarbij uitgangspunt dient te zijn dat er bestuurlijk voldoende draagvlak dient te zijn voor de financiering van een dergelijk landelijk netwerk van antidiscriminatiebureaus. Uit onderzoek is gebleken dat op dit moment niet voldoende draagvlak bestaat voor een landelijk dekkend netwerk van regionale antidiscriminatiebureaus. Professionalisering kan echter wel een opstap zijn naar het ontstaan van zo'n landelijk dekkend netwerk. Ten eerste omdat het professionaliseringsproces kan leiden tot een vergroting van het werkgebied, grotere bekendheid en betere communicatiemogelijkheden van antidiscriminatiebureaus en ten tweede omdat het kan leiden tot een grotere erkenning van het bestaansrecht en daarmee een verbreding van het draagvlak van antidiscriminatiebureaus.

Het uitgangspunt van de rijksoverheid is dat de antidiscriminatiebureaus in de eerste plaats een (financiële) verantwoordelijkheid zijn en blijven van de decentrale overheden. Het bestrijden van (rassen)discriminatie is vaak gebaat bij een lokale aanpak. Wel wil de rijksoverheid een financiële impuls geven voor de professionalisering van bestaande antidiscriminatiebureaus, op voorwaarde dat het voortbestaan van die antidiscriminatiebureaus gedurende een aantal jaren gegarandeerd is. Een antidiscriminatiebureau dient zelfstandig en onafhankelijk te kunnen functioneren. Om verzekerd te zijn van het commitment van de decentrale overheden is de regeling dan ook tot deze overheden gericht. Het professionaliseringsplan dienen zij samen met het antidiscriminatiebureau dat op hun grondgebied werkzaam is te ontwikkelen. Overigens zou een bestaand antidiscriminatiebureau wel het werkterrein kunnen uitbreiden tot andere gemeenten en op deze wijze het financiële draagvlak kunnen verbreden. Ook zou een aantal antidiscriminatiebureaus binnen een provincie kunnen besluiten te fuseren en dan samen met een provincie of een samenwerkingsverband van gemeenten en eventueel een provincie een projectplan kunnen ontwikkelen. Ook zouden antidiscriminatiebureaus, zonder te fuseren, wel een gezamenlijk plan kunnen ontwikkelen om de beoogde professionalisering te realiseren, mits dit plan gedragen wordt door de daarbij betrokken gemeenten en/of provincies.

Ongeacht de vraag of een antidiscriminatiebureau een brede of een smalle definitie van discriminatie hanteert (d.w.z. klachten m.b.t. alle discriminatiegronden in behandeling neemt of alleen klachten m.b.t. rassendiscriminatie), komt het professionaliseringsplan voor financiering in aanmerking wanneer in het projectplan is uitwerkt hoe de uitvoering van kerntaken (te denken valt aan: klachtenbehandeling, registratie en monitoring, voorlichting en trainingen geven, mobiliseren van de publieke opinie, (beleids)advisering, bestrijding extreem-rechtse organisaties en hun gedachtegoed, verrichten van lokaal onderzoek) op een professioneler niveau wordt gebracht. Het projectplan dient zo veel mogelijk kwantificeerbare gegevens te bevatten over de beginsituatie en de nagestreefde doelen. Elementen die in een projectplan opgenomen zouden kunnen worden zijn bijvoorbeeld: Het uitbreiden van de deskundigheid van het personeel, maar ook het behoud van (vrijwillig) personeel. Een helder gedefinieerd aanbod van producten en diensten; zichtbaarheid, herkenbaarheid en bereikbaarheid; een regeling voor registratie en uitwisseling van kennis en informatie. Het is denkbaar dat een deel van het budget wordt gebruikt als contributie aan een branche-organisatie die het informatienetwerk ondersteunt. Tenslotte zou er voorzien moeten zijn in samenwerking met organisaties als politie, OM en CGB en met verschillende tweedelijnsorganisaties, zoals COC, Landelijk Bureau bestrijding Leeftijdsdiscriminatie, Landelijk Bureau bestrijding Rassendiscriminatie en het Clara Wichmann Instituut.

De regeling voorziet in een indieningstermijn van projectvoorstellen van 1 mei 2001 t/m 15 juni 2001. De voorafgaande periode zal benut moeten worden door alle partijen betrokken bij deze regeling om een maatstaf aan te leggen van een goed functionerend antidiscriminatiebureau. Deze gezamenlijk ontwikkelde maatstaf is vervolgens bruikbaar bij het finaliseren van projectvoorstellen, omdat men aan de hand van de maatstaf kan beoordelen op welke onderdelen men nog niet voldoende presteert en welke verbetering nodig is om die achterstand in te lopen. De maatstaf is ook bruikbaar bij het beoordelen van de ingediende projectvoorstellen. De projectplannen die een grotere inhaalslag zullen maken worden in rangorde hoger ingeschaald dan projectplannen een minder grote inhaalslag te maken hebben. De projecten worden gehonoreerd tot het budget uitgeput is.

Een aantal antidiscriminatiebureaus opereert op dit moment al zeer professioneel. Hoewel zij in beginsel niet zo snel in aanmerking komen voor financiële steun bij de professionalisering, zullen zij mogelijk wel betrokken raken bij de stimulering van andere antidiscriminatiebureaus door het (tegen betaling) leveren van deskundigheid. Het uitwisselen van gedachten over gehanteerde werkmethoden kan wederzijds vruchtbaar zijn. Ook zijn uiteindelijk alle antidiscriminatiebureaus gebaat bij een goed functionerend netwerk en in zekere mate gestandaardiseerde registratiemethoden.

De ministers van Justitie en voor Grote Steden- en Integratiebeleid zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de stimuleringsregeling. Voor de stimuleringsregeling is in de periode 2001-2004 een bedrag van f 3.080.000,- beschikbaar. Een deel van dit bedrag zal besteed worden aan het bekostigen van haalbaarheidsonderzoeken. In de aanvragen voor bijdrage voor projectplannen dient namelijk gerapporteerd te worden over de haalbaarheid van het voorstel, ongeacht de vraag of er met een bijdrage of op eigen kosten een dergelijk onderzoek werd verricht.

De stimuleringsregeling professionalisering antidiscriminatiebureaus is tot stand gekomen in overleg met de Landelijke Vereniging van ADB's en meldpunten.

Artikelsgewijze toelichting

In paragraaf 2 van de regeling is uitgewerkt onder welke voorwaarden men een bijdrage voor de uitvoering van een projectplan kan krijgen en in paragraaf 3 is uitgewerkt onder welke voorwaarden men - indien gewenst - een bijdrage voor een het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie kan krijgen.

Projectplannen

Artikel 2

Dit artikel omvat het object van de regeling. Het gaat om projecten gericht op de professionalisering van bestaande antidiscriminatiebureaus. Het is noodzakelijk dat deze plannen door de betreffende gemeente(n) en / of provincie samen met een of meer antidiscriminatiebureaus zijn opgesteld. De financiële middelen worden ter beschikking gesteld aan de indienende gemeente(n) en/of provincie, die een contactpersoon aanwijst om de contacten met het ministerie te onderhouden. Uiteraard dient ook de relatie tussen gemeente(n) en / of provincie enerzijds en antidiscriminatiebureau anderzijds goed uitgewerkt te zijn. In artikel 8, tweede lid zijn de onderdelen opgesomd die in ieder geval in het projectplan opgenomen moeten zijn. Onder meer is een rapportage over de haalbaarheid verplicht, juist omdat het succes van het project staat of valt met de bereidheid tot samenwerking tussen verschillende partners. In paragraaf 3 van deze regeling wordt de mogelijkheid geboden voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek een financiële bijdrage te ontvangen.

Artikel 3

De projectplannen kunnen van 1 mei 2001 t/m 15 juni 2001 ingediend worden. De projecten kunnen een maximale looptijd hebben van drie jaar. Uiterlijk 1 augustus 2004 dienen de projectplannen uitgevoerd te zijn.

Artikel 4

Voor de stimuleringsregeling is in de periode 2001-2004 een bedrag van f 3.080.000,- beschikbaar. Uitgaande van naar schatting 10 tot 15 projectvoorstellen zou als richtsnoer voor een te vragen bijdrage f 200.000,- à f 300.000,- gehanteerd kunnen worden.

Artikel 5

Pas na het verlenen van de bijdrage mag begonnen worden met het aangaan van financiële verplichtingen in verband met de uitvoering van het projectplan. De rijksoverheid zal niet bijdragen in de kosten voor de instandhouding van een antidiscriminatiebureau, zoals salariskosten of huur van een kantoorpand. Slechts de daadwerkelijke kosten voor het realiseren van een betere professionaliteit komen voor vergoeding in aanmerking. Zo zou de aanschaf van computers wel onder de projectmatige kosten kunnen vallen, maar niet de afschrijving of de abonnementskosten voor bijvoorbeeld aansluiting op internet.

Artikel 6

De bijdrage wordt mogelijk in drie gedeelten verleend, waarbij - gelet op de verplichtingen van artikel 10 - na uiterlijk 15 maanden een voortgangsrapportage de minister informatie dient te verschaffen of de voortgang voldoende is, teneinde te kunnen beslissen over het verlenen van een volgend gedeelte van de bijdrage. Overigens kan de minister ook besluiten slechts een bijdrage te verlenen voor een gedeelte van het projectplan. Bijvoorbeeld wanneer hij een bepaald onderdeel van een projectvoorstel kwalitatief onvoldoende uitgewerkt acht of wanneer er teveel overlap wordt geconstateerd. Overigens worden er voor ten hoogste 90% van de projectkosten voorschotten op de bijdrage verstrekt.

Artikel 7

Om te voorkomen dat de rijksoverheid bijdraagt aan het professionaliseren van een antidiscriminatiebureau dat niet levensvatbaar is, wordt er geëist dat er schriftelijke garantie bestaat dat in structurele financiering voor ten minste twee jaar na afloop van het project is voorzien. Deze financiering kan plaatsvinden door subsidiebeschikkingen van bijvoorbeeld gemeenten en/of provincies, waarbij het subsidiebedrag toereikend moet om de taken uit te voeren die dat antidiscriminatiebureau in het pakket heeft zitten. Zoals gezegd is het uitgangspunt van de rijksoverheid dat antidiscriminatiebureaus primair een verantwoordelijkheid zijn van de decentrale overheden.

Artikel 8

In dit artikel staat opgesomd welke onderdelen opgenomen moeten worden in een projectplan en waar en hoe de aanvraag ingediend kan worden. Omdat het geld wordt verstrekt aan decentrale overheden en niet aan antidiscriminatiebureaus zelf dient de aanvrager het toezicht op de uitvoering goed te regelen opdat de aanvrager aan de (rapportage)verplichtingen jegens de minister kan voldoen. De projectplannen dienen zo veel mogelijk kwantificeerbare gegevens te bevatten die weergeven hoe de situatie bij aanvang van het project is en wat men gerealiseerd wil hebben bij het einde van het project. De bereidheid dient te bestaan deel te nemen aan een onderling te ontwikkelen systeem van benchmarking.

Artikel 9

Na het sluiten van de indieningstermijn worden alle ingediende projectvoorstellen geordend. Ten eerste is doorslaggevend of de projectenvoorstellen deugdelijk zijn ingediend, d.w.z. alle elementen bevatten die zijn voorgeschreven in artikel 8. Vervolgens wordt de rangorde bepaald door de mate van vooruitgang die zal worden geboekt bij de uitvoering van het projectplan en het aantal inwoners van het verzorgingsgebied van het antidiscriminatiebureau dat het ten goede zal komen. Dit kan bijvoorbeeld betreffen het aantal te realiseren opleidingen, uitbreiding van het verzorgingsgebied, ruimere openstellingstijden of uitbreiding aantal klachten dat behandeld kan worden, maar ook het met een aantal antidiscriminatiebureaus gezamenlijk een uitgebreide website opzetten, waarbij een gemeente of provincie als trekker van het project fungeert. Projecten gericht op het realiseren van (kleine) verbeteringen op enkele onderdelen van antidiscriminatiebureaus die overigens reeds behoorlijk professioneel werken, komen slechts in aanmerking voor een bijdrage indien er financiële ruimte resteert na het honoreren van projectvoorstellen van antidiscriminatiebureaus die een grotere inhaalslag te maken hebben.

Het ligt in de bedoeling in het voorjaar van 2001 van gedachten te wisselen met decentrale overheden en antidiscriminatiebureaus teneinde een maatstaf vast te stellen die weergeeft hoe een goed functionerend antidiscriminatiebureau er op onderdelen uit ziet. Bijvoorbeeld verhouding betaalden versus vrijwillig personeel, opleidingsgraad, openstellingstijden, bereikbaarheid, toegankelijkheid en actualiteit informatie, samenwerkingsafspraken met politie en OM, registratiemethoden en rapportage. Die maatstaf kan als houvast dienen voor zowel degenen die een projectvoorstel ontwikkelen als voor de minister bij het beoordelen van de voorstellen. Op termijn moet dit uitmonden in een goed functionerend systeem van benchmarking.

Artikel 10

De ontvanger dient binnen zes maanden na het verlenen van de bijdrage te beginnen met de uitvoering van het projectplan en dit uiterlijk 1 augustus 2004 af te ronden, of zoveel eerder als is voorzien in het projectplan. Na uiterlijk 15 maanden moet er een voortgangsrapport uitgebracht worden.

De ontvanger kan tot uiterlijk drie maanden voor het aflopen van het project verzoeken om verlenging van de uitvoeringstermijn met maximaal 1 jaar. Wijzigingen in het projectplan kunnen slechts met schriftelijke instemming van de minister worden doorgevoerd.

Artikel 11

De minister stelt bij de beschikking tot verlening een voorschotbedrag ter beschikking. De ontvanger kan om betaling van verdere voorschotten verzoeken oplopend tot maximaal 90% van het verleende bedrag, mits voldoende voortgang wordt geboekt bij de uitvoering.

Artikel 12

Binnen vier maanden na het einde van het project rapporteert de ontvanger over de uitvoering van het project, met financiële verantwoording, en verzoekt om de vaststelling van het definitieve bedrag. De verantwoording dient aan te sluiten op het plan en de begroting en dient inzicht te geven in de mate waarin de (kwantitatieve) doelstellingen zijn gerealiseerd, met een toelichting op eventuele belangrijke afwijkingen.

Artikel 13

Binnen vier maanden na ontvangst van deze eindrapportage stelt de minister de bijdrage vast.

Haalbaarheidsstudies

Artikel 14

Een haalbaarheidsonderzoek zal nodig zijn omdat voorafgaand aan de indiening van projectvoorstellen duidelijk moet worden wie de samenwerkingspartners zijn, of er mogelijk een fusie van antidiscriminatiebureaus valt te realiseren, of hoe een gezamenlijk te ontwikkelen project ingevuld zal worden. Ook zou het (financiële) draagvlak nader in kaart gebracht kunnen worden. Wellicht willen meer gemeenten of een provincie gaan participeren. Een deel van de professionalisering is immers gelegen in het uitbreiden van de samenwerking met andere organisaties. Voor de kosten voor het opzetten van deze initiële samenwerking, voor een samenwerkingsstructuur en ook overige kosten voor het uitvoeren van een haalbaarheidsstudies zoals reiskosten, het inhuren van een extern bureau of een externe deskundige e.d. kan een bijdrage worden gevraagd.

Artikel 15

Van 1 maart 2001 tot 1 april 2001 kunnen voorstellen voor haalbaarheidsstudies ingediend worden. De looptijd van deze studies is tot 1 juni 2001, aangezien tijdig duidelijk moet worden of er al dan niet een projectplan ingediend kan worden.

Artikel 16

Per haalbaarheidsstudie is maximaal f 15.000,- beschikbaar.

Artikel 17

De haalbaarheidsstudie dient voor 1 juni 2001 afgerond te worden. De minister dient over de uitkomst van de haalbaarheidsstudie gerapporteerd te worden. Deze rapportage kan vervat zijn in de aanvraag voor een projectplan, of - indien bij nader inzien wordt afgezien van de indiening van een projectplan - in een zelfstandige rapportage. In ieder geval dient de minister een afzonderlijke (financiële) verantwoording te ontvangen, maar hiervoor heeft de ontvanger iets meer tijd (zie artikel 22).

Artikel 18

Er wordt maximaal 100% voorschot uitbetaald bij de verlening.

Artikel 19

Binnen vier maanden na de uitvoering van de activiteiten, dus uiterlijk 1 september 2001, rapporteert de ontvanger over de uitvoering van de haalbaarheidsstudie, met financiële verantwoording, en verzoekt om de vaststelling van het definitieve bedrag. De rapportage over de resultaten van de haalbaarheidsstudie kan identiek zijn aan de rapportage die op grond van artikel 17 wordt opgesteld.

Artikel 20

Binnen vier maanden na ontvangst van deze rapportage stelt de minister de bijdrage vast.

Aanvraagformulier bijdrage haalbaarheidsstudie professionalisering ADB

Aanvraagformulier bijdrage projectplan professionalisering ADB

Formulier eindrapportage haalbaarheidsstudie/projectplan*

professionalisering ADB

Naar boven