Regeling oplosmiddelenboekhouding en metingen VOS-emissies
Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer houdende voorschriften omtrent de inrichting van een oplosmiddelenboekhouding
en nadere voorschriften omtrent metingen betreffende de emissies van VOS en
de beoordeling van meetresultaten (Regeling oplosmiddelenboekhouding en metingen
VOS-emissies)
27 juli 2001
Nr. DGM/KvI2001039015I
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op de artikelen 10, derde lid, en 11, tweede lid, van het Oplosmiddelenbesluit
omzetting EG-VOS-Richtlijn milieubeheer;
Besluit:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-Richtlijn
milieubeheer;
b. vaste-stofregeling: de regeling met betrekking tot het reductieprogramma,
bedoeld in bijlage IIB, onder 2, van het Besluit;
c. afgasconcentratie: de concentratie van VOS in de afgassen
uitgedrukt in mg C/Nm3;
d. referentie-emissie: de referentie-emissie, bedoeld in bijlage
IIB, onder 2, van het Besluit;
e. beoogde emissie: de beoogde emissie, bedoeld in bijlage
IIB, onder 2, van het Besluit;
f. R-stoffen: stoffen als bedoeld in artikel 4, tweede, vierde
en zesde lid, van het Besluit;
g. I: input van organische oplosmiddelen gedurende een periode
van twaalf maanden;
h. I1: de hoeveelheid aangekochte organische oplosmiddelen,
met inbegrip van oplosmiddelen in preparaten, die in het proces wordt ingevoerd;
i. I2: de hoeveelheid binnen de inrichting teruggewonnen en
als oplosmiddel bij de activiteit hergebruikte organische oplosmiddelen, met
inbegrip van oplosmiddelen in preparaten;
j. O: output van organische oplosmiddelen gedurende een periode
van twaalf maanden;
k. O1: de hoeveelheid vluchtige organische stoffen in de afgassen;
l. O2: de hoeveelheid in water geloosde vluchtige organische
stoffen, met uitzondering van vluchtige organische stoffen die verwijderd
zijn bij de afvalwaterzuivering;
m. O3: de hoeveelheid organische oplosmiddelen, die als verontreiniging
of als residu in de bij de activiteit vervaardigde producten achterblijft;
n. O4: de hoeveelheid niet-gekanaliseerde emissie van vluchtige
organische stoffen in de lucht;
o. O5: de hoeveelheid organische oplosmiddelen, die door verbranding,
een andere zuivering van afgassen of door afvalwaterzuivering vernietigd wordt;
p. O6: de hoeveelheid organische oplosmiddelen in van de inrichting
afkomstige afvalstoffen die zijn ontstaan bij het uitoefenen van een activiteit;
q. O7: de hoeveelheid organische oplosmiddelen, met inbegrip
van oplosmiddelen in preparaten, die als een product of als onderdeel van
een product met handelswaarde wordt verkocht of bestemd is om te worden verkocht,
met uitzondering van oplosmiddelen die vallen onder O3;
r. O8: de hoeveelheid organische oplosmiddelen, met inbegrip
van organische oplosmiddelen in preparaten, die voor hergebruik is teruggewonnen
maar niet opnieuw bij de activiteit wordt gebruikt en niet onder O7 valt;
s. O9: de hoeveelheid vluchtige organische stoffen, die op
andere wijze dan bedoeld onder O1 tot en met O8 vrijkomt.
Artikel 2
De oplosmiddelenboekhouding omvat een periode van twaalf maanden en wordt
binnen dertien weken na afloop van die periode afgesloten.
Artikel 3
De oplosmiddelenboekhouding bevat in elk geval de volgende gegevens:
a. het verbruik, uitgedrukt in gewichtseenheden;
b. de input, uitgedrukt in gewichtseenheden;
c. de totale emissie, uitgedrukt in gewichtseenheden, en
d. de berekeningsmethoden en gegevens, die ten grondslag liggen aan de
in onderdeel a tot en met c bedoelde gegevens.
Artikel 4
De oplosmiddelenboekhouding bevat voorts de volgende gegevens:
a. de totale emissie, uitgedrukt in een percentage van de input, indien
degene die de inrichting drijft, gebruik maakt van een totale-emissiegrenswaarde
in een percentage van de input om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan;
b. de totale emissie, uitgedrukt in een eenheid die aansluit bij de totale
emissiegrenswaarde van de activiteiten uit de categorieën 9, 11, 12,
13, 14, 15 en 19 van bijlage IIA, deel I, van het Besluit of van de activiteiten
van bijlage IIA, deel II, van het Besluit, indien degene die de inrichting
drijft, gebruik maakt van een totale-emissiegrenswaarde per hoeveelheid product
om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan;
c. de afgasconcentratie, uitgedrukt in milligram koolstof per kubieke
meter, indien degene die de inrichting drijft, gebruik maakt van een emissiegrenswaarde
voor afgassen om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan;
d. de diffuse emissies, uitgedrukt in een percentage van de input, indien
degene die de inrichting drijft, gebruik maakt van een diffuse-emissiegrenswaarde
om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan;
e. de beoogde emissie, uitgedrukt in gewichtseenheden, indien degene die
de inrichting drijft, gebruik maakt van een reductieprogramma om aan te tonen
dat aan het Besluit is voldaan;
f. de referentie-emissie, uitgedrukt in gewichtseenheden, indien degene
die de inrichting drijft, gebruik maakt van een reductieprogramma met vaste-stofregeling
om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan, en
g. de berekeningsmethoden en gegevens, die ten grondslag liggen aan de
in de onderdelen a tot en met f bedoelde gegevens.
Artikel 5
1. Het verbruik, de input, de diffuse emissies en de totale emissie worden
uitgedrukt in gewichtseenheden en bepaald volgens de volgende formules:
a. verbruik: I1 - O8;
b. input: I1 + I2;
c. diffuse emissies: [I1 - O1 - O5 - O6 - O7 - O8] of [O2 + O3 + O4 +
O9];
d. totale emissie: [O1 + diffuse emissies] of [I1 - O5 - O6 - O7 - O8].
2. In afwijking van het eerste lid, kan voor de bepaling van de diffuse
emissies of de totale emissie een methode worden gebruikt die naar het oordeel
van het bevoegd gezag ten minste gelijkwaardig is aan de in het eerste lid
genoemde methodes.
Artikel 6
Indien de installatie R-stoffen emitteert, bevat de oplosmiddelenboekhouding
tevens de volgende gegevens:
a. de totale massastroom van de R-stoffen, bedoeld in artikel 4, tweede
lid, van het Besluit, met inbegrip van stoffen waaraan na de inwerkingtreding
van het Besluit een van de in artikel 4, tweede lid, van dat besluit bedoelde
risicozinnen is toegekend;
b. de totale massastroom van R-stoffen, bedoeld in artikel 4, vierde lid,
van het Besluit, met inbegrip van stoffen waaraan na de inwerkingtreding van
het Besluit de in artikel 4, vierde lid, van dat besluit bedoelde risicozin
is toegekend;
c. de afgasconcentraties in mg VOS/m3 van de in onderdeel a bedoelde R-stoffen,
indien degene die de inrichting drijft, verplicht is de in artikel 3, derde
lid, van het Besluit, bedoelde emissiegrenswaarden in acht te nemen;
d. de afgasconcentraties in mg VOS/m3 van de in onderdeel b bedoelde R-stoffen,
indien degene die de inrichting drijft, verplicht is de in artikel 4, vierde
lid, van het Besluit bedoelde emissiegrenswaarden in acht te nemen, en
e. de berekeningsmethoden en gegevens, die ten grondslag liggen aan de
in de onderdelen a tot en met d bedoelde gegevens.
Artikel 7
1. Ten aanzien van continue en periodieke meting geldt de meetmethodiek,
zoals beschreven in de paragrafen 3.7.2 tot en met 3.7.4 van de Nederlandse
emissierichtlijn lucht, uitgave 2000.
2. Ten aanzien van de frequentie van periodieke meting gelden de daaromtrent
gegeven voorschriften in de paragrafen 3.7.2 tot en met 3.7.4 van de Nederlandse
emissierichtlijn lucht, uitgave 2000.
3. Ten aanzien van de beoordeling van meetresultaten gelden de voorschriften,
zoals beschreven in paragraaf 3.7.4, onder `Onnauwkeurigheid van het meetresultaat',
van de Nederlandse emissierichtlijn lucht, uitgave 2000.
Artikel 8
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 9
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling oplosmiddelenboekhouding
en metingen VOS-emissies.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 27 juli 2001.
De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,J.P. Pronk.
Toelichting
I. Algemeen
Deze regeling strekt tot uitvoering van de artikelen 10, derde lid, en
11, tweede lid, van het Oplosmiddelenbesluit omzetting EG-VOS-Richtlijn milieubeheer
(hierna: het Besluit). In het Besluit is richtlijn nr. 99/13/EG van de Raad
van 11 maart 1999 inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische
stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde
werkzaamheden en in installaties (PbEG L 85, hierna: de VOS-Richtlijn) naar
nationaal recht omgezet. Volgens artikel 2 van het Besluit is dat besluit
van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen die behoren tot een of
meer van de categorieën van inrichtingen, die zijn genoemd in bijlage
I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, voor zover zich
in de inrichting een installatie, een bestaande installatie of een kleine
installatie bevindt, zoals deze in artikel 1, eerste lid, onderdelen c, d
en e, van het Besluit zijn gedefinieerd.
Ter uitvoering van artikel 11, tweede lid, van het Besluit bevat deze
regeling voorschriften voor het voeren van een oplosmiddelenboekhouding aan
de hand waarvan kan worden aangetoond dat aan de voorschriften van het Besluit
is voldaan. De VOS-Richtlijn bevat niet-dwingende richtsnoeren voor de inrichting
van een oplosmiddelenboekhouding. Deze richtsnoeren hebben als uitgangspunt
gediend voor de in deze regeling gegeven voorschriften voor de oplosmiddelenboekhouding.
In artikel 11, eerste lid, van het Besluit staat de verplichting een oplosmiddelenboekhouding
te voeren.
Ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van het Besluit bevat deze regeling
voorschriften omtrent het meten en de beoordeling van meetresultaten. Het
Besluit, en daarmee deze regeling, is van toepassing op de in Bijlage I van
het Besluit genoemde activiteiten.
De gegevens die een oplosmiddelenboekhouding ten minste moet bevatten
staan in de artikelen 3, 4 en 6 van deze regeling. Deze gegevens kunnen worden
overgenomen of worden afgeleid uit de relevante ingaande en uitgaande stromen
van organische oplosmiddelen in een installatie (input en output). In de bijlage
bij deze toelichting is een schematisch overzicht gegeven van alle relevante
stromen. Dat schema kan dienen als hulpmiddel voor een goed begrip van deze
regeling.
De nauwkeurigheid van de registratie van de verschillende stromen van
organische oplosmiddelen moet in relatie staan tot het doel: door het voeren
van een oplosmiddelenboekhouding kan degene die een inrichting drijft, aantonen
dat aan de eisen van het Besluit wordt voldaan. Een nauwkeurige registratie
van de afzonderlijke stromen is geen doel op zich. Verder zal het in de praktijk
lang niet altijd nodig zijn om alle (afzonderlijke) stromen te bepalen. Hoe
eenvoudig het voeren van een oplosmiddelenboekhouding uiteindelijk is, hangt
verder af van de wijze waarop degene die de inrichting drijft, maatregelen
neemt om aan het Besluit te voldoen. Een neveneffect van een oplosmiddelenboekhouding
is dat degene die de inrichting drijft, meer inzicht krijgt in de stromen
oplosmiddelen in en uit de inrichting en daarmee ook in de eventuele besparingsmogelijkheden.
Een oplosmiddelenboekhouding kan ook bijdragen aan een beter inzicht in
de totale VOS-emissies door inrichtingen in Nederland. Dit is van belang,
omdat Nederland, evenals de andere lidstaten van de Europese Unie, naar verwachting
maxima krijgt opgelegd aan de emissie van VOS, de zogenaamde nationale emissieplafonds.
In dat kader zal ook regelmatig aan de Europese Commissie gerapporteerd moeten
worden over de VOS-emissies in ons land.
Voor het praktische gebruik van de regeling worden informatiebladen over
de oplosmiddelenboekhouding uitgegeven door het Informatiecentrum voor Milieuvergunningen
(InfoMil) te 's-Gravenhage. In deze informatiebladen zullen onder meer concrete
voorbeelden worden gegeven van hoe een oplosmiddelenboekhouding er in de praktijk
uit kan zien.
Het is mogelijk dat binnen één inrichting meerdere activiteiten
plaatsvinden die onder Bijlage IIA van het Besluit vallen. In die gevallen
kan de oplosmiddelenboekhouding voor die activiteiten tezamen worden opgesteld
en is optelling van de emissies mogelijk, mits uit de boekhouding is af te
leiden wat de totale toegestane emissie is bij toepassing van de emissiegrenswaarde
voor de afzonderlijke activiteiten.
Wanneer een inrichting verplicht is een milieujaarverslag op te stellen,
kan de oplosmiddelenboekhouding, bedoeld in de onderhavige regeling, worden
gebruikt voor de opgave van de VOS-emissies in het milieujaarverslag. Zie
hierover ook de toelichting bij artikel 2.
Bij de totstandkoming van deze regeling is overleg gevoerd met het bedrijfsleven
en met de Ministeries van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel geeft de definities van de in deze regeling gebruikte termen,
voor zover deze niet in artikel 1 van het Besluit worden gedefinieerd. In
laatstgenoemd artikel staan vele voor het begrip van deze regeling belangrijke
termen.
Voor zover de in artikel 1 van deze regeling gebruikte definities toelichting
behoeven, staat deze toelichting bij de artikelen waar de desbetreffende termen
worden gebruikt.
Artikel 2
De oplosmiddelenboekhouding mag betrekking hebben op een andere periode
van een jaar dan een kalenderjaar. Wanneer een inrichting verplicht is een
milieujaarverslag op te stellen, dient dit uiterlijk op 1 april van het jaar,
volgend op het kalenderjaar waarover het milieujaarverslag handelt, voltooid
te zijn (artikel 12.8, eerste lid, juncto artikel 12.1, eerste lid, Wet milieubeheer).
Het ligt daarom voor een inrichting die een milieujaarverslag opstelt voor
de hand om de oplosmiddelenboekhouding betrekking te laten hebben op een kalenderjaar.
Artikel 3
Dit artikel beschrijft (samen met de artikelen 4 en 6) welke gegevens
de oplosmiddelenboekhouding tenminste moet bevatten.
Onder `verbruik', als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt volgens
artikel 1, eerste lid, onderdeel x, van het Besluit verstaan de totale input
van organische oplosmiddelen per twaalf maanden in een installatie, verminderd
met eventuele VOS die voor hergebruik wordt teruggewonnen. Het verbruik van
organische oplosmiddelen kan, blijkens de toelichting op dat artikelonderdeel,
worden vastgesteld door uit te gaan van de jaarlijkse ingekochte hoeveelheid
oplosmiddelen, die in het proces wordt ingezet. Teruggewonnen oplosmiddelen
die opnieuw in het proces worden ingezet, hebben geen invloed op het verbruik,
zij het dat teruggewonnen oplosmiddelen die niet opnieuw in het proces worden
ingezet maar bijvoorbeeld worden verkocht, in mindering moeten worden gebracht
op de jaarlijks ingekochte hoeveelheid om het verbruik te bepalen.
De drempelwaarden die als ondergrens voor de werkingssfeer van dit besluit
zijn vastgesteld, worden uitgedrukt in oplosmiddelenverbruik per jaar.
Voor nieuwe installaties moet het verbruik geraamd worden aan de hand
van het nominale vermogen, waaruit blijkt met welke omvang de installatie
is ontworpen.
De input, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, wordt berekend door
I1 en I2 bij elkaar op te tellen (zie artikel 5, eerste lid, onderdeel b).
I1 omvat alle organische oplosmiddelen, al dan niet in preparaten, die
bij een activiteit worden gebruikt. Het gaat hier dus niet om oplosmiddelen
die een chemische reactie ondergaan in het proces. I1 kan worden berekend
met behulp van de (inkoop-)administratie van de inrichting. De hoeveelheid
niet voor de activiteit gebruikte (verkochte of afgevoerde) oplosmiddelen
of preparaten telt bij I1 niet mee. Oplosmiddelen die bij de activiteit worden
teruggewonnen en na externe regeneratie opnieuw bij de activiteit worden ingezet
vallen wel onder I1.
Bij I2 worden teruggewonnen en na interne regeneratie hergebruikte oplosmiddelen
telkens meegerekend wanneer ze worden gebruikt om de activiteit uit te oefenen.
De hoeveelheid organische oplosmiddelen in preparaten kan worden berekend
uit de hoeveelheid preparaat maal het oplosmiddelgehalte. Indien er preparaten
met een verschillend oplosmiddelgehalte worden gebruikt, moeten de hoeveelheden
oplosmiddelen per preparaat worden bepaald en bij elkaar worden opgeteld.
De informatie over het VOS-gehalte van een preparaat is vermeld op het etiket
of in het veiligheidsinformatieblad van het desbetreffende preparaat.
Artikel 4
Dit artikel beschrijft (samen met de artikelen 3 en 6) de gegevens die
moeten worden opgenomen in de oplosmiddelenboekhouding om aan te tonen dat
aan de eisen van het Besluit wordt voldaan. De oplosmiddelenboekhouding bevat,
afhankelijk van het regime waarvan degene die de inrichting drijft, gebruik
maakt om aan te tonen dat aan het Besluit is voldaan, één of
meer van de gegevens, genoemd in de onderdelen a tot en met f. Er zijn vier
verschillende regimes die kunnen gelden wanneer degene die de inrichting drijft,
op grond van het Besluit verplicht is om een oplosmiddelenboekhouding op te
stellen:
1. Een reductieprogramma;
2. Afgasgrenswaarden in combinatie met diffuse emissiegrenswaarden;
3. totale emissiegrenswaarden als percentage van de input, of
4. totale emissiegrenswaarden per hoeveelheid product.
In de informatiebladen (uitgave InfoMil) wordt mede aan de hand van voorbeelden
verder ingegaan op het gebruik van deze methoden.
De beoogde emissie, genoemd in onderdeel e, geeft weer bij welke totale
emissie een activiteit voldoet aan de eisen van het Besluit na toepassing
van een reductieprogramma. Een reductieprogramma biedt degene die een inrichting
drijft, de mogelijkheid om de totale emissie op een andere manier te beperken
dan door toepassing van de emissiegrenswaarden uit bijlage IIA van het Besluit
wordt beoogd, mits dezelfde emissiebeperking wordt bereikt als bij toepassing
van de emissiegrenswaarden.
Bij een reductieprogramma met vaste-stofregeling wordt de beoogde emissie
bepaald uit de referentie-emissie.
De berekeningswijze van de beoogde emissie en de referentie-emissie bij
een reductieprogramma met vaste-stofregeling, genoemd in onderdeel f, waarbij
voor het product een constant gehalte aan vaste stof kan worden aangenomen,
is vastgelegd in Bijlage IIB van het Besluit. Eerst wordt de referentie-emissie
bepaald vanuit de huidige situatie met behulp van de hoeveelheid vaste stof
in de voor de activiteit gebruikte oplosmiddelhoudende preparaten en de omrekeningsfactoren
van Bijlage IIB van het Besluit. Uit de referentie-emissie wordt vervolgens
de beoogde emissie bepaald.
Het vaste-stofgehalte kan, indien niet bekend, worden afgeleid uit productinformatie,
zoals het veiligheidinformatieblad, met behulp van de volgende formule: vaste-stofgehalte
(in gewichtsprocenten) = 100% - VOS-gehalte (in gewichtsprocenten) - gehalte
water (in gewichtsprocenten).
Voor degene die een inrichting drijft, die gebruik maakt van een reductieprogramma,
terwijl voor de betreffende activiteit de vaste-stofregeling niet van toepassing
is (bijvoorbeeld bij de activiteit reinigen en ontvetten), is er geen berekeningswijze
van de beoogde emissie vastgelegd in het Besluit. De wijze van bepaling van
de beoogde emissie is dan afhankelijk van de vraag of degene die de inrichting
drijft, al dan niet maatregelen heeft genomen ter reductie van de VOS-emissie.
Indien degene die de inrichting drijft, nog geen VOS-reducerende maatregelen
heeft genomen, kan de beoogde emissie worden bepaald vanuit de huidige situatie
met behulp van de emissiegrenswaarden, zoals genoemd in Bijlage IIA van het
Besluit. Indien degene die de inrichting drijft, in het verleden wel VOS-reducerende
maatregelen heeft genomen, moet voor de desbetreffende activiteit zo goed
mogelijk worden omschreven wat de huidige bedrijfssituatie zou zijn zonder
de reeds genomen reductiemaatregelen.
In de informatiebladen over de oplosmiddelenboekhouding (uitgave InfoMil)
worden voorbeelden gegeven van de manier waarop de beoogde emissie uit de
huidige of de referentiesituatie kan worden bepaald bij inrichtingen die wel
of geen VOS-reducerende maatregelen hebben genomen.
Artikel 5
Dit artikel beschrijft methoden voor de bepaling van het verbruik, de
input, de diffuse emissie en de totale emissie.
Eerste lid
Bepaling van de verschillende outputstromen kan nodig zijn om de diffuse
of totale emissie te berekenen. De bepaling van de afzonderlijke stromen moet
hierbij in relatie staan tot het doel van de oplosmiddelenboekhouding. Indien
O5, O6, O7 en O8 verwaarloosbaar klein zijn, is registratie niet noodzakelijk
en kunnen ze in de formule op nul gesteld worden.
O1 omvat alle vluchtige organische stoffen in de afgassen. Onder de afgassen
wordt blijkens artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van het Besluit verstaan
de uiteindelijke uitworp in de lucht van gassen met vluchtige organische stoffen
of andere verontreinigende stoffen uit een afgaskanaal of uit nabehandelingsapparatuur,
waarbij het volumetrisch debiet wordt uitgedrukt in kubieke meters per uur
bij normale omstandigheden. Het gaat hier dus om de vluchtige organische stoffen
in de gassen die de nabehandelingsapparatuur, indien aanwezig, reeds zijn
gepasseerd.
O7 omvat de oplosmiddelen die onderdeel zijn van een product dat bij de
activiteiten 1, 17, 18 en 20 van bijlage IIA van het Besluit wordt vervaardigd.
De oplosmiddelresten die als verontreiniging of residu achterblijven in een
product, vervaardigd bij de overige activiteiten van bijlage IIA van het Besluit,
vallen onder O3. Het bereik van O7 volgt uit de definitie van diffuse emissies,
zoals neergelegd in artikel 1, onderdeel j, van het Besluit.
O5 omvat alle emissies die vermeden zijn door toepassing van nabehandelingsapparatuur
van afgassen en van afvalwaterzuivering. Bij gebruik van dergelijke voorzieningen
kan vaststelling van O5 nodig zijn om de diffuse en de totale emissies te
bepalen. O5 zal in verreweg de meeste gevallen grotendeels bestaan uit afgevangen
VOS uit de luchttoevoer naar de nabehandelingsapparatuur. Met nabehandelingsapparatuur
wordt onder andere een naverbrander of een koolfilter bedoeld.
Indien berekening van O5 nodig is voor de bepaling van de diffuse of totale
emissie, is het nodig de afgasconcentratie, de concentratie van VOS in de
luchttoevoer, het debiet van de luchttoevoer, de emissieduur en de C-factor
vast te stellen.
Voor de bepaling van de afgasconcentratie, de concentratie van VOS in
de luchttoevoer en het debiet zullen metingen moeten worden verricht overeenkomstig
artikel 7.
De C-factor is nodig om O1 en O5 (in kilogram VOS) af te kunnen leiden
uit de afgasconcentratie van VOS (in kg C/Nm3). De C-factor van een bepaalde
vluchtige organische stof of mengsel van vluchtige organische stoffen is gelijk
aan het molecuulgewicht van de in het oplosmiddel(mengsel) aanwezige koolstofatomen
gedeeld door het molecuulgewicht van het oplosmiddel(mengsel). In het informatieblad
over de oplosmiddelenboekhouding (uitgave InfoMil) wordt voor een aantal oplosmiddelen
de C-factor gegeven.
De hoeveelheid organische oplosmiddelen die via afval wordt afgevoerd
(O6), kan worden bepaald uit de bijgehouden hoeveelheid afgevoerd afval en,
indien het afval niet volledig uit oplosmiddel bestaat, de samenstelling (het
oplosmiddelgehalte) ervan. Waar mogelijk en bekend uit de praktijk kunnen
kentallen voor het oplosmiddelgehalte worden gebruikt. Indien het oplosmiddelgehalte
van het afval niet bekend is of het kental voor de bedrijfsspecifieke situatie
niet bruikbaar is, kan het oplosmiddelgehalte in afval ook worden bepaald
door metingen; bijvoorbeeld door weging, indien het organisch oplosmiddel
kan worden gescheiden van overige vloeistoffen en vaste stoffen, of door gaschromatografie
in combinatie met massaspectrometrie (GC-MSa) bij oplosmiddelhoudend slib.
Voor het bepalen van de frequentie van eventuele metingen (eenmalig of periodiek)
is onder meer de verwachte variatie in het oplosmiddelgehalte en de relevantie
van deze stroom in de oplosmiddelenboekhouding van belang.
Uit de definitie van diffuse emissies, zoals neergelegd in artikel 1,
onderdeel j, van het Besluit volgt dat oplosmiddelresten in het product onder
O3 vallen, tenzij in bijlage IIA van het Besluit wordt aangegeven dat dit
niet het geval is. Dit laatste is alleen het geval bij de activiteiten 1,
17, 18 en 20 van bijlage IIA van het Besluit. Onder diffuse emissies wordt
verstaan de emissies, in een andere vorm dan van afgassen, van vluchtige organische
stoffen in lucht, bodem of water alsmede, tenzij anders vermeld in bijlage
IIa, oplosmiddelen die zich in enig product bevinden, waaronder begrepen de
niet opgevangen emissies die via ramen, deuren, ventilatiekanalen, ontluchtingen
en soortgelijke openingen in het milieu terechtkomen.
Deze oplosmiddelresten worden meegerekend bij O7 (oplosmiddelen die onderdeel
van een product zijn).
O8 omvat alle voor hergebruik teruggewonnen oplosmiddelen die niet voor
dezelfde activiteit binnen de inrichting worden gebruikt, dus inclusief het
hergebruik van oplosmiddelen in andere activiteiten binnen dezelfde inrichting.
Indien die andere activiteit ook onder het Besluit valt, geldt dit hergebruik
ook als input voor die andere activiteit (I2). In de informatiebladen (uitgave
InfoMil) wordt uitvoerig ingegaan op het terugwinnen van oplosmiddelen en
de relatie met O8, O6 en I2.
Tweede lid
In plaats van een berekening met behulp van de formules in het eerste
lid, kan ook een gelijkwaardige methode worden gebruikt.
Een gelijkwaardige methode voor de bepaling van de diffuse emissies kan
bijvoorbeeld meting van de diffuse emissies zijn. Dit is bijvoorbeeld mogelijk
in situaties waarin een activiteit met bronafzuiging wordt verricht in een
ruimte waar onderdruk heerst en verder slechts een enkel ventilatiekanaal
aanwezig is. Hier zou de diffuse emissie bepaald kunnen worden door meting
van de oplosmiddelconcentratie in de uitgaande luchtstroom van het ventilatiekanaal.
Een andere mogelijke methode voor de bepaling van de diffuse emissies
is het bepalen van de zogenoemde capture efficiency van machines. De capture
efficiency is het aandeel van de gebruikte hoeveelheid oplosmiddelen, die
daadwerkelijk wordt afgezogen bij een machine. Met behulp van de capture efficiency
kan worden bepaald welk deel van de gebruikte oplosmiddelen naar de nabehandelingsapparatuur
gaat. Om hieruit de diffuse emissies te kunnen bepalen, dient dit resterende
deel van de gebruikte oplosmiddelen verminderd te worden met de hoeveelheid
via afval afgevoerde organische oplosmiddelen en voor de activiteiten 1, 17,
18 en 20 ook met de hoeveelheid oplosmiddelen, die als onderdeel van een product
wordt verkocht.
Ook is het mogelijk dat degene die een inrichting drijft, op een andere
wijze, bijvoorbeeld door bepaalde genomen maatregelen, zoals het inkapselen
van drukpersen, tot tevredenheid van het bevoegd gezag aantoont dat de emissies
verwaarloosbaar zijn in vergelijking met de eisen van het Besluit.
Artikel 7
Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot het continue of periodiek
meten, alsmede omtrent de beoordeling van de meetresultaten. Wat de voorschriften
omtrent het beoordelen van meetresultaten betreft, gaat het om nadere eisen
ten opzichte van de in artikel 10, vijfde tot en met zevende lid, van het
Besluit gegeven voorschriften. Feitelijk zijn de daarover in de NeR lucht,
uitgave 2000, gegeven voorschriften van toepassing. Deze NeR is verkrijgbaar
bij Infomil te 's-Gravenhage.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J.P. Pronk.
Bijlage bij de toelichting op de regeling oplosmiddelenboekhouding
en metingen van VOS-emissies
Schema oplosmiddelenboekhouding
Formules voor berekening standaard basisgegevens
Verbruik: I1 - O8
Input: I1 + I2
Diffuse emissie (F): I1 - O1 - O5 - O6 - O7 - O8 (= O2 + O3
+ O4 + O9) of gelijkwaardige methode
Totale emissie: O1 + F (= I1 - O5 - O6 - O7 - O8) of gelijkwaardige
methode