Regeling randapparaten en radioapparaten

4 mei 2000

Nr. DGTP/00/2505/NG

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91), op Beschikking nr. 6/4/2000 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2000 houdende vaststelling van de eerste indeling van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparaten en de overeenkomstige merktekens (PbEG L 97), op artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999/L31), artikel 2, derde lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998/L280), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998/L229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998/L229) en op de artikelen 1, onderdeel i, 5, derde lid, 11, 13, 14, derde lid en 21 van het Besluit randapparaten en radioapparaten;

Besluit:

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: Besluit randapparaten en radioapparaten;

b. beschikking: beschikking nr. 6/4/2000 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2000 houdende vaststelling van de eerste indeling van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparaten en de overeenkomstige merktekens (PbEG L 97);

c. rijksdienst: Rijksdienst voor Radiocommunicatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Paragraaf 2 Kennisgeving

Artikel 2

1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit, geschiedt aan de rijksdienst.

2. De informatie inzake de radiokenmerken van de radioapparaten, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het besluit betreft:

a. het beoogde gebruik of de bestemming van de radioapparaten;

b. de frequentieband of de frequentiebanden waarin de radioapparaten kunnen worden gebruikt;

c. de norm of andere technische specificatie volgens welke de radioapparaten zijn geproduceerd;

d. de modulatiesoort;

e. het kanaalraster of de bandbreedte;

f. het zendvermogen;

g. de uitzendtijd in verhouding tot een volle periodetijd of het toegangsprotocol;

h. de duplex afstand, voor zover van toepassing; en

i. het type antenne, voor zover nodig voor het beoogde gebruik of de bestemming van de radioapparaten.

3. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, bevat tevens de naam en het adres van degene die het voornemen heeft om de radioapparaten in Nederland in de handel te brengen en de naam en het adres van de fabrikant van de radioapparaten alsmede het type-, partij- of serienummer van het betreffende radioapparaat, waardoor het mogelijk is om degene die het voornemen heeft om de radioapparaten in Nederland in de handel te brengen of de fabrikant te identificeren.

Paragraaf 3 Markeringen en informatie

Artikel 3

De markering, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het besluit is de CE-markering, bedoeld in bijlage VII, onder 1, van richtlijn nr. 1999/5/EG.

Artikel 4

1. Onverminderd artikel 11, eerste lid, van het besluit wordt de in artikel 3 bedoelde CE-markering op het randapparaat of radioapparaat zelf dan wel op een daarop bevestigd gegevensplaatje aangebracht.

2. De verhoudingen van de in bijlage VII, onder 1, van richtlijn nr. 1999/5/EG aangegeven afbeelding worden in acht genomen, ook in het geval waarin deze wordt verkleind of vergroot.

3. De hoogte van de CE-markering bedraagt ten minste vijf millimeter, tenzij dit gezien de aard van de randapparaten of radioapparaten niet mogelijk is.

Artikel 5

1. De in artikel 3 bedoelde CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht.

2. De zichtbaarheid, leesbaarheid of herkenbaarheid van de CE-markering wordt niet verminderd door andere markeringen die op de randapparaten of radioapparaten zijn aangebracht.

Artikel 6

Indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 8 van het besluit, een of meer aangemelde instanties zijn betrokken, gaat de in artikel 3 bedoelde CE-markering vergezeld van het identificatienummer van deze aangemelde instantie, onderscheidenlijk aangemelde instanties.

Artikel 7

In de in artikel 3 bedoelde CE-markering alsmede in de gebruiksaanwijzing of de handleiding en in andere documenten met betrekking tot de randapparaten of radioapparaten, die deze apparaten vergezellen, wordt door degene die de randapparaten of radioapparaten in de handel brengt het referentienummer van richtlijn nr. 1999/5/EG, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen opgenomen.

Artikel 8

1. De markering, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van het besluit is de markering, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de beschikking.

2. Onverminderd artikel 11, derde lid, van het besluit wordt de in het eerste lid bedoelde markering aangebracht op radioapparaten waarvoor in een of meer lidstaten voorschriften inzake het gebruik van deze apparaten gelden of waarvoor in een of meer lidstaten op grond van artikel 9, vijfde lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG voorschriften inzake het in de handel brengen van deze apparaten gelden.

3. De in het eerste lid bedoelde markering moet zichtbaar, leesbaar en herkenbaar zijn en moet dezelfde hoogte hebben als de in artikel 3 bedoelde CE-markering.

Paragraaf 4 Aanwijzing van aangemelde instanties

Artikel 9

Een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 12 van het besluit wordt ingediend bij de rijksdienst en bevat:

a. gegevens waaruit blijkt dat de instantie waarop de aanvraag betrekking heeft blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN 45011 of de norm NEN-EN 45012, en

b. de categorieën van randapparaten of radioapparaten en de conformiteitsbeoordelingsprocedures dan wel de onderdelen daarvan, waarop de aanvraag betrekking heeft.

Paragraaf 5 Overeenkomsten

Artikel 10

De overeenkomsten, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het besluit zijn de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999/L31), de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998/L280), de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998/L229) en de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998/L229).

Paragraaf 6 Wijziging in andere regelgeving

Artikel 11

De Regeling storingsklachten1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel b, komt te luiden:

b. storing: elektromagnetische storing, ondervonden van het gebruik van apparaten of door een radiozendapparaat veroorzaakte belemmering in een ander radiozendapparaat;

B

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien een klacht niet in behandeling wordt genomen, wordt hiervan aan de klager onder opgave van redenen binnen vier weken na ontvangst van de klacht, schriftelijk mededeling gedaan.

C

In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid, onder 2, wordt ‘zendinrichting’ vervangen door: radiozendapparaat.

2. In het vijfde lid, onderdeel f, wordt ‘als bedoeld in Hoofdstuk 1, artikel 1, sectie 7, onderdelen 7.2 en 7.3 van het Internationale Radio Reglement’ vervangen door: als bedoeld in Hoofdstuk SI, artikel S1, sectie VII, onderdeel S1.167 en S1.168 van het Internationale Radio Reglement.

D

In bijlage 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onder B.1 vervalt de eerste volzin en wordt ‘draadomroepinrichtingen’ vervangen door: omroepnetwerk.

2. Onder B.2 wordt ‘de draadomroepinrichting’ vervangen door: een omroepnetwerk.

E

In bijlage 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. de term ‘de zendinrichting’ telkens vervangen door: het radiozendapparaat.

2. onder I, wordt de term ‘machtigingsvoorwaarden’ vervangen door: vergunningsvoorwaarden.

Artikel 12

Artikel 1, eerste lid, onderdeel II.B van de Regeling vergoedingen RDR 20002 komt te luiden:

stcrt-2000-90-p14-SC23962-1.gif

Artikel 13

De Regeling aanvraag en toelating vergunningen op volgorde van binnenkomst of bij wijze van voorrang3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt de zinsnede ‘en de in de bijlage aangegeven markering is aangebracht’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, vallen slechts apparaten die voldoen aan het bij of krachtens het Besluit randapparaten en radioapparaten bepaalde.

3. Het derde lid vervalt.

B

In bijlage 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift van de bijlage wordt ‘Bijlage 2, bedoeld in artikel 8, onder g’ vervangen door: Bijlage 2, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g.

2. In het aanhangsel bij de bijlage vervallen Tabel 4: Conformiteitsbeoordelingen, markeringen en vrije circulatie en de daarbij behorende noten.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling randapparaten en radioapparaten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,J.M. de Vries.

1 Stcrt 1995, 163, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 20 december 1999 (Stcrt. 249).

2 Stcrt. 1999, 249.

3 Stcrt. 1998, 230, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 25 oktober 1999 (Stcrt. 212).

Toelichting

I. Algemeen

De Regeling randapparaten en radioapparaten is gebaseerd op de artikelen 1, onderdeel i, 5, derde lid, 11, 13, 14, derde lid en 21 van het Besluit randapparaten en radioapparaten (verder: het besluit). Evenals het besluit strekt de onderhavige regeling tot implementatie van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) (verder: de richtlijn). Voorts strekt de regeling tot implementatie van Beschikking nr. 6/4/2000 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 april 2000 houdende vaststelling van de eerste indeling van radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de overeenkomstige merktekens (verder: de beschikking).

De richtlijn en de beschikking strekken tot harmonisatie van de voorschriften van de lidstaten met betrekking tot randapparaten en radioapparaten (radiozend- en ontvangapparaten), met het oog op het tot stand brengen van een gemeenschappelijke markt voor deze apparaten.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

De kennisgeving die moet worden gedaan door degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, geschiedt aan de Rijksdienst voor Radiocommunicatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (verder: de rijksdienst). De kennisgeving kan schriftelijk dan wel langs electronische weg worden gedaan (http://www.rdr.nl/art 6.4). Artikel 2, tweede lid, behelst een opsomming van de gegevens die hierbij moeten worden verstrekt. Deze gegevens worden gevraagd met het oog op het toezicht op een ordelijk en doelmatig gebruik van frequentieruimte.

Artikelen 3 tot en met 8

De artikelen 3 tot en met 8 van de regeling strekken ter uitvoering van artikel 11 van het besluit.

Artikel 11 van het besluit handelt over de markeringen die op randapparaten en radioapparaten worden aangebracht. Met het oog op de aan te brengen markeringen worden in de beschikking twee categorieën apparaten onderscheiden. Categorie 1 betreft randapparaten en radioapparaten die in de gehele Europese Unie in de handel kunnen worden gebracht en waarvoor in de lidstaten geen voorschriften gelden inzake het gebruik van deze apparaten. Radio-ontvangers vallen dus onder categorie 1. Categorie 2 betreft radioapparaten waarvoor (ingevolge artikel 7, tweede lid van de richtlijn) in een of meer lidstaten voorschriften inzake het gebruik van deze apparaten gelden of waarvoor in een of meer lidstaten op grond van artikel 9, vijfde lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG voorschriften inzake het in de handel brengen van deze apparaten gelden.

Ten aanzien van de eerste categorie apparaten geldt, dat alleen de in artikel 11, eerste lid, bedoelde markering (CE-markering) op de apparaten wordt aangebracht. Voor de tweede categorie apparaten geldt, dat naast de in artikel 11, eerste lid, bedoelde markering tevens de in artikel 11, tweede en derde lid, bedoelde markering (apparatuurcategorie) wordt aangebracht.

In artikel 3 van de regeling is bepaald, dat de in artikel 11, eerste lid, van het besluit bedoelde markering de CE-markering is, bedoeld in bijlage VII, onder 1 van de richtlijn. De CE-markering bestaat uit de letters CE in de in bijlage VII, onder 1 van richtlijn nr. 1999/5/EG aangegeven grafische vorm. In artikel 11, eerste lid van het besluit is bepaald, dat de CE-markering op elk randapparaat of radioapparaat (van categorie 1 én 2), op de eventuele verpakking hiervan en op de documenten met betrekking tot deze apparaten wordt aangebracht. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de regeling geldt meer in het bijzonder dat de CE-markering op het randapparaat of radioapparaat zelf dan wel op een daarop bevestigd gegevensplaatje wordt aangebracht.

De artikelen 4 tot en met 7 van de regeling handelen over de afmetingen van de CE-markering (artikel 4, tweede en derde lid), de aanvullende aanduidingen bij de CE-markering (artikelen 6 en 7), de wijze waarop deze wordt aangebracht (artikel 4, eerste lid) en de zichtbaarheid, leesbaarheid en herkenbaarheid ervan (artikel 5).

Bij de aanvullende aanduidingen bij de CE-markering gaat het om het identificatienummer van de aangemelde instantie die bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure is betrokken en om de aanduiding waaruit blijkt dat de desbetreffende apparaten aan de richtlijn voldoen. Indien bij de conformiteitsbeoordelingsprocedure meer dan één aangemelde instantie is betrokken, dienen de identificatienummers van alle betrokken instanties bij de CE-markering te worden aangebracht.

Uit artikel 8, eerste lid, van de regeling vloeit voort, dat de in artikel 11, tweede en derde lid, van het besluit bedoelde markering, de markering is, bedoeld in artikel 1, tweede lid van de beschikking (categorieaanduiding). De categorieaanduiding wordt alleen aangebracht op radioapparaten van categorie 2.

Uit artikel 8, tweede lid, van de onderhavige regeling vloeit voort, dat de categorieaanduiding wordt aangebracht op radioapparaten waarvoor in een of meer lidstaten voorschriften inzake het gebruik van deze apparaten gelden of waarvoor in een of meer lidstaten op grond van artikel 9, vijfde lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG voorschriften inzake het in de handel brengen van deze apparaten gelden. Uit artikel 11, derde lid, van het besluit vloeit reeds voort, dat de categorieaanduiding wordt aangebracht op radioapparaten die gebruikt worden in frequentiebanden waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd. Voor deze apparaten zullen in een of meer lidstaten voorschriften inzake het gebruik gelden.

Artikel 9

De aanvraag tot aanwijzing als aangemelde instantie moet worden ingediend bij de rijksdienst. De aanvraag kan schriftelijk dan wel per email worden gedaan. Ten behoeve van de electronische aanvraag is een formulier beschikbaar op de internetsite van de rijksdienst (http://www.rdr.nl). Overigens behoeven instanties die beschikken over een aanwijzing op grond van artikel 15 van het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satelietgrondstations geen nieuwe aanwijzing aan te vragen. Ingevolge artikel 26 van het besluit geldt dat deze instanties geacht worden te beschikken over een aanwijzing op grond van artikel 12 van het besluit. Indien deze instanties een uitbreiding of wijziging van hun aanwijzing wensen, dienen zij uiteraard wel een aanvraag hiertoe in te dienen bij de rijksdienst.

Artikel 10

In artikel 10 van de regeling is de lijst opgenomen van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en derde landen die strekken tot de wederzijdse erkenning van de conformiteitsbeoordeling van de partijen. Hiermee wordt geregeld dat degene die randapparaten of radioapparaten in de Europese Unie in de handel brengt, bij het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 8 van het besluit, naast de in de lidstaten gevestigde aangemelde instanties, instanties mag inschakelen die zijn gevestigd in de derde landen waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning heeft gesloten. Hiermee wordt beoogd om de handel tussen de partijen bij de overeenkomsten te vergemakkelijken.

Artikel 11

Artikel 11 behelst een wijziging van de Regeling storingsklachten, die er op gericht is om de terminologie van deze regeling in overeenstemming te brengen met artikel 10.4, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet en artikel 21 van het Besluit randapparaten en radioapparaten.

Artikel 12

De wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel II.B van de Regeling vergoedingen RDR 2000 houdt verband met de inwerkingtreding van het besluit en de onderhavige regeling. Met de inwerkingtreding van het besluit zijn het Besluit radio-elektrische inrichtingen en het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations ingetrokken. Dientengevolge zijn de werkzaamheden van de rijksdienst gewijzigd, in die zin dat deze werkzaamheden thans vrijwel geheel liggen op het terrein van het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het besluit bepaalde. Dit heeft overigens vrijwel geen gevolgen voor de omvang van de voor het kalenderjaar 2000 geraamde kosten. Ook de systematiek van doorberekening blijft ongewijzigd. De kosten die voortvloeien uit het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het besluit ter zake van radioapparaten bepaalde worden doorberekend aan de gebruikers van frequentieruimte. De kosten die voortvloeien uit het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het besluit ter zake van randapparaten bepaalde worden, net als in de afgelopen periode, bij de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken in rekening gebracht.

Met het oog hierop is besloten om de hoogte van de tarieven en de systematiek van de Regeling vergoedingen RDR 2000 zoveel mogelijk ongewijzigd te laten. Indien zou blijken dat de daadwerkelijk gemaakte kosten in het kalenderjaar 2000 lager uitvallen dan de geraamde kosten, zal het overschot worden verdisconteerd in de tarieven voor 2002.

Ten aanzien van punt 2 van onderdeel II.B zij het volgende opgemerkt. Punt 2 voorziet onder meer in de basis voor het in rekening brengen van de vergoeding voor de aanwijzing van een instantie als bedoeld in artikel 12 van het besluit. Het tarief voor deze aanwijzing is hetzelfde als het tarief voor de erkenning van een bevoegde instantie of een testinstelling als bedoeld in artikel 13 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit, aangezien de werkzaamheden die de rijksdienst ter zake van deze aanwijzing verricht vergelijkbaar zijn met de werkzaamheden die samenhangen met de eerder genoemde erkenning. Voor alle duidelijkheid zij er op gewezen, dat het tarief alleen in rekening wordt gebracht indien er daadwerkelijk werkzaamheden voor de aanwijzing zijn verricht. Het tarief zal dus niet in rekening worden gebracht in de situatie, bedoeld in artikel 26 van het besluit, waarin is bepaald dat een aanwijzing op grond van het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, na de inwerkingtreding van het besluit, berust op artikel 12 van het besluit.

Artikel 13

Artikel 13 behelst een wijziging van de Regeling aanvraag en toelating vergunningen op volgorde van binnenkomst of bij wijze van voorrang. Deze regeling behelsde in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, tweede en derde lid en in bijlage 2 een verwijzing naar markeringen of technische voorschriften die golden op grond van het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde. De tekst van de regeling is thans op die punten in overeenstemming gebracht met het bij of krachtens het Besluit randapparaten en radioapparaten bepaalde.

III. Transponeringstabel

stcrt-2000-90-p14-SC23962-2.gif

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.M. de Vries.

Naar boven