Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen

Regeling van de Minister van Justitie houdende de eisen waaraan een verblijfsruimte voor gedetineerden in een penitentiaire inrichting dient te voldoen (Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen)

24 december 1998

Nr. 736621/98/DJI

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 16, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 10 december 1998, kenmerk 735266/98;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Penitentiaire beginselenwet;

b. raam: een voorziening waardoor de cyclus van dag en nacht kan worden waargenomen.

Artikel 2. Algemeen

1. De verblijfsruimte is zodanig uitgevoerd en ingericht dat zij voldoet aan de eisen die het karakter van de inrichting, de Arbowet en de brandveiligheidsvoorschriften daaraan stellen.

2. Bij plaatsing wordt de verblijfsruimte schoon opgeleverd aan de gedetineerde, die haar tijdens zijn verblijf zelf schoon houdt.

§ 2. De inrichting van de verblijfsruimte

Artikel 3. Ruimtelijke eisen

Met een afwijkingsmarge van 10% heeft de verblijfsruimte minimaal een vloeroppervlak van 10 vierkante meter, een breedte van 2 meter en een vrije hoogte van 2,5 meter.

Artikel 4. Buitenwandopening

1. In een wand of het plafond van de verblijfsruimte bevindt zich een beveiligd raam.

2. Het raam heeft een oppervlak van minstens 0,75 vierkante meter.

Artikel 5. Binnenwandopening

1. In de binnenwand van de verblijfsruimte bevindt zich een slechts van buitenaf afsluitbare deur.

2. In de deur is een observatieluikje aangebracht dat van buitenaf wordt afgeschermd.

Artikel 6. Verwarming en ventilatie

1. In de verblijfsruimte is een verwarming met een bedienkraan aangebracht.

2. De verwarming heeft een zodanige capaciteit dat bij een buitentemperatuur van minus 10 graden C en een windsnelheid van 10 meter per seconde in de verblijfsruimte een temperatuur van 20 graden C kan worden bereikt.

3. De verblijfsruimte is voorzien van een ventilatiemogelijkheid waardoor op natuurlijke dan wel mechanische wijze lucht kan worden aangevoerd.

Artikel 7. Communicatie

De verblijfsruimte is voorzien van:

a. een intercom of bel waarmee vanuit de cel te allen tijde een ambtenaar of medewerker van de inrichting kan worden opgeroepen, en

b. een radio- en TV-aansluitpunt.

Artikel 8. Verlichting

De verblijfsruimte is voorzien van een van binnenuit en al dan niet van buitenaf bedienbare verlichting met voldoende lichtsterkte, al dan niet gecombineerd met een van buitenaf bedienbare nachtverlichting.

Artikel 9. Sanitair

1. De verblijfsruimte is voorzien van een toilet dat vanaf de gang is afgeschermd met een schaamschot, alsmede van een wasgelegenheid.

2. Bij het toilet bevindt zich een ventilatierooster.

Artikel 10. Inrichting

De verblijfsruimte is ingericht met tenminste:

a. een spiegel;

b. een open hang-legkast;

c. een schrijf-werktafel;

d. een stoel;

e. een aan de wand bevestigd prikbord;

f. een bed;

g. twee wandcontactdozen.

§ 3. Algemene uitzonderingen

Artikel 11. Uitzonderingen

Deze regeling is niet van toepassing op verblijfsruimten waarin een gedetineerde tijdelijk wordt ondergebracht of op ruimten die worden gebruikt voor onderzoek van gedetineerden.

§ 4. Bijzondere bepalingen voor verblijfsruimten in beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen

Artikel 12. Verblijfsruimten in beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen

1. Op verblijfsruimten in beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen is het bepaalde in de artikelen 3, 4, tweede lid, en 6, eerste lid, niet van toepassing, terwijl op verblijfsruimten in beperkt beveiligde inrichtingen ook het bepaalde in artikel 9 en op verblijfsruimten in zeer beperkt beveiligde inrichtingen ook het bepaalde in de artikelen 5 en 7 niet van toepassing is.

2. Op verblijfsruimten in beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen, bestemd voor de onderbrenging van meer dan één gedetineerde, is het bepaalde in de artikelen 3, 4, tweede lid, en 6, eerste lid, niet van toepassing, terwijl op dergelijke verblijfsruimten in zeer beperkt beveiligde inrichtingen ook het bepaalde in de artikelen 5, 7 en 9 niet van toepassing is.

3. De in het eerste en tweede lid genoemde verblijfsruimten zijn zodanig uitgevoerd en ingericht dat zij de individuele gedetineerde voldoende ruimte, daglicht, verwarming en ventilatie bieden.

4. Is de verblijfsruimte zelf niet voorzien van sanitair, dan is dat elders in het pand in voldoende mate beschikbaar.

§ 5. Overgangsbepalingen

Artikel 13. Overgangsbepaling

Verblijfsruimten in normaal beveiligde, uitgebreid beveiligde en extra beveiligde inrichtingen waarvan de bouw is aangevangen voor 1996, moeten in elk geval voldoen aan de eisen vermeld in de artikelen 2, 4, eerste en tweede lid, 5, 6, tweede en derde lid, 7, 8 en 10, en moeten in elk geval voor 1 januari 2006 voldoen aan de eisen vermeld in de artikelen 6, eerste lid, en 9.

Verblijfsruimten in normaal beveiligde, uitgebreid beveiligde en extra beveiligde inrichtingen waarvan de bouw is aangevangen voor 1996 en welke zijn bestemd voor de onderbrenging van meer dan één gedetineerde, moeten bovendien voldoen aan de eisen vermeld in artikel 9.

§ 6. Slotbepalingen

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1999.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,
A.H. Korthals.

Toelichting

Algemeen deel

Met deze regeling wordt invulling gegeven aan de in het vijfde lid van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet geformuleerde opdracht aan de Minister van Justitie, regels te stellen omtrent de eisen waaraan de verblijfsruimte van de gedetineerde dient te voldoen. De regeling heeft dan ook tot doel, inrichtingen en gedetineerden duidelijkheid te bieden omtrent inrichting en inventaris van de ’cel’. Als perspectief is, in navolging van het uitgangspunt voor de in het kader van de Raad van Europa tot stand gebrachte Europese Gevangenisregels (Aanbeveling R (87) 3 van 12 februari 1987) gekozen voor het geven van minimumeisen ten behoeve van de rechtspositie van de gedetineerde. De cel is voor hem immers de plaats waar zich tijdens zijn detentie zijn privéleven afspeelt en waar hem derhalve een minimum aan comfort en, voor zover mogelijk binnen het kader van de detentie, waarborgen voor zijn privacy dienen te worden geboden. Omdat altijd zal worden gestreefd naar een optimale beveiliging, en de daarvoor bepalende factoren (stand van de techniek en beschikbaar budget) niet vastliggen maar evolueren, zijn op dit gebied in beginsel geen eisen opgenomen.

Onder de Beginselenwet gevangeniswezen bestond een regeling als de onderhavige niet. Desondanks was het mogelijk in het algemeen aansluiting te zoeken bij reeds bestaande normstellende regelingen voor celruimtes, te weten het Besluit van 4 december 1925 tot uitvoering van de artikelen 62 en 76 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Stb. 460, gewijzigd bij Besluit van 4 mei 1932 tot vaststelling van een nieuwe Gevangenismaatregel, Stb. 194), de Ministeriële regeling eisen ten opzichte van plaatsen, bestemd voor inverzekeringstelling (20 augustus 1952, Stcrt. 165) en de Ministeriële regeling politiecellencomplex (25 maart 1994, Stcrt. 64, zoals gewijzigd bij Ministeriële regeling van 25 oktober 1994, Stcrt. 218).

De in deze regeling vastgestelde eisen zijn in hoofdzaak gebaseerd op het Program van eisen bij de bouw van nieuwe inrichtingen, zoals de DJI dat sinds 1996 hanteert. Hoewel wordt onderkend dat vele bestaande inrichtingen niet onmiddellijk zullen kunnen voldoen aan de in de regeling geformuleerde eisen, is er toch voor gekozen om het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 9 en artikel 11 als algemeen geldende eisen te formuleren. Op deze wijze wordt er uitdrukking aan gegeven dat de betreffende normen ook voor die inrichtingen die er nu nog niet aan (kunnen) voldoen, als richtsnoer voor de toekomst gelden. Om aan te geven dat deze inrichtingen niet of niet onmiddellijk aan de betreffende bepalingen behoeven te voldoen, is voor hen in artikel 13 een overgangsbepaling opgenomen.

De regeling heeft betrekking op de verblijfsruimte die de directeur van de inrichting op grond van artikel 16, tweede lid, Pbw aan iedere gedetineerde toewijst. Zoals ook blijkt uit de artikelen 20, tweede lid, 21, en 22, tweede lid, Pbw betreft het daarbij de door de gedetineerde min of meer ’vast’ te bewonen cel.

Een belangrijk onderscheid tussen het regime van algehele en dat van beperkte gemeenschap is de mate waarin de verblijfsruimte persoonlijk of gemeenschappelijk van aard is. In overeenstemming met het regime van beperkte gemeenschap is het dat iedere gedetineerde die in een dergelijk regime verblijft over een voor hem persoonlijke, dat wil zeggen met uitsluiting van anderen, bestemde verblijfsruimte beschikt. Anders ligt het met de gedetineerden die in een grotere mate van gemeenschap de detentie ondergaan. Artikel 20, tweede lid, Pbw maakt het mogelijk om in overeenstemming met de huidige situatie in het gevangeniswezen in inrichtingen met een regime van algehele gemeenschap verblijfsruimten te bestemmen voor de onderbrenging van meer dan één gedetineerde.

Het onderscheid tussen persoonlijke en gemeenschappelijke verblijfsruimten is in overeenstemming met internationale normen ter zake. Zo stelt artikel 14 van de Europese Gevangenisregels weliswaar de onderbrenging van personen gedurende de nacht in individuele cellen voorop, maar staat het ook het gezamenlijk gebruik van accommodatie toe voor zover de betrokken gedetineerden hiervoor geschikt worden geacht.

Artikel 11 van de onderhavige regeling bepaalt dat de regeling niet van toepassing is op afzonderings-, straf- en isolatiecellen, observatiecellen en cellen bestemd voor onderzoek.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Daar de in de regeling gebruikte begrippen vrijwel steeds beschrijvend van aard zijn en qua betekenis overeenkomen met het gangbare spraakgebruik, was het mogelijk de omvang van dit artikel met begripsbepalingen tot het minimum te beperken. Het enige begrip dat voorts - reeds wegens zijn centrale plaats in deze regeling - nog enige vragen zou kunnen oproepen, te weten het begrip ’verblijfsruimte’, is reeds in artikel 1 Pbw gedefinieerd als: de aan een gedetineerde door de directeur ingevolge artikel 16, tweede lid, toegewezen ruimte. Zie hierover verder onder de toelichting bij artikel 11.

Artikel 2

In deze bepaling zijn de algemene veiligheidseisen opgenomen waaraan een verblijfsruimte in een penitentiaire inrichting dient te voldoen, en die een verklaring bieden voor de sobere en steriele inrichting van de verblijfsruimte. Aan de brandveiligheidseisen zal in beginsel zijn voldaan, indien de voorzieningen en maatregelen zijn getroffen als omschreven in het brandbeveiligingsconcept ’Cellen en celgebouwen’ van de directie Brandweer en Rampenbestrijding van het ministerie van Binnenlandse Zaken (1994).

Het tweede lid is gewijd aan het schoonmaken van de cel. Omdat zijn cel de enige plaats is waar de gedetineerde enigszins ’thuis’ is, wordt het schoonhouden daarvan in beginsel aan hemzelf overgelaten. Uit oogpunt van hygiëne en gelet op het belang dat een volgende gedetineerde zal hebben bij een zo schoon mogelijk gehouden cel, dient hierop evenwel vanuit de inrichting met een zekere regelmaat toezicht te worden uitgeoefend. Om dezelfde redenen wordt een cel, alvorens te worden betrokken door een nieuwe gedetineerde, indien nodig grondig gereinigd door de op de betreffende afdeling als reiniger aangewezen gedetineerde. Indien de staat waarin de cel is achtergelaten dat nodig maakt, bijvoorbeeld doordat de binnenwanden ernstig beschadigd of van onverwijderbare beledigende of discriminerende teksten voorzien zijn, kunnen de binnenwanden opnieuw worden geverfd.

Artikelen 3 tot en met 10

De artikelen betreffen de bouwkundige inrichtingseisen voor de cellen, alsmede de inventaris die een humaan verblijf van de gedetineerde mogelijk dient te maken. De vermelde eisen zijn vrijwel alle terug te vinden in de bovenvermelde Europese Gevangenisregels, met name in de artikelen 14 tot en met 24. Zoals in het algemene deel van deze toelichting aangegeven is er niet voor gekozen om technische specificaties met betrekking tot bouw- en beveiligingswijze en gebruikte materialen aan te geven, maar veeleer om ten behoeve van de gedetineerde duidelijk te maken wat de minimumeisen zijn die hij aan zijn verblijfsruimte kan stellen.

Artikel 11

Zoals hierboven aangegeven dient onder de verblijfsruimte te worden verstaan de op grond van artikel 16, tweede lid, Pbw door de directeur aan iedere gedetineerde toegewezen ruimte. De directeur dient daarbij de artikelen 20, tweede lid, 21 en 22, eerste lid in acht te nemen, waarin de mate van gemeenschap in de diverse regimes nader wordt omschreven. De regeling is niet van toepassing op verblijfsruimten die niet als ’vaste’ verblijfsruimte zijn bedoeld (afzonderings-, straf- en isoleercel, observatie- en visitatiecel). De voor afzonderings-, straf- en isoleercel relevante eisen worden op grond van artikel 55, derde lid, van de wet opgenomen in een regeling over de desbetreffende maatregelen.

Artikel 12

Omdat veel beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen niet zijn gevestigd in oorspronkelijk als penitentiaire inrichting gebouwde en mitsdien van min of meer uniforme cellen voorziene panden, is de diversiteit aan verblijfsruimten in deze inrichtingen te groot om uniforme eisen te kunnen stellen aan de fysieke inrichting en indeling ervan. In verband daarmee is ervoor gekozen om de voorschriften die deze regeling kent op het gebied van ruimtelijke eisen, daglicht, verwarming en ventilatie, en sanitair, niet op de verblijfsruimten in de beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichtingen van toepassing te doen zijn. Om aan te geven dat deze basiseisen ook voor de in een beperkt beveiligde en zeer beperkt beveiligde inrichting gedetineerde gerespecteerd moeten worden, zijn zij in het derde en vierde lid wel als algemeen geformuleerde eisen opgenomen.

Artikel 13

Op de strekking en de bedoeling van deze bepaling is in het algemene deel van de toelichting reeds ingegaan, waarnaar hier dan ook kan worden verwezen.

De Minister van Justitie,

A.H. Korthals.

Naar boven