Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen

«Penitentiaire beginselenwet»

14 december 1998

Nr. 735650/98/DJI

Dienst Justitiële Inrichtingen/Directie Beleidszaken

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 35, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 19 mei 1998 (nr. 697460/98);

Besluit:

Artikel 1

In deze instructie wordt verstaan onder:

a. meerdere: de ambtenaar of medewerker die uit hoofde van zijn functie of krachtens beschikking of aanwijzing met de leiding is belast of het bevel geeft over de taakuitvoering;

b. selectiefunctionaris: een persoon belast met de plaatsing en overplaatsing van gedetineerden als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

c. eenheid: een eenheid bij de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de Dienst Justitiële Inrichtingen;

d. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken;

e. aanwenden van geweld: het gebruiken van geweld of het dreigen met geweld, waaronder niet wordt begrepen het uit voorzorg ter hand nemen van een vuurwapen;

f. geweldsmiddel:

1°. de semi-automatische uitvoering van de Heckler en Koch, type A2 en type A3, kaliber 9 millimeter maal 19 millimeter;

2°. een semi-automatisch pistool van het merk Walther P5, kaliber 9 maal 19 millimeter;

3°. een korte of lange wapenstok van een door de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type;

4°. CS-traangasgranaten of traangasverspreidende middelen van een door de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type.

g. vrijheidsbeperkende middelen:

1°. handboeien van een door de Minister van Justitie goedgekeurd merk en type;

2°. een broekstok;

3°. middelen als bedoeld in de bijlage bij de Regeling toepassing mechanische middelen.

h. het gebruik van een vuurwapen: het trekken, het uit voorzorg ter hand nemen, het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen.

Artikel 2

1. Het gebruik van een geweldsmiddel is uitsluitend toegestaan aan een daartoe door de directeur aangewezen ambtenaar of medewerker:

a. aan wie dat geweldsmiddel rechtens is toegekend,

b. voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldsmiddel hem is toegekend, en

c. die in het gebruik van dat geweldsmiddel is geoefend.

2. Aan het gebruik van een geweldmiddel gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

Artikel 3

1. De inrichtingsdirecteur stelt een voor zijn inrichting geldende dienstinstructie voor het personeel vast.

2. De directeur geeft daarin aan onder welke omstandigheden, welke ambtenaren of medewerkers bevoegd zijn, binnen en buiten de inrichting, jegens een gedetineerde geweld te gebruiken dan wel vrijheidsbeperkende middelen aan te wenden en van welk geweldsmiddel dan wel vrijheidsbeperkend middel daarbij gebruik mag worden gemaakt.

Artikel 4

1. De directeur of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar of medewerker kan de eenheid inzetten.

2. De ambtenaar of medewerker zet de eenheid slechts in na toestemming van de directeur.

Artikel 5

Het gebruik van een vuurwapen is slechts geoorloofd:

a. om een gedetineerde aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een (vuur)wapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;

b. om een gedetineerde aan te houden die zich aan zijn vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken;

c. tot het beteugelen van woelingen, indien er sprake is van een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere;

d. ter afwending van direct gevaar voor het leven van personen.

Artikel 6

De ambtenaar of medewerker mag in verband met zijn eigen veiligheid of die van anderen slechts uit voorzorg een vuurwapen ter hand nemen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een situatie ontstaat waarin hij bevoegd is het vuurwapen te gebruiken. Zodra blijkt dat een dergelijke situatie zich niet voordoet, wordt het vuurwapen terstond opgeborgen.

Artikel 7

1. De ambtenaar of medewerker geeft onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen zal schieten een waarschuwing. De waarschuwing kan worden vervangen door een waarschuwingsschot, wanneer omstandigheden de waarschuwing niet toelaten.

2. Een waarschuwingsschot moet op zodanige wijze worden afgevuurd dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

Artikel 8

1. Het gebruik van CS-traangas is slechts geoorloofd:

a. in gesloten ruimten ter aanhouding van een gedetineerde indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat die een vuurwapen bij zich heeft en dat tegen personen zal gebruiken, dan wel ander ernstig geweld tegen personen zal gebruiken;

b. anders dan in gesloten ruimten ter verspreiding van menigten van gedetineerden die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.

2. Het gebruik van CS-traangas is slechts geoorloofd in opdracht van de directeur.

3. De directeur die bevel geeft tot het verspreiden van CS-traangas geeft bij dit bevel aan hoeveel CS-traangasgranaten worden gebruikt.

Artikel 9

1. De ambtenaar of medewerker die geweld heeft gebruikt of vrijheidsbeperkende middelen heeft aangewend, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris. De schriftelijke melding dient duidelijkheid te verschaffen over de redenen die tot het aanwenden van geweld hebben geleid, de daaruit voortvloeiende gevolgen en op wiens last dit aanwenden van geweld heeft plaatsgevonden.

2. Indien de aanwending van het geweld bij een gedetineerde heeft geleid tot lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis en in alle gevallen waarin van een vuurwapen, een wapenstok of CS-traangasgranaten of traangasverspreidende middelen gebruik is gemaakt, dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingen en het Openbaar Ministerie. De directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris dient in een dergelijk geval tevens zo spoedig mogelijk schriftelijk advies in te winnen bij een arts.

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldsmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is.

Artikel 10

De ambtenaar of medewerker kan een gedetineerde ten behoeve van het vervoer, een broekstok, of ten behoeve van het vervoer of interne verplaatsing, handboeien aanleggen.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1999.

Artikel 13

De Geweldsinstructie gestichtspersoneel van 25 mei 1966, nr. GW 12, met de bijbehorende handleiding van 30 juni 1966, van de Directie Gevangeniswezen/ Bureau Beveiliging, de besluiten van 31 mei 1985, nr.195/ P385, van de Directie Gevangeniswezen, Staf. J.Z., tot wijziging van de Geweldsinstructie gestichtspersoneel, en het besluit van 19 maart 1991, nr. 47988/91 DJ, van de Dir. D&J, worden ingetrokken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,
A.H. Korthals.

Toelichting

Algemeen

Het formele kader voor deze Geweldsinstructie wordt bepaald door artikel 35, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet. In deze bepaling is vastgesteld dat over de aanwending van geweld en het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen een landelijke geweldsinstructie voor penitentiaire inrichtingen zal worden vastgesteld.

In artikel 35 is het geweldsgebruik en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen van een uitdrukkelijke wettelijke basis voorzien. In de huidige situatie wordt de bevoegdheid hiertoe afgeleid uit de algemene beheersbevoegdheid van de directeur van de inrichting. De bevoegdheid tot uitoefening van geweld en aanwending van vrijheidsbeperkende middelen, zoals bij bijvoorbeeld handboeien of de broekstok, is toegekend aan de directeur vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Deze bevoegdheid is evenwel overdraagbaar.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Penitentiaire beginselenwet is een ambtenaar of medewerker een persoon die een taak uitvoert in het kader van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel. Aldus kunnen ambtenaren, waaronder begrepen de ambtenaren behorende tot de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening of de Dienst Vervoer & Ondersteuning, indien zij in het kader van de detentie een taak vervullen, aan het gestelde in artikel 35 een bevoegdheid tot geweldsgebruik ontlenen. Evenals aan de directeur komt ook aan de selectiefunctionaris de bevoegdheid toe bij de uitvoering van de door hem genomen beslissingen geweld of vrijheidsbeperkende middelen te (doen) gebruiken. Met betrekking tot de onderhavige instructie moet onderscheid worden gemaakt in het gebruik van geweld binnen dan wel buiten de inrichting. Het is immers bij geweldstoepassing buiten de inrichting bijna in alle gevallen onmogelijk de last van de directeur af te wachten. In dat geval wordt van de ambtenaar verwacht dat hij handelt volgens deze instructie en dat deze zich houdt aan de criteria van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij de toepassing van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen staat het noodzakelijkheidsvereiste voorop. Een en ander is alleen geoorloofd met het oog op de in artikel 35, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, genoemde belangen. Hieruit volgt dat geweld en vrijheidsbeperkende middelen door ambtenaren of medewerkers ook buiten de inrichting kunnen worden aangewend, bijvoorbeeld tijdens het transport van gedetineerden, tijdens begeleiding van hen naar een ziekenhuis of gedurende het verrichten van arbeid buiten de inrichting. Dit is in overeenstemming met de reikwijdte van de bevelsbevoegdheid van de directeur ingevolge artikel 5, derde lid, en het bepaalde in artikel 35, eerste lid, onder c, van de Penitentiaire beginselenwet.

De ontwerp-regeling is op 31 maart 1998 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan art. 8, eerste lid, van richtlijn 83/189/EEG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1983 L 109, zoals gewijzigd)[notificatienummer 98/0138/NL]. Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de WereldHandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994/235).

Toelichting op onderdelen

Artikel 1, 4 en 5

Zowel het begrip ’eenheid’ als het begrip ’gesloten verband’ zien op de situatie waarin ambtenaren of medewerkers, behorend tot eenzelfde organisatie (de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening), groepsgewijze bijstand verlenen en bevelen van het ter plaatse bevoegde gezag door tussenkomst van hun eigen meerdere ontvangen.

Artikel 2

Uitgangspunt is dat het toepassen van geweld met gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen slechts is toegestaan indien de noodzaak daartoe redelijkerwijs aanwezig is. Daarnaast moet de bekwaamheid in de omgang met geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen zijn gebleken. De oefeningen en de toets zullen tenminste de eindtermen moeten omvatten zoals nader bij circulaire zal worden vastgesteld.

De betrokken ambtenaar of medewerker is slechts bevoegd tot het gebruik van een geweldsmiddel, indien hij voldoet aan alle in het eerste lid, onder a. tot en met c., cumulatief opgenomen criteria.

Artikel 2, tweede lid, van de Geweldsinstructie bevat de verplichting tot het geven van een waarschuwing alvorens tot het gebruik van een geweldmiddel mag worden overgegaan. De waarschuwing dient mondeling te geschieden, aangezien een andere wijze van waarschuwen niet wel voorstelbaar is en in ieder geval minder effectief zal zijn. De woorden ’zo mogelijk’ voorzien in de situatie dat een onmiddellijk ingrijpen geboden is.

Artikel 5

Artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet, brengt met zich mee dat de ambtenaren of medewerkers, ter uitoefening van hun taak, bevoegd zijn om een gedetineerde, die zich aan zijn vrijheidsbeneming tracht te onttrekken of heeft onttrokken, aan te houden. Deze vorm van aanhouding behelst uitdrukkelijk iets anders dan de aanhouding in strafvorderlijk verband. Immers mag ingevolge de artikelen 53 en 54 van het Wetboek van Strafvordering slechts tot aanhouding worden overgegaan in geval van een op heterdaad betrapte verdachte of van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Aanhouding op heterdaad mag door een ieder gebeuren, maar buiten heterdaad geschiedt de aanhouding slechts door de bij de wet aangewezen personen.

Onder woelingen wordt verstaan een ernstige en onmiddellijke ordeverstoring door meer dan één gedetineerde.

Artikel 7

Krachtens het eerste lid dient de ambtenaar of medewerker onmiddellijk voordat hij gericht met een vuurwapen zal schieten een waarschuwing te geven.

Een mondelinge waarschuwing verdient de voorkeur. Gezien de risico’s van een waarschuwingschot zal dit slechts mogen worden gegeven, indien te verwachten is dat een waarschuwing, gelet op de omstandigheden, op andere wijze ontoereikend is.

De waarschuwing dient kort voor het afgeven van een gericht schot gegeven te worden.

Artikel 9

Met het oog op de controle op de rechtmatigheid van het gebruikte geweld is in artikel 9 van de Geweldsinstructie opgenomen dat degene die geweld gebruikt heeft hiervan schriftelijk melding maakt en aan de directeur of de selectiefunctionaris doet toekomen. Geweldgebruik bij een optreden in gesloten verband onder leiding van een meerdere, dient door of namens de meerdere (commandant) schriftelijk te worden gemeld aan de directeur of de selectiefunctionaris.

Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad en in alle gevallen waarin van een vuurwapen en/of een wapenstok en/of CS-traangasgranaten en traangas-verspreidende middelen is/zijn gemaakt, dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de directeur van de betrokken inrichting, het hoofd van de Dienst Justitiële Inrichtingenen het Openbaar Ministerie. Het rapport wordt opgemaakt volgens het model dat krachtens de circulaire ’Melding Bijzondere Voorvallen’ is vastgesteld.

De directeur van de betrokken inrichting of de selectiefunctionaris dient, indien de aanwending van het geweld bij een gedetineerde heeft geleid tot lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis en in alle gevallen waarin van een vuurwapen, een wapenstok of CS-traangasgranaten of traangasverspreidende middelen gebruik is gemaakt, zo spoedig mogelijk schriftelijk advies in te winnen bij een arts. Een arts moet immers als geen ander in staat worden geacht de ernst van mogelijk (lichamelijk) letsel te beoordelen.

De selectiefunctionaris is slechts bevoegd geweld te (doen) gebruiken bij de uitvoering van zijn beslissingen omtrent (over)plaatsing en (beëindiging van) de deelname aan een penitentiair programma. Met name valt hier te denken aan het zorg dragen voor het transport van (toekomstige) gedetineerden. Hiertoe kan de selectiefunctionaris aan daartoe in aanmerking komende ambtenaren of medewerkers opdrachten geven.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager.

Naar boven