Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2019, 2 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2019, 2 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 juni 2018, nr. WJZ/1376337(8771), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 11a.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 september 2018, nr. W05.18.0172/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2018, nr. WJZ/1395628 (8771), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onder b, van de wet, die uit ’s Rijks kas wordt bekostigd;
keuzedeel als bedoeld in artikel 7.1.3, tweede lid, van de wet dat is vastgesteld op grond van artikel 7.2.4, tweede lid, onder d, van de wet;
kwalificatie als bedoeld in artikel 7.1.3, eerste lid, van de wet die is vastgesteld op grond van artikel 7.2.4, tweede lid, onder a tot en met c, van de wet;
bijlage bedoeld in artikel 5, tweede lid, van dit Besluit, bestaande uit een overzicht van kwalificaties waarop een geregionaliseerde kwalificatie kan worden gebaseerd;
tijdvak lopend van het eerste jaar van een opleiding tot en met het laatste jaar, uitgaande van de studieduur als bedoeld in artikel 7.2.4a, derde lid, onder b, c, d of e, van de wet;
tijdelijke mogelijkheid om een geregionaliseerde kwalificatie tot stand te brengen en op basis daarvan een geregionaliseerde beroepsopleiding te verzorgen;
opleiding als bedoeld in artikel 4, eerste lid;
kwalificatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid;
inspectie van het onderwijs, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht,
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, of artikel 1.4.1, eerste lid, van de wet;
het in artikel 5, tweede tot en met zevende lid, bedoelde deel van een geregionaliseerde kwalificatie;
instelling als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de wet;
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
gebied waarin de instelling die goedkeuring voor een regionaal deel aanvraagt is gevestigd en waarin de bij de aanvraag betrokken werkgevers een vestiging hebben;
het in artikel 6, eerste lid, bedoelde deel van een geregionaliseerde kwalificatie;
keuzedeel als bedoeld in artikel 7, eerste lid;
Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de wet;
de studielast, bedoeld in artikel 7.2.7, tweede juncto derde en vierde lid, van de wet;
Wet educatie en beroepsonderwijs.
1. Het doel van het experiment is te onderzoeken of met beroepsopleidingen, gebaseerd op kwalificaties met een landelijk en een regionaal deel en op bestaande of regionale keuzedelen
a. de aansluiting tussen onderwijs en regionale arbeidsmarkt wordt verbeterd,
b. het eigenaarschap van docenten en werkgevers met betrekking tot de inhoud van het onderwijs wordt vergroot en
c. de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs worden versterkt.
2. Het experiment duurt van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2026.
1. Behoudens het tweede tot en met zesde lid zijn de wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing op geregionaliseerde beroepsopleidingen, geregionaliseerde kwalificaties en regionale keuzedelen.
2. Geregionaliseerde kwalificaties worden in afwijking van artikel 6.4.1 van de wet op grond van dit besluit opgenomen in het Centraal register beroepsonderwijs.
3. De geregionaliseerde kwalificatie en de koppeling van keuzedelen aan die kwalificatie worden in afwijking van artikel 7.2.4, tweede, derde, vierde en zesde lid, van de wet bij beschikking op grond van dit besluit vastgesteld.
4. Een regionaal keuzedeel wordt in afwijking van artikel 7.2.4, tweede lid, onder d, en zesde lid, van de wet bij beschikking op grond van dit besluit vastgesteld.
5. De studielast van regionale keuzedelen wordt in afwijking van artikel 17d, eerste lid, eerste volzin, van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB bij beschikking op grond van dit besluit vastgesteld.
6. De prijsfactor van een geregionaliseerde beroepsopleiding wordt in afwijking van artikel 2.2.3, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB bij beschikking op grond van dit besluit vastgesteld.
1. De geregionaliseerde beroepsopleiding is gericht op het behalen van een geregionaliseerde kwalificatie en een of meer bestaande of regionale keuzedelen.
2. De geregionaliseerde beroepsopleiding is een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, c, d of e, van de wet, die wordt aangeboden in de beroepsopleidende leerweg of de beroepsbegeleidende leerweg.
3. De geregionaliseerde beroepsopleiding is niet tegelijkertijd betrokken bij een experiment in de zin van het Besluit experimenten doorlopende leerlijnen vmbo-mbo 2014-2022, het Besluit experiment beroepsopleiding gecombineerde leerwegen bol-bbl of het Besluit experiment cross-over kwalificaties.
4. De keuzedelen die bij een geregionaliseerde beroepsopleiding worden aangeboden, vallen niet samen met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie.
1. De geregionaliseerde kwalificatie bevat een landelijk en een regionaal deel.
2. Het landelijke deel is gebaseerd op een bestaande kwalificatie die is opgenomen in de bijlage of in de ministeriële regeling, bedoeld in het vijfde lid, en bevat kerntaken uit het kwalificatiedossier behorende bij die kwalificatie, waaronder alle bij die kwalificatie behorende beroepsvereisten als bedoeld in artikel 7.2.6 van de wet en generieke kwalificatie-eisen als bedoeld in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB.
3. Onverminderd het tweede lid kunnen in het landelijke deel tevens kerntaken worden opgenomen uit een ander kwalificatiedossier dan bedoeld in dat lid indien dit wenselijk is voor het beroep of de groep van samenhangende beroepen waarop de geregionaliseerde kwalificatie zich richt. De SBB geeft in haar advies aan of wordt voldaan aan de eisen in de eerste volzin.
4. De geregionaliseerde kwalificatie heeft het niveau van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd.
5. Bij ministeriële regeling kan een andere dan een in de bijlage vermelde bestaande kwalificatie worden aangewezen waarop een landelijk deel kan worden gebaseerd.
6. De studielast van het landelijke deel bedraagt ten minste 60% van de studielast van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd.
7. Het landelijke deel van een geregionaliseerde kwalificatie wordt ontwikkeld door twee of meer instellingen in overleg met vertegenwoordigers van landelijke en regionale werkgevers.
1. Het regionale deel van een geregionaliseerde kwalificatie bevat kerntaken die door een instelling in overleg met twee of meer werkgevers in de regio zijn ontwikkeld en passen bij het niveau van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd.
2. De studielast van het regionale deel bedraagt maximaal 25% van de studielast van de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding.
3. Het regionale deel van de kwalificatie kan alleen tot stand worden gebracht door een instelling die overeenkomstig artikel 12, eerste en tweede lid, een aanvraag voor vaststelling van het landelijke deel van de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie heeft ingediend.
4. Het regionale deel valt niet samen met een of meer onderdelen van het landelijke deel van de geregionaliseerde kwalificatie.
1. Een regionaal keuzedeel is een onderdeel van een beroepsopleiding dat door een instelling in overleg met werkgevers in de regio is ontwikkeld.
2. Een regionaal keuzedeel kan alleen tot stand worden gebracht door een instelling die de geregionaliseerde kwalificatie waaraan het keuzedeel is gekoppeld tot stand brengt.
3. Een regionaal keuzedeel valt niet samen met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie waaraan het is gekoppeld.
1. De instelling heeft een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de werkgevers die zijn betrokken bij de ontwikkeling van het regionale deel van de geregionaliseerde kwalificatie en, indien van toepassing, de regionale keuzedelen. Uit de samenwerkingsovereenkomst blijkt dat de betrokken werkgevers samen gedurende het experiment voldoende praktijkplaatsen voor de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding bieden en dat er in de regio voldoende arbeidsmarktperspectief is voor afgestudeerden van die opleiding.
2. De instelling voorziet in een terugvaloptie, waardoor deelnemers tussentijds kunnen uitstromen naar een andere verwante opleiding.
3. Aan de instelling die de aanvraag indient, mag binnen het opleidingsdomein van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd niet een waarschuwing van kracht zijn als bedoeld in artikel 6.1.5, 6.1.5b, tweede lid, 6.2.3 en 6.2.3b, tweede lid, van de wet of een besluit zijn genomen als bedoeld in artikel 6.1.4, 6.1.5b, eerste lid, 6.2.2 en 6.2.3b, eerste lid, van de wet.
4. De instelling die de aanvraag indient, mag op basis van het onderzoekskader, bedoeld in artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht, voor het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs:
a. geen oordeel onvoldoende op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en Ambitie van de inspectie hebben,
b. voor de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd geen oordeel onvoldoende op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en Ambitie van de inspectie hebben,
c. voor de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd geen oordeel onvoldoende op de standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering van de inspectie hebben,
d. voor de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd geen eindoordeel onvoldoende of zeer zwak van de inspectie hebben.
1. Het bevoegd gezag van een instelling die voornemens is samen met een of meer andere instellingen een landelijk deel te ontwikkelen, doet daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de kwalificatie waarop het landelijke deel wordt gebaseerd.
2. Onze Minister meldt aan het in het eerste lid bedoelde bevoegd gezag welke andere instellingen voornemens zijn een landelijk deel te ontwikkelen op basis van dezelfde kwalificatie.
Ten behoeve van de melding, bedoeld in artikel 9, eerste lid, het advies, bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanvragen als bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, en 16, eerste, tweede en vijfde lid, en het verstrekken van informatie als bedoeld in de artikelen 13 en 17, worden bij ministeriële regeling modellen en toetsingskaders vastgesteld.
Het bevoegd gezag verstrekt desgevraagd aan Onze Minister informatie over de geregionaliseerde beroepsopleidingen die de instelling verzorgt en verleent medewerking aan de monitoring en evaluatie van het experiment.
1. Een aanvraag voor het vaststellen van het landelijke deel van een geregionaliseerde kwalificatie wordt bij Onze Minister ingediend door twee of meer instellingen.
2. De aanvraag gaat vergezeld van een advies van de SBB. Indien voor het desbetreffende beroep eisen zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 7.2.6, eerste lid, van de wet adviseert de SBB alleen positief indien de minister die het aangaat heeft verklaard dat deze eisen correct zijn verwerkt en voegt zij deze verklaring bij het advies.
De aanvraag, bedoeld in artikel 12, eerste lid, bevat de volgende informatie:
a. op welke in de bijlage of de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, opgenomen kwalificatie het landelijke deel is gebaseerd;
b. uit welke kerntaken het landelijke deel is samengesteld;
c. wat de studielast van het landelijke deel is;
d. op welke leerweg of leerwegen het landelijke deel is gericht;
e. op welke soort opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b tot en met e, van de wet, het landelijke deel is gericht;
f. welk niveau, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de wet de desbetreffende beroepsopleiding heeft;
g. of toepassing is gegeven aan artikel 7.2.6, eerste lid, van de wet.
1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan uiterlijk op 15 september 2020 worden ingediend.
2. In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag uiterlijk op 15 september 2019 worden ingediend indien de instellingen in het studiejaar 2020–2021 met de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding beogen te starten.
1. Op een aanvraag die is ingediend conform de artikelen 12 tot en met 14, waarover de SBB heeft geadviseerd conform artikel 12, beslist Onze Minister behoudens het tweede lid positief indien het landelijke deel voldoet aan de vereisten van artikel 5, tweede tot en met zevende lid. De minister kan alleen bij zwaarwegende redenen afwijken van het advies van de SBB.
2. Onze Minister stelt per kwalificatie zoals opgenomen in de bijlage of de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, ten hoogste 1 landelijk deel vast.
3. In de beschikking tot vaststelling van het landelijke deel worden de prijsfactor van de betreffende geregionaliseerde kwalificatie en de in artikel 13 bedoelde gegevens opgenomen.
4. Onze Minister beslist uiterlijk op 15 november 2020 op een aanvraag als bedoeld in artikel 14, eerste lid, en uiterlijk op 15 november 2019 op een aanvraag als bedoeld in artikel 14, tweede lid.
1. Een instelling die een aanvraag heeft ingediend voor vaststelling van een landelijk deel, welke aanvraag is toegewezen kan een of meer aanvragen indienen voor goedkeuring van een daarbij behorend regionaal deel en mogelijk een of meer regionale keuzedelen en voor koppeling van keuzedelen aan de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie.
2. Een instelling die een aanvraag heeft ingediend voor vaststelling van een landelijk deel, welke aanvraag is afgewezen omdat op basis van dezelfde kwalificatie een ander landelijk deel is vastgesteld, kan een of meer aanvragen indienen voor goedkeuring van een bij dat andere landelijke deel behorend regionaal deel en mogelijk een of meer regionale keuzedelen en voor koppeling van keuzedelen aan de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie.
3. Onderdeel van een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid van een bekostigde instelling is een verzoek om de bij de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie behorende geregionaliseerde beroepsopleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen.
4. Onderdeel van een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid van een niet-bekostigde instelling is een verzoek om aan de met goed gevolg afgelegde examens van de bij de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie behorende geregionaliseerde beroepsopleiding een diploma te verbinden, als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet.
5. Een instelling die goedkeuring heeft voor het regionale deel van een geregionaliseerde kwalificatie en koppeling van keuzedelen aan die kwalificatie kan opnieuw een aanvraag indienen tot koppeling van een of meer bestaande keuzedelen aan die kwalificatie.
1. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, geeft de instelling informatie over:
a. de naam en de code van de kwalificatie waarop het landelijke deel van de geregionaliseerde kwalificatie is gebaseerd;
b. de datum en het kenmerk van de beschikking waarbij het landelijke deel is vastgesteld;
c. de terugvaloptie voor de deelnemer die voortijdig uitstroomt uit de geregionaliseerde beroepsopleiding;
d. een analyse van de kwalitatieve en kwantitatieve vraag van de regionale arbeidsmarkt naar gediplomeerden van de opleiding waarop de geregionaliseerde kwalificatie zich richt;
e. het verwachte aantal deelnemers voor deze opleiding gedurende het experiment;
f. de wijze waarop de deelnemers zijn geraadpleegd;
g. een overzicht van de relevante bedrijven in de regio;
h. een overzicht van de bedrijven, bedoeld onder g, waarmee wordt samengewerkt en een beschrijving van de rol van deze bedrijven;
i. een beschrijving van de wijze waarop de docenten zijn betrokken bij het vormgeven van de geregionaliseerde kwalificatie;
j. een omschrijving van de regio;
k. een samenwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 8, eerste lid;
l. de uitwerking in kerntaken en de studielast van het regionale deel van de geregionaliseerde kwalificatie;
m. indien van toepassing: de naam, de uitwerking en de studielast van de regionale keuzedelen;
n. de bestaande en, indien van toepassing, regionale keuzedelen die aan de geregionaliseerde kwalificatie zijn gekoppeld.
2. Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, vermeldt de instelling de naam en de code van de geregionaliseerde kwalificatie, de daaraan gekoppelde keuzedelen en de bestaande keuzedelen waarvoor koppeling wordt gevraagd.
Een aanvraag als bedoeld in artikel 16, eerste of tweede lid, kan worden ingediend uiterlijk op 15 maart van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar waarin de instelling met de geregionaliseerde beroepsopleiding beoogt te starten, met dien verstande dat:
a. een aanvraag voor het regionale deel van een vierjarige opleiding uiterlijk op 15 maart 2022 wordt ingediend;
b. een aanvraag voor het regionale deel van een driejarige opleiding uiterlijk op 15 maart 2023 wordt ingediend;
c. een aanvraag voor het regionale deel van een tweejarige opleiding uiterlijk op 15 maart 2024 wordt ingediend;
d. een aanvraag voor het regionale deel van een eenjarige opleiding uiterlijk op 15 maart 2025 wordt ingediend.
1. Op een aanvraag die is ingediend conform de artikelen 16, eerste tot en met vierde lid, 17, eerste lid, en 18 beslist Onze Minister positief indien de instelling heeft aangetoond dat zij voldoet aan de vereisten van de artikelen 4 tot en met 8, de eisen die rechtstreeks voortvloeien uit de wet, de informatie, bedoeld in artikel 17 en – voor zover het een niet-bekostigde instelling betreft – tevens aan de voorwaarden gesteld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de wet.
2. Indien Onze minister de aanvraag toewijst, wordt in de desbetreffende beschikking opgenomen:
a. de goedkeuring van het regionale deel van de geregionaliseerde kwalificatie en de vaststelling van de geregionaliseerde kwalificatie;
b. indien van toepassing, de goedkeuring van een of meer regionale keuzedelen;
c. indien van toepassing, de studielast van de regionale keuzedelen;
d. de naam, code, leerweg en het niveau van de geregionaliseerde kwalificatie;
e. de naam en de codes van de bestaande en, indien van toepassing, regionale keuzedelen waaruit de deelnemer kan kiezen;
f. de vaststelling van het laatste studiejaar waarvoor deelnemers mogen worden ingeschreven voor het eerste jaar van de geregionaliseerde beroepsopleiding;
g. indien het een aanvraag van een bekostigde instelling betreft, de vaststelling dat de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding wordt bekostigd;
h. indien het een aanvraag van een niet-bekostigde instelling betreft, de vaststelling dat aan de geregionaliseerde beroepsopleiding een diploma is verbonden als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet.
3. Onze Minister wijst een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, in elk geval af indien het desbetreffende keuzedeel samenvalt met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie.
4. Onze Minister beslist uiterlijk op 1 mei van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar waarin de instelling met de geregionaliseerde beroepsopleiding beoogt te starten.
1. Indien Onze Minister een beschikking neemt als bedoeld in artikel 19, eerste lid, registreert hij de naam van de instelling en de in artikel 13, onder g, en 19, tweede lid, onder d tot en met h, bedoelde gegevens in het Centraal register beroepsonderwijs.
2. Indien Onze Minister een aanvraag als bedoeld in artikel 16, vijfde lid, toewijst, registreert hij de toegevoegde keuzedelen in het Centraal register beroepsonderwijs bij de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie.
Indien ten aanzien van de geregionaliseerde beroepsopleiding een waarschuwing is gegeven als bedoeld in artikel 6.1.5, 6.1.5b, tweede lid, 6.2.3 of artikel 6.2.3b, tweede lid, van de wet of indien is gebleken dat de instelling de voorschriften van dit besluit niet naar behoren naleeft, kan Onze Minister besluiten dat de instelling geen nieuwe cohorten deelnemers meer mag inschrijven aan de geregionaliseerde beroepsopleiding.
1. Onze Minister evalueert het experiment in 2023 en in 2026.
2. In de evaluaties wordt onderzocht of beroepsopleidingen, gebaseerd op een kwalificatie met een landelijk en een regionaal deel en op bestaande of regionale keuzedelen bijdragen aan verbetering van:
a. de aansluiting tussen onderwijs en regionale arbeidsmarkt,
b. het eigenaarschap van docenten en werkgevers met betrekking tot de inhoud van het onderwijs en
c. de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Wassenaar, 18 december 2018
Willem-Alexander
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Uitgegeven de achttiende januari 2019
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
MBO-Verpleegkundige (25480)
Verzorgende IG (25491)
Persoonlijk begeleider gehandicaptenzorg (25477)
Technicus Human Technology (25265)
Mediaredactie medewerker (25200)
Klantmedewerker bancaire diensten (25544)
Financieel administratief medewerker (25139)
Juridisch administratief dienstverlener (25145)
Eerste monteur woning (25349)
Eerste monteur elektrotechnische industriële installaties en systemen (25331)
Algemeen deel |
||
1. |
Inleiding |
|
2. |
Nut en noodzaak |
|
3. |
Inhoud |
|
3.1. |
Algemeen |
|
3.2. |
Opbouw van de geregionaliseerde kwalificatie |
|
3.3. |
Totstandkoming geregionaliseerde kwalificatie |
|
3.4. |
Toezicht op de geregionaliseerde beroepsopleiding |
|
3.5. |
Beperking deelname experiment |
|
4. |
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid |
|
5. |
Administratieve lasten en regeldruk |
|
6. |
Gevolgen voor de Rijksbegroting |
|
7. |
Caribisch Nederland |
|
8. |
Privacy |
|
9. |
Monitoring en evaluatie |
|
9.1. |
Algemeen |
|
9.2. |
Samenhang met keuzedelen, cross-over kwalificaties en herziening kwalificatiestructuur |
|
9.3. |
Onderzoeksopzet en methodologie |
|
9.4. |
Generaliseerbaarheid opbrengsten experiment |
|
9.5. |
Vraagstelling |
|
9.6. |
Respondentgroepen |
|
10. |
Adviezen en overleg |
|
11. |
Verslag internetconsultatie |
|
12. |
Voorhangprocedure |
|
Artikelsgewijze toelichting |
Dit besluit is een uitwerking van de – in het regeerakkoord Vertrouwen in de toekomst – voorgenomen verkenning naar de responsiviteit van de kwalificatiestructuur en de mate waarin deze ruimte biedt voor innovatie en regionale invulling van het onderwijsprogramma van opleidingen in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo-opleidingen). Met dit experiment wordt ruimte geboden aan instellingen om in samenwerking met het (regionale) bedrijfsleven een beperkt aantal kwalificaties met regionale specialisatie (geregionaliseerde kwalificaties) te ontwikkelen en op basis hiervan onderwijs te verzorgen. Doel van het experiment is om te onderzoeken of onderwijsprogramma’s gebaseerd op kwalificaties met een landelijk deel, een regionaal deel en één of enkele keuzedelen de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren. Tevens is een doel om te onderzoeken of deze beroepsopleidingen het eigenaarschap van het onderwijs bij docenten en (regionale) werkgevers vergroten en de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs versterken.
Het experiment beoogt inzicht te bieden in de mechanismen die verantwoordelijk zijn voor eventuele verbetering op de hierboven genoemde punten. Ook draagt het bij aan het vinden van een antwoord op de vraag welke aanpassingen op termijn nodig zijn voor een toekomstbestendige en responsieve kwalificatiestructuur voor het middelbaar beroepsonderwijs.
In gesprekken met instellingen, bedrijfsleven en relevante stakeholders wordt regelmatig gewezen op de blijvende behoefte aan een responsieve kwalificatiestructuur. Responsief betekent daarbij dat onderwijsinstellingen, samen met het bedrijfsleven, snel kunnen inspelen binnen opleidingen op ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld omdat productietechnieken en werkprocessen ingrijpend veranderen of omdat er beroepen ontstaan die tot voor kort nog niet voorzien waren. Deze responsiviteit is van toenemend belang omdat onze arbeidsmarkt zich kenmerkt door een toenemende dynamiek1 als gevolg van technologisering, robotisering, automatisering en verduurzaming.2 Deze dynamiek kan er toe leiden dat er sprake is van onvoldoende aansluiting3 tussen het aanbod van (mbo-)gediplomeerden en de vraag vanuit de arbeidsmarkt naar werknemers.4 De arbeidsmarkt verandert dus in een steeds hoger tempo en de eisen die aan beroepsbeoefenaars gesteld worden, veranderen daarmee ook steeds sneller. Deze ontwikkeling is er niet een die zich in fasen of volgens een patroon voordoet, het is een continue ontwikkeling die in een steeds hoger tempo doorzet. Dit leidt er toe dat er sprake is van een constante behoefte aan versterking van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Instanties als de SER en de Onderwijsraad geven aan dat er op zoek zal moeten worden gegaan naar oplossingen in de regio. Zij stellen dat generieke oplossingsrichtingen niet altijd voldoen en regionaal maatwerk mogelijk moet zijn.
Om de responsiviteit van het mbo te versterken wordt steeds nadrukkelijker de regio als vertrekpunt gekozen. Dit omdat «de regio» juist voor het mbo van cruciaal belang is. De studenten van mbo-instellingen komen veelal uit de regio, lopen stage in de regio en gaan later vaak aan het werk in diezelfde regio.5 Maar ook omdat de aard en omvang van de (arbeidsmarkt) uitdagingen waarmee het beroepsonderwijs geconfronteerd wordt tussen regio’s sterk kan verschillen. Zo kunnen regio’s kiezen voor een nadrukkelijke focus in hun economische ontwikkeling, denk bijvoorbeeld aan Brainport Eindhoven. Deze focus op de regio binnen het mbo wordt ook bepleit door de SER in haar rapport Toekomstgericht beroepsonderwijs6 en de Onderwijsraad in haar advies Vakmanschap voortdurend in beweging.7 De SER stelt dat de toenemende dynamiek op de arbeidsmarkt het noodzakelijk maakt dat «de kwalificatiestructuur van het beroepsonderwijs voldoende flexibel is en (regionale) partijen gelegenheid geeft om tijdig in te spelen op veranderingen». Tevens geeft de SER aan dat de context tussen regio’s soms te zeer verschilt om «generieke oplossingsrichtingen» te formuleren. Ook de Onderwijsraad bepleit een regionale focus bij de aanpak van problemen bij de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De Onderwijsraad wijst er daarnaast – in een eerder advies – ook op dat het wenselijk is om het eigenaarschap voor het onderwijs nadrukkelijker te beleggen op het niveau van docenten(teams).8
Het voorgaande vraagt om een stelsel dat ook in de toekomst voldoende ruimte blijft bieden voor het inpassen van regionale oplossingen en met voldoende ruimte voor innovatie en regionale focus en inspraak van docenten(teams) en (regionale) werkgevers. Daarbij wordt de huidige kwalificatiestructuur in bepaalde gevallen als knellend ervaren, omdat deze uit gaat van ontwikkeling van kwalificaties en vaststelling van keuzedelen op landelijk niveau. Een substantieel deel van de instellingen heeft dit eerder al kenbaar gemaakt. Deze instellingen hebben ten aanzien van tientallen opleidingen aangegeven dat er behoefte is aan afwijking van de huidige structuur als gevolg van het boven omschreven knelpunt. Het bieden van meer ruimte in het kader van dit experiment om een regionale invulling te geven aan kwalificaties en keuzedelen gebeurt daarmee op nadrukkelijk verzoek van instellingen en regionaal bedrijfsleven. Zij ervaren op dit moment deze ruimte onvoldoende, zo hebben zij kenbaar gemaakt bij OCW. Ook de keuze voor de in het experiment opgenomen kwalificaties is tot stand gekomen in overleg met onderwijs en bedrijfsleven, onder ander via de internetconsultatie die heeft plaatsgevonden in het kader van de totstandkoming van dit besluit. Hierbij is expliciet gevraagd aan partijen bij welke kwalificaties nu onvoldoende ruimte wordt ervaren. Ook heeft de SBB – waarin het onderwijs én bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd – haar steun voor de opzet van het experiment uitgesproken.
In het onderhavige experiment ontwikkelen instellingen in overleg met het (regionale) bedrijfsleven zelf één of enkele regionale delen bij een landelijk deel. Daarmee ontstaat binnen dit experiment aanmerkelijk meer ruimte voor instellingen om zelf inhoudelijk (delen van) kwalificaties vorm te geven. Het biedt instellingen de mogelijkheid om (delen van) de kwalificatie te ontwikkelen, in nauwe afstemming met (regionale) werkgevers. Daarmee kan het een antwoord geven op de vraag welke aanpassingen op termijn bijdragen aan een toekomstbestendige en responsieve kwalificatiestructuur voor het middelbaar beroepsonderwijs. Daarbij zal ook worden gekeken of het werken met brede, landelijke delen en losse regionale delen aansluit bij de beweging zoals die is ingezet in het kader van de herziening van de kwalificatiestructuur. Doel van deze herziening was onder meer een helder en eenduidig aanbod van opleidingen voor de student te creëren om onnodige overlap tussen kwalificaties te voorkomen. Met de introductie van brede landelijke delen en verschillende regionale delen kan inzicht worden verkregen of dit een kansrijke richting is om mogelijk op termijn het aantal kwalificaties te beperken tot een meer overzichtelijk aantal brede «basiskwalificaties». Dit sluit ook aan bij het advies van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO over het feit dat het arbeidsmarktperspectief van opleidingen op niveau 2 onder druk staat.9
Goed om te benadrukken is dat hetgeen met dit experiment wordt onderzocht niet binnen de reguliere kwalificatiestructuur noch binnen het experiment cross-over kwalificaties10 kan plaatsvinden. Zo beslaan de keuzedelen – welke ook ruimte kunnen bieden voor regionale invulling – maar vijftien procent van de beschikbare studiebelastingsuren, wat de ruimte voor regionale inkleuring zeer beperkt maakt. Bovendien worden de keuzedelen binnen de reguliere kwalificatiestructuur landelijk vastgesteld, wat niet zondermeer in lijn is met de gedachte van regionalisering en het inspelen op specifieke regionale behoeften. Ook het experiment cross-over kwalificaties verschilt wezenlijk van het onderhavige experiment. In het experiment cross-over kwalificaties wordt instellingen de mogelijkheid geboden een kwalificatie samen te stellen die bestaat uit delen van bestaande kwalificaties die afkomstig zijn uit meerdere opleidingsdomeinen. Het cross-over-experiment voldoet daarmee aan een bepaalde behoefte voor niche opleidingen, maar valt wel terug op de landelijke structuur voor de te ontwikkelen kwalificaties.
Evenwel is het van belang om onderhavig experiment in samenhang met bovenstaande ontwikkelingen te kunnen bezien. Hiertoe is door de SBB een coördinatiegroep ingericht, welke de samenhang tussen de verschillende trajecten zal bewaken voor zover het de experimenten betreft. Voor een nadere toelichting over de samenhang met keuzedelen en het experiment cross-over kwalificaties en de herziening van de kwalificatiestructuur, zie ook paragraaf 9 van de nota van toelichting (Monitoring en evaluatie)
Er is voor gekozen om de in het regeerakkoord aangekondigde verkenning naar de kwalificatiestructuur vorm te geven als experimenteer-AMvB. Zo kan in de praktijk deze nieuwe manier van totstandkoming van kwalificaties worden onderzocht. Een dergelijk praktijkgericht onderzoek binnen de kaders van de AMvB heeft als voordeel dat het meer inzicht in de kansen en uitdagingen van deze werkwijze biedt dan enkel een theoretische verkenning of een inventariserend onderzoek. Zo wordt tevens invulling gegeven aan de roep om een meer op «bewijs gebaseerde» vorm van beleidsontwikkeling.
Daarbij worden de rechten van studenten, alsmede het civiel effect van de verstrekte diploma’s nadrukkelijk geborgd, juist doordat deze verkenning binnen de kaders van een experimenteer-AMvB wordt uitgevoerd. Dit experiment biedt namelijk slechts een tijdelijke extra mogelijkheid waarbij de reguliere vereisten, zoals de kwaliteitseisen ten opzichte van onderwijs en examinering, de eisen ten aanzien van de beroepspraktijkvorming en de generieke vakken zoals Nederlandse taal en rekenen, integraal van toepassing blijven. Ook gezien de strikte voorwaarden die worden verbonden aan deelname aan het experiment, kan de procedure die mogelijk wordt gemaakt middels deze AMvB geen «sluiproute» worden voor de reguliere totstandkoming van kwalificaties. Dit is van cruciaal belang voor OCW als stelselverantwoordelijke.
Het besluit regelt dat instellingen samen met (regionale) werkgevers een geregionaliseerde kwalificatie, een regionaal deel, een of meer regionale keuzedelen en een geregionaliseerde beroepsopleiding tot stand kunnen brengen.
Hieronder zal nader worden ingegaan op de opbouw en totstandkoming van de geregionaliseerde kwalificatie en het toezicht op de geregionaliseerde beroepsopleiding. Ook zal worden ingegaan op de beperking van het aantal landelijke delen.
De geregionaliseerde kwalificatie die in het kader van dit experiment tot stand komt bestaat uit drie delen: het landelijke deel, één of enkele regionale delen en één of enkele (eventueel regionale) keuzedelen. De vereisten waaraan de geregionaliseerde kwalificatie moet voldoen, zijn opgenomen in de artikelen 5 en 6.
Het landelijke deel, met een minimale omvang van ten minste 60% van de totale studielast, omvat in elk geval alle wettelijke beroepsvereisten van de bestaande kwalificatie waarop het is gebaseerd en de generieke onderdelen die gelden voor alle kwalificaties (Nederlandse taal, rekenen, loopbaan en burgerschap en Engels voor mbo-niveau 4). Het landelijke deel omvat kerntaken van de kwalificaties welke vallen binnen het dossier van de kwalificatie waarop de geregionaliseerde kwalificatie gebaseerd is (bij wijze van uitzondering kunnen ook kerntaken uit andere kwalificaties daarvan deel uitmaken). Zo kan een landelijk deel ontstaan dat de «basis» van meerdere bestaande kwalificaties omvat.
Voor de totstandkoming van het landelijke deel van de kwalificatie moeten de instellingen in overleg treden met (vertegenwoordigers van) het landelijk bedrijfsleven. Via de relevante sectorkamer van de SBB kan dit overleg gevoerd worden. Binnen deze overlegstructuur kunnen vertegenwoordigers van het bedrijfsleven kenbaar maken aan welke vereisten volgens hen het landelijke deel ten minste zou moeten voldoen. Het vereiste om te komen tot een landelijk deel – in samenspraak met werkgevers – en toezicht op de kwaliteit van de examinering zorgt ervoor dat zo het civiel effect van ieder diploma geborgd blijft. Deze werkwijze zorgt er ook voor dat niet één werkgever een onevenredige invloed op de inhoud van de kwalificatie krijgt en dat de inhoud van het landelijke deel door een brede vertegenwoordiging van bedrijven onderschreven wordt. De borging van het civiel effect van het diploma zal ook bij deelname als basisvoorwaarde aan de deelnemende instellingen opgelegd worden. Voor de uiteindelijke vaststelling van het landelijke deel van de kwalificatie zal de toetsingskamer en de relevante sectorkamer van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (hierna ook: SBB), de minister voorzien van een advies. De relevante sectorkamer beoordeelt de inhoud en herkenbaarheid van het landelijke deel.
Het regionale deel, met een omvang van maximaal 25% studielast van de totale opleiding, biedt ruimte voor een regionale inkleuring van de beroepsopleiding. Het regionale deel moet passen bij het niveau van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd (dit is ook het niveau van de geregionaliseerde kwalificatie) en mag geen overlap vertonen met het landelijke deel. Ook bij de beoordeling hiervan heeft de SBB een rol (zie par. 3.3). Een instelling kan meerdere regionale delen koppelen aan een landelijk deel en op die wijze meerdere geregionaliseerde kwalificaties tot stand brengen op basis van hetzelfde landelijke deel. De regionale delen worden vormgegeven door de instellingen in nauwe afstemming met regionale werkgevers. Bij de totstandkoming van het regionale deel moeten de instellingen een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een zo breed mogelijke vertegenwoordiging van voor de opleiding relevante werkgevers in de regio. Zo wordt geborgd dat de inhoud van het regionale deel van de kwalificatie gedragen wordt door zo veel mogelijk werkgevers in een regio. Dit zorgt er voor dat de studenten op termijn bij verschillende werkgevers in de regio aan de slag kunnen met het diploma dat zij behalen. De samenwerkingsovereenkomst moet aan bepaalde vereisten voldoen, zoals vermeld in artikel 8. De geregionaliseerde kwalificatie, de geregionaliseerde beroepsopleiding en de regionale keuzedelen moeten aan alle reguliere wettelijke eisen qua toetsing en examinering voldoen. Alle vereisten tezamen dienen om de kwaliteit, de regionale specialisatie, het civiel effect van de kwalificatie, de kwaliteit van de opleiding en dus het belang van de mbo-student te borgen en om voldoende regionaal draagvlak voor de opleiding te garanderen.
Binnen het experiment blijft het wettelijke vereiste om keuzedelen – met een omvang van in totaal 15% SBU – aan te bieden gehandhaafd. Wel wordt de mogelijkheid geboden om de ontwikkeling en vaststelling van het keuzedeel binnen de regio plaats te laten vinden. Een regionaal keuzedeel wordt door een instelling in overleg met werkgevers in de regio ontwikkeld. Het regionale keuzedeel mag niet samenvallen met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie waaraan het is gekoppeld.
Iedere instelling die voornemens is om het landelijke deel van de geregionaliseerde beroepsopleiding te ontwikkelen dient hiervan een melding te doen bij DUO. DUO meldt vervolgens aan de instelling welke andere instellingen voornemens zijn een landelijk deel ontwikkelen op basis van dezelfde kwalificatie. Deze instellingen kunnen voorts gezamenlijk een landelijk deel ontwikkelen en een aanvraag tot vaststelling van het landelijke deel doen. Een landelijk deel moet met ten minste twee instellingen en in nadrukkelijke samenspraak met het bedrijfsleven en/of de desbetreffende branche(s) worden ontwikkeld.
Na vaststelling van het landelijke deel door de minister, kunnen de instellingen die aan de ontwikkeling van het landelijke deel hebben gewerkt, een aanvraag indienen voor de goedkeuring van één of enkele regionale delen. Instellingen kunnen hierbij – indien zij dit wensen – ook gebruik maken van de reeds beschikbare kennis en expertise bij het team Kwalificeren en Examineren van de SBB. Bij de vaststelling van het regionale deel zal onder meer gekeken worden naar de arbeidsmarktrelevantie, betrokkenheid van bedrijfsleven en docenten en de kwaliteit van het landelijke deel van de kwalificatie dat voorafgaande aan de aanvraag van het regionale deel is vastgesteld. Bij de beoordeling van het regionale deel zal tevens een marginale toets van de toetsingskamer van de SBB worden betrokken. Er wordt getoetst of er geen overlap is tussen de inhoud van het regionale deel en het landelijke deel van de kwalificatie en of de inhoud van het regionale deel van voldoende niveau is. Dit om de kwaliteit van dit deel te borgen en te verifiëren dat het deel passend is bij het niveau van de opleiding. De kwaliteit van de gehele kwalificatie wordt bovendien, net als bij reguliere kwalificatiedossiers, getoetst door de toetsingskamer van de SBB aan de hand van de criteria op het gebied van doelmatigheid, uitvoerbaarheid, herkenbaarheid, transparantie, flexibiliteit en duurzaamheid. De maatschappelijke herkenbaarheid van diploma’s en beroepsopleidingen wordt dus niet aangetast. Doordat een kwalificatie op grond van dit besluit in principe niet tot stand kan komen zonder positief advies van de SBB, bestaat er ook geen gevaar voor verbrokkeling.
In lijn met artikel 1.3.6, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) zal in het toezicht op dit experiment van het bevoegd gezag gekeken worden naar de eis dat een instelling, zo veel mogelijk in samenwerking met andere instellingen, voorziet in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat deze beoordeling geschiedt met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en worden door de Inspectie van het Onderwijs betrokken in het toezicht.
De opleidingen die deelnemen aan het experiment kunnen door de inspectie worden onderzocht binnen het reguliere toezicht. De inspectie toetst de opleidingen aan de hand van het Onderzoekskader mbo 2017, rekening houdend met de bepalingen uit het onderhavige besluit. Ook de Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017 is op de onderhavige opleidingen van toepassing. De inspectie zal zo nodig een onderzoek doen, bijvoorbeeld als uit signalen blijkt dat er mogelijk problemen zijn ten aanzien van de onderwijskwaliteit.
Voor kwalificatiedossiers die op de reguliere wijze tot stand zijn gekomen, geldt dat alle bekostigde en (na het verkrijgen van een licentie) niet-bekostigde mbo-instellingen in Nederland onderwijs mogen vormgeven en aanbieden op basis hiervan. Voor de in het experiment geregelde kwalificaties is dit echter onwenselijk gezien het experimentele karakter van de opleiding. Daarom mogen alleen instellingen die bij hebben gedragen aan de ontwikkeling van het landelijke deel een regionaal deel ontwikkelen. Voorts is de omvang beperkt tot een klein aantal kwalificaties. Deze kwalificaties zijn opgenomen in de bijlage en kunnen worden aangevuld bij ministeriële regeling. Hierbij wordt er zorg voor gedragen dat slechts een beperkt deel van de studenten onderwijs zal volgen binnen het experiment. De minister wijst maximaal 20 kwalificaties aan, waarbij wordt bewaakt dat in totaal niet meer dan 10% van het totaal aantal ingeschreven studenten deel kan nemen aan het experiment. Dat kan ertoe leiden dat minder kwalificaties worden aangewezen als de grens van 10% in zicht komt.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) zien geen uitvoerbaarheids- of handhaafbaarheidsproblemen. De technische opmerkingen van DUO en IvhO zijn verwerkt. Ten behoeve van het experiment zal een procesbegeleider de aanvraagronde in de aanvangsfase begeleiden en onder andere de taak vervullen om instellingen op weg te helpen en initiatieven daar waar mogelijk met elkaar te verbinden. Zo worden scholen en het regionale bedrijfsleven ondersteund om zowel landelijk als regionaal tot invulling van de te ontwikkelen kwalificaties te komen.
Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Er is gekozen voor een aanvraagprocedure waarbij iedere instelling die deelneemt aan de ontwikkeling van het landelijke deel ook toestemming krijgt voor de ontwikkeling van een of meer eigen regionale delen en eventueel het ontwikkelen van een of meer regionale keuzedelen.
De aanvraag voor het vaststellen van het landelijke deel zal uitgaan van twee of meer instellingen. Elke instelling dient zelf een of meer aanvragen in voor goedkeuring van het regionale deel van een kwalificatie. Bij elke aanvraag voor een regionaal deel moeten de datum en het kenmerk van de beschikking tot vaststelling van het desbetreffende landelijke deel worden vermeld. Voor alle fasen van de aanvraagprocedure worden bij ministeriële regeling modellen vastgesteld. De SBB zal gevraagd worden om hiervoor een voorstel te doen. Dit beperkt de administratieve lasten. Aan het voorgeschreven overleg met werkgevers worden eisen gesteld die inzichtelijk maken dat er overleg is gevoerd met (vertegenwoordigers van) het landelijke bedrijfsleven over het landelijke deel en (een deel van) de relevante regionale werkgevers over het regionale deel.
De administratieve lasten hangen samen met het komen tot een geregionaliseerde beroepsopleiding die voldoet aan bepaalde eisen en het waarborgen van het belang van de mbo-student. Het gaat daarbij om het verstrekken van informatie aan de minister over de samen te stellen geregionaliseerde beroepsopleiding, geregionaliseerde kwalificatie en regionale keuzedelen. Voorts wordt van het bevoegd gezag een samenwerkingsovereenkomst met werkgevers in de regio gevraagd. Om de kosten hiervan te beperken, wordt elektronisch een handreiking voor een samenwerkingsovereenkomst aangeboden.
Om de effecten van het experiment te kunnen vaststellen wordt aan onderwijsinstellingen gevraagd medewerking te verlenen aan de monitoring en evaluatie. De administratieve lasten als gevolg van de monitoring en evaluatie zullen beperkt worden door – waar mogelijk – gebruik te maken van gegevens die reeds voorhanden zijn (in BRON). De kosten die samenhangen met de monitoring en evaluatie per regionale opleiding per onderwijsinstelling worden geraamd op gemiddeld ongeveer 2.300 euro. Deelname aan het experiment is op vrijwillige basis.
Alleen instellingen die een aanvraag hebben ingediend tot vaststelling van het landelijke deel kunnen een aanvraag indienen voor een regionaal deel van de betreffende kwalificatie.
Bij het berekenen van de administratieve lasten worden de volgende posten onderscheiden:
a. het opstellen van de aanvraag voor vaststelling van het landelijke deel van de kwalificatie,
b. het opstellen van de aanvraag voor goedkeuring van het regionale deel en eventueel een of meer keuzedelen, en
c. deelname aan de monitoring en evaluatie door het NRO.
De totale kosten voor het opstellen van de aanvragen wordt geraamd op € 108.000,–, waarbij wordt uitgegaan van 20 aanvragen voor deelname. Voor alle instellingen worden de kosten voor de ontwikkeling van de afzonderlijke delen (landelijk deel en regionaal deel) geraamd op in totaal € 731.250.
Deelname aan monitoring en evaluatie voor de instellingen wordt geraamd op € 20.250. De kosten voor de aanvraag, de ontwikkeling en de evaluatie zijn daarmee in totaal € 805.500,–. Tevens zijn er kosten geraamd voor de betrokkenheid van het bedrijfsleven. Die worden voor de aanvraag voor het landelijke en regionale deel geraamd op in totaal € 202.500,– en de kosten voor deelname aan de evaluatie en monitoring zijn geraamd op totaal € 13.500,–. Aan de zijde van de studenten is, met het oog op kennisneming van het experiment en deelname aan de evaluatie en monitoring uitgegaan van € 30,– per student.
Het besluit is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR adviseert om verder te gaan met het ontwerpbesluit nadat met zijn adviespunt rekening is gehouden. De nota van toelichting is in overeenstemming met de opmerkingen van ATR aangepast (motivering keuze landelijke kwalificaties, aandacht voor uitvoerbaarheid bij monitoring en evaluatie en volledige vermelding gevolgen regeldruk).
Het experiment wordt budgettair neutraal vormgegeven. Het kabinet verwacht dat er sprake zal zijn van studenten die voor een experimentele opleiding kiezen, waar zij anders een opleiding op basis van een bestaande kwalificatie hadden gekozen. Er is voor onderwijsinstellingen en betrokken bedrijven geen financiële ondersteuning voor deelname aan het experiment.
Het experiment en de hierin te ontwikkelen kwalificatie en regionale keuzedelen kunnen worden vorm gegeven op grond van de kwalificatiestructuur zoals die geldt sinds de inwerkingtreding van de wet in verband met het regelen van keuzedelen waarop beroepsopleidingen mede worden gebaseerd.11 De keuzedelen zijn nog niet van toepassing op Caribisch Nederland. Om die reden kan dit experiment niet worden ingevoerd in Caribisch Nederland.
Het experimenteerbesluit heeft geen consequenties voor de privacy van mbo-studenten. In het kader van de in het experiment verzorgde opleidingen en examinering worden geen aanvullende gegevens gevraagd ten opzichte van de voor reguliere opleidingen gevraagde gegevens. In het kader van de evaluatie van het experiment is het niet noodzakelijk om gegevens op persoonsniveau door te geven.
Om zicht te houden op de opbrengsten van het experiment zal er evaluatie en monitoring plaatsvinden. Deze zal aansluiten bij de reeds lopende evaluatie van de wet doelmatige leerwegen en de herziening van de kwalificatiestructuur als ook bij de monitoring van het experiment cross overs.
Onderhavig experiment, de introductie van de keuzedelen en het experiment cross-over kwalificaties zijn complementaire maatregelen. Alle hebben tot doel om de responsiviteit van de kwalificatiestructuur te versterken, maar de verschillende maatregelen kennen elk een eigen focus. Zo worden de keuzedelen die geïntroduceerd zijn met de herziening van de kwalificatiestructuur landelijk vastgesteld, anders dan de regionale keuzedelen die mogelijk worden gemaakt binnen dit experiment. Bovendien geven de keuzedelen – met maar vijftien procent van de beschikbare studiebelastingsuren – instellingen en het regionale bedrijfsleven maar in beperkte mate ruimte. De keuzedelen dienen bovendien meer doelen dan enkel een betere afstemming op het regionale bedrijfsleven, zo zijn ze bijvoorbeeld ook bedoeld om de doorstroom naar het hoger onderwijs te verbeteren. Wat betreft het experiment cross overs moet opgemerkt worden dat dit wezenlijk verschilt van het onderhavige experiment. In het experiment cross over kwalificaties wordt instellingen de mogelijkheid geboden een kwalificatie samen te stellen die bestaat uit delen van kwalificaties die afkomstig zijn uit meerdere opleidingsdomeinen. Het cross-over-experiment voldoet daarmee aan een bepaalde behoefte aan niche opleidingen, maar valt wel terug op de landelijke structuur voor de te ontwikkelen kwalificaties. Overigens zijn voor dit experiment inmiddels een drietal aanvraagrondes geweest, maar er is nog geen rapportage over de (voorlopige) opbrengsten van het experiment beschikbaar.
In het onderhavige experiment ontwikkelen instellingen in overleg met het (regionale) bedrijfsleven zelf het regionale deel van de geregionaliseerde kwalificatie. Daarmee ontstaat binnen dit experiment aanmerkelijk meer ruimte voor instellingen om zelf (delen van) kwalificaties vorm te geven. Er zijn dus aanmerkelijke verschillen tussen de verschillende trajecten, maar tegelijkertijd is er overlap tussen de doelstellingen van de trajecten. Alle richten zich op het versterken van de responsiviteit van het mbo. Daarom is er voor gekozen om de monitoring en evaluatie van de verschillende trajecten inhoudelijk en qua proces op elkaar af te stemmen. Om hier zorg voor te dragen heeft het ministerie het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) verzocht de monitoring en evaluatie van de verschillende experimenten onder te brengen bij het reeds lopende NRO project «Evaluatie van twee beleidsinterventies in het MBO: inwerkingtreding wet «Doelmatige leerwegen» en herziening kwalificatiestructuur. Hieronder wordt uitgebreid ingegaan op de monitoring en evaluatie van de verschillende trajecten.
De monitoring en evaluatie wordt binnen het NRO project inhoudelijk voor ieder experiment op maat vormgegeven, zodat deze passend is bij de doelen en de inhoud van het betreffende experiment. Wel is er aandacht voor vergelijkbaarheid van de onderzoeksopzet en de vormgeving en uitvoering (proces) van de verschillende onderzoeken. Dit ook met het oog op de mogelijkheden om de opbrengsten uit de verschillende onderzoeken in onderlinge samenhang te kunnen bezien.
Het onderzoek zal de driedeling van de evaluatie van de wet doelmatige leerwegen en de herziening van de kwalificatiestructuur dan ook volgen. Deze kent de volgende opbouw:
1. De implementatiemonitor volgt de implementatie van de beleidsmaatregel op de verschillende niveaus aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve data.
2. De effectevaluatie bekijkt vooral de effecten van het beleid (implementatie-effecten en outcome) aan de hand van beschikbare, bestaande databestanden en eigen dataverzameling.
3. In de verklarende analyse wordt naar een verklaring gezocht voor optredende (gewenste en ongewenste) effecten.
Door deze driedeling zal inzichtelijk worden welke resultaten behaald zijn én welke gemeenschappelijke kenmerken de kwalificaties hebben die in het kader van het experiment ontwikkeld zijn – behoudens het feit dat zij voldoen aan de vereisten zoals gesteld in dit besluit – en de wijze waarop dit heeft bijgedragen aan de opbrengsten van het experiment.
Het onderzoek zal drie meetmomenten kennen, namelijk de nulmeting, een tussentijdse monitor en evaluatie en de finale monitoring en eindevaluatie. Ten behoeve van effectmeting en evaluatie zal in 2019 voor de feitelijke start van het experiment een nulmeting plaatsvinden onder de betrokken partijen, denk daarbij aan: studenten, opleiders en bestuurders van de scholen en regionale werkgevers. In de onderzoeksopzet zal tevens rekening worden gehouden met de aanloopfase. Dit wil zeggen dat de ervaringen van de betrokken partijen bij de ontwikkeling van zowel het landelijke als regionale deel, alsmede het capaciteitsbeslag en de vereiste ondersteuning die benodigd is om deze tot stand te brengen in kaart gebracht worden. Daarbij zal ook gebruik kunnen worden gemaakt van onder meer de verslagen en bevindingen van een in opdracht van het ministerie werkende procesbegeleider.
Qua onderzoekmethode is gekozen voor een «mixed-methods» benadering met een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden. Deze benadering wordt vaak gekozen in praktijk- en beleidsgericht onderzoek vanwege de complexiteit van de vraagstelling. Er zal daarbij gewerkt worden met een controlegroep om de opbrengsten van het experiment inzichtelijk te maken. De controlegroep volgt een «reguliere opleiding» (bij voorkeur binnen dezelfde regio). Op deze manier kunnen bijvoorbeeld de arbeidsmarktrendementen (op basis van administratieve gekoppelde bestanden van het CBS) van de afgestudeerde cohorten die deelnemen aan het experiment (zonder additionele administratieve lasten) worden vergeleken met een controlegroep die onder vergelijkbare condities heeft gestudeerd en toetreedt tot de arbeidsmarkt. Omdat het geen zuiver experiment betreft – zo is er geen sprake van a-selecte toewijzing – wordt (daar waar nodig en mogelijk) ook een «difference-in-differences» benadering gehanteerd. Het basisprincipe van deze methode is dat er op (minimaal) twee tijdstippen een meting wordt gedaan bij de experiment- en controlegroep. Het verschil in ontwikkeling wordt statistisch geanalyseerd op effecten die zich binnen de groepen voordoen.
Ten einde een goede monitoring en evaluatie mogelijk te maken waaruit valide conclusies kunnen worden getrokken is een zekere omvang van het experiment van belang. Zo dienen de kaders van het experiment voldoende ruimte te bieden om regionale spreiding mogelijk te maken en verschillende sectoren en type opleidingen te omvatten. Door 20 kwalificaties uit verschillende sectoren te kiezen over de volle breedte van het opleidingenspectrum (kleine en grote opleidingen, verschillende sectoren als de zorg, techniek en economie en handel) is enerzijds geborgd dat de betrokken studentenaantallen van voldoende omvang zijn om een representatief onderzoek mogelijk te maken en er tevens een controlegroep kan worden geformeerd en anderzijds dat het experiment (met een bereik van maximaal tien procent van de ingeschreven studentenpopulatie) een experimenteel karakter blijft behouden.
De hoofdvragen van de monitoring en evaluatie sluiten aan bij de doelen zoals opgenomen in artikel 2. Bij de evaluatie zal ook worden meegenomen hoe de totstandkoming van kwalificaties in het kader van dit experiment verloopt. Dit niet alleen in relatie tot de reguliere totstandkoming maar ook bij die van andere experimenten. Daaruit zal naar voren komen welke wijze van totstandkoming het beste – en snelste – werkt in de praktijk. Getoetst zal in ieder geval worden of en in hoeverre:
a. scholen en werkgevers ruimte krijgen om in het onderwijsprogramma nadrukkelijker regionale (arbeidsmarkt)vraagstukken mee te nemen,
b. het eigenaarschap van docenten en werkgevers met betrekking tot de inhoud van het onderwijs wordt versterkt en de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs wordt verbeterd, en
c. de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs wordt verbeterd.
Het onderzoek en evaluatie zal een aantal proceskenmerken in beeld dienen te brengen, alsmede een representatief beeld geven van de ervaringen van de betrokken deelnemers en (hun) stakeholders bij dit experiment. Zonder hier volledig te zijn zullen zeker de volgende aspecten aan bod komen:
• Om welke redenen nemen instellingen (scholen en bedrijven) deel aan dit experiment?
• Hoeveel (regionale) bedrijven zijn betrokken bij de ontwikkeling van de landelijke en regionale delen betrokken, en welke zijn hun kenmerken. Hoe representatief zijn deze bedrijven in termen van de werkgelegenheid in de regio voor de betreffende kwalificatie(s)?
• Hoeveel studenten verwachten de deelnemende scholen in te gaan schrijven op de nieuwe kwalificaties, en hoeveel zijn dat er feitelijk? Wat zijn de achtergrondkenmerken van de studenten en wijken deze af van de kenmerken van de controlegroep? Hoeveel studenten stappen gedurende de rit over op een andere (aanverwante) opleiding?
• Is er in retrospectief volgens de direct betrokken stakeholders sprake van een meerwaarde van de nieuwe manier van ontwikkelen van (regionale) kwalificaties, en zo ja welke?
• Zijn de betrokken stakeholders al dan niet tevreden over hun (mogelijkheden tot) inbreng in de totstandkoming van de nieuwe kwalificaties?
• Zijn er knelpunten in de samenwerking tussen de onderwijsinstelling(en) en het relevante regionale bedrijfsleven, de werkorganisatie SBB en de procesbegeleider? Welke lessen kunnen daaruit geleerd worden?
Daarnaast zal het onderzoek ook de resultaten van het experiment in kwantitatieve zin in beeld brengen. Wederom zonder hier uitputtend te zijn, zullen in ieder geval de volgende aspecten aan bod komen:
• Studierendement en uitval. Hoeveel mbo-studenten van opleidingen met een gewijzigd uitstroomprofiel hebben een diploma behaald en welk aandeel is uitgevallen gedurende de opleiding? Hoe verhoudt de uitval en het diplomarendement van deze mbo-studenten zich tot die van mbo-studenten van de vergelijkbare opleidingen uit de controlegroep en landelijk?
• Doorstroom. Hoeveel mbo-studenten van de nieuw ontwikkelde kwalificaties zijn doorgestroomd naar een vervolgopleiding? Is de doorstroom van deze mbo-studenten naar verhouding groter dan van mbo-studenten van «klassieke» opleidingen?
• Arbeidsmarktrendement. Hoeveel mbo-studenten van de nieuwe opleidingen hebben een baan gevonden? Hoe verhoudt het arbeidsmarktrendement van de beroepsopleidingen met een regionale specialisatie zich tot het rendement behaald door vergelijkbare studenten in de controlegroep en landelijk?
• Tevredenheid. Zijn betrokken partijen (mbo-studenten, onderwijsteams, werkgevers) na afronding van de opleiding tevreden met de nieuwe opleiding (kwalificatie) en de behaalde resultaten? Hoe verhoudt zich dat tot de tevredenheid van onder meer de studenten in de controlegroep en teams die niet deelnemen aan het experiment? Ervaren betrokken stakeholders nu meer eigenaarschap dan voorheen?
Voor wat betreft stakeholders kan gedacht worden aan de betrokken opleiders en hun bestuurders, studenten, regionale werkgevers, alsmede landelijke partijen als SBB (bestuurlijk en de werkorganisaties), MBO-Raad, NRTO, Inspectie van het Onderwijs en VNO-NCW (bestuurlijk).
Afstemming over het experiment beroepsopleidingen en kwalificaties met een regionale specialisatie heeft plaats gevonden met de volgende stakeholders:
• MBO-Raad, als belangenbehartiger van de bekostigde mbo-instellingen;
• NRTO, als belangenbehartiger van de niet-bekostigde onderwijsinstellingen;
• VNO-NCW / MKB Nederland, vanwege de rol en betrokkenheid van het (regionale) bedrijfsleven in dit experiment en de meerwaarde die het experiment voor hen kan hebben.
• Inspectie van het Onderwijs, als toezichthouder op de kwaliteit van o.a. het middelbaar beroepsonderwijs.
• Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, als wettelijke verantwoordelijke voor de kwalificatiestructuur.
• Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de wettelijke beroepsvereisten op basis van de wet BIG voor personeel in de zorg.
• Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs, als vertegenwoordiger van de studenten.
Alle gesprekspartners onderschrijven dat de economie en de samenleving steeds sneller en ingrijpender veranderen, onder meer als gevolg van technologische innovaties. Ook zien ze dat de dynamiek op de arbeidsmarkt steeds groter wordt. Ze zien daarom ook de noodzaak van een responsief beroepsonderwijs, als ook de noodzaak om ten behoeve van de kwaliteit en innovatie het eigenaarschap over het onderwijs te beleggen bij docenten(teams). Het experiment wordt vanuit het onderwijs als een positieve stap gezien om het mogelijk te maken dat mbo-onderwijsinstellingen snel kunnen inspelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Wel wordt er vanuit werkgevers gewezen op het belang van het borgen van het civiel effect van diploma’s binnen het experiment en voldoende betrokkenheid van landelijke vertegenwoordigers van het bedrijfsleven bij de totstandkoming van het landelijke deel van de kwalificaties. Naar aanleiding van het Algemeen Overleg over mbo van 13 december 2017, is in overleg met de genoemde gesprekpartners er niet voor gekozen om de hoogte van de behaalde resultaten voor de keuzedelen vervroegd mee te tellen in het kader van dit experiment.12
De verschillende stakeholders zullen tevens zitting nemen in een te vormen coördinatiegroep die wordt voorgezeten door de SBB. Deze stuurgroep zal zicht houden op de voortgang van verschillende vernieuwingstrajecten, waaronder ook onderhavig experiment.
Op de internetconsultatie is een beperkt aantal reacties ingediend (17). Ongeveer twee derde daarvan is positief of overwegend positief van aard, maar er is ook een aantal kritische reacties ontvangen. In zowel de positieve als de negatieve reacties valt op dat er nadrukkelijke beelden zijn bij de indieners over de ruimte die de kwalificatiestructuur nu al (dan niet) biedt. Het merendeel van de indieners stelt dat het wenselijk is dat er meer ruimte komt, terwijl sommigen juist van mening zijn dat de huidige ruimte onvoldoende benut wordt.
Vooral vanuit enkele landelijke vertegenwoordigers van het bedrijfsleven wordt er gesteld dat de huidige kwalificatiestructuur voldoende ruimte biedt, hoewel dit niet nader onderbouwd wordt. Tevens schuilt volgens hen in de experimenteer-AMvB het gevaar dat de sectorkamers van de SBB onvoldoende worden betrokken, wat een negatief effect zou kunnen hebben op het civiel effect. Naar aanleiding van deze reacties is de positie van (vertegenwoordigers van) het landelijk bedrijfsleven aangescherpt in de toelichting. Er dient met hen overleg gevoerd te worden bij de aanvraag van het landelijke deel. Voorts zal ook de relevante sectorkamer van de SBB advies mogen geven over het landelijke deel en is in principe een positief advies van de SBB noodzakelijk voor de vaststelling van de minister van dit deel (zie artikel 15, eerste lid). De SBB – waarin naast de vertegenwoordigers van het mbo-onderwijs en ook de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (de branches) zitten – heeft zich inmiddels achter de inhoud en vormgeving van het experiment geschaard (met een brief d.d. 23 februari 2018).
In de positieve reacties, die – naast het regionale bedrijfsleven – vooral afkomstig zijn vanuit het onderwijs, wordt nadrukkelijk positief gereageerd op de doelstelling van het experiment om de responsiviteit van de kwalificatiestructuur te versterken. Ook wordt de versterking van het eigenaarschap van de docent en het regionaal bedrijfsleven binnen dit experiment als positief ervaren. Dit wordt ook onderstreept door enkele werkgevers. Wel wordt in een aantal reacties gesteld dat de procedure voor deelname omslachtig en zwaar lijkt. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de procedure van aanvraag en toekenning voor het landelijke en het regionale deel aanmerkelijk versimpeld.
Het feit dat de binnengekomen reacties zo uiteen lopen, pleit er voor om in relatie tot de kwalificatiestructuur geen overhaaste stappen te zetten. Veeleer illustreren en rechtvaardigen ze het hierboven opgetekende doel om – met onderhavige experimenteer-AMvB – antwoord geven op de vraag welke aanpassingen op termijn kunnen bijdragen aan een toekomstbestendige en responsieve kwalificatiestructuur voor het middelbaar beroepsonderwijs. Om dit op afdoende wijze te kunnen doen, wordt daarom ook ingezet op uitgebreide monitoring en evaluatie van het experiment, zoals hierboven reeds is aangegeven.
Het ontwerpbesluit heeft voorgehangen bij de Tweede en Eerste Kamer. De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van de Tweede Kamer heeft op 30 mei 2018 enige vragen gesteld over het proces en de slagingskans van het experiment. Deze vragen zijn beantwoord bij brief van 15 mei 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 31 524, nr. 368). Van de zijde van de Eerste Kamer zijn geen vragen ontvangen.
Onder «bekostigde instelling» wordt in dit besluit een door het Rijk bekostigd(e) regionaal opleidingencentrum, vakinstelling of agrarisch opleidingscentrum verstaan.
De begrippen «bestaand keuzedeel» en «bestaande kwalificatie» zijn gedefinieerd om – waar nodig – onderscheid te kunnen maken tussen deze keuzedelen en kwalificaties en de regionale keuzedelen en geregionaliseerde kwalificaties.
Met «bijlage» wordt de bijlage bij artikel 5, tweede lid, van dit besluit bedoeld. Deze is bij het besluit gevoegd.
De begripsbepaling «cohort» is opgenomen omdat een aanvraag betrekking kan hebben op meerdere cohorten. Met een cohort mbo-studenten wordt gedoeld op de mbo-studenten die vanaf het eerste jaar van een opleiding tot en met het laatste jaar aan de opleiding deelnemen, uitgaande van de studieduur van de opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.4a, derde lid, onder b, c, d of e, van de wet. De entreeopleiding (a) maakt vanwege de aard van die opleiding geen deel uit van het experiment.
Onder «experiment» wordt verstaan de tijdelijke mogelijkheid om een geregionaliseerde kwalificatie en eventueel regionale keuzedelen tot stand te brengen en op basis daarvan een geregionaliseerde beroepsopleiding te verzorgen.
De omschrijving van de begrippen «geregionaliseerde beroepsopleiding», «geregionaliseerde kwalificatie», «regionaal deel» en «regionaal keuzedeel» is opgenomen in de artikelen 4, 5, 6 en 7. In de begripsbepalingen wordt daarom naar (een lid van) deze artikelen verwezen.
Het begrip «instelling» is zodanig gedefinieerd dat hieronder zowel bekostigde als niet-bekostigde instellingen vallen.
In de begripsbepaling van «landelijk deel» wordt verwezen naar artikel 5, tweede tot en met zevende lid, waarin een omschrijving van dit begrip is opgenomen.
Een «niet-bekostigde instelling» is een niet door het Rijk bekostigde instelling als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid, WEB.
Het begrip «regio» is gedefinieerd als «gebied waarin de instelling die goedkeuring voor een regionaal deel aanvraagt, is gevestigd en de bij de aanvraag betrokken werkgevers een vestiging hebben». Dit betekent dat niet wordt uitgegaan van bestaande regio’s. De instelling bepaalt zelf met welke werkgevers wordt samengewerkt. Het begrip «regio» wordt voldoende beperkt omdat op grond van artikel 8, eerste lid:
– een overeenkomst moet worden gesloten met werkgevers uit de regio,
– uit die overeenkomst moet blijken dat er gedurende het experiment voldoende praktijkplaatsen zijn en
– er in de regio voldoende arbeidsmarktperspectief moet zijn.
Voor het begrip «studielast» wordt verwezen naar artikel 7.2.7, tweede juncto derde en vierde lid, WEB. Daaruit blijkt dat de studielast wordt uitgedrukt in klokuren en dat het zowel ziet op onderwijsuren als op beroepspraktijkvorming.
Het eerste lid omschrijft het doel van het experiment als: nagaan of beroepsopleidingen, gebaseerd op kwalificaties met een landelijk en een regionaal deel en op bestaande of regionale keuzedelen leiden tot
a. verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en regionale arbeidsmarkt,
b. vergroting van het eigenaarschap van docenten en werkgevers met betrekking tot de inhoud van het onderwijs en
c. versterking van de kwaliteit en innovatiekracht van het onderwijs.
Deze drie elementen corresponderen met de criteria op grond waarvan het experiment zal worden geëvalueerd (artikel 22).
In het tweede lid wordt geregeld dat de periode waarin het mogelijk is om op basis van een geregionaliseerde kwalificatie en bestaande en regionale keuzedelen een opleiding te verzorgen, loopt van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2026. Deze periode duurt zes jaar. Het experiment start niet op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, omdat de experimentele opleidingen pas kunnen beginnen nadat door de minister toestemming is verleend. De looptijd van het experiment is de gebruikelijke maximale duur op grond van artikel 11a.1, vierde lid, WEB, te weten zes jaar. Voor deze looptijd is gekozen opdat ook van de vierjarige opleidingen enige cohorten mbo-studenten hun opleiding kunnen afronden binnen de reguliere studieduur.
Het eerste lid bepaalt dat de WEB en de daarop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen van toepassing zijn op geregionaliseerde beroepsopleidingen en kwalificaties en regionale keuzedelen voor zover daarvan in de volgende leden niet is afgeweken. Dit betekent dat de bepalingen met betrekking tot het beroepsonderwijs en de examens in hoofdstuk 1, 2, 6, 7, 8 en 11 van de WEB, het Uitvoeringsbesluit WEB, het Examen- en kwalificatiebesluit WEB en diverse ministeriële regelingen ook gelden voor geregionaliseerde beroepsopleidingen, geregionaliseerde kwalificaties en regionale keuzedelen.
Lid 2 bepaalt dat bij de registratie in het Centraal register beroepsonderwijs (Crebo) wordt afgeweken van de regeling in artikel 6.4.1 WEB. De wijze van registreren van geregionaliseerde kwalificaties en regionale keuzedelen is geregeld in artikel 20 van het onderhavige besluit.
De in het derde lid geregelde afwijking van artikel 7.2.4, tweede, derde, vierde en zesde lid, van de WEB is nodig omdat de totstandkoming van een geregionaliseerde kwalificatie en de koppeling van keuzedelen aan die kwalificatie afwijkt van de wettelijke regeling. Bestaande kwalificaties en de koppeling daaraan van keuzedelen worden op grond van artikel 7.2.4 WEB vastgesteld bij ministeriële regeling, naar aanleiding van een voorstel van de SBB. Geregionaliseerde kwalificaties en de koppeling daaraan van (bestaande en regionale) keuzedelen komen tot stand bij een beschikking als bedoeld in artikel 19 en niet bij ministeriële regeling op voorstel van de SBB. Voor het overige zijn deze bepalingen van toepassing.
Op grond van het vierde en vijfde lid worden een regionaal keuzedeel en de studielast daarvan in afwijking van artikel 7.2.4, tweede lid, onder d, en zesde lid van de WEB en artikel 17d, eerste lid, eerste volzin, van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB vastgesteld. Afwijking is nodig omdat de regionale keuzedelen en de studielast daarvan niet bij ministeriële regeling en niet op voorstel van de SBB worden vastgesteld. De bepalingen over de omvang van de keuzedelen in artikel 17d, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde en vierde lid, van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB zijn wel van toepassing.
De in het zesde lid geregelde afwijking van artikel 2.2.3, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB is nodig omdat volgens deze bepaling de prijsfactor van een beroepsopleiding bij ministeriële regeling moet worden vastgesteld, terwijl de prijsfactor van een experimentele opleiding bij beschikking wordt vastgesteld.
Het eerste lid bepaalt, dat een geregionaliseerde beroepsopleiding is gericht op het behalen van een geregionaliseerde kwalificatie en een of meer bestaande of regionale keuzedelen. Dit is een uitwerking van de bepaling in artikel 7.1.2, tweede lid, WEB dat een beroepsopleiding is gericht op het behalen van een (bestaande) kwalificatie in het beroepsonderwijs en een of meer daarbij behorende (bestaande) keuzedelen.
Op grond van het tweede lid kan de experimentele opleiding alleen een basisberoepsopleiding, een vakopleiding, een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding zijn. De entreeopleiding is uitgezonderd omdat er op dat niveau weinig kwalificaties zijn om uit te putten voor een geregionaliseerde kwalificatie. Daarbij biedt ook de korte duur van de entreeopleiding – 1 jaar – weinig ruimte voor een regionale component.
Het derde lid bepaalt, dat een experimentele opleiding niet tegelijkertijd betrokken kan zijn bij een ander experiment. Het is dus niet mogelijk dat een geregionaliseerde kwalificatie wordt gebaseerd op een cross-over kwalificatie. Deze bepaling is opgenomen omdat de monitoring en evaluatie van de effecten van het experiment anders niet goed mogelijk zouden zijn. Vaak zou dan immers niet duidelijk zijn welk effect aan welk experiment moet worden toegeschreven. Bovendien zou de kwaliteit van een opleiding eronder kunnen lijden wanneer meerdere experimenten tegelijkertijd spelen.
Het vierde lid is opgenomen omdat ook bij geregionaliseerde kwalificaties de keuzedelen zodanig moeten worden gekozen dat deze een verrijking en verdieping zijn van de opleiding. Dat zou niet het geval zijn indien de keuzedelen samenvallen met onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie zelf.
Artikel 5, eerste lid, bepaalt dat de geregionaliseerde kwalificatie een landelijk deel en een regionaal deel bevat.
Op grond van het tweede lid bevat het landelijke deel kerntaken uit het kwalificatiedossier van een bestaande, in de bijlage of een ministeriële regeling opgenomen, kwalificatie. Alle wettelijke beroepsvereisten van die kwalificatie worden overgenomen. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de afgestudeerden het desbetreffende beroep kunnen uitoefenen. Ook alle generieke kwalificatie-eisen, behorend bij die kwalificatie moeten worden opgenomen in het landelijke deel.
In de bijlage zijn tien bestaande kwalificaties opgenomen waarop een landelijk deel kan worden gebaseerd. Deze kwalificaties zijn opgenomen op verzoek van de instellingen die de kwalificatie bij de internetconsultatie hebben voorgedragen of hebben aangegeven dat zij geïnteresseerd zijn in deelname aan het experiment. De kwalificaties zijn verspreid over 5 opleidingsdomeinen (in totaal zijn er 16 opleidingsdomeinen in het mbo).
Als dit wenselijk is voor het beroep of de groep van beroepen waarop de geregionaliseerde kwalificatie is gericht, kunnen ook kerntaken uit een ander kwalificatiedossier dan hiervoor bedoeld in het landelijke deel worden opgenomen (derde lid). De bepaling in het tweede lid dat het landelijke deel is gebaseerd op een bestaande, in de bijlage of een ministeriële regeling opgenomen, kwalificatie en dat eventuele wettelijke beroepsvereisten en de generieke kwalificatie-eisen van die kwalificatie moeten worden overgenomen, blijft van kracht. De SBB geeft in haar advies aan de minister over het landelijke deel aan of is voldaan aan deze eisen.
Het vierde lid bepaalt dat alle kerntaken van het landelijke deel het niveau hebben van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd.
Bij ministeriële regeling kunnen andere kwalificaties dan bedoeld in de bijlage worden aangewezen waarop een landelijk deel kan worden gebaseerd (vijfde lid). Dit biedt de mogelijkheid om experimenten toe te staan met kwalificaties waarvan pas na de totstandkoming van dit besluit blijkt dat er behoefte is aan een experiment met een geregionaliseerde variant. Instellingen kunnen kwalificaties voordragen voor opneming in een dergelijke ministeriële regeling. Hierbij kan worden gedacht aan situaties waarin onomstotelijk door twee of meer instellingen kan worden aangetoond dat zij gebaat zijn bij de ruimte die wordt geboden met de experimenteer-AMvB. Tevens moeten de instellingen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest deze opleiding voor te dragen voor opname in het experiment gedurende de internetconsultatie die plaats heeft gevonden voorafgaande aan vaststelling van de experimenteer-AMvB, bijvoorbeeld omdat het een nieuwe kwalificatie betreft die ten tijde van internetconsultatie niet opgenomen was in het Crebo. De termijnen voor het aanvragen van een landelijk deel, gebaseerd op een in de ministeriële regeling opgenomen kwalificatie zijn hetzelfde als de termijnen voor het aanvragen van een landelijk deel, gebaseerd op een in de bijlage opgenomen kwalificatie (zie artikel 14). Dit betekent dat een dergelijke aanvraag uiterlijk op 15 september 2020 kan worden ingediend.
Het landelijke deel beslaat ten minste 60% van de studielast van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd (zesde lid). Door ten minste 60% van de bestaande kwalificatie over te nemen wordt beoogd te bereiken dat de kwalificatie ook relevantie heeft voor de landelijke arbeidsmarkt.
Het zevende lid bepaalt dat het landelijke deel wordt ontwikkeld door twee of meer instellingen in overleg met vertegenwoordigers van landelijke en regionale werkgevers. Dit in tegenstelling tot bestaande kwalificaties, die worden ontwikkeld door de SBB. Het landelijke deel moet door ten minste twee instellingen worden ontwikkeld omdat één instelling wellicht een te regionaal gekleurde keuze zal maken. De zinsnede «in overleg met vertegenwoordigers van landelijke en regionale werkgevers» betekent dat de werkgevers nauw moeten worden betrokken bij het ontwikkelen van het landelijke deel en positief moeten staan tegenover de uitkomst. Afstemming binnen de relevante sectorkamer van de SBB volstaat in het kader van dit vereiste.
Het eerste lid bepaalt dat het regionale deel van een geregionaliseerde kwalificatie is opgebouwd uit kerntaken die in overleg met twee of meer werkgevers in de regio zijn ontwikkeld. Op grond van artikel 8, eerste lid, dient met al deze werkgevers een samenwerkingsovereenkomst te zijn gesloten. Op deze wijze wordt voorkomen dat een werkgever of, als er meer dan twee werkgevers betrokken zijn, slechts een deel van de betrokken bedrijven, onevenredige invloed kan uitoefenen op de inhoud van het regionale deel. De kerntaken moeten passen bij het niveau van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gericht. Het gaat hier om het niveau, bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, juncto artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, c, d of e, van de WEB (op grond van artikel 4, tweede lid, is een geregionaliseerde beroepsopleiding niet mogelijk voor een entreeopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder a, van de WEB). Er kan sprake zijn van meerdere regionale delen die een instelling in samenspraak met twee of meer werkgevers ontwikkelt om in de regio voor voldoende maatwerk te zorgen.
Op grond van het tweede lid bedraagt de studielast van het regionale deel maximaal 25% van de studielast van de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding. Zoals hiervoor al is opgemerkt (toelichting artikel 5, zesde lid), bedraagt de studielast van het landelijke deel ten minste 60% van de studielast van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd. Omdat ook geregionaliseerde beroepsopleidingen moeten voldoen aan het vereiste dat 15% van de studielast wordt besteed aan keuzedelen (artikel 17d, tweede lid, Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB) betekent dit, dat de ruimte voor een regionaal deel afhankelijk is van de omvang van het landelijke deel en de totale studielast van de geregionaliseerde opleiding.
Het derde lid bepaalt dat alleen een regionaal deel tot stand kan worden gebracht door een instelling die overeenkomstig artikel 12 een aanvraag heeft ingediend voor vaststelling van het landelijke deel van de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie. Dit betekent dat een instelling samen met andere instellingen een aanvraag voor vaststelling van het landelijke deel moet hebben ingediend en dat de SBB (toetsingskamer en sectorkamer) een advies moet hebben uitgebracht over die aanvraag. Als de minister de betreffende aanvraag afwijst en een ander landelijk deel vaststelt voor de betreffende geregionaliseerde kwalificatie, kan de instelling gebruik maken van dat andere landelijke deel.
Het vierde lid bepaalt dat het regionale deel niet samenvalt met een of meer onderdelen van het landelijke deel van de geregionaliseerde kwalificatie. Overlap zou het niveau van de geregionaliseerde kwalificatie verminderen.
Artikel 7 bevat de inhoudelijke eisen die aan een regionaal keuzedeel worden gesteld. De inhoud van het regionale keuzedeel moet door de instelling in overleg met werkgevers in de regio worden ontwikkeld.
Er kan sprake zijn van meerdere regionale keuzedelen die een instelling in samenspraak met twee of meer werkgevers ontwikkelt om in de regio voor voldoende maatwerk te zorgen.
Verder kan een regionaal keuzedeel alleen tot stand worden gebracht door een instelling die het regionale deel tot stand brengt van de geregionaliseerde kwalificatie waaraan het keuzedeel is gekoppeld. Instellingen kunnen dus niet los van een geregionaliseerde kwalificatie een regionaal keuzedeel ontwikkelen.
Ten slotte mag een regionaal keuzedeel niet geheel of gedeeltelijk samenvallen met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie. Artikel 4, vierde lid, bepaalt dit voor alle keuzedelen die bij de geregionaliseerde beroepsopleiding worden aangeboden (dus ook voor bestaande keuzedelen). Op grond van artikel 7, derde lid, wordt ook bij de totstandkoming van het regionale keuzedeel op overlap getoetst.
Het eerste lid betreft de samenwerkingsovereenkomst die de aanvrager moet hebben afgesloten met de werkgevers die zijn betrokken bij de ontwikkeling van het regionale deel. In de samenwerkingsovereenkomst moeten afspraken worden vastgelegd over de beschikbaarheid van praktijkplaatsen. De werkgevers die de praktijkplaatsen beschikbaar stellen, hoeven bij het indienen van de aanvraag nog geen erkend leerbedrijf te zijn in de zin van artikel 7.2.10 van de WEB. Pas bij aanvang van de experimentele opleiding dienen de werkgevers voor deze kwalificatie een erkenning als leerbedrijf van de SBB te hebben ontvangen.
In de samenwerkingsovereenkomst moet voorts worden aangetoond dat er in de regio voldoende arbeidsmarktperspectief is voor afgestudeerden van de desbetreffende opleiding. De verplichting om voldoende praktijkplaatsen ter beschikking te stellen, geeft al een indicatie van de werkgelegenheid bij de deelnemende werkgevers. In de overeenkomst zou ook kunnen worden vastgelegd, hoeveel vacatures deze werkgevers in de nabije toekomst verwachten. Bij de bepaling van het arbeidsmarktperspectief in de regio kan ook rekening worden gehouden met de werkgelegenheid bij werkgevers waarmee geen samenwerkingsovereenkomst is gesloten.
Het tweede lid gaat over de terugvaloptie voor het geval dat mbo-studenten, om welke reden dan ook, tussentijds stoppen met de experimentele opleiding. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer er problemen zijn met praktijkplekken of als een mbo-student om hem moverende redenen niet door wil gaan. In dat geval moeten er voor de mbo-student andere opleidingen zijn waarnaar hij kan overstappen. Een logische terugvaloptie is de kwalificatie waaruit geput is bij het samenstellen van het landelijke deel van de geregionaliseerde kwalificatie.
Het vereiste van het derde lid heeft betrekking op de kwaliteit van de instelling die de aanvraag doet. De voorwaarde dat geen besluit tot ontneming van rechten of een waarschuwing daarvoor is gegeven, wordt beperkt tot opleidingen die worden verzorgd binnen het domein van de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd. Indien de kwaliteit te kort schiet van een opleiding die niet valt onder dat domein, kan dat dus geen reden zijn om de aanvraag op voornoemde grond af te wijzen. Een andere reden om de aanvraag af te wijzen is dat de inspectie bij haar controle van de instelling bepaalde onderdelen van het Onderzoekskader mbo als onvoldoende heeft beoordeeld (vierde lid).
Het eerste lid bepaalt dat een instelling vooraf aan de minister (DUO) moet melden dat zij samen met andere instellingen een landelijk deel wil ontwikkelen. Daarbij moet zij aangeven op welke kwalificatie het landelijke deel is gebaseerd.
Het tweede lid regelt dat de minister (DUO) terugmeldt welke andere instellingen een landelijk deel ontwikkelen voor dezelfde geregionaliseerde kwalificatie. Deze terugmelding zal geschieden naar het bevoegd gezag van de instelling vanwaar de melding is gedaan. Het idee achter de terugmelding is, dat de instellingen contact met elkaar kunnen opnemen en gezamenlijk 1 landelijk deel kunnen ontwikkelen. De minister kan immers slechts 1 landelijk deel per kwalificatie zoals opgenomen in de bijlage vaststellen. Als er onverhoopt toch 2 landelijke delen voor 1 kwalificatie worden ontwikkeld, kunnen alle instellingen die een aanvraag hebben ingediend, gebruik maken van het landelijke deel dat door de minister wordt vastgesteld (zie de artikelen 6, derde lid, en 16, tweede lid, en de toelichting daarop).
Om de melding, het advies van de SBB, de aanvragen en de informatieverschaffing te vergemakkelijken, worden daarvoor modellen en toetsingskaders vastgesteld door de minister.
De modellen ten behoeve van de aanvragen zullen vergezeld gaan van een invulinstructie en een toetsingskader. Daarin worden uitvoeringsregels in verband met bestaande normen (uit de WEB en dit besluit) nader uitgewerkt. De modellen en toetsingskaders bevatten geen nieuwe normen, maar zien slechts op de technische uitvoering van het besluit. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande regeling (Regeling vaststelling modellen kwalificatiedossier en keuzedeel en toetsingskader kwalificatiestructuur mbo 2016). In de WEB is geregeld dat de modellen en het toetsingskader voor kwalificaties in een kwalificatiedossier en keuzedelen bij ministeriële regeling worden vastgesteld (artikel 7.2.4, zesde lid, van de WEB). De modellen en het toetsingskader voor kwalificaties en keuzedelen op grond van dit besluit worden daarom ook bij ministeriële regeling vastgesteld.
In het onderhavige besluit wordt een geregionaliseerde beroepsopleiding voorgesteld die op drie plekken afwijkt van een reguliere beroepsopleiding: deze beroepsopleiding bestaat uit een landelijk deel, een regionaal deel en landelijke of regionale keuzedelen. Voor alle drie de onderdelen zullen in een toetsingskader beschrijvingen worden opgenomen op welke wijze instellingen de gewenste informatie kunnen aanleveren. De ervaring leert namelijk met de reguliere kwalificatiestructuur dat het aanleveren van uniforme informatie aanvragers helpt bij het opstellen ervan. Voor wat betreft het landelijk deel putten aanvragende instellingen uit bestaande kwalificaties. Het toetsingskader zal in dat geval niet veel meer bevatten dan een instructie welke informatie uit de bestaande kwalificatie moet worden geput. Wanneer bijvoorbeeld wettelijke beroepsvereisten in het kwalificatiedossier zijn opgenomen, wordt als voorwaarde gesteld dat deze eisen ook in het landelijke deel van de geregionaliseerde kwalificatie worden opgenomen. Op die manier wordt het civiel effect gewaarborgd. Voor het regionale deel en voor de regionale keuzedelen zal een beschrijving worden gegeven op welke wijze de gegevens van artikel 17 op een uniforme wijze worden aangeleverd. Op die manier kan de beoordeling van het regionale deel en van de regionale keuzedelen snel en efficiënt verlopen. Dit is ook in het belang van de rechtszekerheid van de aanvragers. Aanvragers weten op die manier immers op voorhand aan welke voorschriften hun aanvraag zal worden getoetst. De toetsingskaders bevatten derhalve geen nieuwe normen maar zijn een uitwerking van bestaande regels.
Dit artikel gaat over de verplichting om aan de minister informatie te geven en medewerking te verlenen aan de monitoring en evaluatie van het experiment.
Een aanvraag voor het vaststellen van het landelijke deel van een geregionaliseerde kwalificatie kan op grond van het eerste lid worden ingediend door ten minste twee instellingen. De minimumeis van twee instellingen beoogt te voorkomen dat het landelijke deel teveel wordt toegesneden op een bepaalde regio. De toespitsing op een regio kan plaatsvinden binnen het regionale deel.
Het tweede lid bepaalt dat bij de aanvraag een advies van SBB (toetsingskamer en relevante sectorkamer) wordt gevoegd. De SBB beoordeelt of het landelijke deel voldoende basis biedt voor een kwalificatie met landelijke arbeidsmarktrelevantie. De SBB toetst ook of eventuele wettelijke beroepsvereisten goed zijn verwerkt. Als sprake is van wettelijke beroepsvereisten, voegt de SBB een verklaring bij van de minister die het aangaat (bijvoorbeeld de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij vereisten op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).
In dit artikel is bepaald welke informatie bij de aanvraag tot vaststelling van het landelijke deel moet worden verstrekt. Het gaat hier om de kwalificatie waarop het landelijke deel is gebaseerd (onderdeel a), de kerntaken waaruit het landelijke deel is opgebouwd (onderdeel b), de studielast van het landelijke deel (onderdeel c) en de gegevens die bij een bestaande kwalificatie door de minister worden vastgesteld op grond artikel 7.2.4, tweede lid, onderdelen c1° tot en met c4°, WEB).
Dit artikel bevat de uiterste data voor het indienen van een aanvraag tot vaststelling van het landelijke deel. De uiterste aanvraagdatum is 15 september 2020. Voor instellingen die in het studiejaar 2020–2021 met de geregionaliseerde beroepsopleiding willen starten, is de uiterste aanvraagdatum voor vaststelling van het landelijke deel 15 september 2019.
De minister toetst de aanvraag tot vaststelling van het landelijke deel aan de voorschriften in artikel 5, tweede tot en met zevende lid, en de artikelen 12 tot en met 14 (eerste lid). De (toetsingskamer en sectorkamer van de) SBB toetst het landelijke deel op inhoudelijke aspecten. Per bestaande kwalificatie wordt ten hoogste één landelijk deel vastgesteld (tweede lid).
Als het landelijke deel voldoet aan de artikelen 5, tweede tot en met zevende lid, en 12 tot en met 14 en de SBB advies heeft uitgebracht, stelt de minister het landelijke deel vast (tenzij voor dezelfde kwalificatie een ander landelijk deel is of wordt vastgesteld). Aan deze bepaling is toegevoegd dat uitsluitend op zwaarwegende gronden kan worden afgeweken van het advies van de SBB. Op grond van artikel 3:50 van de Algemene wet bestuursrecht is een bestuursorgaan dat afwijkt van een wettelijk voorgeschreven advies verplicht de redenen daarvoor expliciet te vermelden in het besluit. Dat betekent dat niet lichtvaardig van dat advies kan worden afgeweken. Door expliciet op te nemen dat afwijking van het SBB-advies alleen mogelijk is op zwaarwegende gronden wordt de geringe afwijkingsmogelijkheid extra benadrukt.
Het derde lid bepaalt, dat in de beschikking tot vaststelling van het landelijke deel de prijsfactor van de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie en de in artikel 13 bedoelde gegevens worden opgenomen. DUO publiceert op duo.nl welke landelijke delen er zijn voor welke instellingen. Dat zijn in de eerste plaats de instellingen van wie de aanvraag om vaststelling van het landelijke deel is toegewezen. Het landelijke deel is echter ook beschikbaar voor de instellingen die conform de voorschriften een aanvraag hebben ingediend voor een op dezelfde kwalificatie gebaseerd landelijk deel maar van wie de aanvraag is afgewezen omdat er een ander landelijk deel is vastgesteld (zie artikel 16, tweede lid).
Op grond van het vierde lid beslist de minister uiterlijk op 15 november 2020. In afwijking daarvan beslist de minister uiterlijk 15 november 2019 indien de instellingen in het studiejaar 2020–2021 met de opleiding willen starten.
Op grond van het eerste lid kan een instelling waarvan een aanvraag om vaststelling van een landelijk deel is toegewezen een of meer aanvragen indienen voor goedkeuring van een bij dat landelijke deel behorend regionaal deel en mogelijk een of meer regionale keuzedelen. In laatstgenoemde aanvragen wordt ook verzocht om koppeling van (bestaande en/of regionale keuzedelen) aan de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie.
Instellingen waarvan een aanvraag om vaststelling van een landelijk deel is afgewezen omdat op basis van dezelfde kwalificatie een ander landelijk deel is vastgesteld, kunnen op basis van laatstgenoemd landelijk deel verzoeken om goedkeuring van regionale delen en regionale keuzedelen (tweede lid). Ook hierbij wordt tevens verzocht om koppeling van keuzedelen aan de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie.
Het derde lid bepaalt, dat de aanvraag voor goedkeuring van een regionaal deel en eventuele regionale keuzedelen en voor koppeling van keuzedelen bij een bekostigde instelling tevens een verzoek omvat om de daarop gebaseerde opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen.
In het vierde lid is geregeld, dat de aanvraag van niet-bekostigde instellingen tevens het verzoek omvat om diploma’s te mogen uitreiken aan degenen die met goed gevolg examens van een experimentele opleiding hebben afgelegd. Bij toewijzing van de aanvraag wordt bepaald dat aan de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding een diploma is verbonden als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB. Dit deel van de beschikking wordt mede gebaseerd op artikel 1.4.1, eerste lid, van de WEB.
Op grond van het vijfde lid kan een instelling die al eerder goedkeuring heeft gekregen voor een regionaal deel en koppeling van (regionale of bestaande) keuzedelen opnieuw een aanvraag indienen tot koppeling van keuzedelen. Het moet dan wel gaan om bestaande keuzedelen (keuzedelen die zijn vastgesteld in een ministeriële regeling op grond van artikel 7.2.4, tweede lid, onder d, van de WEB). Het desbetreffende keuzedeel mag geen overlap vertonen met de desbetreffende geregionaliseerde kwalificatie (zie artikel 19, derde lid, en artikel 4, vierde lid).
Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke informatie door de instelling moet worden verstrekt bij de aanvraag van een regionaal deel, regionale keuzedelen en koppeling van keuzedelen. Het betreft informatie over het landelijke deel, de kwalificatie waarop dit is gebaseerd, terugvaloptie, behoefte bij bedrijven en mbo-studenten, betrokkenheid docenten, samenwerkingsovereenkomst, inhoud en studielast regionaal deel en regionale keuzedelen en de (regionale en bestaande) keuzedelen waaruit de mbo-student kan kiezen. Tevens moet informatie worden gegeven over de wijze waarop de mbo-studenten zijn geraadpleegd en over de regio.
Wat de wijze van raadplegen van mbo-studenten betreft geeft de mbo-instelling aan hoe de (potentiële) mbo-studenten van een experimentele opleiding zijn betrokken (denk daarbij aan enquête, hearing of anderszins) bij de invulling van en de inventarisatie van de belangstelling voor het regionale (keuze)deel.
Wat de regio betreft geeft de mbo-instelling een omschrijving van het geografisch gebied waar de werknemers zijn gevestigd waarmee de mbo-instelling het betreffende regionale (keuze)deel heeft ontwikkeld. Dit is tevens het voedingsgebied waaruit de instelling haar leerlingen put en waarin de bedrijven zijn gevestigd waar de leerlingen hun stage of bbl-traject lopen en emplooi vinden.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt welke informatie door de instelling moet worden verstrekt bij een vervolgverzoek tot koppeling van keuzedelen.
De aanvraagtermijn voor goedkeuring van het regionale deel en eventuele regionale keuzedelen eindigt op 15 maart voorafgaande aan het studiejaar waarin de instelling met de opleiding beoogt te starten. Aanvragen kunnen uiterlijk worden ingediend op 15 maart 2022 (4-jarige opleiding), 15 maart 2023 (driejarige opleiding), 15 maart 2024 (2-jarige opleiding) en 15 maart 2025 (1-jarige opleiding).
In het eerste lid van artikel 19 staat dat een positieve beschikking volgt indien de aanvraag voor een regionaal deel, eventuele regionale keuzedelen en koppeling van keuzedelen zowel aan de inhoudelijke als aan de procedurele voorwaarden voor indiening voldoet. De inhoudelijke voorwaarden staan in de artikelen 4 tot en met 8. De procedurele voorwaarden staan in de artikelen 16, 17 en 18. Voor niet-bekostigde instellingen komt daar nog bij dat ook moet worden voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 1.4.1, eerste lid, van de wet.
Het tweede lid gaat over de inhoud van een positieve beschikking:
a. goedkeuring regionaal deel en vaststelling geregionaliseerde kwalificatie;
b. goedkeuring eventuele regionale keuzedelen;
c. studielast eventuele regionale keuzedelen;
d. naam, code, leerweg en niveau van de geregionaliseerde kwalificatie;
e. de naam en de codes van de bestaande en, indien van toepassing, regionale keuzedelen waaruit de mbo-student kan kiezen;
f. de vaststelling van het laatste studiejaar waarvoor mbo-studenten mogen worden ingeschreven voor het eerste jaar van de geregionaliseerde beroepsopleiding;
g. indien het een aanvraag van een bekostigde instelling betreft, de vaststelling dat de desbetreffende geregionaliseerde beroepsopleiding wordt bekostigd;
h. indien het een aanvraag van een niet-bekostigde instelling betreft, de vaststelling dat aan de geregionaliseerde beroepsopleiding een diploma is verbonden als bedoeld in artikel 7.4.6 van de wet.
Het laatste studiejaar waarvoor mbo-studenten mogen worden ingeschreven voor het eerste jaar van de opleiding wordt zodanig gekozen, dat mbo-studenten de opleiding binnen de reguliere studieduur (4, 3, 2 of 1 jaar) kunnen afronden voor afloop van het experiment (1-8-2026).
Artikel 7.2.4, zevende lid, van de WEB bepaalt dat mbo-studenten na het verstrijken van de geldigheidsduur van een kwalificatiedossier of een keuzedeel nog gedurende twee jaar na de studieduur van de opleiding een diploma op basis van dat kwalificatiedossier of dat keuzedeel mogen uitreiken. Deze bepaling is van toepassing op geregionaliseerde kwalificaties en regionale keuzedelen.
Op grond van het derde lid wordt de aanvraag om koppeling van een bestaand keuzedeel aan een geregionaliseerde kwalificatie in elk geval afgewezen als het keuzedeel samenvalt met een of meer onderdelen van de geregionaliseerde kwalificatie. Een andere afwijzingsgrond kan zijn dat de aanvraag te laat is ingediend.
De beslistermijn, genoemd in het vierde lid, is zodanig gekozen dat naar verwachting de gehele procedure voor alle aanvragen daarbinnen kan worden afgerond en de beschikking kan worden afgegeven.
Aangezien de wijze van totstandkoming van regionale opleidingen, geregionaliseerde kwalificaties en regionale keuzedelen anders is dan die van bestaande opleidingen, kwalificaties en keuzedelen, moet de opname in het Crebo expliciet worden geregeld. De wijze van registreren zal zoveel mogelijk aansluiten bij artikel 6.4.1 van de WEB. Geregistreerd worden de gegevens bedoeld in artikel 13, onder g (of er wettelijke beroepsvereisten zijn verwerkt in het landelijke deel) en artikel 19, tweede lid, onder d tot en met h (zie de toelichting bij artikel 19).
Dit artikel voegt een maatregel toe aan de wettelijke mogelijkheden van de minister om in te grijpen als blijkt dat de kwaliteit van de opleiding of het examen onvoldoende is. Als in verband hiermee een waarschuwing op grond van artikel 6.1.5, 6.1.5b, tweede lid, 6.2.3 of 6.2.3b, tweede lid, van de WEB is gegeven, kan de minister tevens bepalen dat geen nieuwe cohorten mbo-studenten meer mogen worden ingeschreven. De minister heeft deze mogelijkheid ook als de voorschriften van dit besluit onvoldoende worden nageleefd. Indien een instelling bijvoorbeeld weigert om mee te werken aan monitoring of aan de evaluatie of indien de kwaliteit van de opleiding zodanig te kort schiet dat een waarschuwing wordt gegeven, kan dus besloten worden dat de instelling de experimentele opleiding nog wel mag afronden voor de reeds ingeschreven mbo-studenten, maar dat geen nieuwe cohorten mbo-studenten mogen worden ingeschreven. Als de instelling na de in de waarschuwing opgenomen verbetertermijn niet de benodigde verbeteringen heeft doorgevoerd, kan de minister op grond van de WEB uiteindelijk besluiten om de licentie met ingang van een bepaalde datum in te trekken op grond van artikel 6.1.4, 6.1.5b, eerste lid, 6.2.2 en 6.2.3b, eerste lid, van de WEB. Vanaf de datum van intrekking kunnen ook de zittende mbo-studenten niet meer verder met hun opleiding. De zittende mbo-studenten kunnen dan gebruik maken van hun terugvaloptie.
Zie paragraaf 9 voor een toelichting.
Het besluit treedt in werking op de dag nadat het in het Staatsblad wordt geplaatst. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn in het belang van de instellingen. Deze kunnen dan zo spoedig mogelijk de melding, bedoeld in artikel 9, eerste lid (voornemen om landelijk deel te ontwikkelen) doen en de terugmelding, bedoeld in artikel 9, tweede lid (mededeling minister welke andere instellingen hetzelfde voornemen hebben) ontvangen. Het besluit vervalt op 1 augustus 2026. Dit is tevens het einde van de experimenteerperiode en van de reguliere studieduur van de experimentele opleidingen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Sociaal en Cultureel Planbureau (2016), Beroep op het mbo; Betrokkenen over de responsiviteit van het middelbaar beroepsonderwijs, Den Haag
Toekomstgericht beroepsonderwijs Deel 2 Voorstellen voor een sterk en innovatief beroepsonderwijs
Zo gaat bijna twee derde van de mbo-studenten naar een onderwijsinstelling in de buurt, terwijl 74 procent van de mbo-studenten na afstuderen ook een baan vindt in dezelfde arbeidsmarktregio als waar ze onderwijs hebben gevolgd.
Sociaal Economische Raad (2016)Toekomstgericht beroepsonderwijs; Deel 1 Voorstellen ter versterking van de beroepsbegeleidende leerweg, Den Haag
Onderwijsraad (2016), Vakmanschap voortdurend, Onderwijsraad; Verbeter de aansluiting tussen mbo, arbeidsmarkt en een leven lang leren, Den Haag
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.