Besluit van 26 juni 2018, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en enkele andere besluiten in verband met de introductie van de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2018, kenmerk 2220529;

Gelet op de artikelen 22, 47, eerste lid, en 48 van de Politiewet 2012;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 25 april 2018, W16.18.0048/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 22 juni 2018, kenmerk 2291314;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

2. De onderdelen c tot en met g worden geletterd d tot en met h.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. ambtenaar in opleiding:

degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;.

4. In onderdeel d (nieuw) wordt na «met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel» ingevoegd: en de ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel.

5. In onderdeel i wordt na «de aspirant» ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding.

6. In onderdeel l, onder 2, wordt na «de aspirant» ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding.

7. In de onderdelen ff en gg wordt na «de aspirant» telkens ingevoegd «of de ambtenaar in opleiding» en wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» telkens vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, aangewezen politieopleiding.

8. In onderdeel ii wordt na «onderverdeeld naar» ingevoegd: de domeinen leiding, uitvoering en ondersteuning, alsmede naar.

9. Onderdeel nn vervalt.

B

Na artikel 2b worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2c

  • 1. Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, kan slechts plaatsvinden na het voltooien van een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, tevens plaatsvinden in een functie in een van de door Onze Minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door Onze Minister aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 2°, van de Politiewet 2012 heeft voltooid.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

2. In het derde lid wordt «een driejarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen driejarige politieopleiding.

3. In het vierde lid wordt «een vierjarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding.

4. In het vijfde lid wordt «een vierjarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen vierjarige politieopleiding.

D

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De ambtenaar in opleiding wordt tijdelijk aangesteld voor een periode overeenkomend met de duur van een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding.

  • 2. Na het voltooien van deze politieopleiding wordt de ambtenaar in opleiding tijdelijk aangesteld voor een proeftijd van één jaar als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. De proeftijd kan zo nodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar met één jaar worden verlengd en zo nodig ambtshalve worden verlengd met de tijd, gedurende welke de ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht.

  • 3. Zodra de proeftijd verstrijkt, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

  • 4. Het bevoegd gezag kan, in bijzondere gevallen, afwijken van de perioden, bedoeld in het eerste en tweede lid, of van het stellen van een proeftijd.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede, derde, vierde en vijfde lid tot derde, vierde, vijfde en achtste lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid komt voor aanstelling als ambtenaar in opleiding en ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, uitsluitend in aanmerking degene die:

    • a. Nederlander is;

    • b. de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt;

    • c. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het werk- en denkniveau en een psychologische keuring;

    • d. voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet op de medische keuringen, indien aan de vervulling van de functie, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld;

    • e. voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen.

  • 6. De betrokkene, bedoeld in de aanhef van het tweede lid, die bij aanstelling niet is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt bij plaatsing in een andere functie als bedoeld in artikel 2c, tweede lid, aan een geneeskundige keuring onderworpen, indien aan de vervulling van die functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Op deze keuring zijn de krachtens het tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

  • 7. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, volgt een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding uitsluitend, indien hij voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

2. In het derde lid (nieuw) wordt «de aanhef van het eerste lid» vervangen door: de aanhef van het eerste of tweede lid.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «het eerste lid, onderdeel c,» ingevoegd «of het tweede lid, onderdeel d,» en wordt na de volzin toegevoegd: Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door Onze Minister onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel d, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

F

In artikel 8, derde lid, wordt na de volzin toegevoegd: Op deze keuring zijn de krachtens het eerste lid, onderdeel c, door het bevoegd gezag gestelde eisen van toepassing.

G

In artikel 9, eerste lid, wordt na «de aspirant» telkens ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding.

H

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen c tot en met k geletterd d tot en met l.

2. In het eerste lid wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • c. of de aanstelling geschiedt als:

    • 1°. aspirant;

    • 2°. ambtenaar in opleiding;

    • 3°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • 4°. ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

    • 5°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

    • 6°. ambtenaar van de rijksrecherche, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de rijksrecherche;

    • 7°. vakantiewerker;

3. Onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot vijfde tot en met achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling vermeld dat hij generiek inzetbaar is. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, wordt in de akte van aanstelling het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt en, indien van toepassing, het werkterrein vermeld alsmede dat de ambtenaar specifiek inzetbaar is.

I

In artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De aanstelling van de ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, vindt in afwijking van het derde lid plaats met een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week.

J

In artikel 14, eerste lid, wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding.

K

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt: 22ab, eerste lid en vijfde lid, dan wel door een bond, vereniging of centrale waarmee ingevolge artikel 22a overleg wordt gepleegd.

2. Het zesde lid vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.

L

In artikel 50, eerste lid, onderdeel j, wordt «artikel 7, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: de artikelen 7, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onderdeel d, vijfde of zesde lid, of artikel 8, eerste lid, onderdeel c, of derde lid.

M

Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «de aspirant» ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding.

2. In het tweede lid wordt na «aspirant» ingevoegd «, de ambtenaar in opleiding» en vervalt: de bijzondere ambtenaar van politie.

N

In artikel 59 wordt na «De aspirant» ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding.

O

Na artikel 59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 59a

  • 1. De ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding heeft voltooid, onthoudt zich van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan diens functie als bedoeld in dat lid onderdeel uitmaakt, onverminderd nadere opleidings- en certificeringseisen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode of perioden waarin de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, de politietaak bij een eenheid uitvoert in het kader van een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding, met het oog op een aanstelling in een andere functie dan bedoeld in artikel 2c, tweede lid.

P

In artikel 77, tweede lid, wordt na «Aan aspiranten» ingevoegd «en ambtenaren in opleiding», wordt na «de aspirant» ingevoegd «of de ambtenaar in opleiding» en wordt na «de aspiranten» ingevoegd: of de ambtenaren in opleiding.

Q

In artikel 87, vijfde lid, wordt na «een aspirant» ingevoegd: of een ambtenaar in opleiding.

R

Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot vierde en zesde lid.

2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Aan de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een proeftijd als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, die tegen het einde van de proeftijd niet voldoet aan de eisen van bekwaamheid of geschiktheid, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag, volgend op die waarop de proeftijd is verstreken.

3. Het vierde lid (nieuw) komt als volgt te luiden:

  • 4. Eervol ontslag kan worden verleend bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist aan:

    • a. de aspirant, gedurende een krachtens artikel 2c, eerste lid, aangewezen politieopleiding;

    • b. de ambtenaar in opleiding, gedurende een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen politieopleiding;

    • c. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid;

    • d. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a.

4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Bij het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt een opzeggingstermijn in acht genomen van:

    • a. drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest;

    • b. twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand ten minste zes maanden maar korter dan twaalf maanden ononderbroken in dienst is geweest, of

    • c. één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging direct daaraan voorafgaand korter dan zes maanden ononderbroken in dienst is geweest.

S

Na artikel 99k worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 99l

  • 1. Degene die uiterlijk op 30 juni 2019 is aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, is geplaatst op een functie in een vakgebied dat met ingang van inwerkingtreding van dit artikel krachtens artikel 2c, tweede lid, is aangewezen en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is, wordt voor de toepassing van de artikelen 2c, 7, tweede, vijfde, zesde en zevende lid, 10, vierde lid, en 59a geacht een politieopleiding als bedoeld in artikel 2c, tweede lid, te hebben voltooid.

  • 2. Op de aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met toepassing van artikel 2c, tweede lid, van degene als bedoeld in het eerste lid blijft artikel 7, tweede lid, onderdelen c, d en e, buiten toepassing.

Artikel 99m

De vermelding van de aanstelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, de inzetbaarheid, bedoeld in artikel 10, vierde lid, of het vakgebied, bedoeld in artikel 10, vierde lid, tweede volzin, wordt de ambtenaar die uiterlijk op 30 juni 2018 is aangesteld eerst medegedeeld, indien sprake is van een wijziging van een ander in artikel 10, eerste lid, bedoeld gegeven, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.

T

Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «De artikelen» ingevoegd «10, eerste lid, onderdeel d,» en wordt «artikel 12 en 12a» vervangen door: de artikelen 12 en 12a.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De artikelen 10, eerste lid, onderdeel d, 12, vierde tot en achttiende lid, 12a, 25, 43 tot en met 48, 58, 61, 62, 64, 64a, 71 en 72 zijn op de ambtenaar in opleiding niet van toepassing.

3. In het derde lid (nieuw) wordt na «De artikelen» ingevoegd: 10, eerste lid, onderdeel d,.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding.

2. In het eerste lid worden de onderdelen c tot en met f geletterd d tot en met g.

3. In het eerste lid wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. ambtenaar in opleiding:

degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en die is toegelaten tot een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding;.

4. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), wordt na «met uitzondering van de aspirant gedurende het theoretische opleidingsdeel» ingevoegd: en de ambtenaar in opleiding gedurende het theoretisch opleidingsdeel.

5. In het eerste lid, onderdeel i, wordt na «de aspirant» ingevoegd: , de ambtenaar in opleiding».

6. In het eerste lid, onderdelen tt en uu, wordt na «aspirant» telkens ingevoegd «of de ambtenaar in opleiding» en wordt «een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» telkens vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding.

B

Artikel 3bis a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding.

2. In het negende lid wordt «de gehele politieopleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» vervangen door: de gehele krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding.

C

Na artikel 3bis a worden een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3bis b

Voor de ambtenaar in opleiding geldt de salarisschaal behorende bij de functie waarop hij na het voltooien van de krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding wordt geplaatst.

D

In artikel 6, vijfde lid, wordt na «als aspirant een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 te gaan volgen» vervangen door: als aspirant een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding te gaan volgen of om als ambtenaar in opleiding een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding te gaan volgen.

E

In artikel 9a, eerste lid, wordt «bijlage 3» vervangen door: bijlage VII.

F

In artikel 41, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 7, eerste lid, onderdeel c respectievelijk artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit algemene rechtspositie politie» vervangen door: artikel 7, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onder d, vijfde, zesde of zevende lid, respectievelijk artikel 8, eerste lid, onderdeel c, of derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

G

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikelen 6 tot 10» vervangen door «artikelen 6, eerste tot en met vierde lid en zesde tot en met dertiende lid, en 7 tot en met 10» en wordt na «27 tot en met 30» ingevoegd: en 37a.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Op de ambtenaar in opleiding zijn niet van toepassing:

    • a. de artikelen 9 tot en met 10, voor zover de betrokkene direct voorafgaand aan de aanstelling als ambtenaar in opleiding geen ambtenaar in de zin van dit besluit was;

    • b. artikel 12c, voor zover de betrokkene voorafgaand aan de aanstelling als ambtenaar in opleiding geen aanspraak had op de in dit artikel bedoelde toelage;

    • c. de artikelen 6, eerste tot en met vierde en zesde tot en met dertiende lid, 14 tot en met 18, 20, 27 tot en met 30 en 37a.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onderdeel c, zijn de artikelen 14, 18, 27, 27a, 27b en 28 wel van toepassing op de ambtenaar in opleiding gedurende de beroepspraktijkvorming.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt na «De artikelen 6 tot en met 30» ingevoegd: en 37a.

H

In het opschrift van Bijlage III horende bij artikel 9a, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie wordt «Bijlage III» vervangen door: Bijlage VII.

ARTIKEL III

In artikel 1, onderdeel f, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 wordt «de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit algemene rechtspositie politie» vervangen door: de ambtenaar, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

ARTIKEL IV

Het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c tot en met e worden geletterd d tot en met f.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. ambtenaar in opleiding:

de ambtenaar in opleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit algemene rechtspositie politie;.

B

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een krachtens artikel 2c, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie aangewezen politieopleiding.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «de initiële opleiding» vervangen door: deze politieopleiding.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar in opleiding.

ARTIKEL V

Het Besluit bewapening en uitrusting politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het eerste tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de ambtenaar in opleiding en de ambtenaar die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding heeft voltooid, tijdens de uitoefening van de dienst gedurende de beroepspraktijkvorming, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel gg, van het Besluit algemene rechtspositie politie.

B

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in afwijking van de artikelen 2, 3, 4, 5, zesde lid, 8 tot en met 14, 17 en 24 niet bewapend zijn:

  • a. een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie aangewezen politieopleiding heeft voltooid, in een van de door Onze Minister aangewezen functies, en

  • b. een ambtenaar in opleiding die na het voltooien van een politieopleiding als bedoeld onder a wordt geplaatst in een functie als bedoeld onder a.

ARTIKEL VI

Het Besluit rangen politie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, onderdeel a wordt na «als aspirant» ingevoegd: of op grond van artikel 3a van het Besluit algemene rechtspositie politie als ambtenaar in opleiding.

B

In artikel 2a, aanhef, wordt «de ambtenaren van politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Politiewet 2012» vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2018.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 26 juni 2018

Willem-Alexander

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Uitgegeven de negenentwintigste juni 2018

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Politieambtenaren kunnen bij de politie en de rijksrecherche op twee manieren worden aangesteld: als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak (in de praktijk aangeduid als executief) of als ambtenaar voor technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie. De aanstelling voor de uitvoering van de politietaak is gericht op inzetbaarheid voor de politietaak.1 Onder de politietaak wordt verstaan: in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven (artikel 3 van de Politiewet 2012), bestaande uit het optreden ter handhaving openbare orde, ter uitvoering van de hulpverleningstaak en ter strafrechtelijke handhaving (waaronder mede wordt verstaan het waken over de veiligheid van personen) en het uitvoeren van taken ten dienste van justitie. De aanstellingseisen en de te voltooien politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 (de zogenoemde basispolitieopleiding) zijn dan ook gericht op de geschiktheid en het in de basis bekwaam maken voor de uitvoering van deze gehele politietaak.

De afgelopen jaren is binnen de politieorganisatie en de rijksrecherche steeds meer behoefte ontstaan aan het kunnen inzetten van executieve politieambtenaren op uitsluitend specifieke politietaken. Het gaat daarbij om specialistisch werk waarvoor veelal deskundigheid van buiten de organisatie nodig is en wordt aangetrokken, zoals financieel-economische specialisten of cybercrimedeskundigen in de opsporing. Deze specialistische politieambtenaren worden ingezet voor de uitvoering van specifieke delen van de politietaak. Voor hen hoeven niet alle voor executieven geldende aanstellingseisen, zoals neergelegd in de Regeling aanstellingseisen politie 2002, zoals deze luidde tot inwerkingtreding van dit besluit, te gelden en is het niet noodzakelijk en – gelet op een snelle inzetbaarheid – wenselijk om de drie- of vierjarige basispolitieopleiding, gericht op de brede inzetbaarheid voor de politietaak, af te ronden. Tot inwerkingtreding van het voorliggende besluit voorzag de regelgeving niet in een mogelijkheid van een enkel op een specifieke inzet gerichte executieve ambtenaar van politie.

2. Doel

Door het mogelijk te maken om executieve politieambtenaren gericht in te zetten, en daarbij passende aanstellingseisen te stellen en hen een bij die inzet passende politieopleiding te geven, kan de instroom van executieve politieambtenaren flexibeler worden. Deze ambtenaren worden (enkel) opgeleid voor een specifieke inzet. Doordat zij niet hoeven te worden opgeleid voor alle aspecten van het politiewerk kan hun politieopleiding korter zijn. Hierdoor zijn de politie en de rijksrecherche aantrekkelijker voor personen die deskundigheid bezitten die nodig is voor de uitvoering van specifieke delen van de politietaak en is het mogelijk om deze snel in te zetten. Verder hoeft de executieve politieambtenaar met een specifieke inzet niet aan alle eisen voor de breed opgeleide executieve politieambtenaar te voldoen (bijvoorbeeld fysieke vereisten). Dit draagt bij aan vergroting van het arbeidsmarktpotentieel. Beoogd effect is dat de politie en de rijksrecherche flexibeler en sneller kunnen inspelen op de vraag van de operatie en het gezag, en daarmee op de veiligheidsproblematiek in de samenleving. Dit is in lijn met het Regeerakkoord 2017–2021, waarin het kabinet ook inzet op verdere flexibilisering van de politieorganisatie.

Arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2015–2017

In het op 1 februari 2016 tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties Nederlandse Politiebond (NPB), de Politievakbond ACP, de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren (VMHP) en de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) tot stand gekomen akkoord over de Arbeidsvoorwaarden Sector Politie 2015–2017 is afgesproken om «te differentiëren in de executieve aanstelling van politieambtenaren en deze differentiatie gedurende de looptijd van de cao in de rechtspositie te verankeren en implementeren». «Politietaken worden in principe verricht door politieambtenaren met een aanstelling voor de uitvoering van de politietaak (in het taalgebruik executief genoemd). Executieve politieambtenaren zijn breed inzetbaar in de (strafvorderlijke) rechtshandhaving en hulpverlening. Om flexibel te kunnen inspelen op de vraag van het gezag en operatie is er behoefte aan de mogelijkheid om politieambtenaren een executieve aanstelling gericht op een specifieke inzetbaarheid te kunnen geven. Vooralsnog geldt als vuistregel dat van de operationele sterkte (exclusief aspiranten) minimaal 2/3 van de fte’s breed opgeleid en breed inzetbaar is.(...). Partijen willen deze differentiatie in aanstellingen gedurende de looptijd in de rechtspositie verankeren en implementeren.»

De vuistregel dat minimaal 2/3 van de operationele sterkte van de politie breed inzetbaar en opgeleid is, is afgesproken met het oog op het waarborgen van de taakuitvoering van de politie. Er dient een voor de bedrijfsvoering (politietaken/prestaties) benodigde evenwichtige mix te zijn in de samenstelling van het politiepersoneel. Zo moet bijvoorbeeld de operationele inzetbaarheid van voldoende breed opgeleid politieambtenaren met het oog op calamiteiten en grootschalige incidenten overeind blijven.

3. Uitwerking executieve aanstelling met specifieke inzetbaarheid

Om uitvoering te geven aan deze afspraak uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord is met de Commissie voor georganiseerd overleg in politie-ambtenarenzaken (de CGOP) afgesproken om gezamenlijk toe te werken naar een stelsel dat ruimte biedt aan ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid. Voor de executieve politieambtenaar met een specifieke inzet worden (nieuwe) politieopleidingen ontwikkeld, gericht op die specifieke inzet (in deze toelichting aangeduid als specifieke politieopleidingen). Ook worden aanstellingseisen vastgesteld die passen bij die specifieke inzet.

De specifieke inzetbaarheid van de politieambtenaar houdt in dat deze ambtenaar niet in de volle breedte van het politiewerk wordt ingezet. Een aantal functies waarin de politietaak wordt uitgevoerd is passend voor de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid. Het gaat hierbij om functies die specialistisch van aard zijn, waarbij sprake is van inzet op specifieke onderdelen van het politiewerk. Deze functies vergen specialistische kennis of vaardigheden, waarvoor veelal deskundigheid van buiten de politie wordt aangetrokken. Met de CGOP zijn afspraken gemaakt aan de hand waarvan gezamenlijk is bepaald welke functies op dit moment passend zijn. Deze functies worden bij ministeriële regeling door de minister aangewezen. In paragraaf 6 wordt nader toegelicht welke vakgebieden de minister voornemens is aan te wijzen als geschikt voor de specifieke inzetbaarheid.

De executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid wordt aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012. Met deze aanstelling wordt de betrokkene belast met de uitvoering van in de Politiewet 2012 genoemde politietaken, te weten de handhaving van de openbare orde, de hulpverlening, de taken ten dienste van de justitie en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook verkrijgt de ambtenaar daarmee de bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van deze taken. In het bijzonder verkrijgt de politieambtenaar de algemene opsporingsbevoegdheid (zie artikel 141, aanhef en onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering). De specifieke politieopleidingen zullen de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid in de basis bekwaam maken voor de uitoefening van de (politie)bevoegdheden die nodig zijn voor de uitvoering van de politietaak. Deze opleidingen doen recht aan het verkrijgen van een algemene opsporingstaak. Deze politieopleidingen geven de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid een specifieke bekwaamheid, uitsluitend gericht op bepaalde functies. Omdat deze ambtenaar op specifieke onderdelen van de politietaak wordt ingezet, kan diens bekwaamheid voor het politievak zich uitsluitend richten op die specifieke onderdelen.

Omdat de betrokkene enkel specifiek bekwaam wordt gemaakt is met de CGOP afgesproken dat de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid zich onthoudt van werkzaamheden buiten de functies van het vakgebied waarin hij werkzaam is. Zo is het bijvoorbeeld niet mogelijk dat een cybercrime specialist als executieve politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid wordt ingezet in de noodhulp. Deze inkadering door middel van rechtspositionele regels is er in het algemeen nu ook voor degene die, na het voltooien van een basispolitieopleiding, is aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Laatstbedoelde ambtenaar kan immers na die opleiding ook niet zonder meer in elke functie worden ingezet, zonder te voldoen aan (nadere) opleidings- of certificeringseisen, terwijl hij wel een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering is.

Het zich onthouden van werkzaamheden door de ambtenaar is gekoppeld aan de grenzen van het – in de Regeling vaststelling LFNP vastgestelde – vakgebied waarin hij werkzaam is en dus niet enkel aan de functie waarin hij is geplaatst. De functies in een vakgebied verschillen namelijk niet van elkaar in de vereiste basisbekwaamheid, maar in het niveau waarop de functie wordt uitgeoefend en het daaraan gekoppelde schaalniveau. Optreden buiten de grenzen van het vakgebied leidt niet tot onbevoegd handelen; de betrokkene is immers een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en daarmee een algemeen opsporingsambtenaar.

Het belang om binnen grenzen van de bepaalde inzetbaarheid te blijven en welke gevolgen dit heeft voor de politieambtenaar (wat mag deze ambtenaar wel en wat niet) zal terugkomen in de politieopleiding van zowel de medewerker als de leidinggevende. Daarnaast zal het een onderwerp zijn in de gesprekken tussen leidinggevende en medewerker in het kader van de resultaat- en ontwikkelcyclus. In de HR administratie wordt bijgehouden welke executieve ambtenaar is aangesteld met welke inzetbaarheid. De inzetbaarheid van de ambtenaar wordt tevens vastgelegd in de akte van aanstelling van de ambtenaar, waarbij voor de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid ook het vakgebied in de akte van aanstelling wordt vermeld. Vanuit de korpsleiding en de eenheidsleiding wordt uitgedragen en gehandhaafd dat de executieve politieambtenaren met specifieke inzetbaarheid enkel mogen worden ingezet binnen de aan die specifieke inzetbaarheid verbonden kaders. Bij geconstateerde afwijking hiervan worden leidinggevenden en/of medewerkers in beginsel altijd aangesproken. Het opdragen van werkzaamheden respectievelijk het handelen buiten de kaders van de specifieke inzetbaarheid kan plichtsverzuim opleveren.

Het vorenstaande heeft geresulteerd in de volgende hoofdlijnen die door middel van het voorliggende besluit zijn neergelegd in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp), het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie (Brvvp), het Besluit bewapening en uitrusting politie (Bbup) en het Besluit rangen politie.

  • 1. Om te kunnen worden aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, geldt dat een van de door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen basispolitieopleidingen moet zijn voltooid (artikel 2c, eerste lid, van het Barp).

    In afwijking hiervan kan aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, tevens plaatsvinden in een functie in een van de door de minister aangewezen vakgebieden in het domein uitvoering, indien de betrokkene enkel een van de door de minister aangewezen specifieke politieopleidingen heeft voltooid (artikel 2c, tweede lid, van het Barp).

  • 2. In de akte van aanstelling wordt de aanstelling van de ambtenaar vermeld (artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van het Barp).

  • 3. Als de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt in de akte van aanstelling vermeld of deze generiek (na het voltooien van een basispolitieopleiding) of specifiek inzetbaar (na het voltooien van enkel een specifieke politieopleiding) is (artikel 10, vierde lid, van het Barp). Als de ambtenaar specifiek inzetbaar is, wordt in de akte van aanstelling ook het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt, en, indien van toepassing, het werkterrein vermeld.

  • 4. Gedurende een basispolitieopleiding is de betrokkene aangesteld als aspirant (huidige artikel 3 Barp). De huidige systematiek voor de aspirant (artikel 3 van het Barp) blijft ongewijzigd.

    Gedurende een specifieke politieopleiding is de betrokkene aangesteld als ambtenaar in opleiding (artikel 3a, eerste lid, van het Barp). Net als de aspirant is de ambtenaar in opleiding een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012. Voor de toepassing van het Barp en Bbp zijn op deze ambtenaar gedurende het theoretisch opleidingsdeel bepaalde artikelen niet van toepassing (zie artikel 100, tweede lid, van het Barp en artikel 50, tweede lid, van het Bbp).

  • 5. Net als de aspirant heeft de ambtenaar in opleiding een rang (artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rangen politie). Gedurende de beroepspraktijkvorming is hij bewapend, tenzij dit door de minister, gelet op de functie waarin de ambtenaar wordt geplaatst na het voltooien van de specifieke politieopleiding, is uitgesloten (artikelen 5, zesde lid, en 20a van het Bbup).

  • 6. De ambtenaar in opleiding ontvangt een bezoldiging (artikel 3bis b van het Bbp). Als salarisschaal geldt de salarisschaal behorende bij de functie waarop hij na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt geplaatst. Op de ambtenaar in opleiding is het Brvvp van toepassing (artikel 1, onder a, van het Brvvp, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Barp).

  • 7. Na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt de ambtenaar in opleiding aangesteld voor een proeftijd van één jaar als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (artikel 3a, tweede lid, van het Barp). Zodra de proeftijd verstrijkt, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (artikel 3a, derde lid, van het Barp). Het bevoegd gezag kan in bijzondere gevallen afwijken van de periode en van het stellen van een proeftijd (artikel 3a, vierde lid, Barp).

  • 8. Een executieve ambtenaar met enkel een specifieke politieopleiding dient zich te onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt (artikel 59a, eerste lid, van het Barp).

  • 9. Als deze ambtenaar (alsnog) een basispolitieopleiding gaat volgen, om daarmee terecht te kunnen komen op een functie die uitsluitend bereikbaar is na het voltooien van een dergelijke opleiding, behoudt hij gedurende deze opleiding zijn aanstelling voor de uitvoering van de politietaak. Hij volgt de basispolitieopleiding uitsluitend, indien hij voldoet aan de aanstellingseisen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het Barp. Tijdens de beroepspraktijkvorming van de basispolitieopleiding is de beperking van artikel 59a, eerste lid, Barp niet van toepassing op deze ambtenaar (artikel 59a, tweede lid, van het Barp). Voorts zal hij gedurende de beroepspraktijkvorming van de basispolitieopleiding tijdens de uitoefening van de dienst bewapend zijn (artikel 5, zesde lid, van het Bbup).

In de paragrafen hieronder wordt nader ingegaan op enkele van de hierboven genoemde onderwerpen.

4. Politieonderwijs

Hoewel de aspirant en de ambtenaar in opleiding beiden een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012 zijn, wordt gedifferentieerd in politieopleidingen om bekwaam te worden om te kunnen worden aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, in de zin van het Barp.

Voor een plaatsing als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, op een functie in het domein uitvoering is in beginsel het voltooien van een basispolitieopleiding vereist. De huidige basispolitieopleidingen bestaan – op grond van de Regeling landelijke politieopleidingen PO2002 – uit een theoretisch opleidingsdeel en een beroepspraktijkvorming deel (duale opleiding).2 Een met goed gevolg afgelegd examen ter afronding van een basispolitieleiding leidt tot een diploma (artikel 91, vijfde lid, van de Politiewet 2012). Indien de basisopleiding wordt verzorgd op een niveau dat overeenkomt met het niveau van het middelbaar beroepsonderwijs, biedt het behaalde diploma de mogelijkheid om een vrijstelling van bepaalde toelatingseisen voor een hbo-opleiding te kunnen krijgen. Een basisopleiding kan ook worden verzorgd op het niveau van het hoger onderwijs als gevolg waarvan het behaalde diploma een diploma in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is.

Voor een beperkt aantal functies in het domein uitvoering volstaat echter ook het voltooien van enkel een specifieke politieopleiding. Deze politieopleiding is korter dan de bestaande basispolitieopleiding en wordt in verband met de verschillen in opleidingsniveau van de ambtenaren in opleiding verzorgd op verschillende opleidingsniveaus (vergelijkbaar mbo en hbo-niveau). De nieuwe specifieke politieopleidingen zijn gericht op het ontwikkelen van een basisbekwaamheid voor de aanstelling als executief politieambtenaar en van een specifieke (start)bekwaamheid voor de vakgebieden waarin deze politieambtenaren kunnen worden ingezet. De specifieke politieopleidingen kunnen een beroepspraktijkvorming hebben.3

Een met goed gevolg afgelegd examen ter afronding van een van de nieuwe specifieke politieopleidingen leidt tot een deeldiploma. Een deeldiploma is geen diploma in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

In een aantal gevallen volgen na aanstelling als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid een of meerdere functiegerichte opleidingsmodules.

Alle politieopleidingen zijn gebaseerd op de door de Minister van Justitie en Veiligheid vastgestelde kwalificatiestructuur. De minister zal in 2018 aan de politieonderwijsraad advies vragen over de benodigde aanpassing en/of aanvulling van de kwalificatiestructuur met het oog op de introductie van de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid. In de opleidingsprofielen horend bij de functiebeschrijvingen van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP) wordt per functie in het domein uitvoering vastgelegd welke politieopleiding ten minste vereist is om te kunnen worden geplaatst in die functie. Dit geldt ook voor de functies in de vakgebieden die door de minister zullen worden aangewezen als vakgebieden passend voor de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, met een specifieke inzetbaarheid.

Het kwaliteitszorgsysteem van de Politieacademie waarmee de kwaliteit van de opleidingen wordt gewaarborgd is ook van toepassing op de nieuw te ontwikkelen politieopleidingen.

5. Aanstelling tijdens specifieke opleiding: ambtenaar in opleiding

Het onderscheid tussen politieambtenaren met een specifieke inzet en politieambtenaren met een generieke inzet begint al bij de aanstelling tijdens de opleiding. Daar waar de ambtenaar gedurende de basispolitieopleiding is aangesteld als aspirant, is de ambtenaar gedurende de specifieke politieopleiding aangesteld als ambtenaar in opleiding. Concreet is het onderscheid tussen de aspirant en de ambtenaar in opleiding terug te zien in de hieronder benoemde aspecten.

Soort opleiding

De basispolitieopleiding is een opleiding met een beroepspraktijkvorming.4 Na het met goed gevolg afgelegd examen leidt deze opleiding tot een diploma ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau dat overeenkomt met een niveau als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of op een niveau dat op grond van artikel 7.10a of artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Associate degree, Bachelor of Master.

Zoals hiervoor reeds aangegeven, leidt een met goed gevolg afgelegd examen ter afronding van een van de specifieke politieopleidingen tot een deeldiploma. Een deeldiploma is geen diploma in de zin van de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De wijziging van het Barp laat in het midden hoe deze politieopleidingen precies worden vormgegeven. Het aanwijzen van de politieopleidingen geschiedt in de Regeling politieopleidingen PO2002.

Toepassing artikelen van het Barp en het Bbp

De executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid hoeft niet aan alle eisen voor de breed opgeleide executieve politieambtenaar te voldoen. Voor de leesbaarheid zijn de aanstellingseisen voor de ambtenaar in opleiding en de executieve politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid in het tweede lid van artikel 7 van het Barp vastgesteld. Voor de ambtenaar in opleiding en de executieve politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid wordt op de volgende punten afgeweken van de aanstellingseisen voor de aanstelling als aspirant en ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

– Werk- en denkniveau

Gelet op de aard van de specifieke politieopleiding (zie paragraaf 4) wordt geen opleidingsniveau vereist, maar een werk- en denkniveau die bij ministeriële regeling wordt bepaald. Het voornemen is om aan te sluiten bij het werk- en denkniveau van de functie waarin de ambtenaar in opleiding na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt geplaatst.

– Psychologische keuring

Ten aanzien van de eis dat moet worden voldaan aan de bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking een psychologische keuring is het voornemen in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 niet het volledige psychologische onderzoek zoals dat geldt voor de aanstelling als aspirant voor te schrijven.

– Geneeskundige keuring

Voor de geneeskundige keuring geldt dat moet worden voldaan aan door het bevoegd gezag te stellen eisen, indien aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de vervulling van werkzaamheden binnen een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid kan meebrengen. Onder medische geschiktheid voor de functie wordt op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet op de medische keuringen begrepen de bescherming van de gezondheid en veiligheid van de keurling en van derden bij de uitvoering van de desbetreffende arbeid.

– Overige bij ministeriële regeling te stellen eisen

Het voornemen is om voor de aanstelling als ambtenaar in opleiding een taalvaardigheidsonderzoek en een cognitief capaciteitenonderzoek voor te schrijven (als onderdeel van het in de Regeling aanstellingseisen politie 2002 genoemde geschiktheidsonderzoek) en niet tevens het in voornoemde regeling voor de aanstelling als aspirant voorgeschreven fysiek motorisch onderzoek.

Naast enkele afwijkende aanstellingseisen voor de ambtenaar in opleiding gelden voor deze ambtenaar nog enkele andere uitzonderingen ten opzichte van de rechtspositieregels van de aspirant.

De huidige duur van de basispolitieopleidingen voor de aspirant is drie of vier jaar.

Omdat de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid op specifieke onderdelen van de politietaak wordt ingezet, kan diens bekwaamheid voor het politievak zich uitsluitend richten op die specifieke onderdelen. De specifieke opleidingen zullen daarmee naar verwachting aanzienlijk korter kunnen zijn dan de basispolitieopleiding. De korte duur van deze opleiding brengt mee dat, naast de meeste artikelen van het Barp die ook niet van toepassing zijn op de aspirant, artikel 64a van het Barp (tijdelijke inzet in een andere functie of in een ander team) niet van toepassing is op de ambtenaar in opleiding. Vanwege de korte duur van deze politieopleiding zijn ook de artikelen 12, vierde tot en met achttiende lid, (aantal te werken uren) en 12a (werkmodaliteit) niet van toepassing op de ambtenaar in opleiding.

Anders dan de aspirant, is artikel 12, eerste tot en met derde lid, van het Barp wel van toepassing op de ambtenaar in opleiding en derhalve artikel 14 (inroostering van vakantie-uren door de Politieacademie) niet, zodat het bevoegd gezag de arbeids- en rusttijden vaststelt. Het spreekt voor zich dat dit zal geschieden in afstemming met de Politieacademie. Het negentiende lid van artikel 12 van het Barp is eveneens wel van toepassing om daarmee de mogelijkheid te hebben om eventuele nadere regels ter uitvoering van het eerste tot en met derde lid vast te stellen. Ook de artikelen 17 tot en met 22 van het Barp (regels over vakantie) zijn op de ambtenaar in opleiding wel van toepassing, gegeven de korte duur van de politieopleiding.

De ambtenaar in opleiding ontvangt in tegenstelling tot de meeste aspiranten een bezoldiging (artikel 3bis b van het Bbp). Als salarisschaal geldt de salarisschaal behorende bij de functie waarop hij na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt geplaatst. Voor ambtenaren die, voordat zij worden aangesteld als ambtenaar in opleiding, een aanstelling voor de technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie of rijksrecherche hadden (de zogenaamde doorstromers) geldt dat zij gedurende de specifieke politieopleiding geen salarisschaal met een lager maximumsalaris kunnen hebben dan voor hen gold toen zij nog ambtenaar voor de technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie waren (artikel 6, vijfde lid, van het Bbp). Als zij vóór de aanstelling als ambtenaar in opleiding een toelage bezwarende functie ontvingen, dan blijft ook die aanspraak behouden tijdens de specifieke politieopleiding (artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Bbp).

Na het voltooien van de specifieke politieopleiding wordt de ambtenaar in opleiding aangesteld voor een proeftijd van één jaar als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Hiervoor is gekozen om het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven de ambtenaar in de praktijk aan het werk te zien. De specifieke opleiding zal immers naar verwachting aanzienlijk korter kunnen zijn dan de basispolitieopleiding. Na deze proeftijd kan een vaste aanstelling volgen.

6. Uitwerking in regelgeving

In verband met de toegespitste bekwaamheden die in een specifieke politieopleiding worden aangeleerd worden ambtenaren met een specifieke inzetbaarheid niet op alle functies in het domein uitvoering van het LFNP geplaatst. Met de CGOP is op 6 april 2017 overeengekomen dat de functies in de volgende vakgebieden passend zijn voor de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid:

  • Intelligence (Intel),

  • Forensische Opsporing (FO),

  • Operationeel Specialismen (OS).

De functies in deze vakgebieden worden geacht passend te zijn voor de executieve ambtenaar met een specifieke inzetbaarheid omdat deze functies voldoende af te bakenen zijn. In deze functies is geen sprake van optreden in het publieke domein, waarbij de politieambtenaar voor de burger herkenbaar en aanspreekbaar is op de uitvoering van de brede politietaak. De ambtenaar wordt bij de uitoefening van deze functies niet in de situatie gebracht waarin snel schakelen tussen de verschillende politietaken in fysiek contact met de burger vereist is. In beginsel is er in deze functies geen sprake van gevaarzetting, waarbij mogelijk de inzet van geweldsmiddelen door de ambtenaar aan de orde is.

Krachtens artikel 6, tweede lid, van het Bbp worden de aanduidingen van de functies, onderverdeeld naar domeinen en vakgebieden, vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid. Dit artikel in samenhang met het nieuwe artikel 2c, tweede lid van het Barp vormt de grondslag om vakgebieden voor de specifieke inzetbaarheid aan te wijzen. Dit zal worden opgenomen in de Regeling vaststelling LFNP.

Het voornemen is dat de politieopleidingen voor bovengenoemde functies minimaal opleiden tot de kwalificaties, zoals beschreven in het kwalificatiedossier Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV), en dat de specifieke politieopleidingen, gelet op de aard van de huidige opleiding AOPV, een voltijds politieopleiding zijn, zonder beroepspraktijkvorming. Voor de praktijk betekent dit dat de specifieke politieopleidingen geen beroepsvorming kennen en de ambtenaar in opleiding, ondanks dat hij een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012 is, gedurende deze specifieke politieopleiding geen (politie)taak uitvoert. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat, hoewel artikel 59 van het Barp op deze ambtenaar in opleiding van toepassing is, niet denkbaar wordt geacht dat zich een situatie kan voordoen waarin zijn optreden redelijkerwijze is vereist. Van de ambtenaar in opleiding kan immers redelijkerwijs niet meer worden verlangd dan hij in dienst kan en mag.

Mogelijk is er de toekomst behoefte aan uitbreiding van vakgebieden waarbij een specifieke inzetbaarheid passend is. Indien met de CGOP wordt overeengekomen dat een executieve politieambtenaar met enkel een specifieke politieopleiding op een functie in een ander vakgebied van het LFNP kan worden geplaatst, zal de minister ook dit vakgebied daartoe aanwijzen. In ieder geval zal de Regeling vaststelling LFNP dan moeten worden gewijzigd.

7. Gevolgen voor de doelgroep

Het onderscheid tussen executieve ambtenaren met een specifieke inzet of een generieke inzet is hierboven toegelicht. Voor de executieve ambtenaren met een generieke inzet verandert er materieel niets. Wel zal hun akte van aanstelling gaan vermelden dat zij generiek inzetbaar zijn. Naast deze ambtenaren staan de executieve ambtenaren met een specifieke inzetbaarheid. Dit betreft deels nieuw in te stromen ambtenaren die eerst een specifieke politieopleiding gaan volgen en voor wie specifieke aanstellingseisen gelden. Voordat zij de aanstelling voor de uitvoering van de politietaak verkrijgen, worden zij aangesteld als ambtenaar in opleiding, met daarbij horende rechtspositie (zie paragraaf 5). Bij aanstelling voor de uitvoering van de politietaak wordt in hun akte van aanstelling vermeld dat zij specifiek inzetbaar zijn en wordt het vakgebied waarvan hun functie onderdeel uitmaakt in de akte van aanstelling vermeld. Dat betekent dat voor hen slechts de functies in vakgebieden, geschikt voor de specifieke inzetbaarheid en als zodanig aangewezen door de minister, bereikbaar zijn. Deze ambtenaren dienen zich te onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan hun functie onderdeel uitmaakt. Niet alleen zij, maar ook hun leidinggevenden kunnen daarop worden aangesproken.

Overgang

Met de politievakorganisaties zijn in verband met de wijzigingen in dit besluit de volgende afspraken gemaakt.

Op de functies in vakgebieden die door de minister zullen worden aangewezen als passend voor de specifieke inzet zijn of worden ook ambtenaren geplaatst die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar zijn. Voor functies in de vakgebieden Forensische Opsporing en voor een deel van de functies in het vakgebied Operationeel Specialismen zijn afspraken gemaakt met de CGOP in het zogenoemde Tijdelijk Kader. Dit kader is bedoeld om te komen tot een eenduidige wijze van handelen bij het aanstellen van medewerkers bij de politie die worden aangesteld in een executieve functie, terwijl zij geen basispolitieopleiding hebben gevolgd. Het Tijdelijk Kader is niet van toepassing op functies binnen het vakgebied Intelligence omdat op deze functies al medewerkers die geen basispolitieopleiding hebben gevolgd, konden worden aangesteld.

Tot het moment dat de specifieke politieopleidingen gereed zijn om door de Politieacademie verzorgd te worden, is het voor het vervullen van de functies, waarop een executieve politieambtenaar die enkel een specifieke politieopleiding heeft voltooid, kan worden geplaatst, mogelijk om een persoon aan te stellen als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is. Dit moment is gesteld op uiterlijk 30 juni 2019. Deze ambtenaren worden voor de toepassing van de artikelen 2c, 7, tweede, vijfde tot en met zevende lid, 10, vierde lid, en 59a geacht een specifieke politieopleiding (aangewezen krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Barp) te hebben voltooid. Dit is vastgelegd in artikel 99l, eerste lid, van het Barp. Dit betekent dat zij kunnen worden aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, zonder eerst te worden aangesteld als ambtenaar in opleiding voor het volgen van een specifieke politieopleiding. Voor deze categorie ambtenaren is voorts afgesproken dat, nu de werkzaamheden voor hen feitelijk niet veranderen, zij voorafgaand aan deze aanstelling niet worden onderworpen aan een geschiktheidsonderzoek en een geneeskundige keuring. Dit is vastgelegd in artikel 99l, tweede lid, van het Barp. Uit het feit dat de werkzaamheden voor hen feitelijk niet veranderen, volgt dat er geen reden is om opnieuw een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek op de voet van artikel 8b, eerste lid, onderdelen a en b, van het Barp uit te voeren.

De eis van Nederlanderschap en de eis van een minimum leeftijd (artikel 7, eerste lid, onderdeel a en b, van het Barp) gelden onverkort. Mocht dit voor de betrokkene die is aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is, een belemmering zijn, dan behoudt hij zijn huidige aanstelling en functie.

De betrokkene die is aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, en géén buitengewoon opsporingsambtenaar is, valt niet onder voornoemde categorie. Op hem is artikel 2c van het Barp onverkort van toepassing. Indien hij ervoor kiest een specifieke politieopleiding te gaan volgen, wordt hem ontslag verleend om als ambtenaar in opleiding een specifieke politieopleiding te volgen. Als voor de ambtenaar voorafgaand aan het voornoemde ontslag een salarisschaal met een hoger maximum salaris gold dan de salarisschaal waarop hij als ambtenaar in opleiding volgens het nieuwe artikel 3bis b Bbp recht heeft, blijft hij gedurende de specifieke politieopleiding zijn eerdere salarisschaal behouden. Gedurende de aanstelling als ambtenaar in opleiding blijven de artikelen 9 tot en met 10 van het Bbp op hem van toepassing. Als hij voorafgaand aan de aanstelling als ambtenaar in opleiding een toelage bezwarende functie als bedoeld in artikel 12c van het Bbp ontving, behoudt hij dit gedurende voornoemde aanstelling.

Voor ambtenaren die vallen onder het Overgangsbeleid overgang LFNP en plaatsing in de reorganisatie Politiewet 2012, blijft dit beleid onverminderd gelden.

8. Gevolgen voor de uitvoering

Er is geen verwachte impact op de operationele processen van de politie of de rijksrecherche. Door het mogelijk te maken dat executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid kunnen instromen, zal de operatie sneller kunnen beschikken over de benodigde specialisten van buiten de organisatie.

De introductie van de executieve aanstelling met een specifiek inzetbaarheid vraagt een aantal aanpassingen en maatregelen in de bedrijfsvoering:

  • Met de introductie van de executieve aanstelling met een specifieke inzetbaarheid ontstaat een nieuwe groep executieve politieambtenaren. Deze wijziging ten opzichte van de huidige situatie vraagt de nodige uitleg aan leidinggevenden en medewerkers. Hiertoe wordt een communicatieplan opgesteld.

  • Het belang om binnen grenzen van de bepaalde inzetbaarheid te blijven en welke gevolgen dit heeft voor de politieambtenaar (wat mag deze ambtenaar wel en wat niet) zal terugkomen in de politieopleiding van zowel de medewerker als de leidinggevende. Hiertoe vult de Politieacademie de bestaande politieopleidingen aan.

  • De Politieacademie ontwikkelt nieuwe politieopleidingen voor de executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid.

  • De HR-administratie en onderliggende systemen worden aangepast en aangevuld met de nieuwe categorie executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid.

  • Voor de groep executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid wordt een separaat proces van werving en selectie ontwikkeld, op basis van de in dit besluit opgenomen rechtspositie van deze ambtenaren.

9. Financiële gevolgen

Incidenteel politie
Projectcapaciteit politie

Voor de verwerking van de aanpassingen zoals hierboven beschreven is bij verschillende onderdelen binnen de HRM-kolom capaciteit nodig. Deze capaciteit komt uit de huidige formatie en heeft geen effect op de begroting.

Aanpassing systemen bij de politie

De systeemaanpassingen zijn beperkt en kunnen vanuit de huidige formatie en capaciteit worden gerealiseerd.

Structureel politie
Kosten bezoldiging politie

Het besluit leidt niet tot uitbreiding van de formatie van de politie. De bezoldiging en de rechtspositionele aanspraken van de ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie op functies in vakgebieden die door de minister zullen worden aangewezen als passend voor de specifieke inzet, blijven gelijk. Met de vakbonden is gezamenlijk vastgesteld dat met het door de minister aanwijzen van het vakgebied Intelligence als vakgebied waarop executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid kunnen worden geplaatst, er voor de politieambtenaren met een functie in dat vakgebied het recht op Toeslag Bezwarende Functie (TBF) ontstaat. Een deel van de politieambtenaren met een functie in het vakgebied Intelligence is reeds aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van de politietaak en heeft derhalve al recht op TBF. De toename in de kosten van de bezoldiging van de politieambtenaren als gevolg van het ontstane recht op TBF voor politieambtenaren met een functie in het vakgebied Intelligence is beperkt en wordt opgevangen in de bedrijfsvoering van de politie.

Kosten ambtenaar in opleiding versus aspirant politie

Door de introductie van de aanstelling als executieve politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid vervalt voor een deel van de executieve instroom bij de politie de verplichting van een uitgebreid assessment en medische keuring. Hiervoor in de plaats komt een kleiner assessment. Daarnaast vervalt voor een deel van de executieve instroom de verplichting van een meerjarige basispolitieopleiding. De specifieke politieopleidingen die daarvoor in de plaats komen zullen naar verwachting aanzienlijk korter zijn dan de basispolitieopleidingen. Hiermee is de executieve politieambtenaar met een specifieke inzet tevens sneller inzetbaar voor de politie. Daarnaast vervallen de boa-opleidingen en de verplichte hercertificeringen voor de groep politieambtenaren die voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld als ambtenaar voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en buitengewoon opsporingsambtenaar is, op functies in vakgebieden die door de minister zullen worden aangewezen als passend voor de specifieke inzet.

De mate van besparingen die kunnen worden gerealiseerd is afhankelijk van het aantal politieambtenaren dat in de toekomst als onderdeel van de executieve instroom bij de politie zal worden aangesteld als executieve politieambtenaar met specifieke inzet.

Kosten uniformen en geweldsmiddelen politie

De vakgebieden die de minister voornemens is aan te wijzen als passend voor de specifieke inzetbaarheid vereisen geen uitrusting met geweldsmiddelen van de politieambtenaren. Het voornemen is dan ook om krachtens artikel 20a van het Besluit bewapening en uitrusting politie te bepalen dat de executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid in een functie in één van de in paragraaf 6 genoemde vakgebieden en de ambtenaren in opleiding die daartoe worden opgeleid, niet bewapend zijn. De executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid in een functie als hiervoor bedoeld worden niet uitgerust met het operationele uniform. Derhalve geldt voor de kosten voor de operationele uniformen en geweldsmiddelen een neutraal effect.

Financiële gevolgen politie

De kosten die de invoering van de executieve aanstelling met een specifieke inzetbaarheid met zich brengt zullen worden opgevangen in de lopende begroting van de politie. Op termijn leidt de invoering naar verwachting tot besparingen met name als gevolg van bovengenoemde verkorting van de politieopleiding voor de executieve politieambtenaren met specifieke inzet, en de snellere inzetbaarheid van deze politieambtenaren.

Financiële gevolgen rijksrecherche

De financiële gevolgen voor de rijksrecherche zijn analoog aan de financiële gevolgen voor de politie, zij het dat in verhouding tot het korps de aantallen politieambtenaren die het betreft bij de rijksrecherche beperkt is.

10. Afstemming met de vakorganisaties

Over de inhoud van deze algemene maatregel van bestuur is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Besluit algemene rechtspositie politie)

Onderdeel A

De wetstechnische wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdelen b, ff, gg en ii, hangt samen met het nieuwe artikel 2c. In de onderdelen b, ff en gg is een verwijzing naar artikel 2c, eerste lid, opgenomen om te verduidelijken dat het gaat om een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen basispolitieopleiding (een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012).

Voor een toelichting op de nieuwe begripsomschrijving «ambtenaar in opleiding» (artikel 1, eerste lid onderdeel c, van het Barp) wordt allereerst verwezen naar de toelichting bij onderdeel D. In aanvulling daarop wordt erop gewezen dat de ambtenaar in opleiding een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012 is. In artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Barp is bepaald dat deze voor de toepassing van het Barp onder het begrip «ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak» valt, met uitzondering van het gedeelte gedurende het theoretisch opleidingsdeel. Hiermee alsmede met de wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdelen i en l, van het Barp wordt aangesloten bij de wijze waarop de aspirant in het Barp is geregeld. In artikel 100 van het Barp is voor de ambtenaar in opleiding, net als voor de aspirant, vastgelegd dat bepaalde artikelen van dat besluit niet van toepassing zijn.

Onderdeel B

Aan het Barp, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, lag, zij het impliciet, als uitgangspunt ten grondslag dat aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, slechts mogelijk is na het voltooien van een basispolitieopleiding (artikel 3 van het Barp).5 Zoals aangegeven in het algemeen deel, wordt met dit besluit een differentiatie in de politieopleidingen gecreëerd om bekwaam te worden als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (artikel 2c van het Barp), derhalve een ambtenaar als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012. Naast een algemene politiële basis en vorming volgt het opleidingsdeel dat bekwaam maakt voor inzetbaarheid voor de functie. Voor een plaatsing als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, op een functie in het domein uitvoering is het voltooien van een basispolitieopleiding vereist. Voor een beperkt aantal functies in dat domein volstaat echter ook het voltooien van enkel een specifieke politieopleiding; zie artikel 2c, tweede lid, van het Barp. De vakgebieden waarvan deze functies onderdeel uitmaken worden door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen. De specifieke politieopleiding onderscheidt zich van de basisopleiding doordat eerstgenoemde niet leidt tot een diploma ten bewijze van de behaalde kwalificatie op een niveau dat overeenkomt met een mbo-niveau of op een niveau van het hoger onderwijs (zie ook paragraaf 4 van het algemeen deel).

Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat artikel 2c de toepassing van de artikelen 2a en 2b van het Barp onverlet laat.

Onderdelen C en J

De wetstechnische wijziging van de artikelen 3 en 14, eerste lid, hangt samen met artikel 2c.

Onderdeel D

Ter onderscheiding van de aspirant (degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als aspirant en is toegelaten tot een basispolitieopleiding) introduceert dit besluit de ambtenaar in opleiding; degene die door het bevoegd gezag is aangesteld als ambtenaar in opleiding en is toegelaten tot een specifieke politieopleiding (artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Barp). In paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting is hierop ingegaan.

Degene die wil worden aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, na het voltooien van een specifieke politieopleiding, wordt gedurende deze opleiding tijdelijk aangesteld als ambtenaar in opleiding. De duur van deze aanstelling is gekoppeld aan de duur van de desbetreffende opleiding (artikel 3a, eerste lid). Naar verwachting zal deze opleiding enkele maanden duren.

Na het voltooien van de opleiding wordt de betrokkene tijdelijk aangesteld voor een proeftijd van een jaar. De proeftijd kan zo nodig in bijzondere gevallen op aanvraag van de ambtenaar of zo nodig ambtshalve worden verlengd. Hierbij is aangesloten bij artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van het Barp.

Zodra de proeftijd verstrijkt, wordt de desbetreffende ambtenaar zo mogelijk in vaste dienst aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Voorafgaand aan het verstrijken van de proeftijd kan door leidinggevenden worden bekeken of de ambtenaar voldoet aan de eisen van bekwaamheid en geschiktheid. Is daarvan geen sprake, dan wordt de ambtenaar eervol ontslag verleend (zie artikel 89, vierde en vijfde lid, van het Barp) dan wel kan in bijzondere gevallen de proeftijd worden verlengd (zie artikel 3a, tweede lid).

Het vierde lid biedt de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de periode van de tijdelijke aanstelling als ambtenaar in opleiding en van de periode van de proeftijd. Ook kan in bijzondere gevallen worden afgezien van een proeftijd. Hiervoor is aansluiting gezocht bij artikel 3, zesde lid, van het Barp.

Onderdeel E

Voor een toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting, paragraaf 5. In aanvulling daarop volgt hieronder een toelichting op de wijziging van het vijfde, zesde en zevende lid van artikel 7 van het Barp.

Het vijfde lid ziet op de situatie waarin de executieve politieambtenaar (al dan niet met specifieke inzetbaarheid) die bij aanstelling is onderwerpen aan een geneeskundige keuring, wordt geplaatst in een functie waaraan andere medische eisen zijn verbonden. Hij dient opnieuw een geneeskundige keuring te ondergaan. Voor de executieve politieambtenaar met een generieke inzetbaarheid was dit voorheen geregeld in het oude vierde lid. In het vijfde lid is geëxpliciteerd dat op deze keuring de eisen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, onderscheidenlijk tweede lid, onderdeel d, van toepassing zijn, derhalve ook de mogelijkheid van een herkeuring.

Het zesde lid ziet op de situatie waarin de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid die bij aanstelling niet is onderworpen aan een geneeskundige keuring, wordt geplaatst in een functie in een krachtens artikel 2c, tweede lid, aangewezen vakgebied, waaraan medische eisen zijn verbonden. Voorafgaand aan de plaatsing wordt hij onderworpen aan een geneeskundige keuring, waarvoor de eisen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, gelden.

Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat dit lid niet ziet op plaatsing van een executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid in een functie in een ander vakgebied dan die krachtens artikel 2c, tweede lid, van het Barp is aangewezen. Artikel 2c van het Barp staat immers aan een dergelijke plaatsing in de weg.

Het zevende lid ziet op de situatie waarin de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid een basispolitieopleiding wil volgen. Alvorens hij de basispolitieopleiding gaat volgen, dient hij te voldoen aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, van het Barp.

Voor de volledigheid is in de bijlage bij deze toelichting een schematisch overzicht opgenomen van de aanstellingseisen voor de verschillende ambtenaren, waar deze als gevolg van dit besluit wijzigen of nieuw zijn.

Onderdeel F

In artikel 8, derde lid, van het Barp is geëxpliciteerd dat op de nieuwe geneeskundige keuring de eisen, bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn.

Onderdelen G, en N

Deze artikelen zijn wetstechnisch gewijzigd als gevolg van de nieuwe ambtenaar in opleiding.

Onderdeel H

Met het nieuwe onderdeel c van artikel 10, eerste lid, wordt beoogd om in de akten van aanstelling de aanstelling op een uniforme wijze te vermelden, waar de aanstelling voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit veelal moest worden afgeleid uit de functie waarin de betrokkene wordt aangesteld.

In het algemeen deel is toegelicht dat voor de executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid geldt dat hij zich dient te onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied waarvan diens functie onderdeel uitmaakt (zie artikel 59a, eerste lid, van het Barp). Om die reden is ervoor gekozen voor deze ambtenaar het vakgebied, en indien van toepassing het werkterrein, in de akte van aanstelling te vermelden.

Vanwege de differentiatie in politieopleidingen voor de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de functies waarin deze ambtenaar kan worden geplaatst, is het wenselijk het onderscheid in voltooide politieopleiding te vermelden in de akte van aanstelling. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door bij degene die een basispolitieopleiding heeft voltooid, te vermelden dat deze generiek inzetbaar is en bij degene die een enkel een specifieke politieopleiding heeft voltooid, specifiek inzetbaar is. Het spreekt voor zich dat deze vermelding louter een declaratoir karakter heeft.

Onderdeel I

De specifieke politieopleiding is gemiddeld 36 uur per week. De ambtenaar in opleiding zal dan ook worden aangesteld met een arbeidstijd van gemiddeld 36 uur per week. Na afronding van de specifieke politieopleiding wordt de ambtenaar in opleiding tijdelijk6 aangesteld als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, op grond van artikel 3a, tweede lid, waarbij de arbeidsduur van artikel 13, derde lid, geldt. Aangesloten is bij hetgeen geldt voor de aspirant na afronding van diens basispolitieopleiding.7

Onderdeel K

Met ingang van 1 januari 2017 is paragraaf 4A van hoofdstuk 2 van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 vervallen.8 In artikel 35, tweede en zesde lid, werd abusievelijk nog verwezen naar artikelen uit deze paragraaf. Met de wijziging in onderdeel I is dit gecorrigeerd.

Onderdeel L

De wijzigingen van de artikelen 7 en 8 van het Barp leiden tot een aanpassing van de verwijzing naar dat artikel in artikel 50.

Onderdeel M

Op grond van artikel 56, eerste en tweede lid, van het Barp wijst het bevoegd gezag de aspirant, de ambtenaar in opleiding, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, aan aan wie uniformkleding onderscheidenlijk dienstkleding wordt verstrekt.

Met de CGOP is afgesproken dat de executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid die worden geplaatst in een functie in een vakgebied, genoemd in paragraaf 6 van het algemeen deel, geen operationeel uniform krijgen.

Onderdeel O

Met de CGOP is afgesproken dat de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die enkel een specifieke politieopleiding heeft voltooid, zich dient te onthouden van werkzaamheden buiten het vakgebied (zie paragraaf 3 van het algemeen deel van de toelichting). Dit is vastgelegd in artikel 59a, eerste lid.

Voor de toelichting op het tweede lid van artikel 59a wordt eveneens verwezen naar paragraaf 3.

Onderdeel P

Voor de ambtenaar in opleiding gelden dezelfde disciplinaire maatregelen als die gelden voor de aspirant.

Onderdeel Q

Net als voor de aspirant geldt voor een ontslag op aanvraag, verleend aan een ambtenaar in opleiding, dat dit ontslag onmiddellijk ingaat.

Onderdeel R

Bij het wijzigen van het derde lid van artikel 89 is, omwille van de leesbaarheid, ervoor gekozen het lid, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, te splitsen in twee leden (het nieuwe derde en vierde lid). Het derde en vierde lid regelen wanneer eervol ontslag kan worden verleend bij gebleken niet geschiktheid die voor de dienst wordt vereist. Van de oorspronkelijk genoemde ambtenaren is «de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die gedurende de proeftijd niet de geschiktheid blijkt te bezitten die voor de dienst wordt vereist» geschrapt. Deze wijziging was abusievelijk niet opgenomen in het Besluit van 30 september 2013, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie in verband met de aanpassing van de aspirantenmaatregelen uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 (Stb. 2013, 374).

Ten opzichte van het oorspronkelijke derde lid zijn toegevoegd: de ambtenaar in opleiding, gedurende de specifieke politieopleiding, en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, gedurende de proeftijd, bedoeld in artikel 3a, tweede lid.

Onderdeel S

Artikel 99l is toegelicht in het algemeen deel, paragraaf 7.

Artikel 99m

Aan artikel 10, eerste en zesde lid, ligt ten grondslag dat een ambtenaar binnen een maand wordt geïnformeerd over een (wijziging van een) gegevens als bedoeld in het eerste lid van dat artikel. Een dergelijke wijziging geschiedt bij besluit. Artikel I, onderdeel E, zou in het licht van de bedoeling van artikel 10 meebrengen dat de aanstellingsvorm (artikel 10, eerste lid, onderdeel c), en generieke inzet (artikel 10, vierde lid) aan alle desbetreffende ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst zijn bij de politie of de rijksrecherche zouden moeten worden medegedeeld. Deze wijzigingen houden evenwel geen verband met een materiële wijziging van de rechtspositie van deze ambtenaren. Om in zoverre kosten te voorkomen, regelt artikel 99m dat de aanstellingsvorm en generieke inzetbaarheid eerst aan de desbetreffende ambtenaar wordt medegedeeld als zich een andere wijziging van gegevens voordoet, zoals een wijziging van functie of plaats van tewerkstelling.

Onderdeel T

Aan de opsomming van bepalingen die niet van toepassing zijn op de aspirant en de vakantiewerker is artikel 10, eerste lid, onderdeel d, toegevoegd, aangezien de aspirant en vakantiewerker niet in een functie worden geplaatst.

Artikel 100, tweede lid, van het Barp is toegelicht in het algemeen deel, paragraaf 5.

Artikel II (Besluit bezoldiging politie)

Onderdelen A en B

Voor een toelichting op het vervangen van «artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012» en het begrip «ambtenaar in opleiding» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen B en D.

Onderdeel C

Zie voor een toelichting het algemeen deel van deze toelichting, paragraaf 3.

Onderdeel D

In artikel 6, vijfde lid, is een wetstechnische wijziging (vervangen van «artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de politiewet 2012») doorgevoerd. Daarnaast is naast «ontslag om als aspirant een basispolitieopleiding» tevens «ontslag om als ambtenaar in opleiding een specifiek politieopleiding» ingevoegd in verband met de komst van de ambtenaar in opleiding.

Onderdeel E

Abusievelijk werd in artikel 9a, eerste lid, verwezen naar «bijlage 3», terwijl de overige bijlagen van het Bbp met Romeinse cijfers worden genummerd.9 De zinsnede «bijlage 3» wordt, gelet op de reeds aanwezige bijlagen, vervangen door: bijlage VII.

Onderdeel F

De wijzigingen van de artikelen 7 en 8 van het Barp leiden tot een aanpassing van de verwijzing naar dat artikel in artikel 41, eerste lid, onderdeel c, van het Bbp.

Onderdeel G

Abusievelijk vermeldde het oorspronkelijke artikel 50, eerste lid, van het Bbp dat het gehele artikel 6 niet van toepassing is op de aspirant, terwijl het vijfde lid wel op hem van toepassing dient te zijn. Met deze wijziging is dit gecorrigeerd.

Aan de opsomming van bepalingen die niet van toepassing zijn op de aspirant en de vakantiewerker is artikel 37a toegevoegd, aangezien de aspirant en vakantiewerker niet in een functie worden geplaatst.

Voor een toelichting op de uitgezonderde bepalingen voor de ambtenaar in opleiding wordt verwezen naar paragraaf 5 van het algemeen deel van deze toelichting. In aanvulling daarop nog het volgende over artikel 6 van het Bbp. Dit artikel is, met uitzondering van het vijfde lid, voor ambtenaren in opleiding niet van overeenkomstige toepassing. Voor hen geldt immers het nieuwe artikel 3bis b. Het vijfde lid is echter wel van overeenkomstige toepassing zodat doorstromers die ontslagen worden om een ambtenaar in opleiding te kunnen worden, hun salarisschaal kunnen behouden, mocht voor die salarisschaal een hoger maximum salaris gelden dan de salarisschaal waarop de ambtenaar in opleiding volgens het nieuwe artikel 3bis b van het Bbp recht heeft.

Onderdeel H

Abusievelijk vermeldt de bijlage bij artikel 9a, eerste lid, van het Bbp in het opschrift «Bijlage III».10

Zoals is toegelicht in artikel II, onderdeel E, dient dit «Bijlage VII» te zijn.

Artikel III (Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994)

Abusievelijk werd in artikel 1, onderdeel f, verwezen naar een verkeerd onderdeel van artikel 1 van het Barp. Met deze wijziging wordt dit hersteld.

Artikel IV (Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie)

Onderdeel A

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen A en B.

Voor de duidelijkheid wordt erop gewezen dat de verwijzing in artikel 1, onderdeel a, van het Brvvp naar artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Barp meebrengt dat waar in bepalingen van eerstgenoemd besluit het begrip «ambtenaar» wordt gebruikt, daaronder ook de ambtenaar in opleiding valt, zoals ook is toegelicht bij artikel I, onderdeel A.

Onderdeel B

In artikel 14a is, omwille van de leesbaarheid, ervoor gekozen om in een nieuw vijfde lid het eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing te verklaren op de ambtenaar in opleiding in plaats van in het eerste tot en met vierde lid «ambtenaar in opleiding» in te voegen.

In artikel 14a, eerste lid, werd abusievelijk verwezen naar het begrip «initiële opleiding». Met de komst van de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) is immers het onderscheid tussen initiële en postinitiële opleidingen vervallen.

Artikel V (Besluit bewapening en uitrusting politie)

Onderdeel A

Artikel 5, eerste tot en met vijfde lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie regelt de bewapening van de aspirant tijdens de uitoefening van de dienst gedurende de beroepspraktijkvorming, alsmede diens uitrusting. Aan dit artikel is een lid toegevoegd om daarmee te regelen dat de ambtenaar in opleiding gedurende de beroepspraktijkvorming tijdens de uitoefening van de dienst en de executieve ambtenaar met enkel een specifieke politieopleiding die (alsnog) een basispolitieopleiding gaat volgen, gedurende de beroepspraktijkvorming tijdens de uitoefening van de dienst mag beschikken over dezelfde bewapening en uitrusting als de aspirant gedurende de beroepspraktijkvorming tijdens de uitoefening van de dienst.

Onderdeel B

Op basis van het Besluit bewapening en uitrusting politie, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van het voorliggende besluit, zouden alle executieve ambtenaren van politie met een specifieke inzetbaarheid bewapend kunnen zijn, mits – uiteraard – zij in het gebruik ervan zijn geoefend. Met het nieuwe artikel 20a van het Besluit bewapening en uitrusting politie is het mogelijk om voor bepaalde categorieën van deze ambtenaren en ambtenaren in opleiding te bepalen dat zij niet bewapend zijn.

Het voornemen is om ten aanzien van de executieve politieambtenaren met een specifieke inzetbaarheid die zijn geplaatst in een functie in een van de vakgebieden die de minister voornemens is aan te wijzen als geschikt voor de specifieke inzetbaarheid, te bepalen dat zij niet bewapend zijn. Dit wordt geregeld in de Regeling vaststelling LFNP.

Artikel VI (Besluit rangen politie)

Onderdeel A

Net als de aspirant is de ambtenaar in opleiding een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a onderscheidenlijk d (voor zover aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), van de Politiewet 2012. Om die reden is de ambtenaar in opleiding ingevoegd in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit rangen politie.

Onderdeel B

In dit onderdeel wordt een verschrijving gecorrigeerd.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

Bijlage bij de nota van toelichting (artikelsgewijze toelichting artikel I, onderdeel E)

Schematische toelichting wijziging artikel 7 van het Barp

Van:

Naar:

Aanstellingseisen op grond van het Barp

Aanstelling als ambtenaar in opleiding (artikel 3a Barp)

– Nederlander (art. 7, tweede lid, onderdeel a);

– De door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt (art. 7, tweede lid, onderdeel b);

– Voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het werk- en denkniveau en een psychologische keuring (art. 7, tweede lid, onderdeel c);

– Voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring, indien aan de vervulling van de functie, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld (art. 7, tweede lid, onderdeel d);

– Voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen (art. 7, tweede lid, onderdeel e);

– Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek (art. 8);

– Eed of verklaring en belofte van zuivering (art. 9).

Aanstelling als ambtenaar in opleiding (artikel 3a Barp)

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, tweede lid, Barp)

– Voltooide specifieke politieopleiding (art. 2c, tweede lid);

– Nederlander (art. 7, tweede lid, onderdeel a);

– De door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt (art. 7, tweede lid, onderdeel b);

– Voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het werk- en denkniveau en een psychologische keuring (art. 7, tweede lid, onderdeel c);

– Voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring, indien aan de vervulling van de functie, bedoeld in artikel 2c, tweede lid, bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld (art. 7, tweede lid, onderdeel d);

– Voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen (art. 7, tweede lid, onderdeel e);

– Betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek (art. 8);

– Eed of verklaring en belofte van zuivering (art. 9).

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, tweede lid, Barp en geplaatst in een functie waarvoor een geneeskundige keuring geldt op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel d

Plaatsing in een andere functie waaraan andere medische eisen worden gesteld

– Voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring voor het vervullen van die functie (art. 7, vijfde lid).

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, tweede lid, Barp en geplaatst in een functie waarvoor geen geneeskundige keuring geldt

Plaatsing in een functie waaraan medische eisen zijn verbonden

– Voldoet aan door het bevoegd gezag te stellen eisen met betrekking tot een geneeskundige keuring voor het vervullen van die functie (art. 7, zesde lid).

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, eerste lid, Barp)

Plaatsing in een functie waaraan andere medische eisen zijn verbonden

– voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring (art. 7, vijfde).

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, tweede lid, Barp

Aanvangen van de basispolitieopleiding met het oog op een aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, eerste lid, Barp

– Nederlander (art. 7, zevende lid);

– de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt (art. 7, zevende lid);

– voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring (art. 7, zevende lid);

– voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen (art. 7, zevende lid).

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, tweede lid, Barp

Aanstelling als ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak op grond van artikel 2c, eerste lid, Barp

– Voltooide basispolitieopleiding (art. 2c, eerste lid)

– Nederlander (art. 7, eerste lid, onder a);

– de door Onze Minister vast te stellen minimum leeftijd heeft bereikt (art. 7, eerste lid, onderdeel b);

– voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring (art. 7, eerste lid, onder c);

– voldoet aan overige bij ministeriële regeling te stellen eisen (art. 7, eerste lid, onderdeel d);

– Mogelijkheid opnieuw betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek (art. 8b);

– Eed of verklaring en belofte van zuivering (art. 9).


X Noot
1

De rijksrecherche heeft tot taak het doen van onderzoek in opdracht van het College van procureurs-generaal, naar feiten of gedragingen die mogelijk een strafbaar feit opleveren (artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 2012).

X Noot
2

Dit zogenoemde duale onderwijs is één van de kenmerken van het «Politieonderwijs 2002» (zie Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 3, blz. 6–7).

X Noot
3

Zie artikel 87, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012.

X Noot
4

Zie de Regeling politieopleidingen PO2002.

X Noot
5

Met uitzondering van de toepassing van de artikelen 2a en 2b van het Barp.

X Noot
6

Of met toepassing van artikel 3a, vierde lid, direct met een vaste aanstelling.

X Noot
7

Zie ook de nota van toelichting bij het Besluit van 8 augustus 2011, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2008–2010 (Stb. 2011, 379, blz. 6).

X Noot
8

Zie artikel VI, onderdeel C, van het Besluit van 15 juni 2017, houdende wijziging van diverse rechtspositiebesluiten in verband met de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2017, 269).

X Noot
9

Zie artikel II, onderdeel D, van het Besluit van 28 januari 2014, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012 en de uitwerking van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 (Stb. 2014, 52).

X Noot
10

Zie bijlage C bij het Besluit van 28 januari 2014, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012 en de uitwerking van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 (Stb. 2014, 52).

Naar boven