Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 441 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 441 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën op 19 mei 2017, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2078452;
Gelet op de artikelen 47, eerste lid, 82, zevende lid, 96, tweede lid, en 99, vierde lid, van de Politiewet 2012, artikel 1, tweede lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, artikel 9, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en artikel 257b van het Wetboek van Strafvordering;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 23 juni 2017, nr. W03.17.0138/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 oktober 2017 nr. 2130099, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, onder f, wordt «een scholier of student» vervangen door: degene.
B
Na artikel 72 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een diploma verbonden aan het voltooien van een initiële opleiding, die de ambtenaar is begonnen vóór 1 januari 2002, wordt voor wat betreft de benoembaarheid van de ambtenaar in een functie, bij nader door Onze Minister te stellen regels, gelijkgesteld aan een diploma verbonden aan een voltooide initiële opleiding van na 1 januari 2002 en aan een diploma verbonden aan een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
In artikel 1, eerste lid, onder f, van het Besluit bezoldiging politie wordt «een scholier of student» vervangen door: degene.
In de opsomming onder het opschrift «Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J)» in de bijlage bij het Besluit BIBOB, wordt «Politieacademie (v/h Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie, LSOP)» vervangen door: Politieacademie.
Artikel 23, eerste lid, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. Onze Minister voor zover het betreft personen die in aanmerking willen komen voor de functie van korpschef, directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger.
2. Onderdeel d vervalt onder vernummering van de onderdelen e tot en met k tot d tot en met j.
Het Besluit LSOP wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1 tot en met 9 worden vervangen door:
In dit besluit wordt verstaan onder:
bijdrage voor de in artikel 99, eerste lid, van de Politiewet 2012 genoemde posten, niet zijnde een bijzondere bijdrage;
bijdrage voor de in artikel 99, eerste lid, van de Politiewet 2012 genoemde posten voor een specifiek omschreven doel.
1. De Politieacademie ontvangt uitsluitend bijdragen als bedoeld in artikel 99, eerste lid, van de Politiewet 2012.
2. De bijdragen bestaan uit algemene of bijzondere bijdragen. Bijzondere bijdragen kunnen bij wege van voorschot worden betaald.
3. Aan de algemene bijdragen kunnen voorwaarden worden verbonden en aan de bijzondere bijdragen worden voorwaarden verbonden.
1. Het totaal van de bijdragen, bedoeld in artikel 2, wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen, respectievelijk op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober van elk jaar.
2. De hoogte van de bijdrage per termijn wordt bepaald aan de hand van de liquiditeitsbehoefte van de Politieacademie.
De directeur van de Politieacademie zendt jaarlijks voor 1 april de begroting van de Politieacademie voor het daaropvolgende jaar aan Onze Minister.
De directeur van de Politieacademie stelt regels vast met betrekking tot de administratieve organisatie.
Na de goedkeuring van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen beslist Onze Minister omtrent de vaststelling van de bijdragen, bedoeld in artikel 2.
1. De directeur van de Politieacademie inventariseert jaarlijks bij anderen dan de politie de behoefte aan politieonderwijs alsmede werkzaamheden als bedoeld in artikel 75 van de Politiewet 2012 voor het komende begrotingsjaar en de vier daaropvolgende jaren.
2. Op grond van de behoeftestelling, bedoeld in artikel 45a van het Besluit beheer politie, de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de strategische onderzoeksagenda stelt de directeur van de Politieacademie jaarlijks uiterlijk op 1 april Onze Minister, in afschrift aan de korpschef, in kennis van de door hem benodigde sterkte en middelen voor de uitvoering van de taken van de Politieacademie in het daaropvolgende jaar.
1. De directeur van de Politieacademie verstrekt aan Onze Minister een 4-maandsmanagementrapportage over de taakuitvoering en het gevoerde beleid van de Politieacademie. Deze managementrapportages worden telkens uiterlijk op respectievelijk 1 juni, 1 oktober en 1 februari verstrekt aan Onze Minister.
2. De in het eerste lid bedoelde rapportages en het jaarverslag van de Politieacademie bevatten in ieder geval de onderstaande informatie:
a. de realisatie van hetgeen in het jaarplan, bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Politiewet 2012, en het beleidsplan, bedoeld in artikel 100, eerste lid, van deze wet, is vastgesteld;
b. de omvang van de sterkte en middelen die feitelijk ter beschikking zijn gesteld aan de Politieacademie.
B
De artikelen 10, 11, 12, 13 en 14 vervallen, onder vernummering van de artikelen 15 en 16 tot de artikelen 10 en 11.
C
In artikel 11 (nieuw) wordt «Besluit LSOP» vervangen door: Besluit Politieacademie.
In artikel 3.2, tweede lid, van het Besluit OM-afdoening wordt «een basisopleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
Het Besluit politieonderwijsraad wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt:, bedoeld in artikel 19 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het bureau» vervangen door: het secretariaat.
2. In het tweede lid wordt «Het bureau» vervangen door: Het secretariaat.
3. In het derde lid wordt «het bureau» vervangen door: het secretariaat.
4. Het vierde lid vervalt.
C
In artikel 4, tweede lid, wordt «tenminste» vervangen door: ten minste.
D
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De raad stelt jaarlijks voor 1 april een ontwerpbegroting op voor het eerstvolgende jaar en zendt deze naar Onze Minister.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De raad doet jaarlijks voor 15 maart aan Onze Minister schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden en over voor het secretariaat ter beschikking gestelde sterkte.
3. Het vierde lid vervalt.
E
Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het Besluit verplichte politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012» vervangen door: de Landelijke eenheid, bedoeld in artikel 3 van het Besluit beheer politie,.
2. In onderdeel d, wordt «een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012» vervangen door: de Landelijke eenheid.
B
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de eindtermen van de door Onze Minister aan te wijzen vervolgopleiding» vervangen door: de kwalificatie van een door Onze Minister aan te wijzen politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, van de Politiewet 2012.
2. In het tweede lid wordt «de in het eerste lid bedoelde eindtermen» vervangen door: de in het eerste lid bedoelde kwalificaties.
In artikel 2, tweede lid, onder a, van de Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt «de eindtermen van de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen vervolgopleidingen» vervangen door: de kwalificaties van een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen politieopleidingen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, van de Politiewet 2012.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 12 oktober 2017
Willem-Alexander
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Uitgegeven de achtentwintigste november 2017
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit bevat wijzigingen van diverse algemene maatregelen van bestuur (amvb’s) aan de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Wet inbedding Politieacademie). Het voorliggende besluit bevat wijzigingen die hoofdzakelijk wetstechnisch van aard zijn.
De met voornoemde wet samenhangende wijziging van amvb’s ten aanzien waarvan op grond van een wet geldt dat een voordracht tot vaststelling niet eerder wordt gedaan dan nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is voorgelegd (zoals het Besluit beheer politie, het Besluit financieel beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie), worden bij afzonderlijk besluit gewijzigd. Ook de met deze wet samenhangende wijziging van amvb’s inzake de rechtspositie van de politie zijn opgenomen in een afzonderlijk besluit.
De medeondertekening door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties richt zich op het Besluit LSOP (zie artikel 6 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen). Dit besluit is tot stand gekomen in overeenstemming met de Minister van Financiën.
Bij gelegenheid van het nader rapport zijn de wijzigingen van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: het Barp) en het Besluit bezoldiging politie toegevoegd. Over de inhoud van deze wijzigingen is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties.
Het ontwerpbesluit heeft geen financiële gevolgen voor de politie of de Politieacademie.
Evenmin leidt het tot een verandering van administratieve lasten voor beide organisaties. De in het Besluit LSOP (hernoemd tot het Besluit Politieacademie) aan de directeur van de Politieacademie opgedragen taken maakten voor 1 januari 2017 (datum inwerkingtreding Wet inbedding Politieacademie) reeds deel uit van de reguliere bedrijfsvoering en behoorden bij planning en control-cyclus van de Politieacademie.
Het ontwerp van het voorliggende besluit is ter consultatie aangeboden aan de Algemene Rekenkamer, de regioburgemeesters, het College van procureurs-generaal, de korpschef, het college van bestuur van de Politieacademie en de POR. Het ontwerp is tevens, tegelijk met het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, het Besluit beheer politie, het Besluit financieel beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel en het ontwerpbesluit houdende eisen aan sterkte en middelen die door de politie ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie (Besluit eisen sterkte en middelen Politieacademie) van 3 november tot 5 december 2016 via internet geconsulteerd.
De Algemene Rekenkamer, de korpschef, het college van bestuur van de Politieacademie en de POR hebben inhoudelijk gereageerd op het ontwerp van het voorliggende besluit.
Via internet is één reactie ontvangen. Het college van procureurs-generaal heeft afgezien van het geven van een reactie.
De Algemene Rekenkamer geeft aan dat tijdens ambtelijk overleg over het ontwerpbesluit het spanningsveld tussen de behoeftestelling en de beschikbaarstelling van personeel, zoals uiteengezet in haar advies van 8 april 2014 op het voorstel van de Wet inbedding Politieacademie (Kamerstukken II 2014/15, 34 129, nr. 3, bijlage), wederom aan de orde zijn gesteld. Hierin is door mij aanleiding gezien om in het algemeen deel van deze toelichting de waarborgen van de directeur van de Politieacademie explicieter te vermelden, zoals naar aanleiding van voornoemd overleg aan de medewerkers van de Algemene Rekenkamer reeds is aangegeven.
De Algemene Rekenkamer geeft aan zich af te vragen of dat spanningsveld met de genoemde waarborgen voldoende wordt weggenomen en dat met belangstelling te zullen blijven volgen. Zoals ik in de Kamerstukken bij het wetsvoorstel inbedding Politieacademie heb aangegeven, bieden de regels bij of krachtens de Politiewet 2012 en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de Politieacademie om op afdoende manier om te kunnen gaan met het spanningsveld tussen de behoeftestelling en de beschikbaarstelling van personeel1
De korpschef en het college van bestuur van de Politieacademie verzoeken om, indien en voor zover het voorliggende besluit na 1 januari 2017 in werking treedt met terugwerkende kracht tot en met deze datum, te berichten of en zo ja welke consequenties voor het korps of Politieacademie aan deze uitgestelde inwerkingtreding zijn verbonden.
Het verlenen van terugwerkende kracht aan dit besluit heeft geen consequenties. Met de politie en de Politieacademie is afgesproken dat in de periode tussen 1 januari 2017 (inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie) en inwerkingtreding van het besluit wordt gehandeld conform het ontwerpbesluit.
Ten aanzien van de wijzigingen in Besluit LSOP (hernoemd tot het Besluit Politieacademie) geeft het college van bestuur van de Politieacademie aan dat de mogelijkheid om aan de Politieacademie een algemene bijdrage te verstrekken die als lumpsum budget ter beschikking wordt gesteld, niet consequent is met artikel 99, eerste en tweede lid, van de Politiewet 2012. Het college van bestuur van de Politieacademie is van mening dat algemene bijdragen, met een zekere bestedingsruimte, beter aansluiten bij de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden van een zelfstandig bestuursorgaan.
In reactie hierop wordt aangegeven dat artikel 99, eerste lid, van de Politiewet 2012 een limitatieve opsomming geeft van posten waarvoor de minister bijdragen ter beschikking stelt aan de Politieacademie. Daarbuiten biedt deze wet geen grondslag voor het verlenen van bijdragen. Het nieuwe artikel 2 van het Besluit Politieacademie bepaalt dat de bijdragen aan de Politieacademie bestaan uit algemene bijdragen en/of bijzondere bijdragen. Daarmee wordt het mogelijk om per post of onderdeel daarvan te kiezen voor een algemene bijdrage of bijzondere bijdrage, afhankelijk of een bijdrage ter beschikking wordt gesteld voor een bepaald doel en over het verwezenlijken van dit doel verantwoording dient te worden afgelegd. De limitatieve opsomming van de te bekostigen posten staat hieraan niet in de weg. Het nieuwe artikel 2 doet naar mijn oordeel voldoende recht aan de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden van de directeur van de Politieacademie, zoals beoogd in de Wet inbedding Politieacademie.
Ten aanzien van het voorliggende besluit is via internet één reactie ontvangen. In de internetreactie wordt – samengevat weergegeven – aangegeven dat sommige onderdelen doorslaan en dat de zaken inhoudelijk goed werkbaar moeten blijven.
In deze reactie is geen aanleiding gezien tot aanpassing van het besluit.
Bij Besluit van 15 juni 2017, houdende wijziging van diverse rechtspositiebesluiten in verband met de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2017, 269) is abusievelijk artikel 1, eerste lid, onder f, van het Barp niet aangepast. In dit artikelonderdeel wordt met «student» niet bedoeld de student, bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Politiewet 2012. De student, bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder t, van de Politiewet 2012, betreft degene die politieonderwijs volgt aan de Politieacademie. Voor zover zij zijn aangesteld bij de politie of de rijksrecherche worden voor de toepassing van het Barp als aspirant aangeduid. In artikel 1, eerste lid, onder f, van het Barp worden personen bedoeld die elders onderwijs volgen.
In het Besluit van 15 juni 2017, houdende wijziging van diverse rechtspositiebesluiten in verband met de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (Stb. 2017, 269) is abusievelijk bepaald dat artikel 72a vervalt. Met onderdeel B wordt het artikel weer ingevoegd in het Barp en tevens aangepast vanwege het vervallen van het begrip «initiële opleiding» door: politieopleiding (zie nota van toelichting bij voornoemd besluit (Stb. 2017, 269, blz. 14).
Zie voor een toelichting de toelichting bij artikel I, onderdeel B.
Voornoemde wet regelt dat de benaming van het oorspronkelijke Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum wordt vervangen door de Politieacademie. De verwijzing in de bijlage van het Besluit BIBOB naar «Politieacademie (v/h Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie, LSOP» is dan ook aangepast in Politieacademie.
Voornoemde wet voorziet erin dat al het personeel van het voormalige LSOP, met uitzondering van de voormalige voorzitter van het college van bestuur (de nieuwe directeur van de Politieacademie) en zijn vicevoorzitter (de nieuwe plaatsvervanger van de directeur), overgaat naar de politie en bij het landelijke politiekorps in dienst treedt.
Bij de Politieacademie zijn alleen de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger en de leden van de raad van advies in dienst. Zij worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. De Minister van Veiligheid en Justitie doet de voordracht daartoe.
Voor de rechtspositieregels van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger wordt aangesloten bij de rechtspositieregels voor de politie. Voor de directeur van de Politieacademie geldt dit, voor zover het nieuwe hoofdstuk 8 van de Politiewet 2012 of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet anders bepalen. Voor beiden geldt dat in de rechtspositionele besluiten waar onderscheid wordt gemaakt tussen executieve ambtenaren van politie en ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, zij worden gelijkgesteld met laatstgenoemde categorie. De regels over het onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid bij de aanstelling als ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van het Barp, zoals opgenomen in de artikelen 8a tot en met 8c, van het Barp, zijn van toepassing op de directeur en zijn plaatsvervanger. Ten behoeve van dat onderzoek worden aan het bevoegd gezag justitiële gegevens als bedoeld in artikel 23 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en politiegegevens als bedoeld in artikel 4:3 van het Besluit politiegegevens verstrekt ten behoeve van dat onderzoek (artikel 8a, tweede lid, van het Barp). De Minister van Veiligheid en Justitie is het bevoegd gezag van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
De wijzigingen in artikel 23, eerste lid, onderdelen c en d, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens maken mogelijk dat aan de Minister van Veiligheid en Justitie justitiële gegevens worden verstrekt ten behoeve van het onderzoek naar betrouwbaarheid en geschiktheid voor zover het personen betreft die in aanmerking willen komen voor de functie van directeur van de Politieacademie of zijn plaatsvervanger.
Ook wordt dit mogelijk voor de functie van korpschef. Bij de eerdere wijziging van artikel 23, eerste lid, onder b, in het Aanpassingsbesluit Politiewet 2012 is deze verstrekking abusievelijk niet correct gewijzigd. Met deze wijziging wordt dit gecorrigeerd.
Overigens volgt uit artikel 8a, derde lid, onder a, van het BARP dat geen verstrekking van justitiële gegevens plaatsvindt, indien het een vertrouwensfunctie betreft. De aanwijzing als vertrouwensfunctie geschiedt door de Minister van Veiligheid en justitie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken). De functie van korpschef is reeds aangewezen als vertrouwensfunctie. De functies van directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger zullen worden aangewezen als vertrouwensfunctie.
Tot inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie was het toenmalige college van bestuur van de Politieacademie geen zelfstandig bestuursorgaan waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing was. Het Besluit LSOP, zoals dit gold tot inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie, bevatte, aanvullend op hetgeen reeds in de Wet op het LSOP en het politieonderwijs was geregeld, de hoofdregels van de bekostiging, het financiële beheer en het toezicht ten aanzien van de Politieacademie.
Met inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie is op de directeur van de Politieacademie de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing en daarmee de in die wet gestelde regels over het financiële beheer, waaronder regels over het jaarverslag en de jaarrekening. In het Besluit LSOP (thans genaamd: het Besluit Politieacademie) zijn dergelijke regels dan ook komen te vervallen. Het Besluit Politieacademie bevat, aanvullend op de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, regels over het financiële beheer van de rechtspersoon Politieacademie. Hierbij is aansluiting gezocht bij de – onder meer in het Besluit beheer politie en het Besluit financieel beheer politie neergelegde – beleids- en beheerscyclus van de politie.
De grondslag voor het Besluit Politieacademie is artikel 99, vierde lid, van de Politiewet 2012.
Op grond van artikel 99, eerste en tweede lid, van de Politiewet 2012 stelt de Minister van Veiligheid en Justitie bijdragen ter beschikking ter bekostiging van:
a. de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
b. de leden van de raad van advies van de Politieacademie;
c. de leden van de examencommissie en van de commissie van beroep voor de examens, voor zover het geen ambtenaren van politie zijn;
d. het aangaan van samenwerkingsverbanden met onderwijsinstellingen;
e. de uit te besteden toegepast wetenschappelijke onderzoeken.
Op basis van het tweede lid gebruikt de Politieacademie de bijdragen uitsluitend ter vervulling van deze kosten. De wet biedt geen ruimte aan financiering van de Politieacademie door anderen dan de minister, tenzij dat door tussenkomst van de minister (en dus via zijn begroting door ter beschikkingstelling van bijdragen in de zin van artikel 99 en/of door bijdragen aan de politie ter bekostiging van personen die en/of materieel dat door de korpschef feitelijk ter beschikking wordt gesteld aan de Politieacademie) geschiedt. Het is ook onwenselijk dat derden, zonder tussenkomst van de minister, budgetten toekennen aan de Politieacademie en daarmee eisen zouden kunnen verbinden of taken zouden kunnen opdragen aan personen die of materieel dat zij bekostigen.
Voor alle duidelijkheid (het vloeit immers reeds voort uit de wet) is daarom in artikel 2 vastgelegd dat bijdragen enkel via het daartoe bestemde artikel op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie mogen worden toegekend. Specifieke budgetten voor specifieke taken opgenomen in andere begrotingsartikelen van andere ministeries, kunnen enkel via dit artikel en daarmee met instemming van de minister, worden toegekend. Hierover dient de betreffende minister afspraken te maken met de Minister van Veiligheid en Justitie. Dergelijke budgetten worden bij wege van voorschot aan de politie betaald (zie de toelichting hieronder).
Bijdragen worden verstrekt als algemene bijdragen, bijzondere bijdragen of bijzondere bijdragen bij wege van voorschot.
Algemene bijdragen worden, als lumpsum budget, ter beschikking gesteld aan de Politieacademie. Aan de algemene bijdragen kunnen voorwaarden worden verbonden. De algemene bijdragen komen altijd volledig ten gunste van het resultaat in enig boekjaar. Anders dan op grond van het oorspronkelijke Besluit LSOP wordt de algemene bijdrage niet langer bij wege van voorschot verstrekt. Het kunnen stellen van voorwaarden aan een algemene bijdragen biedt de mogelijkheid om een nadere beschrijving van een specifiek omschreven doel te geven.
Naast de algemene bijdragen kunnen door de minister bijzondere bijdragen worden toegekend. Bijzondere bijdragen komen slechts ten gunste van het resultaat als is voldaan aan de specifieke voorwaarden die zijn gesteld. Deze bijdragen worden gegeven voor de realisatie van een bepaald doel. Aan dit doel worden voorwaarden gesteld, die «SMART» (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) zijn geformuleerd.
Verstrekken van bijzondere bijdragen bij wege van voorschot zal in ieder geval plaatsvinden als de bijzondere bijdrage strekt tot bekostiging ten behoeve van een bepaald doel en sprake is van betrokkenheid van derden, zoals bij budgetten voor specifieke taken opgenomen in andere begrotingsartikelen van andere ministeries.
Vaststelling van de bijdragen geschiedt nadat de minister het besluit tot vaststelling van de jaarrekening heeft goedgekeurd.
De minister keert de – al dan niet bij wege van voorschot toegekende – bijdragen conform de vastgestelde begroting voor 100% uit in vier termijnen. De hoogte van de termijnbetalingen is afhankelijk van de liquiditeitsbehoefte van de Politieacademie, in die zin dat er rekening kan worden gehouden met een seizoenspatroon. Vooralsnog wordt gekozen voor het ritme 20%-30%-20%-30%, zoals bij de politie.
De directeur van de Politieacademie dient de begroting van de Politieacademie voor het daaropvolgende jaar voor 1 april te zenden aan de minister.
Net zoals het oorspronkelijke artikel 7 van het Besluit LSOP, regelt dit artikel dat regels dienen te worden gesteld met betrekking tot de administratieve organisatie. De directeur van de Politieacademie stelt deze regels vast en dient er ook op toe te zien dan deze worden toegepast. Hij kan daarbij gebruik maken van personen die door de korpschef feitelijk ter beschikking zijn gesteld. De externe accountant zal de opzet en werking van dit pakket maatregelen moeten toetsen en hierover rapporteren in zijn accountantsverslag.
De in het oorspronkelijke artikel 7, tweede lid, van het Besluit LSOP vastgelegde verplichting tot het vaststellen van een treasurystatuut komt te vervallen. Een treasurystatuut is met name van belang bij grotere organisaties waar sprake is van omvangrijke financiële stromen en waar sprake kan zijn van solvabiliteitsrisico’s, liquiditeitsrisico’s, crediteurenrisico’s, debiteurenrisico’s etc. Bij de Politieacademie is hier geen sprake meer van. De bijdragen die aan de Politieacademie worden verstrekt zijn beperkt van omvang en dienen uitsluitend ter bekostiging van de in artikel 99, eerste lid, onder a tot en met e, van de Politiewet 2012 genoemde kostenposten. Het vaststellen van een treasurystatuut door de directeur van de Politieacademie wordt dan ook niet nodig geacht.
Op grond van artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen behoeft het besluit tot vaststelling van de jaarrekening de goedkeuring van de minister.
Het besluit omtrent goedkeuring dient binnen dertien weken na de verzending ter goedkeuring bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen (artikel 10:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). Na goedkeuring van de jaarrekening beslist de minister of de vaststelling van de bijdragen definitief worden vastgesteld.
Wat betreft het afleggen van verantwoording door de directeur van de Politieacademie wordt nog verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit van 12 oktober 2017, houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, het Besluit beheer politie, het Besluit financieel beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2017, 440, blz. 12; zie de toelichting op de artikelen II, onder F, G en H, III en IV).
Voor een toelichting op beide artikelen verwezen naar de toelichting op de «behoeftestelling en de daaraan verbonden sterkte en middelen ten behoeve van de Politieacademie» en de «Verantwoording» in de nota van toelichting bij het voornoemd Besluit houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, het Besluit beheer politie, het Besluit financieel beheer politie en het Besluit verdeling sterkte en middelen politie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (artikelsgewijze toelichting bij de artikelen II, onderdelen C, D en E, en III).
Met de komst van de Wet inbedding Politieacademie vervalt het onderscheid tussen initiële en postinitiële opleidingen. In de praktijk is gebleken dat delen van bepaalde postinitiële opleidingen onder de initiële opleidingen vallen. In de nieuwe situatie worden alle door de Politieacademie verzorgde politieopleidingen en overige opleidingen door de Minister van Veiligheid en Justitie bekostigd. Het begrip «initiële opleidingen» is vervangen door «politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, onder 1°, van de Politiewet 2012».
In het Besluit verplichte politiegegevens (artikel 10) en het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden (artikel 2) is het begrip «eindtermen» vervangen door het – inmiddels in het regulier onderwijs (zie artikelen 1.1.1, onder t, van de Wet educatie en beroepsonderwijs) gehanteerde begrip – «kwalificaties» (zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder p, van de Politiewet 2012).
In artikel 1, eerste lid, onder n, van de Politiewet 2012 is (reeds) aangegeven dat in die wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder «politieonderwijsraad»: de politieonderwijsraad, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van die wet. Een afzonderlijke definitie van de politieonderwijsraad in artikel 1 is dan ook overbodig.
In artikel 2 is «het bureau van de raad» telkens vervangen door «het secretariaat van de raad».
Artikel 83, derde lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat de leden van het secretariaat voor de uitoefening van hun werkzaamheden uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de politieonderwijsraad. Het oorspronkelijke vierde lid van artikel 2 kan daarmee vervallen.
In het tweede lid is bedoeld dat over de uit te brengen adviezen niet wordt besloten dan in aanwezigheid van minimaal de helft van het aantal leden. Het begrip «tenminste» is vervangen door «ten minste».
Het tweede en derde lid zijn opnieuw geredigeerd. Als onderdeel van de rechtspersoon Staat heeft de POR geen eigen begroting. De POR stelt jaarlijks een ontwerpbegroting op voor het eerstvolgende jaar. De ontwerpbegroting wordt naar de Minister van Veiligheid en Justitie gezonden ten behoeve van het opstellen van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De minister stelt ten laste van zijn begroting een bijdrage aan de POR ter beschikking. Deze bijdrage wordt met tussenkomst van de politie aan de POR betaalbaar gesteld. De verantwoording van de bijdrage geschiedt in de departementale saldibalans. Jaarlijks doet de POR schriftelijk verslag van zijn werkzaamheden en over voor het secretariaat ter beschikking gestelde sterkte aan de minister.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017, de datum waarop de met dit besluit samenhangende Wet inbedding Politieacademie in werking is getreden. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, vanwege het belang om deze regelgeving, die alleen de politie en de Politieacademie raakt, zo spoedig mogelijk in overeenstemming te brengen met de op 1 januari 2017 in werking getreden Wet inbedding Politieacademie. Het verlenen van terugwerkende kracht heeft geen consequenties voor beide organisaties. Met de politie en de Politieacademie is afgesproken dat in de periode tussen 1 januari 2017 en inwerkingtreding van het besluit wordt gehandeld conform het ontwerpbesluit.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-441.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.