Besluit van 4 september 2017, houdende uitwerking van de voorwaarden voor de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet gelijktijdig met een reguliere studielening

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 9 juni 2017, nr. 1115777(7102), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.2, tweede lid, 6.5a en 6.20 van de Wet studiefinanciering 2000 en artikel 6.3 van de Wet studiefinanciering BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 5 juli 2017, nr. W05.17.0163/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 augustus 20170, nr. WJZ/1216937 (7102), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT STUDIEFINANCIERING 2000

Het Besluit studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien de deelnemer in aanmerking komt voor het levenlanglerenkrediet wordt de tegemoetkoming toegekend in de vorm van levenlanglerenkrediet.

2. In het vierde lid wordt voor «van de wet» ingevoegd: of het levenlanglerenkrediet.

B

Na hoofdstuk 6 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 7. Terugbetaling levenlanglerenkrediet in geval van samenloop

Artikel 18. Draagkrachtbepaling
  • 1. Indien de debiteur naast de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet ook op een andere lening aflost, wordt voor de draagkracht uitgegaan van de hoogste draagkracht die op basis van de terugbetalingsvoorwaarden behorende bij de verschillende soorten leningen die de debiteur heeft, kan worden vastgesteld.

  • 2. De draagkracht wordt voor elke soort lening afzonderlijk berekend, waarna de hoogste draagkracht wordt uitgedrukt in een bedrag per maand.

  • 3. Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is op wie hoofdstuk 6 van de wet van toepassing is, is artikel 6.14 van toepassing op de berekening van de draagkracht.

Artikel 18a. Draagkracht verdelen over verschillende leningen
  • 1. Indien de debiteur, bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, onder c, van de wet, naast de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet ook een lening hoger onderwijs aflost en voldoende draagkracht heeft om de verschillende terugbetalingstermijnen volledig te voldoen, wordt de draagkracht als volgt verdeeld over de verschillende aflossingstermijnen:

    • a. ten hoogste 12 procent van het inkomen tussen 84 procent en 99,99 procent van het wettelijk minimumloon wordt benut voor de aflossing van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet;

    • b. van het bedrag aan draagkracht dat daarna nog resteert, wordt ten hoogste 12 procent van het inkomen dat uitstijgt boven 100 procent van het wettelijk minimumloon benut voor de aflossing van beide leningen, waarbij een derde deel van dat aflossingsbedrag wordt benut voor de aflossing van de lening hoger onderwijs en twee derde deel wordt benut voor de aflossing van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet.

  • 2. Voor de debiteur, bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, onder a of b, van de wet, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. voor 84 procent wordt gelezen 120 procent;

    • b. voor 99,99 procent wordt gelezen 142,99 procent;

    • c. voor 100 procent wordt gelezen 143 procent.

  • 3. Indien voor de debiteur, bedoeld in artikel 6.10, tweede lid, onder a, na de toepassing van het tweede lid nog een bedrag aan draagkracht resteert, kan die draagkracht worden benut voor de aflossing van de studielening van de partner.

Artikel 18b. Volgorde van afboeken aflossingsbedragen

Indien de berekende terugbetalingstermijn hoger is dan de op grond van artikel 18 berekende draagkracht, worden aflossingen eerst afgeboekt op de terugbetalingstermijn behorende bij de lening met de kortste resterende terugbetalingsperiode, of bij een gelijke resterende terugbetalingsperiode op de lening die is ontstaan door de toekenning van het levenlanglerenkrediet.

Artikel 18c. Aflossingsvrije periode
  • 1. Indien aan de debiteur een aflossingsvrije periode, bedoeld in de artikelen 6.7, tweede lid, 10a.5, eerste lid, van de wet of artikel 4.7, tweede lid, van de Wet studiefinanciering BES, wordt toegekend, wordt de draagkracht die is vastgesteld op grond van artikel 18 opnieuw bepaald, waarbij de draagkrachtberekening behorende bij de opgeschorte lening niet langer wordt gehanteerd.

  • 2. Indien het eerste lid wordt toegepast, wordt de als gevolg daarvan resterende draagkracht benut voor de terugbetalingstermijn behorende bij de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet.

Artikel 18d. Uitvoeringsregels

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met het oog op een goede uitvoering van dit hoofdstuk.

ARTIKEL II. WIJZIGING BESLUIT STUDIEFINANCIERING BES

Artikel 5 van het Besluit studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien de debiteur tevens een lening uit hoofde van het levenlanglerenkrediet, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000, terugbetaalt, is hoofdstuk 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de draagkracht wordt gelezen de laagst vastgestelde draagkracht, bedoeld in artikel 6.3 van de wet.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met het oog op een goede uitvoering van het tweede lid.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 augustus 2017 ten aanzien van opleidingen in het beroepsonderwijs en met ingang van 1 september 2017 ten aanzien van opleidingen in het hoger onderwijs. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 augustus 2017, onderscheidenlijk na 1 september 2017, treedt het ten aanzien van de betreffende opleidingen in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 augustus 2017 onderscheidenlijk 1 september 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 4 september 2017

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de veertiende september 2017

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Algemeen

Dit besluit wijzigt het Besluit studiefinanciering 2000 (hierna: «BSF 2000») en het Besluit studiefinanciering BES.

2. Regels samenloop

2.1. Inleiding

Met de Wet studievoorschot hoger onderwijs is een nieuwe leenfaciliteit geïntroduceerd: het levenlanglerenkrediet.1 Hiermee wordt het voor studerenden tot 55 jaar mogelijk om vanaf studiejaar 2017/2018 een lening op te nemen voor de kosten van het lesgeld (mbo) of het (instellings)collegegeld (ho). Dit betekent dat er vanaf studiejaar 2017/2018 binnen de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000) twee soorten leningen bestaan voor verschillende doelgroepen, namelijk de reguliere studieleningen en het levenlanglerenkrediet.

De verschillende reguliere studieleningen en het levenlanglerenkrediet kennen ieder verschillende leen- en terugbetaalvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de WSF 2000. Zo geldt voor het levenlanglerenkrediet een terugbetaaltermijn van 15 jaar en voor een lening hoger onderwijs een terugbetaaltermijn van 35 jaar. De voorwaarden voor de verschillende soorten leningen zijn dus geregeld, maar in de WSF 2000 is nog opengelaten welke regels gelden wanneer er in de terugbetalingsperiode meerdere studieleningen (van de debiteur of zijn partner), waaronder het levenlanglerenkrediet, tegelijkertijd moeten worden terugbetaald. In de WSF 2000 is geregeld dat dit bij algemene maatregel van bestuur moet worden geregeld. Wel zijn de uitgangspunten voor de samenloop tijdens de parlementaire behandeling van de Wet studievoorschot hoger onderwijs gemeld aan de Tweede Kamer.2 Deze uitgangspunten luiden als volgt:

  • in geval van samenloop zal de terugbetaling in beginsel tegelijk plaatsvinden;

  • daarbij zullen de verschillende regimes op de afzonderlijke leningen worden toegepast (bijvoorbeeld: maximaal 4% van het inkomen voor een ho-lening en maximaal 12% van het inkomen voor een mbo-lening of levenlanglerenkrediet);

  • de daaruit voortvloeiende bedragen worden bij elkaar opgeteld;

  • er hoeft echter in totaal niet meer dan 12% van het inkomen te worden afgelost;3

  • dit principe geldt voor de afzonderlijke terugbetaling van het levenlanglerenkrediet en wordt ook op de totale lening toegepast.

Met deze uitgangspunten zijn de kaders voor de samenloop van verschillende studieleningen aangegeven. De precieze invulling daarvan wordt met dit besluit geregeld.

2.2. Verschillende soorten leningen en terugbetaalvoorwaarden op hoofdlijnen

Met de invoering van het levenlanglerenkrediet zijn er verschillende mogelijkheden voor samenloop met andere studieleningen in de aflosfase. Daarbij kan het gaan om samenloop van verschillende studieleningen van één debiteur of om samenloop van studieleningen van een debiteur en zijn partner. De reguliere studieleningen op grond van de WSF 2000 zijn in te delen in drie verschillende categorieën met elk eigen terugbetaalvoorwaarden. Daarnaast is samenloop mogelijk met studieleningen op grond van de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES). De verschillende soorten studieleningen met de daarbij behorende terugbetaalvoorwaarden worden hieronder op hoofdlijnen beschreven.

  • 1) Pre-CATS-leningen4: hieronder vallen de studieleningen van debiteuren die vóór studiejaar 2009–2010 voor het eerst studiefinanciering ontvingen en die er niet voor hebben gekozen onder de daarna geldende voorwaarden terug te betalen.5 De terugbetaalvoorwaarden zijn geregeld in hoofdstuk 10a van de WSF 2000. De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

    • Een aanloopfase van 2 jaar gevolgd door een aflosfase van 15 jaar. De aflosfase wordt verlengd met het aantal maanden waarin de debiteur het inkomen van de partner niet laat meetellen.

    • Mogelijkheid om de aflosfase maximaal 5 jaren op te schorten (jokerjaren).

    • Het inkomen wordt in schijven ingedeeld, bij elke extra schijf hoort een hoger percentage draagkracht en het totaal van de schijven is de totale draagkracht.6

    • De debiteur bepaalt zelf of hij het inkomen van de partner laat meetellen bij de berekening van de draagkracht.

    • De debiteur moet verlaging van het maandbedrag (toepassing van de draagkracht) zelf aanvragen.

    • De debiteur kan kiezen voor automatische incasso.

  • 2) Lening beroepsonderwijs (CATS): hieronder vallen in de eerste plaats leningen die uitsluitend zijn aangegaan voor het volgen van beroepsonderwijs. In de tweede plaats vallen hier leningen hoger onderwijs onder van vóór de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs, inclusief de leningen van studenten die onder de in die wet opgenomen cohortgarantie vallen. De terugbetaalvoorwaarden zijn geregeld in paragraaf 6.1 van de WSF 2000. De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

    • Een aanloopfase van 2 jaar gevolgd door een aflosfase van 15 jaar.

    • Mogelijkheid om de aflosfase maximaal 5 jaren op te schorten (jokerjaren).

    • De debiteur betaalt nooit meer terug dan 12% van zijn inkomen boven de draagkrachtvrije voet. Voor alleenstaanden is de draagkrachtvrije voet 84% van het wettelijk minimumloon, voor alleenstaande ouders en voor debiteuren met een partner is de draagkrachtvrije voet 120% van het wettelijk minimumloon.

    • Het inkomen van de partner telt altijd mee bij de berekening van de draagkracht.

    • Er wordt standaard rekening gehouden met de draagkracht van de debiteur.

    • Betaling via automatische incasso.

  • 3) Lening hoger onderwijs (studievoorschot): hieronder vallen leningen die zijn aangegaan voor het volgen van hoger onderwijs vanaf studiejaar 2015/2016. Wanneer een studerende met een lening beroepsonderwijs tevens een lening hoger onderwijs aangaat, wordt ook de lening beroepsonderwijs aangemerkt als lening hoger onderwijs. De terugbetaalvoorwaarden zijn geregeld in paragraaf 6.1 van de WSF 2000. De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

    • Een aanloopfase van 2 jaar gevolgd door een aflosfase van 35 jaar.

    • Mogelijkheid om de aflosfase maximaal 5 jaren op te schorten (jokerjaren).

    • De debiteur betaalt nooit meer terug dan 4% zijn inkomen boven de draagkrachtvrije voet. Voor alleenstaanden is de draagkrachtvrije voet 100% van het wettelijk minimumloon, voor alleenstaande ouders en voor debiteuren met een partner is de draagkrachtvrije voet 143% van het wettelijk minimumloon.

    • Het inkomen van de partner telt altijd mee bij de berekening van de draagkracht.

    • Er wordt standaard rekening gehouden met de draagkracht van de debiteur.

    • Betaling via automatische incasso.

  • 4) Levenlanglerenkrediet. De terugbetaalvoorwaarden zijn geregeld in paragraaf 6.2 van de WSF 2000. De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

    • Een aflosfase van 15 jaar, géén aanloopfase.

    • Geen mogelijkheid om de aflosfase op te schorten.

    • De debiteur betaalt nooit meer terug dan 12% van zijn inkomen boven de draagkrachtvrije voet. Voor alleenstaanden is de draagkrachtvrije voet 84% van het minimumloon, voor alleenstaande ouders en voor debiteuren met een partner is de draagkrachtvrije voet 120% van het wettelijk minimumloon.

    • Het inkomen van de partner telt altijd mee bij de berekening van de draagkracht.

    • Er wordt standaard rekening gehouden met de draagkracht van de debiteur.

    • Betaling via automatische incasso.

  • 5) Leningen op grond van de WSF BES. De terugbetaalvoorwaarden voor een lening op grond van de WSF BES zijn geregeld in hoofdstuk 4 van die wet. De belangrijkste voorwaarden zijn de volgende:

    • Een aanloopfase van 2 jaar gevolgd door een aflosfase van 15 jaar.

    • Mogelijkheid om de aflosfase maximaal 5 jaren op te schorten (jokerjaren).

    • De debiteur betaalt nooit meer terug dan 12% van zijn inkomen boven de draagkrachtvrije voet. De draagkrachtvrije voet is 84% van het minimumloon.

    • Het inkomen van de partner telt niet mee bij de berekening van de draagkracht.

    • De debiteur moet verlaging van het maandbedrag (toepassing van de draagkracht) zelf aanvragen.

    • Betaling via automatische incasso.

2.3. Invulling samenloop
2.3.1. Uitgangspunten

Mede op grond van hetgeen eerder over de samenloop is medegedeeld aan de Tweede Kamer gelden voor de samenloop de volgende uitgangspunten:

  • Een debiteur lost nooit meer af dan de hoogste draagkracht die voor één van zijn studieleningen geldt. Zijn financiële draagkracht wordt dus bepaald op basis van één set draagkrachtregels, die hoort bij één van zijn studieleningen.

  • Bij onvoldoende draagkracht voor de volledige aflossing van beide studieleningen, wordt het eerst afgelost op de studielening met de kortste resterende looptijd van de terugbetaalperiode. Wanneer de resterende looptijd gelijk is, wordt eerst afgelost op het levenlanglerenkrediet.

  • Op de afzonderlijke studieleningen wordt nooit meer afgelost dan het daarvoor geldende maximum.

  • Opschorting van de terugbetaling van een reguliere studielening (inzet jokerjaren) gedurende de periode van samenloop met de terugbetaling van een levenlanglerenkrediet schort deze laatste lening niet op.

Hiermee ontstaat een redelijke balans tussen wat gunstig is voor de student en wat acceptabel is voor de overheid. Er wordt uitgegaan van de hoogste draagkracht, omdat enerzijds de debiteur hiermee wordt gehouden aan de verplichting die hij is aangegaan en anderzijds zo veel mogelijk wordt terugbetaald. De debiteur betaalt zo nooit meer terug dan de hoogste draagkracht die ook al bestond voor de verschillende studieleningen afzonderlijk. Dit betekent ook dat perverse prikkels worden voorkomen. Voorkomen moet immers worden dat mensen enkel een levenlanglerenkrediet opnemen om onder de gunstigere terugbetalingsregels te vallen.

Debiteuren met onvoldoende draagkracht lossen eerst af op de studielening met de terugbetalingsperiode met de kortst resterende looptijd. Hierdoor blijft nadat die aflossingsperiode is geëindigd een periode over waarin de debiteur de andere studielening kan aflossen. Voor de overheid is dit de meest gunstige variant omdat de beperkte capaciteit wordt ingezet voor de studielening die binnen de kortste termijn moet worden afgelost. Elke andere volgorde is voor de overheid nadelig. Voor de debiteur is dat niet per definitie nadelig. Hij wordt gehouden aan de hoogste draagkracht die hoort bij één van de verplichtingen die hij is aangegaan en betaalt nooit meer dan dat.

Zowel in de WSF 2000 als in de WSF BES is geregeld dat de terugbetaling van een reguliere studielening op aanvraag van de debiteur maximaal 5 jaren kan worden opgeschort. In deze aflossingsvrijeperiode hoeft de debiteur niet terug te betalen. Voor de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet is deze opschorting uitgesloten in de WSF 2000. In geval van samenloop betekent dit dat een debiteur zijn reguliere studielening een aantal jaren niet hoeft terug te betalen, terwijl de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet wel doorloopt. De betalingsruimte wordt in dat geval volledig ingezet voor de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet. Was de aflossing daarvan als gevolg van het vastgestelde draagkrachtbedrag dus lager dan de terugbetalingstermijn,7 dan kan de terugbetalingstermijn mogelijk nu wel volledig worden voldaan.8

2.3.2. Samenloop in stappen

De berekening van de hoogte van de terugbetaaltermijnen in geval van samenloop gebeurt volgens de volgende stappen:

Stap 1. Van de verschillende studieleningen wordt afzonderlijk de draagkracht berekend op basis van de verschillende draagkrachtregimes. De eventuele over te hevelen restdraagkracht van de partner wordt hierbij meegenomen.9

Stap 2. Er wordt gekeken welke studielening de hoogste draagkracht oplevert. Het resultaat van deze berekeningen wordt uitgedrukt in een bedrag per maand. Deze hoogste draagkracht bepaalt wat de debiteur in totaal maximaal kan aflossen. In de regel zal de pre-CATS systematiek de hoogste draagkracht opleveren. Daarna komen de lening beroepsonderwijs en het levenlanglerenkrediet die dezelfde draagkracht opleveren. De lening hoger onderwijs levert tenslotte de laagste draagkracht op.

Stap 3. Deze stap geldt alleen voor pre-CATS-leningen en leningen hoger onderwijs. Bij een combinatie van een levenlanglerenkrediet met een pre-CATS-lening of een lening hoger onderwijs moeten verschillende delen worden berekend als gevolg van de verschillende systemen voor de berekening van deze aflossing.

Pre-CATS en levenlanglerenkrediet

De draagkracht die op basis van de schijvensystematiek van pre-CATS wordt berekend is in alle gevallen hoger dan de draagkracht voor het levenlanglerenkrediet. Wanneer na de berekening van het draagkrachtbedrag – verminderd met het termijnbedrag10 behorende bij de pre-CATS-lening – nog een bedrag aan draagkracht overblijft, wordt het overgebleven deel ingezet voor de aflossing van het levenlanglerenkrediet. Eventuele daarna resterende draagkracht wordt niet ingezet voor aflossing gelet op het draagkrachtmaximum dat voor het levenlanglerenkrediet geldt. De rest-draagkracht kan wel worden benut voor de eventuele partner die ook een studielening aflost (voor zover die partner draagkracht tekort komt). In onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven.

Dit laat onverlet dat de aflossingen in een bepaalde volgorde op de verschillende studieleningen wordt afgeboekt. Daarbij is de kortste resterende looptijd bepalend voor de vraag op welke studielening als eerste wordt afgeboekt. De toepassing van bovenstaande berekening gaat daar dus aan vooraf (zie verder onder stap 4).

Lening hoger onderwijs en levenlanglerenkrediet

De draagkracht van een lening hoger onderwijs wordt berekend op basis van 4% van het meerinkomen boven 100% van het wettelijk minimumloon.11 De draagkracht van het levenlanglerenkrediet wordt berekend op basis van 12% van het meerinkomen boven 84% van het wettelijk minimumloon. De gecombineerde draagkracht bestaat uit twee delen, namelijk:

  • 1) Maximaal 12% van het inkomen tussen 84% en 99,99% van het wettelijk minimumloon wordt ingezet voor de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet.

  • 2) Maximaal 12% van het inkomen boven 100% van het wettelijk minimumloon wordt benut voor de terugbetaling van beide studieleningen (waarvan 4% wordt ingezet voor de terugbetaling van de lening hoger onderwijs en 8% wordt ingezet voor het levenlanglerenkrediet).

Van het totale meerinkomen is op grond hiervan dus 12% berekend over het meerinkomen boven 84% van het wettelijk minimumloon, waarbinnen 4% van het meerinkomen boven 100% van het wettelijk minimumloon wordt ingezet voor de terugbetaling van de lening hoger onderwijs. De totale draagkracht zal hiermee gelijk zijn aan 12% van het meerinkomen boven 84% van het wettelijk minimumloon.

In onderstaande figuur is dit schematisch weergegeven.

Stap 4. Wanneer vanwege de draagkracht niet op beide studieleningen (volledig) kan worden afgelost wordt de terugbetaling eerst toegekend aan de studielening met de kortste resterende looptijd. Dit zal, behalve in geval van samenloop met de lening hoger onderwijs, veelal de oudste studielening zijn.

Voor de samenloop tussen levenlanglerenkrediet en een lening hoger onderwijs geldt daarbij dat wanneer het berekende maandbedrag van de levenlanglerenkrediet lager is dan de draagkracht, de debiteur voor de levenlanglerenkrediet niet meer terugbetaalt dan die termijn. Het resterende gedeelte van de draagkracht wordt vervolgens tot een maximum van 4% van het inkomen boven het wettelijk minimumloon toegekend aan de lening hoger onderwijs.

3. Consultatie en toetsing van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De Dienst Uitvoering Onderwijs, belast met de uitvoering van de WSF 2000 en onderliggende regelgeving, heeft een uitvoeringstoets uitgebracht en geconcludeerd dat dit besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is.

Van 4 april tot en met 25 april 2017 is een conceptversie van dit besluit openbaar gemaakt voor internetconsultatie. De internetconsultatie heeft één reactie opgeleverd. Daarin wordt als aandachtspunt gegeven dat het levenlanglerenkrediet ook voor bbl-studenten en de Derde Leerweg beschikbaar moet zijn. Bij wet is geregeld wanneer je in aanmerking komt voor het levenlanglerenkrediet. De reactie geeft daarom geen aanleiding om het genoemde mogelijk te maken nu dit aandachtspunt niet valt binnen de reikwijdte van het ter consultatie voorgelegen besluit.

Daarnaast wordt als aandachtspunt gegeven dat het van belang is dat (potentiële) studenten goed geïnformeerd worden over de voorwaarden rondom het levenlanglerenkrediet en de voorschriften voor het terugbetalen, en dat de rekentool zo snel mogelijk op de website van DUO wordt geplaatst. Het belang van een heldere communicatie wordt gedeeld; de relevante regels voor samenloop zullen door DUO worden gecommuniceerd, zo mogelijk aangevuld met een rekentool.

4. Financiële gevolgen

Er is geen extra budget nodig om deze wijzigingen van het BSF 2000 door te voeren; de kosten kunnen binnen het bestaande budget voor de uitvoering van het levenlanglerenkrediet worden opgevangen. De gevolgen voor de ontvangsten en kwijtscheldingen zijn conform de Wet studievoorschot hoger onderwijs reeds verwerkt op de OCW-begroting.

5. Gevolgen voor de administratieve lasten

De wijzigingen van het BSF 2000 en BSF BES hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

6. Gevolgen voor Caribisch Nederland

De regels voor samenloop gelden voor alle (oud-)studerenden die tegelijkertijd een studielening op grond van de WSF 2000 en/of de WSF BES én een levenlanglerenkrediet moeten terugbetalen. Deze regels gelden dus ook voor (oud)studerenden afkomstig uit of woonachtig in Caribisch Nederland.12

7. Communicatie

Het besluit wordt gepubliceerd in het Staatsblad. De voor de (aankomend of oud‑)studerenden relevante regels voor samenloop zullen door DUO op hoofdlijnen worden gecommuniceerd, zo mogelijk aangevuld met een rekentool.

8. Inwerkingtreding

Inwerkingtreding is voorzien op 1 augustus 2017 ten aanzien van opleidingen in het beroepsonderwijs respectievelijk 1 september 2017 ten aanzien van opleidingen in het hoger onderwijs. Zie verder de artikelsgewijze toelichting.

Artikelsgewijze toelichting

Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef, van de WSF 2000 onderscheidenlijk de WSF BES is het begrippenkader van de wet van toepassing op daarop gebaseerde regelgeving. Waar in dit besluit dus wordt gesproken over begrippen als «lening» of «levenlanglerenkrediet», worden de in de wet gedefinieerde termen bedoeld.

Artikel I, onderdeel A

Onderdelen 1 en 2. Op grond van het Unierecht kan de aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs in beginsel niet worden beperkt tot mensen met de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 2.2, tweede lid, kan bij amvb worden geregeld hoe deze aanspraak op vergoeding eruit ziet voor de betreffende groep. Met deze wijziging van artikel 3a, derde en vierde lid, kan het levenlanglerenkrediet worden toegekend aan de groep studerenden die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 18

Eerste lid. Met dit artikel wordt voorkomen dat bij gelijktijdige aflossing van het levenlanglerenkrediet en andere studieleningen verschillende draagkrachtregels door elkaar lopen en gestapeld zouden kunnen worden. Er geldt in geval van deze samenloop in de terugbetaling één uitgangspunt: de hoogste berekende draagkracht voor één van de studieleningen die een debiteur nog moet aflossen geldt voor alle leningen. Afhankelijk van het inkomen van de partner zal dat de volgende volgorde opleveren:

  • de pre-CATS-systematiek zal in beginsel de hoogste draagkracht opleveren;

  • gevolgd door de CATS-systematiek (lening beroepsonderwijs en ho-lening vóór invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs) en de draagkracht die voortvloeit uit de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet;

  • met als laatste de draagkracht die van toepassing is op de ho-leningen die zijn opgenomen na invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs.

De hoogste draagkracht bepaalt aldus – in geval van samenloop van verschillende studieleningen – wat ten hoogste op de verschillende studieleningen per maand moet worden afgelost. Een kleine studielening in combinatie met een hoge draagkracht zal echter in de regel betekenen dat minder hoeft te worden afgelost dan de draagkracht zou toelaten. Een grotere studielening met een kleinere draagkracht zal betekenen dat de debiteur als gevolg van zijn draagkracht minder hoeft af te lossen dan de hoogte van de uitstaande studielening zou voorschrijven.

Tweede lid. De draagkracht van elke afzonderlijke studielening wordt berekend volgens de voor die lening geldende terugbetaalvoorwaarden, waarna de hoogste draagkracht wordt vastgesteld in een bedrag per maand dat gedurende het desbetreffende jaar kan worden afgelost. Dit is het draagkrachtbedrag dat in de hiernavolgende artikelen en in de artikelen van hoofdstuk 6 van de wet wordt toegepast voor de berekening van de maandelijkse aflossingen.

Het bedrag van de draagkracht heeft uitsluitend betekenis wanneer de terugbetalingstermijnen behorende bij de verschillende studieleningen gezamenlijk hoger zijn dan het bedrag van de hoogst vastgestelde draagkracht. Wanneer de hoogst vastgestelde draagkracht van een debiteur bijvoorbeeld € 180 per maand is en hij een terugbetalingstermijn lening hoger onderwijs van € 45 en een terugbetalingstermijn levenlanglerenkrediet van € 100 heeft, dan hoeft nooit meer dan het totaal van die twee terugbetalingstermijnen te worden terugbetaald. De debiteur kan wel vrijwillig een hoger bedrag terugbetalen via de mogelijkheden van vervroegd aflossen die DUO aanbiedt op MijnDUO.

Derde lid. In artikel 6.20, gelezen in samenhang met artikel 6.18, van de wet is bepaald dat de draagkrachtberekening nader uitgewerkt kan worden voor een debiteur met een partner die ook een debiteur is met een studielening. Bij de totstandkoming van de Wet studievoorschot hoger onderwijs was de verwachting dat de complexiteit van deze situatie in de draagkrachtberekening mogelijk van artikel 6.14 van de wet afwijkende regels zou vereisen. In de verdere uitwerking is gebleken dat geen nadere regels nodig zijn en dat artikel 6.14 in zijn geheel van toepassing kan worden verklaard op de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet.

Artikel 18a

Eerste lid. Wanneer een debiteur zonder partner voldoende draagkracht heeft om zowel de volledige terugbetalingstermijn van de lening die is ontstaan door toekenning van het levenlanglerenkrediet als de terugbetalingstermijn uit hoofde van de lening hoger onderwijs af te lossen, wordt de volgorde van aflossen gehanteerd die is beschreven in de onderdelen a, b en c. Dat wil zeggen dat het eerste deel van de draagkracht, ten hoogste 12% van het inkomen boven 84% van het WML tot aan 100% van het WML, wordt besteed aan de aflossing van het levenlanglerenkrediet. Bij een kleine uitstaande lening kan het ook minder worden dan 12% van dat deel van het inkomen.

Van het inkomen vanaf 100% van het WML wordt ten hoogste 4% ingezet voor de aflossing van de lening hoger onderwijs, conform de voorwaarden die voor die lening gelden. Daarnaast wordt ten hoogste 8% van het inkomen boven 100% van het WML besteed aan de aflossing van het levenlanglerenkrediet.

Tweede lid. Debiteuren die ouder zonder partner zijn en debiteuren met een partner hebben hogere draagkrachtpercentages. Het eerste lid wordt voor die groepen op dezelfde manier toegepast, maar dan met de percentages genoemd in het tweede lid.

Derde lid. Indien de debiteur met partner nog draagkracht overhoudt nadat de terugbetalingstermijnen zijn voldaan, kan de rest van de draagkracht worden benut voor de aflossing van de eventuele studielening van de partner.

Wat niet geregeld behoeft te worden is de combinatie van enerzijds een lening uit hoofde van het levenlanglerenkrediet en anderzijds een lening beroepsonderwijs (CATS-lening) of een pre-CATS-lening. De draagkrachtregels van beide leningen hinderen elkaar niet of zijn in geval van de lening beroepsonderwijs en het levenlanglerenkrediet hetzelfde. Wanneer er dus voldoende draagkracht is voor de aflossing van beide leningen, wordt ook op beide leningen volledig afgelost. Daar is geen speciale verdeelsleutel voor nodig.

Artikel 18b

Wanneer een debiteur onvoldoende draagkracht heeft om de terugbetalingstermijnen van de studieleningen volledig te voldoen geldt het volgende. Uitgangspunt is dat eerst wordt afgelost op de studielening die de kortste resterende terugbetalingsperiode (gerekend in maanden) heeft. Zijn de terugbetalingsperiodes toevallig gelijk, dan wordt eerst op het levenlanglerenkrediet afgelost.

De draagkrachtberekening gaat aan de toepassing van dit artikel vooraf. Wat dat kan betekenen wordt aan de hand van een voorbeeld toegelicht. Een debiteur:

  • verdient 95% van het WML;

  • heeft geen AWIR-partner13;

  • heeft een hogere terugbetalingstermijn dan hij op basis van zijn draagkracht hoeft terug te betalen;

  • betaalt een lening hoger onderwijs en een levenlanglerenkrediet terug;

  • daarvan heeft de lening uit hoofde van het levenlanglerenkrediet de kortste resterende looptijd.

Voor deze debiteur is de hoogst vastgestelde draagkracht de draagkracht die hoort bij het levenlanglerenkrediet. Dat betekent dat hij ten hoogste 12% van het inkomen dat uitstijgt boven 84% van het WML kan benutten voor de aflossing van zijn studielening. Gelet op het feit dat zijn draagkracht onvoldoende is om alles volledig af te lossen wordt in de eerste plaats afgelost op de lening met de kortste resterende looptijd: de lening uit hoofde van het levenlanglerenkrediet. Blijft dan nog een bedrag aan draagkracht over, lost hij het restant van zijn draagkracht af op de lening hoger onderwijs. In geval van voldoende draagkracht is artikel 18a van toepassing.

Artikel 18c

Eerste en tweede lid. Op grond van artikel 6.19, eerste lid, van de wet geldt dat voor de lening uit het levenlanglerenkrediet geen mogelijkheid bestaat om een aflossingsvrije periode («jokerjaren») in te zetten. Dat betekent dat wanneer een debiteur voor zijn reguliere studielening een aflossingsvrije periode aanvraagt, (een deel van) zijn draagkracht vrijvalt omdat die reguliere studielening niet behoeft te worden afgelost gedurende de aflossingsvrije periode. Met ingang van de eerste aflossingsvrije maand wordt de draagkracht opnieuw bepaald, waarbij de draagkrachtberekening die hoort bij de lening die met inzet van jokerjaren is opgeschort buiten beschouwing wordt gelaten.14 De volledige berekende draagkracht behorende bij het levenlanglerenkrediet wordt daarom benut om de lening uit het levenlanglerenkrediet af te kunnen lossen. Was de aflossing daarvan als gevolg van het vastgestelde draagkrachtbedrag dus lager dan de terugbetalingstermijn, dan kan de terugbetalingstermijn mogelijk nu wel volledig worden voldaan.

Wanneer een debiteur met bijvoorbeeld de volgende situatie een aflossingsvrije periode aanvraagt, betekent dat voor hem het volgende. De debiteur heeft een draagkracht van € 190 per maand, een lening hoger onderwijs met een termijnbedrag van € 45 per maand en een lening uit levenlanglerenkrediet met een termijnbedrag van € 150 per maand. Omdat hij onvoldoende draagkracht heeft om beide studieleningen gelijktijdig volledig af te lossen, wordt eerst afgelost op de lening met de kortste resterende looptijd, in dit geval de lening hoger onderwijs.15 Voordat de aflossingsvrije periode inging, loste hij dus € 45 af op zijn lening hoger onderwijs en € 145 op zijn lening uit levenlanglerenkrediet (in totaal zijn volledige draagkracht). Wanneer de aflossingsvrije periode start, wordt met ingang van die maand zijn volledige draagkracht aan de lening uit levenlanglerenkrediet besteed en kan hij wel het volledige termijnbedrag van € 150 per maand voldoen. De aflossingsvrije periode betekent voor hem dus een tijdelijke verlaging van de aflossingsverplichting van € 190 per maand naar € 150 per maand.

Artikel 18d

Zo nodig kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld. Daarin kunnen de details worden ingevuld die bij het opstellen van deze amvb nog niet voorzien waren of die te veel in de uitvoeringstechniek zitten om op het niveau van een amvb vast te leggen.

Artikel II

Tweede lid. De artikelen 6.5a van de WSF 2000 en 6.3 van de WSF BES bepalen dat de draagkracht voor een debiteur die ook een studielening heeft op grond van de WSF BES begrensd is op de laagst vastgestelde draagkracht. Dit principe wordt doorgetrokken naar de samenloop bij leningen die zijn ontstaan door opname van het levenlanglerenkrediet. Voor het overige is hoofdstuk 7 van het BSF 2000 van overeenkomstige toepassing. Dat wil zeggen dat hoe wordt omgegaan met de volgorde van afboeken en hoe wordt omgegaan met de aflossingsvrije periode gelijk is.

Derde lid. Zo nodig kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden vastgesteld over de toepassing van het tweede lid. Daarin kunnen de details worden ingevuld die bij het opstellen van deze amvb nog niet voorzien waren of die te veel in de uitvoeringstechniek zitten om op het niveau van een amvb vast te leggen.

Artikel III

Inwerkingtreding is voorzien op 1 augustus 2017 voor opleidingen in het beroepsonderwijs en 1 september 2017 voor opleidingen in het hoger onderwijs. Wanneer het besluit te laat wordt gepubliceerd om die datum te halen, treedt het direct de dag na publicatie in werking en werkt het voor de betreffende onderwijssector terug tot en met 1 augustus 2017, respectievelijk tot 1 september 2017.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Stb. 2015, 50.

X Noot
2

Kamerstukken II 2014–2015, 34 035, nr. 13, p. 68.

X Noot
3

Voor pre-CATS-leningen geldt dit maximum van 12 procent niet en hiervoor geldt een schijvensysteem. Het is redelijk dat de hoogst berekende draagkracht bepalend is. In geval van samenloop tussen levenlanglerenkrediet en pre-CATS-leningen is dit de volgens de regels voor pre-CATS-leningen berekende draagkracht. Bij deze berekening wordt niet gerekend met percentages en kan de draagkracht (omgerekend) boven de 12 procent uitkomen. Zie ook hieronder bij punt 6.

X Noot
4

Studieleningen van voor de invoering van de Wet van 23 april 2009 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de verhoging van het collegegeld en de aanpassing van het aflossingssysteem studieschulden. CATS staat voor Collegegeld, Aanvullende beurs en Terugbetaling Studieschulden.

X Noot
5

Er is een overstapmogelijkheid geregeld in artikel 10a.2 van de WSF 2000.

X Noot
6

Dit systeem is geregeld in artikel 10a.8 van de WSF 2000.

X Noot
7

De terugbetalingstermijn is het op grond van hoofdstuk 6 of hoofdstuk 10a van de WSF 2000 vastgestelde annuïtaire bedrag dat maandelijks moet worden afgelost en waarin de draagkracht nog niet is verdisconteerd.

X Noot
8

Zie ook een rekenvoorbeeld in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 18b van dit besluit.

X Noot
9

Het partnerinkomen wordt niet in alle gevallen meegenomen. Hiervoor wordt aangesloten bij de voorwaarden zoals opgenomen in de WSF 2000 en WSF BES.

X Noot
10

Het termijnbedrag is de openstaande studielening gedeeld door het resterende aantal maanden van de terugbetalingsperiode op basis van een annuïteitsberekening. Het draagkrachtbedrag kan hoger of lager zijn dan dat. Is de draagkracht hoger, dan wordt dat termijnbedrag afgelost. Is de draagkracht lager, dan wordt het draagkrachtbedrag afgelost.

X Noot
11

Voor de berekening in geval van een partner gelden hogere percentages.

X Noot
12

Voor debiteuren die ook een studielening op basis van de WSF BES terugbetalen is een wijziging van artikel 5 van het BSF BES opgenomen. Zie specifiek de artikelsgewijze toelichting op dat artikel.

X Noot
13

Partner als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

X Noot
14

In gevallen van samenloop met pre-CATS kan dat van belang zijn (draagkracht wordt dan kleiner). In de meeste gevallen heeft dat echter geen gevolgen.

X Noot
15

Dit zal overigens in de eerste decennia na invoering van het levenlanglerenkrediet niet voorkomen omdat eerst twintig jaar moet zijn verstreken voordat de resterende looptijd van de terugbetaling van het levenlanglerenkrediet korter kan zijn dan de looptijd op andere studieleningen.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven