Besluit van 13 december 2013, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 4 december 2013 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs en wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met de introductie onderscheidenlijk verbreding van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister en in verband met aanpassingen in de regelgeving betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs) (Stb. 2013, 558)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 11 december 2013, nr. 578623 (10430), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel VII van de wet van 4 december 2013 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs en wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met de introductie onderscheidenlijk verbreding van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister en in verband met aanpassingen in de regelgeving betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

De wet van 4 december 2013 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs en wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met de introductie onderscheidenlijk verbreding van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister en in verband met aanpassingen in de regelgeving betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs) treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met uitzondering van:

  • 1. de onderdelen B, onder 1, C, onder 3 en 4, D, E, onder 2, F, voor zover betreft het tweede lid en het negende en tiende lid van artikel 5a.9, G, onder 1, voor zover betreft het derde lid van artikel 5a.10a, H, onder 1, 3 en 5, L, en O van artikel I die in werking treden op 1 juni 2014;

  • 2. de onderdelen P en Q van artikel I en artikel IV die in werking treden op 1 september 2014;

  • 3. onderdeel E, onder 3, van artikel I dat in werking treedt op 1 januari 2015.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 13 december 2013

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Uitgegeven de twintigste december 2013

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

De Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs beoogt – zoals uit de citeertitel blijkt – de waarborgen voor de kwaliteit van het hoger onderwijs te versterken door tekortkomingen in het stelsel weg te nemen. Het is om die reden van belang dat de bepalingen uit deze wet zo spoedig mogelijk in werking treden. Daarom is bij de inwerkingtreding van een groot deel van de bepalingen afgeweken van de gebruikelijke invoeringstermijn van twee maanden. Deze bepalingen treden deze in werking met ingang van 1 januari 2014. Dat geldt ook voor de bepalingen die verband houden met de introductie van het basisregister onderwijs voor het hoger onderwijs. Zowel de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als de onderwijsinstellingen hebben zich voorbereid op en zijn klaar voor invoering van deze bepalingen op 1 januari 2014. Gelet op de grote winst die met deze maatregelen is te behalen als het gaat om het beperken van administratieve lasten zou het in dit geval zelfs nadelig werken om de invoeringstermijn van twee maanden aan te houden.

Ook met clustergewijze visitatie wordt per 1 januari 2014 gestart maar gelet op de uitvoerbaarheid voor de instellingen en de NVAO is het niet wenselijk om alle bepalingen met ingang van die datum in werking te laten treden. Er is gekozen voor getrapte invoering. Instellingen moeten voor medio maart 2014 voorstellen voor de vorming van visitatiegroepen indienen. De NVAO stelt deze vervolgens vast. In de regel zal deze procedure zes weken in beslag nemen, maar omdat soms meer tijd nodig kan zijn, is de datum van inwerkingtreding voor het vaststellen van de visitatiegroepen op 1 juni 2014 bepaald. Het vaststellen van de visitatiegroepen gaat vooraf aan een clustergewijze beoordeling.

De clustergewijze beoordeling treedt per 1 januari 2015 volledig in werking. Om de beoordeling op die datum mogelijk te maken moeten de instellingen zich daarop goed kunnen voorbereiden. De tijd tussen het vaste verandermoment van 1 september 2014 en 1 januari 2015 is daarvoor te kort. Daarom is ervoor gekozen een aantal bepalingen ten aanzien van de clustergewijze visitatie, zoals de samenstelling van de commissie van deskundigen op 1 juni 2014 in werking te laten treden.

Deze datum zal verder gelden voor de bewaartermijn van afsluitende tentamens. Het belang om dit snel in te voeren is groot, maar invoering per 1 januari 2014 is niet uitvoerbaar voor instellingen. Omdat de meeste studenten in de zomer en dus voor 1 september hun eindwerkstukken afronden en het van belang is dat deze eindwerkstukken worden bewaard, is besloten tot invoering per 1 juni 2014.

De datum van 1 juni 2014 is ook gekozen voor het uitvoering geven aan de artikelen omtrent het separaat beoordelen van het gerealiseerde eindniveau en de wijze van examinering door de NVAO. Dit betreft een van de kernproblemen in het stelsel die aan het licht zijn gekomen bij de casus Inholland. Hoe eerder dit wordt aangepakt, hoe beter. Vandaar de keuze voor 1 juni in plaats van 1 september.

Invoering van de bepalingen over de onafhankelijkheid van de examencommissies en de aanpassing van de onderwijs- en examenregeling ten slotte vergt voor de instellingen enige ruimte voor voorbereiding. Er is in deze gevallen geen reden om af te wijken van de vaste veranderdatum van 1 september.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Naar boven