Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2013, 302 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2013, 302 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het bestuur bij pensioenfondsen te versterken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 23, vierde lid, wordt «een pensioenfonds dat op grond van artikel 212 ontheffing heeft gekregen van het bepaalde in de artikelen 99, 100, 101, 109 en 110» vervangen door: een pensioenfonds dat een ontheffing heeft gekregen als bedoeld in artikel 212, tweede lid.
B
In artikel 28, eerste lid, wordt «de deelnemersraad» vervangen door: het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan.
C
In artikel 33, eerste lid, onderdeel a, vervalt «waarvoor bij pensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;».
D
In hoofdstuk 5 komen paragraaf 1 en 2 te luiden:
Een pensioenfonds heeft een paritair, een onafhankelijk of een gemengd bestuur. Indien een pensioenfonds een gemengd bestuur heeft, dan is dit een paritair gemengd bestuur, een onafhankelijk gemengd bestuur of een omgekeerd gemengd bestuur.
1. In het paritaire bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de vertegenwoordigers van werknemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken en de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen in de betrokken bedrijfstak of bedrijfstakken.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% van het aantal zetels dat door vertegenwoordigers van werkgeversverenigingen, vertegenwoordigers van werknemersverenigingen en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds zijn de belanghebbenden op een zo evenwichtig mogelijke wijze vertegenwoordigd met dien verstande dat de werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen ten minste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers.
Vertegenwoordigers van pensioengerechtigden bezetten, zo nodig in afwijking van artikel 102, eerste lid, niet meer dan 25% of, indien sprake is van de in artikel 102, tweede lid, bedoelde situatie 50%, van het aantal zetels dat door werknemersvertegenwoordigers, werkgeversvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden tezamen wordt bezet.
3. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een werknemersvertegenwoordiger, een vertegenwoordiger van pensioengerechtigden en een werkgeversvertegenwoordiger vertegenwoordigd in het paritaire bestuur.
4. Indien de statuten van een pensioenfonds voorzien in stemgerechtigde vertegenwoordigers in het paritaire bestuur van anderen dan werknemersverenigingen dan wel werknemers, werkgeversverenigingen dan wel de werkgever of pensioengerechtigden, worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid gelijkgesteld met vertegenwoordigers van pensioengerechtigden.
5. Het tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing voor zover een onderneming of groep waaraan het ondernemingspensioenfonds was verbonden heeft opgehouden te bestaan.
6. Aan het paritaire bestuur van een pensioenfonds kunnen maximaal twee bestuurders worden toegevoegd die niet directe vertegenwoordigers zijn van de belanghebbenden bij het pensioenfonds. Het vierde lid is niet van toepassing op deze bestuurders.
7. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
1. Het onafhankelijke bestuur van een pensioenfonds bestaat uit ten minste twee bestuurders. De bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
2. Het bestuur stelt een profielschets op voor leden van het bestuur. Het bestuur kan een kandidaat bestuurder afwijzen indien deze niet aan de profielschets voldoet.
1. Het gemengd bestuur van een pensioenfonds bestaat uit uitvoerende bestuurders en niet uitvoerende bestuurders.
2. Voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de uitvoerende bestuurders bij een paritair gemengd bestuur zijn de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing. Voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders bij een onafhankelijk gemengd bestuur is artikel 101 van overeenkomstige toepassing.
3. Het gemengd bestuur heeft ten minste drie natuurlijke personen als niet uitvoerende bestuurders. De niet uitvoerende bestuurders zijn niet directe vertegenwoordigers van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
4. Bij de statuten van een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over niet uitvoerende bestuurders en uitvoerende bestuurders. Artikel 104, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de taken van de niet uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan een uitvoerende bestuurder worden toebedeeld.
5. De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.
6. Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten over zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.
7. In afwijking van het tweede en derde lid kan een omgekeerd gemengd bestuur worden gevormd waarbij voor de samenstelling van de uitvoerende bestuurders artikel 101 van overeenkomstige toepassing is en waarbij voor de samenstelling, zetelverdeling en benoeming van de niet uitvoerende bestuurders de artikelen 100 en 102 van overeenkomstige toepassing zijn.
8. Een omgekeerd gemengd bestuur heeft een onafhankelijke voorzitter die geen vertegenwoordiger is van de belanghebbenden bij het pensioenfonds.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de bevoegdheden van de onafhankelijk voorzitter, bedoeld in het achtste lid, de samenstelling van een omgekeerd gemengd bestuur en over de taakverdeling in en organisatie van dit bestuur.
1. De verdeling van de zetels van vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats op basis van de onderlinge getalsverhoudingen, met dien verstande dat de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden ten hoogste de helft van het aantal zetels in het paritaire bestuur van een pensioenfonds bezetten dat vertegenwoordigers van werknemersverenigingen of werknemersvertegenwoordigers en vertegenwoordigers van pensioengerechtigden gezamenlijk bezetten. Van deze verdeling kan worden afgeweken indien de betrokken partijen daarmee akkoord zijn.
2. In het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds kunnen, in afwijking van het eerste lid, vertegenwoordigers van pensioengerechtigden meer zetels bezetten dan werknemersvertegenwoordigers, indien het aantal deelnemers minder bedraagt dan 10% van de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden.
3. De benoeming van de werknemersvertegenwoordigers in het paritaire bestuur van een ondernemingspensioenfonds vindt plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de deelnemers;
b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de deelnemers in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115;
c. op voordracht van de ondernemingsraad; of
d. op een andere wijze, mits de ondernemingsraad heeft ingestemd met deze benoemingswijze.
4. De benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het paritaire bestuur van een pensioenfonds vindt plaats:
a. na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden; of
b. op voordracht van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan, bedoeld in artikel 115, mits deze vertegenwoordigers na verkiezing zijn benoemd.
1. Het bestuur van een pensioenfonds draagt in overleg met de overige organen van het pensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het pensioenfonds. De organen van het pensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van werkgevers of werkgeversverenigingen en werknemers of werknemersverenigingen overeengekomen pensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het pensioenfonds.
2. Het bestuur van een pensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding, die ten grondslag liggen aan de pensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het pensioenfonds geven.
3. Het bestuur van een pensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het pensioenfonds opgedragen pensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het pensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid.
1. Het intern toezicht bij een bedrijfstakpensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, tenzij het bedrijfstakpensioenfonds volledig is verzekerd bij een verzekeraar. In dat geval kan het intern toezicht ook worden uitgeoefend door jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
2. Het intern toezicht bij een ondernemingspensioenfonds met een paritair of onafhankelijk bestuur wordt uitgeoefend door een raad van toezicht of jaarlijkse visitatie door een visitatiecommissie.
3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds met een gemengd bestuur wordt uitgeoefend door de niet uitvoerende bestuurders.
1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
a. het jaarverslag en de jaarrekening;
b. de profielschets voor bestuurders;
c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
e. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
f. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1; en
g. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
5. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.
6. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
7. Het bestuur van het pensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
8. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag.
9. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel.
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een pensioenfonds.
2. De personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3. Iedere bestuurder van een pensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
1. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds.
2. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4. Het bestuur van het pensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het pensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het pensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
In het jaarverslag van een pensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het pensioenfonds te bevorderen.
1. De werkgever draagt er zorg voor dat de werknemers die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst voor het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan alsmede de leden en de gewezen leden van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan niet uit hoofde van hun kandidaatstelling voor of hun lidmaatschap van het pensioenfondsbestuur, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan worden benadeeld in hun positie als werknemer.
2. Indien het pensioenfonds in zijn hoedanigheid als werkgever aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd is het eerste lid op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
3. Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan en een werknemer als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de werkgever gevolg dient te geven aan hetgeen in deze leden is bepaald.
4. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan. Indien de werkgever aan het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste zin op die secretaris van overeenkomstige toepassing.
5. De werkgever kan zonder voorafgaande toestemming van de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met een werknemer die geplaatst is op een kandidatenlijst voor het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan of die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van het bestuur van een pensioenfonds, een verantwoordingsorgaan of een belanghebbendenorgaan.
6. De toestemming van de kantonrechter wordt gevraagd bij verzoekschrift. De kantonrechter verleent de toestemming slechts indien de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat opzegging geen verband houdt met een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid. Van de uitspraak staat geen hoger beroep of beroep in cassatie open.
7. Ten aanzien van personen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling bij de werkgever werkzaam zijn, treedt een andere kamer van de rechtbank in de plaats van de kantonrechter.
8. Het vierde tot en met zevende lid zijn niet van toepassing bij een opzegging gedurende de proeftijd, wegens een dringende reden, indien de werknemer schriftelijk met de opzegging instemt of indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.
Iedere bepaling die het lidmaatschap van het bestuur, de raad van toezicht, de visitatiecommissie, het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onmogelijk maakt op grond van het bereikt hebben van een bepaalde leeftijd is nietig.
Iedere bepaling die een goedkeuringsrecht inhoudt van een partij, die geen orgaan is van het pensioenfonds, inzake een besluit of voorgenomen besluit van het pensioenfonds is nietig, tenzij in deze wet anders is bepaald.
1. In de statuten van een pensioenfonds worden in ieder geval bepalingen opgenomen betreffende:
a. het doel van het pensioenfonds, waaronder een omschrijving van de werkingssfeer;
b. de bestemming van de middelen van het pensioenfonds;
c. het beheer van het pensioenfonds;
d. de inkomsten van het pensioenfonds;
e. de belegging van de gelden;
f. het bestuursmodel van het pensioenfonds, bedoeld in artikel 99;
g. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen;
h. de wijze waarop het intern toezicht is georganiseerd;
i. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
j. de wijze waarop de leden van het verantwoordingsorgaan dan wel het belanghebbendenorgaan worden benoemd en ontslagen;
k. de wijziging van de statuten;
l. de liquidatie van het pensioenfonds, waaronder begrepen de verplichtingen van de liquidateuren en de bestemming van de bezittingen van het pensioenfonds;
m. de wijze waarop beëindiging van een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, geschiedt; en
n. de toepassing van artikel 105, derde lid.
2. De omschrijving van de werkingssfeer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt ten aanzien van een bedrijfstakpensioenfonds plaats door het omschrijven van de bedrijfsactiviteiten van de bedrijfstak.
3. Een bedrijfstakpensioenfonds dat aan werkgevers de mogelijkheid biedt om zich vrijwillig aan te sluiten bepaalt in zijn statuten onder welke voorwaarden deze vrijwillige aansluiting mogelijk is.
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. Het pensioenfonds meldt binnen drie maanden na zijn oprichting deze oprichting aan de toezichthouder.
3. Bij de melding, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd:
a. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het pensioenfonds;
b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van het reglement of de reglementen van het pensioenfonds;
c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de uitvoeringsovereenkomst;
d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 145; en
e. een eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging.
Het pensioenfonds zendt:
a. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten;
b. een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar van wijziging van de reglementen;
c. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de uitvoeringsovereenkomst;
d. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145; en
e. een door het bestuur gewaarmerkt afschrift van de wijzigingen in de eventuele overeenkomst tot verzekering, overdracht of onderbrenging;
binnen twee weken na totstandkoming van die wijziging aan de toezichthouder.
1. Voor omzetting van een pensioenfonds in een andere rechtsvorm als bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is een verklaring van geen bezwaar van de toezichthouder vereist. De toezichthouder verleent de verklaring indien hij van oordeel is dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever voldoende gewaarborgd zijn.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van het eerste lid.
1. Een pensioenfonds met een paritair bestuur of een paritair gemengd dan wel omgekeerd gemengd bestuur stelt een verantwoordingsorgaan in.
2. In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding. Indien een ondernemingspensioenfonds pensioenregelingen uitvoert voor meerdere ondernemingen of groepen wordt elke onderneming of groep door ten minste een deelnemer en een pensioengerechtigde vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan. De werkgever kan vertegenwoordigd zijn in het verantwoordingsorgaan, indien de werkgever of de deelnemers en pensioengerechtigden dit wensen.
3. Op grond van door het bestuur van het pensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.
4. In geval van verkiezing van leden van het verantwoordingsorgaan door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen kandidaten worden voorgedragen door verenigingen en door individuele deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
5. Voor zover geen verkiezing door de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden plaatsvindt, maar de leden worden benoemd door verenigingen, zijn deze verenigingen evenredig aan hun ledenaantallen binnen hun geleding binnen het pensioenfonds vertegenwoordigd in het verantwoordingsorgaan.
6. Een vereniging als bedoeld in het vierde en vijfde lid bezit volledige rechtsbevoegdheid; haar statutair doel omvat mede het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een pensioenfonds.
7. Het bestuur van het pensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen:
a. op eigen initiatief van het pensioenfonds; of
b. indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Het pensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b.
8. Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
9. Het bestuur van het pensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht.
10. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
2. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
3. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over:
a. het beleid inzake beloningen;
b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure;
e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid;
f. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
g. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
h. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
i. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; en
j. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1.
4. Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5. Het advies van het verantwoordingsorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het derde lid bedoelde besluiten.
6. Bij het vragen van advies wordt aan het verantwoordingsorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
1. Een pensioenfonds met een onafhankelijk bestuur of een onafhankelijk gemengd bestuur stelt een belanghebbendenorgaan in.
2. Voor de samenstelling van het belanghebbendenorgaan zijn de artikelen 100, eerste tot en met vijfde lid, en 102 van overeenkomstige toepassing.
3. Het belanghebbendenorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
4. Het bestuur van het pensioenfonds en het belanghebbendenorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het pensioenfonds of het belanghebbendenorgaan overleg wenselijk acht.
5. Het pensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het belanghebbendenorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het belanghebbendenorgaan adviseert het pensioenfonds desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die het pensioenfonds betreffen.
2. Het pensioenfonds stelt het belanghebbendenorgaan in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit van het pensioenfonds met betrekking tot:
a. het nemen van maatregelen van algemene strekking;
b. wijziging van de statuten en reglementen van het pensioenfonds;
c. vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening en de actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 145;
d. het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
e. een overeenkomst van uitbesteding;
f. het beleid inzake beloningen;
g. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
h. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
i. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
j. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
3. Het advies van het belanghebbendenorgaan wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de in het tweede lid bedoelde besluiten.
4. Het belanghebbendenorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 104, vijfde lid.
5. Bij het vragen van advies wordt aan het belanghebbendenorgaan een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben.
6. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het belanghebbendenorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
7. Het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
8. Besluiten van het bestuur kunnen bij of krachtens de statuten worden onderworpen aan de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door het belanghebbendenorgaan.
9. Het bestuur heeft in ieder geval goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot:
a. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds;
b. liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds;
c. het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
d. samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1;
e. het strategische beleggingsbeleid;
f. de premie;
g. het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
h. vaststelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140 en een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;
i. het terugstorten van premie of geven van premiekorting, bedoeld in artikel 129; en
j. vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 134.
De goedkeuring wordt niet onthouden dan nadat het bestuur in de gelegenheid is gesteld het besluit te heroverwegen.
10. Het ontbreken van de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan op een besluit als bedoeld in het achtste of negende lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
In de statuten van het pensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Het pensioenfonds deelt het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan zo spoedig mogelijk schriftelijk mee, of het een advies niet of niet geheel volgt, waarbij tevens wordt meegedeeld waarom van het advies of van een daarin vervat minderheidsadvies wordt afgeweken.
Een pensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan onverwijld schriftelijk over:
a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 140;
b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 138;
c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173; en
d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
1. Een pensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan in verhouding tot het bestuur van het pensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
Een pensioenfonds is gehouden om op verzoek van werknemers of een werknemersvereniging mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de werknemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een werknemersvereniging. Een pensioenfonds is tevens gehouden om op verzoek van pensioengerechtigden of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van pensioengerechtigden.
E
Aan artikel 135 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een pensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Ea
Artikel 144, derde lid, komt te luiden:
3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister worden aangewezen, waaronder een voorzitter.
F
In artikel 176, eerste lid, wordt «99, 100, 101, 102, 103, 105, eerste tot en met derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 106, 109, 110, 111, 113, 114, 115» vervangen door: 99 tot en met 107, 111, 112, 113, 115, 115a, 115b, 115c, 115e, 115f, 115g, 115h.
G
In artikel 192, onderdeel b, wordt «105» vervangen door: 106.
H
In artikel 212, tweede lid, wordt «de artikelen 99, 100, 101, 109 en 110» vervangen door: de artikelen 99 tot en met 102, 115, eerste lid, en 115b, eerste lid.
I
In artikel 215, eerste lid, wordt «102, tweede en derde lid» vervangen door: 112, tweede en derde lid.
J
Artikel 217 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «deelnemersraad» vervangen door: verantwoordingsorgaan of belanghebbendenorgaan.
2. In het eerste lid wordt «De deelnemersraad» vervangen door «Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan», wordt «artikel 111, eerste lid» vervangen door «artikel 115a, derde lid onderscheidenlijk artikel 115c, eerste lid» en wordt «de deelnemersraad» telkens vervangen door: het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan.
3. In het tweede, zesde en elfde lid wordt «de deelnemersraad» telkens vervangen door: het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan.
K
Artikel 218 vervalt.
L
Artikel 219 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
2. In het derde lid wordt «het verantwoordingsorgaan» vervangen door: het verantwoordingsorgaan, het belanghebbendenorgaan of de raad van toezicht.
M
Artikel 220a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
2. Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris van een deelnemersraad.
3. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een pensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 105, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
4. Indien een persoon die het beleid van een pensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel V, onderdeel B, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 105, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 106, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
5. Indien beroep is ingesteld op grond van de artikelen 217 en 218, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, wordt dit beroep afgehandeld met toepassing van de wet zoals die luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdelen J en K, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 42, eerste lid, onderdeel a, vervalt «waarvoor bij beroepspensioenfondsen een verantwoordingsorgaan is ingesteld;».
B
Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een beroepspensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. In het tweede lid vervalt «door middel van een door de toezichthouder vastgesteld formulier».
C
Artikel 110 en 110a worden vervangen door de volgende artikelen, luidende:
1. Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt in overleg met de overige organen van het beroepspensioenfonds zorg voor de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten, waaronder de risicohouding, van het beroepspensioenfonds. De organen van het beroepspensioenfonds gebruiken deze doelstellingen en uitgangspunten bij de toetsing van de opdrachtaanvaarding van de door vertegenwoordigers van beroepspensioenverenigingen overeengekomen beroepspensioenregelingen, en bij de besluitvorming, de verantwoording, de advisering, en het toezicht binnen het beroepspensioenfonds.
2. Het bestuur van een beroepspensioenfonds streeft er naar van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zo veel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding, die ten grondslag liggen aan de beroepspensioenregelingen die de vertegenwoordigers als opdracht in uitvoering aan het beroepspensioenfonds geven.
3. Het bestuur van een beroepspensioenfonds draagt zorg voor de formele opdrachtaanvaarding van de door de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, aan het beroepspensioenfonds opgedragen beroepspensioenregelingen. Het bestuur toetst bij de opdrachtaanvaarding voor het beroepspensioenfonds als geheel en voor de relevante beleidsgebieden aan de doelstellingen en uitgangspunten, bedoeld in het eerste lid.
1. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds wordt uitgeoefend door een raad van toezicht, door jaarlijkse visitatie of door de niet uitvoerende bestuurders indien de bestuurstaken worden verdeeld over uitvoerende en niet uitvoerende bestuurders.
2. Indien het intern toezicht wordt uitgeoefend door niet uitvoerende bestuurders zijn artikel 129a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 110a, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1. De raad van toezicht of de visitatiecommissie bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen. De leden van de raad van toezicht of de visitatiecommissie zijn onafhankelijk en laten dit tot uiting komen in het toezicht.
2. De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht.
3. Aan de goedkeuring van de raad van toezicht zijn onderworpen de besluiten van het bestuur tot vaststelling van:
a. het jaarverslag en de jaarrekening;
b. de profielschets voor bestuurders;
c. het beleid inzake beloningen, met uitzondering van de beloning van de raad van toezicht;
d. gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het beroepspensioenfonds of de overname van verplichtingen door het beroepspensioenfonds;
e. liquidatie, fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds; en
f. het omzetten van het beroepspensioenfonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4. De statuten voorzien in een regeling voor geschillen over goedkeuring van besluiten door de raad van toezicht. Het ontbreken van de goedkeuring van de raad van toezicht op een besluit als bedoeld in het derde lid tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuur of bestuurders niet aan.
5. De raad van toezicht meldt disfunctioneren van het bestuur aan het verantwoordingsorgaan en aan de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur. Indien de partij die bevoegd is tot benoeming van het bestuur naar aanleiding van de melding niet binnen een redelijke termijn, naar tevredenheid van de raad van toezicht, handelt, meldt de raad van toezicht het disfunctioneren van het bestuur aan De Nederlandsche Bank N.V.
6. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor leden van de raad van toezicht.
7. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en de raad van toezicht komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen.
8. De visitatiecommissie heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het beroepspensioenfonds. De visitatiecommissie is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken aan het verantwoordingsorgaan en in het jaarverslag.
9. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan de raad van toezicht of de visitatiecommissie tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld inzake dit artikel.
1. Ten minste twee natuurlijke personen bepalen het dagelijks beleid van een beroepspensioenfonds.
2. De personen die het beleid van een beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen richten zich bij de vervulling van hun taak naar de belangen van de bij het beroepspensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en de pensioengerechtigden en zorgen ervoor dat dezen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.
3. Iedere bestuurder van een beroepspensioenfonds is bevoegd een deskundige te raadplegen, of zich krachtens een bestuursbesluit, waarbij ten minste één vierde van de bestuurders zich daarvoor heeft uitgesproken, ter vergadering door een deskundige te laten bijstaan.
1. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds.
2. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
4. Het bestuur van het beroepspensioenfonds meldt elke wijziging in de samenstelling van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen vooraf aan de toezichthouder.
5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid wordt niet doorgevoerd indien:
a. de toezichthouder binnen zes weken na ontvangst van de melding van de wijziging aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt; of
b. de toezichthouder om nadere gegevens of inlichtingen heeft verzocht en binnen zes weken na ontvangst van die gegevens of inlichtingen aan het beroepspensioenfonds bekend maakt dat hij niet met de voorgenomen wijziging instemt.
6. Indien zich een wijziging voordoet van de antecedenten die van invloed is op de betrouwbaarheid van de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen stelt het beroepspensioenfonds de toezichthouder daarvan onverwijld schriftelijk in kennis.
7. De betrouwbaarheid van een persoon staat buiten twijfel wanneer dat eenmaal door de toezichthouder voor de toepassing van deze wet is vastgesteld, zolang niet een wijziging in de relevante feiten of omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een nieuwe beoordeling.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het derde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
1. Een beroepspensioenfonds stelt een verantwoordingsorgaan in.
2. In het verantwoordingsorgaan zijn de deelnemers en de pensioengerechtigden evenredig op basis van onderlinge getalsverhoudingen vertegenwoordigd. De leden van het verantwoordingsorgaan vormen een zo evenwichtig mogelijke afspiegeling van de betreffende geleding.
3. Op grond van door het bestuur van het beroepspensioenfonds vast te stellen criteria kunnen naast de in het tweede lid bedoelde vertegenwoordigers ook één of meer vertegenwoordigers van gewezen deelnemers in het verantwoordingsorgaan zitting hebben.
4. Het bestuur van het beroepspensioenfonds gaat over tot verkiezing van de leden van het verantwoordingsorgaan die de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden vertegenwoordigen:
a. op eigen initiatief van het beroepspensioenfonds; of
b. indien dit wordt verzocht door ten minste 1% van de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden of door ten minste 500 deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
Het beroepspensioenfonds verleent medewerking aan ieder initiatief van deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden tot het organiseren van verkiezingen op grond van de vorige volzin, aanhef en onderdeel b.
5. Het verantwoordingsorgaan heeft recht op overleg met het intern toezicht.
6. Het bestuur van het beroepspensioenfonds en het verantwoordingsorgaan komen ten minste tweemaal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur van het beroepspensioenfonds of het verantwoordingsorgaan overleg wenselijk acht.
7. Het beroepspensioenfonds verstrekt desgevraagd aan het verantwoordingsorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens, die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
1. Het bestuur van het beroepspensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd.
2. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en in het jaarverslag opgenomen.
3. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over:
a. het beleid inzake beloningen;
b. de vorm en inrichting van het intern toezicht;
c. de profielschets voor leden van de raad van toezicht;
d. het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; en
e. het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
4. Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur naar aanleiding van de melding van disfunctioneren van het bestuur, bedoeld in artikel 110a, vijfde lid.
5. In de statuten van het beroepspensioenfonds kunnen aan het verantwoordingsorgaan verdere bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend.
Een beroepspensioenfonds informeert het verantwoordingsorgaan onverwijld schriftelijk over:
a. de verplichting tot opstelling van een kortetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 135;
b. de verplichting tot opstelling van een langetermijnherstelplan als bedoeld in artikel 133;
c. de aanstelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 168; en
d. de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 167, waarin de bevoegdheiduitoefening van alle of bepaalde organen van een beroepspensioenfonds is gebonden aan toestemming van een of meer door de toezichthouder aangewezen personen.
1. Een beroepspensioenfonds staat de leden van het verantwoordingsorgaan het gebruik toe van de voorzieningen waarover het kan beschikken, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.
2. Ten aanzien van de rechten en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan in verhouding tot het bestuur van het beroepspensioenfonds zijn de artikelen 10, 16, 17, 18 en 22 van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.
In het jaarverslag van een beroepspensioenfonds wordt gerapporteerd over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van het verantwoordingsorgaan en het bestuur en over de inspanningen die zijn verricht om diversiteit in de organen van het beroepspensioenfonds te bevorderen.
D
In artikel 111 wordt «of een verantwoordingsorgaan» vervangen door: , de raad van toezicht, de visitatiecommissie of het verantwoordingsorgaan.
E
In het opschrift en de tekst van artikel 112 wordt «instemmingsrecht» vervangen door: goedkeuringsrecht.
F
Artikel 113, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «worden bepalingen opgenomen» vervangen door: worden in ieder geval bepalingen opgenomen.
2. Onderdeel f komt te luiden:
f. de wijze waarop de bestuurders worden benoemd en ontslagen.
3. Aan het slot van onderdeel i vervalt «en».
4. Onder verlettering van onderdeel j tot onderdeel l worden na onderdeel i twee onderdelen ingevoegd, luidende:
j. de wijze waarop de leden van de raad van toezicht dan wel de visitatiecommissie worden benoemd en ontslagen;
k. de toepassing van artikel 110b, derde lid; en.
G
Aan artikel 130 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een beroepspensioenfonds vermeldt in zijn jaarverslag op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
Ga
Artikel 139, derde lid, komt te luiden:
3. Voordat de voordracht van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van een commissie bestaande uit onafhankelijke leden die door Onze Minister worden aangewezen, waaronder een voorzitter.
H
In artikel 171, eerste lid, wordt «110, eerste, tweede, derde, vijfde tot en met achtste en tiende lid, 113» vervangen door: 110 tot en met 110h, 113.
I
In artikel 187, onderdeel b, wordt «110» vervangen door: 110c.
J
In artikel 209, eerste lid, wordt «de artikelen 107, 162» vervangen door: de artikelen 107, tweede en derde lid, 162.
K
Artikel 212 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het verantwoordingsorgaan of de raad van toezicht kan een verzoek in het kader van het recht van enquête, bedoeld in afdeling 2 van titel 8 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, indienen bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam.
2. In het derde lid wordt «het verantwoordingsorgaan» vervangen door: het verantwoordingsorgaan of de raad van toezicht.
L
Aan artikel 214 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. De personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deel uitmaken van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds, worden tot het einde van hun op dat tijdstip lopende benoemingstermijn, doch uiterlijk tot 1 januari 2017, geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en, vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, en betrouwbaar als bedoeld in artikel 110, vijfde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, derde lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten, omstandigheden of antecedenten een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling van die geschiktheid of betrouwbaarheid.
7. Indien een persoon die het beleid van een beroepspensioenfonds bepaalt of mede bepaalt voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VI van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen deskundig is in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds wordt die persoon vanaf dat tijdstip geacht geschikt te zijn als bedoeld in artikel 110, derde lid, en vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, artikel 110c, eerste lid, zolang niet een wijziging in de relevante feiten en omstandigheden een redelijke aanleiding geeft tot een beoordeling of herbeoordeling van die geschiktheid.
De Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «44, eerste lid, 45a, 47, eerste lid, 48» vervangen door: 44, eerste lid, 48.
2. In het derde lid wordt « 44, tweede lid, 47, tweede lid, 48a» vervangen door: 44, tweede lid, 48a.
B
De artikelen 45, 45a, 46 en 47 vervallen.
In artikel 113c, eerste lid, van de Wet op het notarisambt wordt «214, tweede en vijfde lid» vervangen door: 214, tweede en vijfde tot en met zevende lid.
Aan artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit:
a. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
b. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een niet verplicht bedrijfstakpensioenfonds;
c. tot vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst bij een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, voor het deel van de pensioenovereenkomst dat niet verplicht door dat bedrijfstakpensioenfonds hoeft te worden uitgevoerd;
voor zover hetgeen in de pensioenovereenkomst is of wordt bepaald overeenkomt met hetgeen in pensioenovereenkomsten van alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen is of wordt bepaald.
Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De oprichters melden de voorgenomen oprichting van een pensioenfonds uiterlijk zes weken voor de beoogde datum van oprichting aan de toezichthouder.
2. In het tweede lid vervalt «door middel van een door de toezichthouder vastgesteld formulier».
B
Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het pensioenfonds. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het beleid van een pensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een pensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3. In het achtste lid wordt «de personen, bedoeld in het vijfde lid,» vervangen door: de personen die het beleid van het pensioenfonds bepalen of mede bepalen.
4. Het tiende lid komt te luiden:
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
Ba
Na artikel 105 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een pensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
C
In artikel 215, eerste lid, wordt «23, 102, 167» vervangen door: 23, 102, tweede en derde lid, 167.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen die geschikt zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van het beroepspensioenfonds. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen die geschikt zijn voor de uitoefening van dit toezicht.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Het beleid van een beroepspensioenfonds wordt bepaald of mede bepaald door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat. Het intern toezicht van een beroepspensioenfonds door een visitatiecommissie wordt uitgeoefend door personen wier betrouwbaarheid buiten twijfel staat.
3. In het achtste lid wordt «de personen, bedoeld in het vijfde lid,» vervangen door: de personen die het beleid van het beroepspensioenfonds bepalen of mede bepalen.
4. Het tiende lid komt te luiden:
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel. Die regels hebben onder meer betrekking op de misdrijven die, indien begaan door een persoon als bedoeld in het vijfde lid, met het oog op de belangen die de wet beoogt te beschermen, tot de vaststelling leiden dat de betrouwbaarheid van die persoon niet buiten twijfel staat.
B
Na artikel 110 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Bestuurders en leden van de raad van toezicht van een beroepspensioenfonds hebben voldoende tijd beschikbaar om hun functie naar behoren uit te oefenen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld. De artikelen 132a, 142a, 242a, 252a, 297a en 297b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan de artikelen 132a, tweede lid, 142a, tweede lid, 242a, tweede lid, en 252a, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. wordt de benoeming van een lid van de raad van toezicht of niet uitvoerende bestuurder bij een fonds als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 105a van de Pensioenwet en artikel 110a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geteld overeenkomstig de normering in deze algemene maatregel van bestuur.
B
Aan de artikelen 297a, derde lid, en 297b, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. wordt de benoeming van een lid van de raad van toezicht of niet uitvoerende bestuurder bij een fonds als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 105a van de Pensioenwet en artikel 110a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geteld overeenkomstig de normering in deze algemene maatregel van bestuur.
Indien artikel I, onderdeel D, en artikel II, onderdeel C, in werking treden, wordt in de artikelen 132a, tweede lid, onderdeel f, 142a, tweede lid, onderdeel f, 242a, tweede lid, onderdeel f, 252a, tweede lid, onderdeel f, 297a, derde lid, onderdeel e, en 297b, tweede lid, onderdeel e, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek «artikel 105a» vervangen door «artikel 106a» en wordt «artikel 110a» vervangen door: artikel 110ca.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 10 juli 2013
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Uitgegeven de negentiende juli 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2013-302.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.