Besluit van 24 oktober 2012 tot vaststelling van regels over de bijdragen van de Minister van Veiligheid en Justitie aan het Instituut Fysieke Veiligheid (Besluit rijksbijdragen IFV)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 20 februari 2012, nr. 5724295/12/6;

Gelet op artikel 74, vijfde lid, van de Wet veiligheidsregio’s;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 maart 2012, nr. W03.12.0052/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 oktober 2012, nr. 312898;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. Instituut:

het Instituut Fysieke Veiligheid;

c. bestuur:

het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid, bedoeld in artikel 67 van de Wet veiligheidsregio’s.

§ 2. Verstrekking van bijdragen

Artikel 2

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december voor het daaropvolgende kalenderjaar de bijdrage aan het Instituut vast.

  • 2. Onze Minister kan de jaarlijkse bijdrage bijstellen in verband met loon- en prijsmutaties.

  • 3. Onze Minister kan de jaarlijkse bijdrage bijstellen in verband met andere dan in het tweede lid bedoelde wijzigingen.

  • 4. Onze Minister stelt het bestuur van het Instituut zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5. Verrekening van bijstellingen in de jaarlijkse bijdrage vindt uiterlijk plaats op 1 december van het jaar waarop de jaarlijkse bijdrage betrekking heeft.

Artikel 3

Onze Minister kan voor incidentele bijdragen voor een bijzonder doel als bedoeld in artikel 74, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsregio’s nadere regels vaststellen.

Artikel 4

De betaling van de bijdrage, bedoeld in artikel 2, eerste lid, vindt plaats in vier gelijke termijnen, op 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober.

§ 3. Besteding en verantwoording

Artikel 5

Het bestuur besteedt de bijdrage, bedoeld in artikel 2, aan de uitvoering van de taken, genoemd in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6

  • 1. Het bestuur zendt ten behoeve van de verantwoording over de besteding van de bijdragen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, uiterlijk 31 maart aan Onze Minister:

    • a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in Titel 9, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, en

    • b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van de daarover bij ministeriële regeling gestelde regels.

  • 3. Door Onze Minister aangewezen ambtenaren kunnen een onderzoek verrichten naar de rechtmatigheid van het beheer en de juistheid van de verslaglegging daarover, alsmede de doelmatigheid van het beheer, de organisatie en het beleid van het bestuur.

  • 4. Het bestuur geeft aan de krachtens het derde lid aangewezen ambtenaren desgevraagd inzage in de boeken en bescheiden en verstrekt alle inlichtingen die zij noodzakelijk achten voor de uitoefening van hun taak.

  • 5. De krachtens het derde lid aangewezen ambtenaren kunnen tevens informatie inwinnen bij de accountant die met de controle is belast.

Artikel 7

Onze Minister kan de betalingen, bedoeld in artikel 4, geheel of gedeeltelijk opschorten indien de in artikel 6, eerste lid, bedoelde informatie niet tijdig of niet op de voorgeschreven wijze is verstrekt.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 8

Het Besluit Nederlands bureau brandweerexamens en het Besluit Nederlands instituut fysieke veiligheid worden ingetrokken.

Artikel 9

De bijlagen bij het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie worden als volgt gewijzigd:

A. In bijlage A, onder het opschrift «Ministerie van Veiligheid en Justitie», wordt «Nederlands instituut fysieke veiligheid (Nifv)» vervangen door: Instituut Fysieke Veiligheid (IFV).

B. In bijlage B vervalt onder het opschrift «Ministerie van Veiligheid en Justitie»: Nederlands Bureau Brandweer Examens (NBBE).

Artikel 10

De bijlage bij het Besluit BIBOB wordt als volgt gewijzigd:

A. In de opsomming onder het opschrift «Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervallen:

  • Nederlands Bureau Brandweer Examens (NBBE)

  • Nederlands instituut fysieke veiligheid (Nifv)

B. Aan de opsomming onder het opschrift met daarin het woord «Justitie» wordt toegevoegd:

  • Instituut Fysieke Veiligheid (IFV).

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijksbijdragen IFV.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 24 oktober 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit bevat de nadere regeling van de bijdragen van het Rijk aan het Instituut Fysieke Veiligheid (hierna ook: IFV). Het IFV verricht werkzaamheden op het terrein van brandweer, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing. De werkzaamheden hebben zowel een facilitair en beheersmatig karakter als een beleidsontwikkelend en beleidsondersteunend karakter.

Het IFV is van en voor de veiligheidsregio’s. De organisatie wordt aangestuurd door de vijfentwintig voorzitters van de veiligheidsregio’s gezamenlijk. Bij wet wordt een aantal werkzaamheden opgedragen, te weten de taken van het Nederlands instituut fysieke veiligheid (Nifv) en Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe), die beide opgaan in het IFV. Deze werkzaamheden worden aangeduid als de wettelijke taken van het IFV. Daarnaast kan het IFV in opdracht van een of meer veiligheidsregio’s werkzaamheden verrichten (de zogeheten gemeenschappelijke werkzaamheden). Tot slot mag het IFV op commerciële basis werkzaamheden verrichten voor derden, zoals bedrijven en ministeries (ook wel aangeduid als: wettelijk toegestane werkzaamheden).

De drie genoemde categorieën werkzaamheden liggen op het terrein waarop de veiligheidsregio’s zich op grond van de wet moeten begeven. Het IFV kan een belangrijke rol vervullen voor de veiligheidsregio’s met betrekking tot het beheer van de geregionaliseerde brandweer. Het IFV is een organisatie van de veiligheidsregio’s, en staat dus op de eerste plaats ten dienste van de veiligheidsregio’s.

Dat het IFV bij wet is ingesteld, vindt zijn grond in het feit dat het IFV onder meer wettelijke taken moet uitvoeren, omdat het feitelijk de voortzetting is van het Nifv en het Nbbe. Met de instelling van het IFV kan de Minister van Veiligheid en Justitie (VenJ) zich vooral richten op de kerntaken op het gebied van bestuur en fysieke veiligheid. Dit past binnen het streven de rijksoverheid slagvaardiger en effectiever te laten functioneren. In deze constructie worden de taken van het Nifv en het Nbbe belegd bij het IFV, op afstand van het Rijk, met de verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij het bestuur van het IFV. Het IFV krijgt ruimte voor eigen beleid in de uitvoering van de taken. Ook de middelen die het Rijk voor een deel van de wettelijke taken beschikbaar stelt, kan het IFV naar eigen inzicht besteden, uiteraard alleen aan dat deel van die taken en binnen het wettelijk kader. Zo moeten alle wettelijke taken op een adequaat niveau worden uitgevoerd. De Minister van VenJ houdt op afstand hierop toezicht.

2. Financieringsstructuur en hoogte van de bijdrage

Het IFV is een hybride organisatie, omdat het zowel publieke taken als marktactiviteiten verricht. Het IFV wordt ook hybride gefinancierd: een rijksbijdrage voor een deel van de wettelijke taken, eventueel een incidentele bijdrage voor een bijzonder doel van het Rijk, inkomsten van veiligheidsregio’s voor gemeenschappelijke werkzaamheden en ten slotte inkomsten voor – op commerciële basis – uitgevoerde werkzaamheden voor derden.

De bijdrage van VenJ voor de wettelijke taken wordt jaarlijks vastgesteld. Voor de vaststelling is het meerjarig financieel kader, dat op bestuurlijk niveau is overeengekomen en vastgelegd door VenJ, het uitgangspunt. De eerste afspraken in bedoeld kader gaan over de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015. Voor 2012 wordt de bijdrage vastgesteld op basis van de Kaderbrief rijksbijdragen en subsidies aan het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (Nifv) voor het begrotingsjaar 2011. Uitgaande van het meerjarig financieel kader zijn er, onder voorbehoud van besluitvorming door het Kabinet, geen gevolgen voor de rijksbegroting. Voor de vaststelling van het kader voor een volgende periode van vier jaar evalueert de Minister van VenJ de hoogte van de bijdrage over de voorgaande jaren in relatie tot de wettelijke taken, de wijze van uitvoering daarvan en de te verwachten ontwikkelingen.

De bijdrage is in principe kostendekkend voor de uitvoering van de wettelijke taken met uitzondering van de taken, waaronder de examinering, die voorheen door het Nbbe werden gedaan en waarvoor het Rijk geen bijdrage verstrekt. Dat er sprake is van «in principe kostendekkend» komt omdat – net als bij het Nifv – de veiligheidsregio’s additionele eisen kunnen stellen aan de uitvoering van de wettelijke taken. Zo kan er behoefte bestaan aan het opleiden van meer officieren van een regio. Ook kan het bestuur van het IFV besluiten tot een hoger ambitieniveau ten aanzien van de wettelijke taken. De kostendekkendheid betreft een basisniveau. De meerkosten komen in de gegeven voorbeelden dus voor rekening van de veiligheidsregio’s.

De bijdrage van het Rijk voor de wettelijke taken is – evenals de jaarlijkse bijdrage aan de veiligheidsregio’s – één ongedeelde bijdrage (lumpsum), die niet nader is gebonden aan afzonderlijke wettelijke taken van het IFV. Het bestuur van het IFV is verantwoordelijk voor de allocatie van de middelen en draagt zorg voor een sluitende begroting. Gelet op de bestuurlijke verhouding en de daarop gebaseerde verantwoordelijkheden van het bestuur van het IFV wordt de bijdrage niet als voorschot, maar à fonds perdu verstrekt. Dit betekent dat het bestuur verantwoordelijk is voor de dekking van tekorten en dat het overschotten kan behouden c.q. reserveren (om later te besteden aan de wettelijke taken). Tekorten mogen de uitvoering van de wettelijke taken niet beperken. De bijdrage wordt in vier gelijke termijnen uitgekeerd.

Naast de bijdrage voor wettelijke taken kunnen voor een of meer bijzondere doelen incidentele bijdragen worden verleend. Over die bijdragen kunnen wel nadere regels worden gesteld.

3. Verantwoording en controle

Het IFV verricht in de eerste plaats taken ten behoeve van de veiligheidsregio’s. De Minister van VenJ staat op afstand van de praktijk van aansturing en uitvoering. Wel dient de Minister van VenJ verantwoording af te kunnen leggen aan de Tweede Kamer over de besteding van de middelen van zijn begroting. Door de bijdrage van de Minister van VenJ aan het IFV ten behoeve van de uitvoering van een deel van de wettelijke taken, ontstaat dus de noodzaak van een verantwoordingsrelatie tussen het bestuur van het IFV en de Minister van VenJ. Voor de eisen van verantwoording en controle aan het samenwerkingsinstituut is aangesloten bij de principes die gelden voor de individuele veiligheidsregio’s. Verantwoording geschiedt door het indienen van het vastgestelde jaarverslag en de jaarrekening. Bij de jaarrekening wordt een accountantsverklaring en een rapport van bevindingen overgelegd.

Deze accountantsverklaring ziet op de gehele begroting en jaarrekening van het Instituut, met als hoofddoel voor de Minister van VenJ om vast te stellen dat de middelen die worden verstrekt ten behoeve van de uitvoering van wettelijke taken, ook daadwerkelijk hieraan zijn besteed. De accountantsverklaring heeft betrekking op het getrouwe beeld van vermogen en resultaat in de financiële verslaggeving, op de rechtmatige totstandkoming van de in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten en op de rechtmatige totstandkoming van de balansmutaties. De accountant werkt daarbij binnen het kader van de Wet veiligheidsregio’s en van de ministeriële regeling op grond van artikel 6, tweede lid. Tevens kan de minister op basis van het rapport van bevindingen zich een beeld van de doelmatigheid van het financieel beheer vormen. Via de accountantscontrole bij het Nifv is in de praktijk al gebleken dat in de controle en verantwoording voldoende aandacht wordt besteed aan de samenhang en de grenzen tussen de publieke en private activiteiten.

De leiding van het IFV legt verantwoording af aan het bestuur. Dit zijn de 25 voorzitters van de veiligheidsregio’s. Het bestuur is primair verantwoordelijk om aan de hand van de desbetreffende accountantsverklaring te oordelen over de financiële rechtmatigheid en daaraan zo nodig consequenties te verbinden. Het bestuur legt verantwoording af aan de Minister van VenJ.

Door de verstrekking van één ongedeelde bijdrage voor de wettelijke taken en door de meerjarige afspraken ligt het accent in toezicht en eventuele sancties op de taakuitvoering van de wettelijke taken en de daarmee gerealiseerde prestaties en beoogde effecten. Het toezicht op de uitvoering van die taken wordt uitgeoefend door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid.

Het toezicht op de taakuitvoering onderscheidt zich van verantwoording over de bedrijfsvoering en het financiële beleid en beheer. Daarover legt het IFV verantwoording af door middel van de jaarstukken en de verklaring en bevindingen van de accountant. Deze verantwoordingsvorm voor het financieel beleid en beheer past bij de gekozen bestuursvorm en bij de beleids- en bestedingsvrijheid van het bestuur. Het Rijk steunt dus in overwegende mate op de controle van de jaarstukken van het IFV door de accountant. Gelet op het risicoprofiel van de financiële verantwoording van het IFV is er geen aanleiding om op voorhand uit te gaan van de uitvoering van reviews. Dit wil zeggen dat alleen bij gegronde redenen een onderzoek naar de werkzaamheden van de accountant van het IFV wordt gedaan.

Over die werkzaamheden zijn aanwijzingen vastgesteld bij de ministeriële regeling op grond van artikel 6, tweede lid.

4. Toezicht en sancties

Het toezicht op het financiële reilen en zeilen geschiedt in de eerste plaats – getrapt – door de leiding en het bestuur van het IFV. Het IFV heeft een zodanige financiële structuur en beheersstructuur dat verantwoording over het gevoerde (financieel) beheer kan plaatsvinden. De kaders voor de financiële structuur en de beheersstructuur liggen vast in de wet. Voor het financiële aspect geldt bovendien dat de verantwoording wordt gecontroleerd door een externe accountant. De verantwoording aan de Minister van VenJ is vorm en inhoud gegeven door de controle van de accountant. Alleen indien daarvoor een dwingende noodzaak is, komt het tot een actieve bemoeienis.

In de totale beheersstructuur is het IFV gebonden aan de hiervoor genoemde kaders in de wet. Het IFV is voor zijn taakuitoefening een zelfstandige organisatie, maar in financiële zin geldt dat niet. Immers, voor de uitvoering van de wettelijke taken is het grotendeels afhankelijk van het budget dat daarvoor door de Minister van VenJ beschikbaar wordt gesteld. Dat element en de daarmee verband houdende financiële «waterscheiding» met de gemeenschappelijke werkzaamheden en de wettelijk toegestane werkzaamheden zijn de twee wezenlijke kenmerken van het financiële arrangement. Het sluitstuk hiervan is de mogelijkheid tot uitoefening van sancties in de vorm van financiële maatregelen.

Er zijn in twee situaties sancties mogelijk. Indien de stukken niet tijdig zijn ingediend, niet volledig zijn of niet blijken te voldoen aan de gestelde voorwaarden, kunnen de kwartaalbetalingen van het jaar dat volgt op het jaar waarover verantwoording is afgelegd, worden opgeschort. Dit is geregeld in artikel 7 van dit besluit. Daarnaast is het denkbaar dat indien de accountant een afkeurende verklaring of een verklaring met beperking of oordeelsonthouding heeft gegeven, dit voor de Minister van VenJ aanleiding is over te gaan tot het treffen van de noodzakelijke voorzieningen, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s. Dit is in het kader van dit besluit niet nader uitgewerkt, maar hierover kan in algemene zin het volgende worden opgemerkt. Voor het al of niet treffen van een sanctie en voor de vorm en reikwijdte ervan is de relevantie van de tekortkoming bepalend: de maatregel moet proportioneel zijn met de financieringsverhouding van het IFV. Daarnaast wordt beoogd de eventuele inzet van instrumenten tijdelijk van aard te laten zijn en te richten op verbeter- en herstelmaatregelen, waardoor de (financiële) bedrijfsvoering weer op orde is en toekomstscenario’s financieel zijn afgedekt.

Beide genoemde bepalingen zijn zogeheten «kan-bepalingen». Dat betekent dat ze de mogelijkheid bieden tot het treffen van een sanctie c.q. voorziening. Toezicht impliceert per definitie niet direct ingrijpen. Aan actieve bemoeienis als uitvloeisel van toezicht gaan vooraf het inwinnen van inlichtingen alsmede overleg op ambtelijk en bestuurlijk niveau, eventueel bevestigd in correspondentie. In dit proces is het doel de aard en ernst van de tekortkoming te onderzoeken. De resultaten hiervan – in combinatie met concrete afspraken voor verbetering – kunnen leiden tot het afzien van sancties. De toepassing van sancties is een ultimum remedium en moet passen bij de tekortkoming. De sancties dienen uiteindelijk de (bedrijfseconomische) continuïteit van de organisatie. Om het beheer en bestuur op afstand van het IFV recht te doen, zal de bestuurlijke en financiële relatie tussen het Rijk en het bestuur van het IFV gericht zijn op het voorkómen van sancties.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Ten minste eenmaal per jaar wordt het IFV geïnformeerd over de toekenning van de vastgestelde bijdrage voor het komende begrotingsjaar en eventueel over de factoren die van invloed zijn op het totale bedrag. Deze brief wordt uiterlijk 1 december van het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, gestuurd aan het bestuur van het IFV. Indien in het uitkeringsjaar nog te verwerken mutaties plaatsvinden, die leiden tot herziening van de bijdrage voor dat jaar, dan vindt de verrekening daarvan plaats uiterlijk op 1 december van het uitkeringsjaar.

Het derde lid ziet op door de Minister van VenJ noodzakelijk geachte wijzigingen. In beginsel zal het gaan om bijstellingen in positieve zin. Alleen bij zwaarwegende redenen kan het gaan om neerwaartse bijstellingen.

Artikel 3

De Minister van VenJ heeft op grond van deze bepaling de mogelijkheid om een incidentele – in beginsel eenmalige – bijdrage toe te kennen. Dit geschiedt meestal in de vorm van een bedrag op grond van een goedgekeurde begroting, die betrekking heeft op het onderwerp van de bijdrage. Bij de toekenning van een dergelijke bijdrage ligt het accent op sturing aan de voorkant van het proces waarbij de criteria Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden uit het zogeheten SMART-concept worden gehanteerd. Ook kan voor deze bijdrage tijdens het uitvoeringstraject gestuurd worden op het bereiken van resultaten, bijvoorbeeld door periodiek voortgangsoverleg en het vragen van tussenrapportages.

Artikel 5

Artikel 5 maakt duidelijk dat de vaste jaarlijkse bijdragen die het IFV van het Rijk ontvangt, louter bestemd zijn voor de uitvoering van een deel van de wettelijke taken. De afbakening is gebaseerd op artikel 74, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsregio’s. Dat is de enige bestedingsbeperking die aan de bijdrage is verbonden. Binnen de wettelijke taken maakt het bestuur zelf keuzes en bepaalt het de prioriteiten, zij het dat alle wettelijke taken op een adequaat niveau moeten worden uitgevoerd.

De administratie en boekhouding van de wettelijke taken, de gemeenschappelijke werkzaamheden en de wettelijk toegestane werkzaamheden worden strikt gescheiden van elkaar gevoerd, omdat op grond van mededingingsrechtelijke aspecten de wettelijk toegestane werkzaamheden van de beide andere categorieën gescheiden dienen te zijn. Daarnaast dient als gevolg van de verschillende bekostigingsafspraken van de clusters de administratie van de gemeenschappelijke werkzaamheden gescheiden te zijn van die van de wettelijke taken.

Een incidentele bijdrage op grond van artikel 3 kan worden besteed aan de wettelijke taken of de gemeenschappelijke werkzaamheden. In beide clusters kan de minister uit eigener beweging of op aanvraag van het bestuur van het IFV aanleiding vinden incidenteel de uitvoering van specifieke taken tijdelijk te intensiveren of nieuwe ontwikkelingen te stimuleren.

Artikel 6

Het bestuur van het IFV legt rekening en verantwoording af over de besteding van de ontvangen bijdragen van het Rijk in zowel financiële als beleidsmatige zin (jaarrekening en jaarverslag). Op de daarbij behorende verklaring en rapportage van de accountant berust het financieel toezicht door de Minister van VenJ. Dit is zo geregeld omdat aan het bestuur van het IFV een ruime bevoegdheid en verantwoordelijkheid is toegekend, er het toezicht in algemene zin is door de Inspectie voor Openbare Orde en Veiligheid en omdat het goedkeurende oordeel van de accountant voldoende zekerheid biedt omtrent adequaat financieel beleid en beheer door het bestuur.

De accountant onderzoekt of de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven inzicht biedt in de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de door het bestuur gedane uitgaven. Zijn oordeel daaromtrent geeft hij weer in zijn verslag van bevindingen en zijn verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid, die tezamen met de rekening en verantwoording aan de minister dienen te worden gezonden.

Bij de ministeriële regeling op grond van artikel 6, tweede lid, zijn nadere regels gesteld ten aanzien van de punten waaraan de accountant bij zijn controle aandacht moet besteden. Deze nadere regels zijn wenselijk enerzijds als handreiking aan de accountant, anderzijds als waarborg dat in de controlebehoefte van de Minister van VenJ wordt voorzien en het financieel toezicht kan stoelen op de controle door de accountant.

De accountant beperkt zijn werkzaamheden niet tot de controle op rechtmatigheid en getrouw beeld. Zijn natuurlijke adviesrol vereist ook het doorrekenen en beoordelen van verschillende scenario’s en het bezien van de vraag of de risico’s daarin voldoende zijn afgedekt. Het gaat om de beoordeling van cruciale factoren in de bedrijfseconomische continuïteit van het IFV en het aangeven van maatregelen om eventuele risico’s tot aanvaardbare proporties terug te brengen.

In aansluiting op het vorenstaande heeft de minister de bevoegdheid om de Rijksauditdienst een nader onderzoek naar de verantwoording te laten instellen, indien de verantwoording daartoe aanleiding geeft. Dit onderzoek kan zowel de administratie van het Instituut betreffen als de werkzaamheden van de accountant ten behoeve van het IFV (review).

Artikel 7

De toepassing van sancties geschiedt in de vorm van financiële maatregelen die moeten passen bij de tekortkoming van het bestuur van het Instituut. De uitvoering van de maatregelen zijn in de bestuurlijke relatie tussen de Minister van VenJ en het IFV een ultimum remedium.

Artikel 8

De instelling van het Instituut Fysieke Veiligheid is geregeld in de Wet tot wijziging van de Wet veiligheidsregio’s in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid en in verband met de volledige regionalisering van de brandweer. Die oprichting betekent het einde van het Nederlands bureau brandweerexamens en het Nederlands instituut fysieke veiligheid. Bij de hiervoor genoemde wijzigingswet is de grondslag van het Besluit Nederlands bureau brandweerexamens en van het Besluit Nederlands instituut fysieke veiligheid materieel komen te vervallen. Die situatie is ook beoogd. De artikelen die de grondslag vormden, zijn evenwel (met een andere inhoud) blijven bestaan. Om ieder misverstand over hun status uit te sluiten, worden de genoemde besluiten nu dus expliciet ingetrokken.

Op het moment dat het Besluit Nederlands instituut fysieke veiligheid wordt ingetrokken, komt de Regeling controle Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding (Stcrt. 1996, nr. 71) van rechtswege te vervallen. Die regeling was oorspronkelijk gebaseerd op artikel 10, derde lid, van het Besluit Nederlands instituut voor brandweer en rampenbestrijding, waarvan de citeertitel bij het Aanpassingsbesluit veiligheidsregio’s is gewijzigd in het Besluit Nederlands instituut fysieke veiligheid. Materieel is de inhoud van de vervallen regeling (en de bijlage daarbij) nu opgenomen in artikel 6 van het onderhavige Besluit rijksbijdragen IFV en in de ministeriële regeling op grond van artikel 6, tweede lid.

Artikel 9

De ruimte die het Nifv heeft met betrekking tot het kasbeheer, komt ook toe aan het Instituut Fysieke Veiligheid. Daartoe wordt het IFV in plaats van het Nifv opgenomen in bijlage A bij het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie. De vermelding van het Nbbe komt te vervallen.

Artikel 10

De wijziging onder A vloeit voort uit de opheffing van het Nederlands bureau brandweerexamens en het Nederlands instituut fysieke veiligheid.

Het opschrift van de opsomming die onder B gewijzigd wordt, luidt momenteel «Ministerie van Justitie», maar wordt in het kader van een wijziging van het Besluit BIBOB gewijzigd in: Ministerie van Veiligheid en Justitie. De nu gehanteerde formulering van de wijziging maakt doorvoering ervan mogelijk, onafhankelijk van de formulering van het opschrift op het moment dat de onderhavige wijziging in werking treedt. Dat het IFV op deze plaats wordt opgenomen, en dus niet langer onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vindt zijn verklaring in het Koninklijk Besluit van 14 oktober 2010 (Stcrt. 2010, 16528) waarbij is vastgelegd dat de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van veiligheid is opgedragen aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven