Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 524 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2012, 524 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 11 april 2012, nr. WJZ/394752 (04901), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Wet participatiebudget, de artikelen 2.2.1, eerste lid, en 2.3.4, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 2, tweede lid, onder e, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen en artikel 60, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 mei 2012, nr. W05.12.0116/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 8 oktober 2012, nr. WJZ 433332 (04901), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit participatiebudget wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. In de begripsbepaling van certificaat staatsexamen NT2 I of II vervalt: Nederlands als tweede taal op niveau B1 en B2 van het Raamwerk NT2.
2. Na de begripsbepaling van certificaat staatsexamen NT2 I of II wordt ingevoegd:
contactuur als bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;.
3. De begripsbepaling van cursus basisvaardigheden wordt vervangen door:
opleiding als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel b, e of f, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend op 31 december 2012;.
4. Na de begripsbepaling van inactieve wordt ingevoegd:
overeenkomst als bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;.
B
Artikel 3 vervalt.
C
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «2013» vervangen door: 2013 en 2014.
2. In de aanhef wordt «het jaar 2013» vervangen door: de jaren 2013 en 2014.
3. De formule wordt vervangen door:
4. De onderdelen a, b, i, j, k en l vervallen, onder verlettering van de onderdelen c, d, e, f, g, h, m, n en o tot a tot en met i.
5. In onderdeel i (nieuw) wordt «het jaar 2013» vervangen door: het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld.
D
Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het opschrift wordt «2014 en verder» vervangen door: 2015 en verder.
2. De formule wordt vervangen door: (Ug : Un) x ib.
3. De onderdelen a tot en met n worden vervangen door:
a. Ug het aantal contacturen is dat blijkens een overeenkomst uitkering educatie door een gemeente is ingekocht in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;
b. Un het totale aantal contacturen is dat blijkens de overeenkomsten uitkering educatie door de Nederlandse gemeenten is ingekocht in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering wordt vastgesteld;.
4. Onderdeel o wordt verletterd tot onderdeel c.
E
In artikel 6 wordt «de onderdelen VDg, Cg, BVg en VTg» vervangen door: de onderdelen Cg, BVg en Ug.
F
Artikel 12, vierde lid, vervalt.
G
In het opschrift van bijlage 2 wordt «de artikelen 3 tot en met 5» vervangen door: de artikelen 4 en 5.
Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt gewijzigd als volgt:
A
In artikel 2.5.1 wordt na onderdeel c, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel c door een puntkomma, toegevoegd:
de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.2a.1 van de wet.
B
Artikel 2.5.2 wordt gewijzigd als volgt:
1. De begripsbepaling van EduI wordt vervangen door:
de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekening van de instelling is gemoeid met de overeenkomst of overeenkomsten uitkering educatie van de desbetreffende instelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar, indien van toepassing vermeerderd met de rijksbijdrage voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van de instelling in eerstgenoemd kalenderjaar;.
2. De begripsbepaling van EduL wordt vervangen door:
de hoogte van het bedrag dat blijkens de jaarrekeningen van de instellingen is gemoeid met de overeenkomsten uitkering educatie van de instellingen in het kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar, indien van toepassing vermeerderd met de rijksbijdragen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs van de instellingen in eerstgenoemd kalenderjaar;.
C
Na artikel 2.7.3 wordt ingevoegd:
1. Een contactuur als bedoeld in artikel 2.3.4, derde lid, van de wet omvat een klokuur waarin educatie wordt gegeven aan een groep studenten, onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel als bedoeld in de artikelen 4.2.1 en 4.2.2 van de wet.
2. De groep, bedoeld in het eerste lid, omvat maximaal
a. 12 deelnemers indien het een opleiding betreft als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, voor zover gericht op alfabetisering, of e, van de wet;
b. 16 deelnemers indien het een opleiding betreft als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, voor zover gericht op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs, of d, van de wet;
c. 20 deelnemers indien het een opleiding betreft als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder c, van de wet.
3. In de overeenkomst uitkering educatie, bedoeld in artikel 2.3.4, eerste lid, van de wet kan gemotiveerd worden afgeweken van de in het tweede lid genoemde aantallen deelnemers.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld voor de in het eerste lid bedoelde contacturen.
Het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eind van onderdeel k wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. De punt aan het eind van onderdeel l wordt vervangen door: , en.
3. Na onderdeel l wordt een onderdeel m toegevoegd, luidend:
m. de opleidingen Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de WEB: de referentieniveaus 1F en 2F.
B
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. Aan het eind van onderdeel k wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. De punt aan het eind van onderdeel l wordt vervangen door: , en.
3. Na onderdeel l wordt een onderdeel m toegevoegd, luidend:
m. de opleidingen Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de WEB: de referentieniveaus 1F en 2F.
Artikel 5, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal komt te luiden:
1. Voor deelneming aan een volledig examen van programma I of II is een bedrag verschuldigd van € 180. Voor deelneming aan een examenonderdeel van programma I of II is per onderdeel een bedrag verschuldigd van € 45.
De artikelen 1 en 3 van het Besluit participatiebudget zoals luidend op 31 december 2012 blijven van toepassing op uitkeringen over de jaren 2009 tot en met 2012 en daarop betrekking hebbende geschillen.
Artikel 5, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal zoals luidend voor de inwerkingtreding van artikel IV van dit besluit blijft van toepassing op examens en delen van examens die worden afgenomen voor 1 januari 2013.
1. Dit besluit treedt met uitzondering van artikel II, onderdelen A en B, en artikel IV in werking met ingang van 1 januari 2013.
2. Artikel II, onderdelen A en B, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot een in dat besluit te bepalen tijdstip.
3. Artikel IV treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 11 oktober 2012
Beatrix
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
In deze nota van toelichting worden deelnemers aan de educatie overeenkomstig het spraakgebruik aangeduid als studenten.
In de sector volwasseneneducatie vinden verscheidene ontwikkelingen plaats. De belangrijkste twee betreffen de aansturing van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) en het aanbod van overige educatieopleidingen. De wet van 13 september 2012 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie (Stb. 2012, 450; wet vavo en overige educatie) brengt het vavo onder directe aansturing van de rijksoverheid. Dit betekent dat regionale opleidingencentra (roc’s) de bekostiging voor het verzorgen van vavo niet langer ontvangen van gemeenten maar van de rijksoverheid.
Bij de overige educatieopleidingen legt de wet vavo en overige educatie prioriteit bij het verhogen van de beheersing van de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen onder volwassenen. Daartoe past die wet het aanbod aan (wijziging van artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)). Het nieuwe aanbod van overige educatie omvat opleidingen die zijn gericht op alfabetisering van volwassenen en opleidingen die zijn gericht op beheersing van het ingangsniveau dat nodig is voor het volgen van beroepsonderwijs. Het gaat hierbij om opleidingen Nederlandse taal en rekenen en opleidingen Nederlands als tweede taal (NT2) op verschillende niveaus.
De wet vavo en overige educatie vereist uitwerking op het gebied van de bekostiging en de borging van de kwaliteit van het onderwijs in deze sector. Deze uitwerking is opgenomen in dit besluit, behalve voor wat betreft de bekostiging van het vavo. Artikel VI van voornoemde wet voorziet al in de bekostiging van het vavo in de jaren 2013 en 2014. De bekostiging van het vavo vanaf 2015 wordt in een afzonderlijk besluit geregeld.
Voorliggend besluit bevat naast enige technische aanpassingen voor het vavo diverse inhoudelijke maatregelen op het gebied van de overige educatie.
Het besluit regelt de verdeling van het educatiebudget onder gemeenten voor de inkoop van opleidingen bij roc’s per 2015 en de overgangsbekostiging in 2013 en 2014 (zie paragraaf 1.2).
Verder werkt het besluit het in de wet vavo en overige educatie opgenomen begrip «contactuur» nader uit (zie paragraaf 1.3). Jaarlijks sluiten gemeenten en roc’s overeenkomsten zoals bedoeld in artikel 2.3.4 van de WEB over de inkoop van educatieopleidingen. Daarin leggen zij onder meer vast hoeveel contacturen worden ingekocht voor opleidingen uit het aanbod. Het begrip «contactuur» is behalve voor de verdeling van de educatiemiddelen onder gemeenten tevens van belang als instrument om de transparantie in prijs en kwaliteit van educatieopleidingen te verhogen.
In het besluit zijn ook enkele maatregelen opgenomen ter waarborging van de kwaliteit van de opleidingen Nederlandse taal en rekenen (zie paragraaf 1.4).
Tot slot regelt dit besluit een verhoging van de examengelden voor het staatsexamen NT2. Dit is noodzakelijk om de kwaliteit en de continuïteit van het systeem ook de komende jaren te kunnen garanderen (zie paragraaf 1.5).
Artikel I, onderdeel D, van het onderhavige besluit regelt dat het deel van het participatiebudget dat beschikbaar wordt gesteld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met ingang van het jaar 2015 niet meer wordt verdeeld op basis van de objectieve maatstaven die nog wel gebruikt worden voor de verdeling voor de jaren 2013 en 2014 (te weten volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau en volwassen inwoners met een allochtone achtergrond). Het gehele budget wordt vanaf 2015 verdeeld op basis van het aantal bij een roc ingekochte contacturen. Hierdoor komen de OCW-middelen terecht bij de gemeenten die de educatiemiddelen twee jaar daarvoor ook daadwerkelijk hebben ingezet voor educatie (doordat zij contacturen hebben ingekocht). De consequentie hiervan is, dat gemeenten die in een bepaald jaar geen contacturen inkopen, twee jaar later geen educatiemiddelen zullen ontvangen van OCW.
De gemeenten zijn verplicht om de gegevens over bijvoorbeeld 2013 voor 15 juli 2014 aan Single information Single audit (SiSa) te leveren. Op basis van deze gegevens wordt het budget van OCW voor 2015 verdeeld. Het aantal gerealiseerde contacturen in 2013 telt dus mee in de verdeling van het budget voor 2015.
Het staat gemeenten vrij om andere middelen aan te wenden voor de inkoop van contacturen educatie bij roc’s. Deze «extra» ingekochte uren voor opleidingen volwasseneneducatie bij roc’s kunnen gemeenten ook opgeven in de verantwoording via SiSa. De verdeling van het landelijk beschikbare educatiebudget onder gemeenten 2 jaar later (jaar t+2) gebeurt op basis van het ingekochte aantal contacturen in jaar t. Naar rato ontvangen gemeenten die veel contacturen hebben ingekocht een groter deel van het beschikbare educatiebudget dan gemeenten die minder contacturen hebben ingekocht in jaar t. De educatiebijdrage vanuit de rijksoverheid voor kalenderjaar t+2 besteden gemeenten, eventueel aangevuld met andere gemeentelijke middelen, voor de inkoop van contacturen in dat jaar. De prijs per contactuur spreken gemeenten en roc’s vervolgens onderling af in een overeenkomst.
Het voorgaande betekent, dat een gemeente die geen educatiemiddelen ontvangt van OCW (veroorzaakt door het niet inkopen van contacturen) ervoor kan kiezen om met andere middelen contacturen in te kopen. Dan krijgt deze gemeente twee jaar later weer educatiemiddelen vanuit het budget dat beschikbaar is gesteld door OCW.
De educatiemiddelen voor de jaren 2013 en 2014 worden nog wel verdeeld op basis van onder andere objectieve maatstaven (zie artikel I, onderdeel C, van dit besluit en de toelichting daarop). In de eerste twee jaren na de inwerkingtreding van dit besluit is de verdeelmaatstaf «aantal contacturen dat door een gemeente is ingekocht in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de uitkering is vastgesteld» immers nog niet bekend.
Gemeenten ontvangen een educatiebudget voor de inkoop van opleidingen volwasseneneducatie bij roc’s. Zij kunnen daarbij zelf een keuze maken uit het opleidingenaanbod zoals dat is gedefinieerd in artikel 7.3.1. van de WEB. Deze beperking in de bestedingsvrijheid van het educatiebudget blijft gehandhaafd in de wet- en regelgeving. In het voorliggende besluit wordt op dit punt niets geregeld.
Op grond van artikel 2.3.4 WEB zoals luidend na de inwerkingtreding van de wet vavo en overige educatie kopen gemeenten contacturen in bij roc’s. In artikel II, onderdeel C, van het onderhavige besluit wordt bepaald wat een contactuur is. Eén contactuur is een klokuur onderwijs aan een groep studenten. Er zijn maxima vastgelegd voor het aantal studenten in een groep. Deze maxima verschillen per opleiding en zijn bedoeld als richtlijn. De maxima dragen bij aan de kwaliteitsborging van het verzorgde onderwijs en houden rekening met de verschillen in de behoefte van studenten. Zo is vanuit onderwijskundig oogpunt een kleinere groep gewenst bij de opleidingen gericht op alfabetisering van volwassenen. De maxima zijn in eerste instantie van belang voor de studenten van de educatieopleidingen. Daarnaast bieden ze gemeenten inzicht in prijs en kwaliteit; gemeenten krijgen vooraf helderheid over wat zij (ten minste) mogen verwachten van een roc, ongeacht bij welk roc de opleidingen worden ingekocht.
Er is voor gekozen geen minimumaantal studenten per contactuur in de wet vast te leggen en de mogelijkheid te bieden om gemotiveerd af te wijken van het maximum. Dit om de ruimte waarbinnen gemeenten en roc’s afspraken kunnen maken over een adequate inzet van de educatiemiddelen niet teveel te beperken. In de overeenkomst tussen de gemeente(n) en het roc kan daarom afgesproken worden af te wijken van de maximale groepsgrootte. Doel hiervan is om enige flexibiliteit te geven bij het vullen van de groepen. Als een gemeente bijvoorbeeld 13 studenten heeft voor een opleiding alfabetisering, dan zou er bij een rigide toepassing van de groepsgrootte 1 student moeten afvallen of de groep zou in tweeën gesplitst moeten worden. Het is echter goed mogelijk dat het roc er geen probleem mee heeft om 1 of meer studenten extra in de groep te plaatsen. Voordeel hiervan is dat er geen extra uren ingekocht hoeven te worden door de gemeente en dat ook deze student(en) onderwijs geboden wordt. De gemeente(n) en het roc bepalen welke optie de voorkeur heeft. Van gemeenten en roc’s mag verwacht worden dat zij op een verantwoorde wijze afspraken maken over de inzet van de educatiemiddelen en de opleidingen die daarvoor gegeven worden. Indien afgeweken wordt van het maximum aantal deelnemers, dan moet in de overeenkomst gemotiveerd worden waarom ervan afgeweken is.
Indien een gemeente over een beperkt educatiebudget beschikt, kan samenwerking met andere gemeenten voordeel bieden. Hierdoor kunnen gemeenten en roc’s vraag en aanbod beter op elkaar stemmen. Er wordt immers van gemeenten verwacht dat ze doelmatig inkopen. Elke gemeente verantwoordt het aantal uren dat zij bij het roc hebben ingekocht. Indien bijvoorbeeld twee gemeenten met elk 5 studenten allebei 120 uur willen inkopen voor een alfabetiseringsopleiding, kunnen zij afspreken dat beide gemeenten 60 uur inkopen en dat de 10 studenten in één groep geplaatst worden. Elke gemeente betaalt dan voor 60 contacturen, terwijl alle 10 studenten 120 uur onderwijs kunnen volgen. In hun opgave aan SiSa van de gegevens voor de verdeling van het educatiebudget (zie ook paragraaf 1.2) geven beide gemeenten aan 60 contacturen ingekocht te hebben. Dit aantal wordt gebruikt als maatstaf bij de verdeling van het budget voor jaar t+2.
Voor een contactuur wordt een prijs afgesproken tussen de gemeente en het roc. Om ervoor te zorgen dat het aantal ingekochte contacturen per gemeente vergelijkbaar is en gemeenten weten welke kwaliteit ze van een contactuur mogen verwachten, wordt aan een contactuur bij ministeriële regeling een aantal eisen gesteld. Het is de bedoeling om in de ministeriële regeling in elk geval te regelen welke onderdelen meegenomen moeten worden in de prijs voor een contactuur. Zo zou bijvoorbeeld kunnen worden bepaald dat deze prijs behalve de kosten van onderwijs op zich ook de kosten omvat van bijvoorbeeld intake, plaatsing, voorbereiding, nazorg, examinering, huisvesting, overhead en rapportage aan de gemeente over de voortgang en realisatie van de overeenkomst. Een roc mag geen extra contacturen of aanvullende kosten berekenen voor de onderdelen die zijn opgenomen in de prijs van een contactuur.
De prijs van een contactuur omvat niet de werving van studenten. Die taak ligt in de lijn van de verantwoordelijkheid van gemeenten. Zij stellen immers onder meer op basis van de behoefte aan educatievoorzieningen van hun eigen inwoners het educatie- en participatiebeleid vast. Ook het leveren van aanvullende informatie via uitgebreide rapportages die een gemeente wenst te betrekken bij de ontwikkeling of uitvoering van lokaal beleid houdt daarmee verband. Over zaken die niet zijn inbegrepen bij de prijs van een contactuur moeten aparte aanvullende afspraken gemaakt worden tussen een roc en een gemeente. Omdat deze zaken niet vallen onder het begrip «opleidingen educatie» als bedoeld in artikel 7.3.1 WEB, kunnen zij niet worden betaald uit het educatiebudget. Artikel 14, eerste lid, van de Wet participatiebudget bepaalt namelijk dat het educatiebudget wordt besteed bij roc’s voor opleidingen educatie.
Er wordt geen wettelijke prijs vastgelegd voor de inkoop van een contactuur door gemeenten. Het is de bedoeling om wel een richtprijs te noemen in de toelichting bij de ministeriële regeling waarin de onderdelen zijn opgenomen die moeten worden meegenomen in de prijs voor een contactuur (zie de vierde alinea van deze paragraaf). Een richtprijs vergemakkelijkt de totstandkoming van een overeenkomst uitkering educatie. Gemeenten en roc’s kunnen in onderling overleg afwijken van de richtprijs. De grootste kostenpost voor een uur onderwijs zijn de docentkosten. Er is geen rechtstreeks verband tussen deze kosten en de doelgroep die de docent bedient. Daarom zal in de toelichting bij de ministeriële regeling in beginsel één richtprijs voor een contactuur worden vermeld. Dit zal dan de richtprijs zijn voor alle niveaus van de educatie.
Met het oog op kwaliteitsborging worden bij ministeriële regeling eindtermen vastgesteld voor de educatieopleidingen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de WEB. Artikel 7.3.3, eerste lid, van de WEB biedt hiervoor de basis. De eindtermen worden gebaseerd op de referentieniveaus 1F en 2F. Dat leidt tot eenduidigheid en vergelijkbaarheid in de niveaubeschrijvingen van taal- en rekenvaardigheden en draagt bij aan doorlopende leerlijnen tussen de verschillende onderwijssectoren. Dat is in het belang van studenten, gemeenten, onderwijsinstellingen, werkgevers en andere betrokken partijen.
Tot op heden zijn referentieniveaus van toepassing op het onderwijs in alle sectoren, met uitzondering van de sector volwasseneneducatie. Artikel III van het onderhavige besluit regelt dat er ook referentieniveaus gelden voor de educatieopleidingen Nederlandse taal en rekenen.
In artikel IV van het onderhavige besluit wordt het examengeld voor het staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II (staatsexamen NT2) en onderdelen daarvan verhoogd met 100%. De verhoging van het examengeld is noodzakelijk om de kwaliteit en continuïteit van het staatsexamen NT2 binnen de bestaande financiële kaders van de rijksoverheid te kunnen blijven garanderen. Ook draagt de verhoging bij aan een bewuste keuze van inburgeraars voor het meest passende examen. Hieronder wordt de noodzaak nader toegelicht.
Het staatsexamen NT2 bestaat sinds 1992 en is bedoeld voor anderstalige (jong-) volwassenen die in Nederland een opleiding gaan volgen op mbo- of op hbo/wo-niveau, dan wel op dat niveau gaan functioneren op de arbeidsmarkt. Studenten zijn buitenlandse studenten, arbeidsmigranten, mensen met een Nederlands paspoort die hun positie op de arbeidsmarkt en in de samenleving willen verbeteren. Ook inburgeraars met een opleidingsachtergrond op hoger niveau kunnen deelnemen aan het staatsexamen NT2. Met een diploma staatsexamen NT2 voldoet een inburgeraar aan de eisen van de Wet Inburgering. Een inburgeraar kan het diploma ook gebruiken voor de aanvraag Naturalisatie. Men kan zich voorstellen dat er gemeenten, aanbieders, inburgeraars en naturalisandi zijn die kiezen voor toeleiding naar of deelname aan het staatsexamen NT2. Het examen dient aan te sluiten bij de taalvaardigheid en het taalniveau van studenten, maar ook bij hun opleidingsachtergrond, referentiekader, werkervaring en cognitief functioneringsniveau. Helaas blijkt in de praktijk dat sommige kandidaten onvoldoende voorbereid aan het staatsexamen NT2 deelnemen. De laatste jaren is de deelname aan het staatsexamen NT2 enorm toegenomen en de verwachting is dat deze trend zich bij ongewijzigd beleid zal doorzetten.
Door de enorme groei in het aantal studenten is het systeem van het staatsexamen NT2 de afgelopen jaren zwaar belast. Het toenemend aantal studenten heeft ervoor gezorgd dat de kosten voor het Rijk de afgelopen jaren zijn toegenomen, terwijl het examengeld van het staatsexamen NT2 jarenlang gelijk is gebleven en niet is bijgesteld. In het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal is vastgelegd dat het bedrag van het examengeld jaarlijks kan worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft. De mogelijkheid tot jaarlijkse aanpassing aan de consumentenprijsindex is niet toereikend om de in de loop der jaren toegenomen kosten te compenseren. De staatsexamens NT2 zijn verre van kostendekkend en een substantiële verhoging van het examengeld is noodzakelijk om de kwaliteit en de continuïteit van het staatsexamen NT2 ook de komende jaren te kunnen garanderen. Met het Besluit van 16 november 2005 tot wijziging van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal onder meer in verband met verhoging van het examengeld (Stb. 2005, 582) is een begin gemaakt met de verhoging van het examengeld van het staatsexamen NT2 naar een niveau dat beter aansluit bij de hoogte van het examengeld van vergelijkbare toetsen en examens, zodat een grotere kostendekkendheid wordt bereikt. In de nota van toelichting bij dat besluit is aangekondigd om gefaseerd in vijf jaar na inwerkingtreding van dat besluit een meer kostendekkend examentarief te realiseren. Op termijn zou het tarief € 250 moeten worden. Met de verhoging van het examengeld naar € 180 wordt nu een stap in die richting gezet. Om de baten en lasten meer in balans te brengen, wordt met deze prijsverhoging een groter beroep gedaan op de kandidaten zelf (hoewel een forse investering van het Rijk nodig blijft).
Daarnaast wordt bij het staatsexamen NT2 verondersteld dat de student het doel heeft op het betreffende niveau (programma I taalniveau B1 of programma II taalniveau B2) te gaan functioneren in opleiding of werk en dat de student dus ook over de kwalificaties en ervaringsachtergrond beschikt om in het bedoelde domein of in de bedoelde opleidingen te kunnen functioneren. Onvoldoende voorbereide en niet passende deelname zorgt voor een groot aantal gezakte kandidaten en daarmee ook voor een groot aantal herkansers. Dit legt grote druk op het systeem van het staatsexamen NT2. De prijsverhoging is niet bedoeld om deelname aan het staatsexamen NT2 te ontmoedigen, maar om te stimuleren dat studenten het voor hen meest passende examen kiezen (inburgeringsexamen taalniveau A2, staatsexamen NT2 programma I taalniveau B1 of programma II taalniveau B2) en zich goed voorbereiden alvorens op te gaan voor het examen.
De Dienst uitvoering onderwijs heeft aangegeven dat het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar is. Enkele technische aandachtspunten met betrekking tot de uitvoering zijn overgenomen.
De wijziging van de verdeelsleutel voor de educatiemiddelen van de minister OCW in artikel I van dit besluit heeft geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting. Het beschikbare budget verandert namelijk niet. Hetzelfde geldt voor de technische wijzigingen en de invulling van het begrip «contacturen» in artikel II van dit besluit. Contacturen worden op grond van artikel 2.3.4 WEB (nieuw) gebruikt bij de totstandkoming van een overeenkomst educatie. Ook de invulling van de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen (artikel III) en de verhoging van de examengelden van het staatsexamen NT2 (artikel IV) hebben geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting.
De bekostiging in 2013 en 2014 wordt gebaseerd op objectieve maatstaven en maatstaven die betrekking hebben op de overige educatie. De gegevens over de subjectieve maatstaven (te weten het aantal ingekochte basisvaardigheden en het aantal door volwassen inwoners behaalde NT2-certificaten) hebben gemeenten reeds na afloop van 2011 verstrekt aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als onderdeel van de jaarlijkse verantwoording van de besteding van specifieke uitkeringen via Sisa. Elke gemeente levert 1x per kalenderjaar via Sisa 4 gegevens aan. De huidige administratieve last als gevolg van deze verplichting voor een gemeente kan volgens de hiervoor geldende richtlijnen als volgt worden gekwantificeerd: 4 x 5 minuten voor het nu geldende uurtarief van € 99 is € 33. De objectieve maatstaven betreffen gegevens over de volwassen inwoners van gemeenten met een laag opleidingsniveau of een allochtone achtergrond. Deze hoeven niet te worden aangeleverd door gemeenten. De bekostiging in 2013 en 2014 brengt dus geen wijzigingen in de administratieve lasten met zich mee voor gemeenten.
De systematiek voor de verdeling van het educatiebudget onder gemeenten zal worden vereenvoudigd. Op dit moment moeten gemeenten de gegevens voor 4 verdeelmaatstaven registeren en hierover jaarlijks rapporteren via SiSa. Op grond van dit besluit vervalt vanaf 2013 de verplichting om hierover te rapporteren. Voor de verdeling van het educatiebudget hoeven gemeenten vanaf dat moment slechts in de verantwoording via SiSa het aantal ingekochte contacturen (zoals die reeds zijn vastgelegd in de overeenkomst tussen roc en gemeente) te vermelden. De administratieve lasten voor gemeenten zullen dan maximaal een kwart van de huidige lasten bedragen. De administratieve last voor een gemeente, gekwantificeerd volgens de hiervoor geldende richtlijnen, bedraagt dan nog € 8,25 (1 x 5 minuten voor het nu geldende uurtarief van € 99).
De wijziging van de verdeelsleutel van het OCW-deel binnen het participatiebudget leidt niet tot een verandering in de administratieve lasten voor roc’s.
Gemeenten bepalen zelf de inzet van de educatiebijdrage binnen het participatiebudget. Daarbij mag van gemeenten worden verwacht dat zij de beschikbare middelen zullen inzetten voor de groepen die kwetsbaar zijn en scholing van de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen het hardste nodig hebben. Het gaat dan om groepen die niet via eigen middelen of andere middelen van de gemeente of een werkgever een scholingsaanbod kunnen krijgen.
Het gebruik van het begrip «contacturen» bij het afsluiten van de overeenkomst uitkering educatie heeft geen gevolgen voor de eigen beleidsruimte en de besluitvorming over de inzet van de educatiemiddelen van een gemeente.
Het is bedoeld om:
• de totstandkoming van de overeenkomst voor gemeenten en roc’s te vereenvoudigen en de bijbehorende lasten te verlagen,
• gemeenten vooraf helderheid te verschaffen over de voorwaarden die gelden bij de inkoop van contacturen voor een educatievoorziening, ongeacht bij welke roc dat gebeurt en
• hieraan ook direct afspraken te koppelen over de groepsgrootte als belangrijk aspect van kwaliteit en als bepalende factor in de kosten van het verzorgen van onderwijs.
Het laatste punt is niet alleen in het belang van gemeenten en roc’s, maar ook van potentiële studenten.
Het gebruik van het begrip «contacturen» bij de totstandkoming van de overeenkomst uitkering educatie leidt ook niet tot een verandering in de administratieve lasten voor gemeenten en roc’s. De verwachting is wel dat het zal leiden tot vereenvoudiging van de totstandkoming van de overeenkomst en tot transparantie over prijs en kwaliteit. Ook is het aantal ingekochte contacturen een eenduidig en eenvoudig te hanteren begrip bij de verdeling van de educatiemiddelen onder gemeenten.
Invoering van referentieniveaus in de educatieopleidingen heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.
Ook de verhoging van het examengeld leidt niet tot een verandering in administratieve lasten.
Met de MBO Raad is overleg gevoerd over de uitwerking van maatregelen in dit besluit. De Raad heeft geen opmerkingen over de tekst van het besluit.
Conform de Code Interbestuurlijke verhoudingen heeft de VNG een advies uitgebracht. In haar advies betrekt de VNG ook de eerder genomen kabinetsbesluiten, ontwikkelingen op aanpalende beleidsterreinen en de voorgenomen wetswijziging inzake vavo en overige educatie. Per brief ontvangt de VNG een integrale reactie op het advies. Hieronder wordt nader ingegaan op de punten uit het advies die betrekking hebben op het besluit.
De beleidsvrijheid van gemeenten is een belangrijk punt van aandacht in het advies van de VNG. De rijksoverheid onderkent het belang van die ruimte bij het uitvoeren van wettelijke taken door gemeenten. Om die reden is bij de systematiek voor de verdeling van de educatiemiddelen gekozen voor een sterke vereenvoudiging en voor het hanteren van het begrip «contacturen». De verdeling is niet afhankelijk van de keuze voor bepaalde educatieopleidingen maar alleen van de omvang (het aantal gerealiseerde contacturen) van de ingekochte educatievoorzieningen. Gemeenten behouden zelf de vrijheid om een keuze te maken uit het aanbod van educatieopleidingen gericht op beheersing van de Nederlandse taal en rekenen dat past binnen het eigen participatiebeleid. Ook blijft het mogelijk om met roc’s in een overeenkomst nadere afspraken te maken om opleidingen te verzorgen in een betekenisvolle vorm die aansluit bij de deelnemers.
Het staatsexamen NT2 wordt uitgevoerd door het College voor Examens en bekostigd door de rijksoverheid. Daarnaast betalen examenkandidaten een eigen bijdrage in de vorm van examengeld. De financiële gevolgen van de toegenomen deelname aan het staatsexamen zijn voor rekening gekomen van de rijksoverheid. Compensatie van de gemeentelijke overheden voor de toename in het aantal deelnemers aan educatieopleidingen NT2, waarop de VNG wijst, is niet aan de orde. Deelname aan het staatsexamen NT2 staat immers los van deelname aan educatieopleidingen NT2 ter voorbereiding op een staatsexamen NT2. Elke gemeente bepaalt zelf het participatiebeleid, waaronder de inkoop van educatieopleidingen, afhankelijk van de behoefte van de eigen inwoners. Een gemeente bepaalt de prioritaire doelgroepen en welke educatieopleidingen worden ingekocht met gemeentelijke (educatie-)middelen. Volwassen inwoners van een gemeente die buiten de doelgroepen van de gemeente vallen, bereiden zich op eigen kosten voor op deelname aan een staatsexamen NT2. Hierbij kan gedacht worden aan inburgeraars of buitenlandse studenten die in Nederland een opleiding in mbo, hbo of wo komen volgen.
Het kabinet zet in op verhoging van prestaties van de (publieke) onderwijssectoren. Dat geldt ook voor de sector volwasseneneducatie. De focus wordt gericht op de basisvaardigheden taal en rekenen. Net als in alle andere onderwijssectoren worden de referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen nu ook van toepassing op educatieopleidingen. Bovendien zullen voor de opleidingen eindtermen worden vastgesteld. Dat was tot op heden niet het geval. Ook is het de bedoeling om in aanvulling hierop bij ministeriële regeling nadere voorschriften voor de in artikel 3.1.1 van het UWEB bedoelde contacturen vast te stellen. Deze maatregelen in combinatie met de bepalingen inzake groepsgrootte zijn gericht op kwaliteitborging van educatieopleidingen.
Dat is in de eerste plaats van belang voor deelnemers zelf en in de tweede plaats voor gemeenten. Zij zijn immers verantwoordelijk voor (inkoop van) de educatievoorzieningen voor hun volwassen inwoners. Ongeacht de onderwijsinstelling waarbij de educatie wordt ingekocht, hebben de gemeenten voortaan duidelijkheid over kwaliteitsaspecten van de ingekochte educatievoorzieningen. De VNG ondersteunt deze ontwikkelingen in haar advies. Met het oog op verdere verhoging van kwaliteit en transparantie wordt geadviseerd om de gehanteerde prijzen per contactuur, het aantal ingekochte uren en de resultaten te monitoren. Dit advies wordt overgenomen.
De VNG vraagt hoe gemeenten geacht worden het werven van deelnemers te bekostigen vanuit het educatiebudget. In verband hiermee is in paragraaf 1.3, vijfde alinea, van deze nota van toelichting aangegeven dat werving en andere zaken die niet vallen onder het begrip «opleidingen educatie» als bedoeld in artikel 7.3.1 WEB niet kunnen worden betaald uit het educatiebudget.
De VNG heeft in haar advies gevraagd om meer duidelijkheid over de consequenties van de inkoop van educatievoorzieningen met niet-geoormerkte educatiegelden voor de verdeling van het educatiebudget 2 jaar later. Naar aanleiding hiervan is paragraaf 1.2 van deze nota van toelichting aangepast (zie de derde alinea van die paragraaf).
De VNG wijst in haar advies op de verschillen tussen gemeenten in de inzet van educatiemiddelen. Als gevolg van de verschillen in de huidige inzet voor vavo en overige educatieopleidingen spreekt de VNG haar zorg uit over de herverdeeleffecten. Het voorstel van de VNG voor een clausule ten aanzien van schommelingen in het budgetaandeel voor gemeenten is niet uitvoerbaar omdat het deel van het huidige educatiebudget dat ingezet wordt voor vavo niet meer wordt verdeeld onder gemeenten maar onder roc’s.
Met het oog op de verschillen regelt artikel I van dit besluit een overgangsbekostiging voor de kalenderjaren 2013 en 2014. Om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de huidige situatie en herverdeeleffecten te beperken wordt in deze overgangsperiode bij de verdeling van het landelijk beschikbare educatiebudget uitgegaan van verdeelcriteria uit het artikel 4 van het Besluit participatiebudget. De verdeelmaatstaven inzake vavo tellen niet mee omdat vanaf 2013 de roc’s hiervoor vanuit de rijksoverheid bekostiging ontvangen. Overigens wordt bij de overgangsbekostiging voor vavo in 2013 en 2014 ook rekening gehouden met de regionale verschillen met betrekking tot de inzet van educatiemiddelen zodat de continuiteit van bestaande vavo-voorzieningen niet in het geding komt als gevolg van de overgangsbekostiging. De wet vavo en overige educatie, zoals bedoeld in paragraaf 1.1, regelt de overgangsbekostiging voor vavo. De overgangsbekostiging voor vavo die roc’s ontvangen en de overgangsbekostiging voor overige educatie die gemeenten ontvangen, zorgen gezamenlijk voor een beperking van herverdeeleffecten.
Artikel I, onderdeel F van dit besluit regelt een verbreding van de reserveringsregeling voor gemeenten. De regeling gold al voor de andere onderdelen van het participatiebudget. Er is dus sprake van harmonisatie van regelgeving. Bovendien geeft de reserveringsregeling gemeenten iets meer mogelijkheden om de (toch al beperkte) middelen in te zetten op het moment waarop ze nodig zijn. De VNG heeft verheugd gereageerd op deze wijziging waarbij de regeling voor alle onderdelen van het participatiebudget zal gaan gelden.
Naar aanleiding van een opmerking van de VNG over de bestedingsverplichting met betrekking tot de educatiegelden is paragraaf 1.2, laatste alinea, in deze nota van toelichting opgenomen.
Er heeft internetconsultatie opengestaan van 7 februari tot en met 4 maart 2012. Gedurende die periode zijn 2 reacties van managers bij roc’s en 2 (gelijkluidende) reacties van bestuurders van gemeenten binnengekomen. Hierna zijn alleen de opmerkingen vermeld die betrekking hebben op zaken die in het besluit worden geregeld. Er is positief gereageerd op de flexibiliteit in de groepsgrootte en het in lijn brengen van de niveaus van opleidingen Nederlandse taal en rekenen in de educatie met de desbetreffende niveaus in het mbo. Daar staat tegenover dat kanttekeningen worden geplaatst bij de verhoging van het examengeld van het staatsexamen NT2. Deze verhoging is gehandhaafd om de redenen, genoemd in paragraaf 1.5.
De begripsbepaling van certificaat staatsexamen is aangepast aan de technische wijziging van artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de WEB in de wet vavo en overige educatie (vervallen van de verwijzing naar niveaus B1 en B2 van het Raamwerk NT2).
De begripsbepaling van cursus basisvaardigheden is aangepast omdat het begrip alleen voorkomt in het nieuwe artikel 4 (verdeelsleutel OCW 2013 en 2014) en daar betrekking heeft op de basisvaardigheden in 2011 en 2012. Dat betekent dat in de begripsbepaling moet worden verwezen naar (onderdelen van) artikel 7.3.1, eerste lid, van de WEB zoals luidend vóór de wijziging van dat artikellid op grond van de wet vavo en overige educatie.
Toegevoegd zijn begripsbepalingen voor contactuur en overeenkomst uitkering educatie. Dit is nodig omdat deze begrippen voorkomen in het nieuwe artikel 5 van het Besluit participatiebudget. In beide begripsbepalingen wordt verwezen naar artikel 2.3.4 WEB (nieuw). Het begrip contactuur is uitgewerkt in artikel 3.1.1 van het Uitvoeringsbesluit WEB (zie artikel II, onderdeel C, en de toelichting daarop). Wat een overeenkomst uitkering educatie is, blijkt uit het tweede lid van artikel 2.3.4 WEB (nieuw).
Artikel 3 is geschrapt omdat het betrekking heeft op een periode die bij de inwerkingtreding van het besluit is afgelopen. Op grond van artikel V blijft artikel 3 (evenals artikel 1) zoals luidend op 31 december 2012 van toepassing op uitkeringen over de desbetreffende periode en geschillen met betrekking tot die uitkeringen.
De verdeelsleutel van het OCW-deel van het participatiebudget voor 2013 is van toepassing verklaard op 2013 en 2014. De verdeelcriteria zijn beperkt tot volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau, volwassen inwoners met een allochtone achtergrond, ingekochte trajecten basisvaardigheden en behaalde NT2-certificaten. De criteria volwassen inwoners, ingekochte trajecten vavo en behaalde vavo-diploma’s zijn vervallen.
De verdeelsleutel van het OCW-deel van het participatiebudget voor 2014 en verder is van toepassing verklaard op 2015 en verder. De objectieve verdeelmaatstaven (volwassen inwoners, volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau en volwassen inwoners met een allochtone achtergrond) en de maatstaven voor vavo (ingekochte trajecten vavo en door volwassen studenten behaalde vavo-diploma’s) zijn vervallen. De verdeelmaatstaven voor de overige educatie (ingekochte trajecten basisvaardigheden en behaalde NT2-certificaten) zijn vervangen door het criterium «aantal blijkens een overeenkomst uitkering educatie ingekochte contacturen». De verplichting om het aantal ingekochte contacturen te vermelden in de overeenkomst uitkering educatie is opgenomen in artikel 2.3.4, tweede lid, onder b, WEB (nieuw).
De verwijzing naar de onderdelen VDg (door volwassen studenten behaalde vavo-diploma’s) en VTg (ingekochte trajecten vavo) is geschrapt omdat deze onderdelen ook zijn geschrapt. Toegevoegd is een verwijzing naar het nieuwe onderdeel Ug (ingekochte contacturen).
De uitzondering op de in het eerste lid van artikel 12 opgenomen reserveringsregeling is vervallen. Hierdoor kan voortaan ook van het OCW-deel van het participatiebudget maximaal 25% worden gereserveerd voor het volgende kalenderjaar. De verplichting tot besteding voor opleidingen educatie bij een roc (artikel 14, eerste lid, Wet participatiebudget) blijft van kracht.
Dit is een technische wijziging (aanpassing van een verwijzing).
Op grond van artikel 2.5.2 van het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) ontvangt het bevoegd gezag van een roc een toevoeging aan de rijksbijdrage beroepsonderwijs in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid. Deze toevoeging is mede gebaseerd op het bedrag dat is gemoeid met de overeenkomst(en) uitkering educatie van het roc. In de wet vavo en overige educatie wordt het vavo uit het participatiebudget en de overeenkomsten educatie gehaald en worden rijksbijdragen vavo voor roc’s in het leven geroepen. De onderhavige wijzigingen van de artikelen 2.5.1 en 2.5.2 UWEB brengen de rijksbijdrage vavo onder het bedrag waarop voornoemde toevoeging is gebaseerd. Hierdoor wordt voorkomen dat roc’s geen tegemoetkoming meer krijgen voor werkoosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid van vavo-personeel.
In dit nieuwe, op artikel 2.3.4, derde lid, van de WEB gebaseerde, artikel wordt aangegeven waaraan een contactuur moet voldoen.
Het eerste lid bepaalt dat een contactuur een klokuur educatie aan een groep studenten omvat. Deze educatie moet worden gegeven onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel als bedoeld in de artikelen 4.2.1 WEB (docenten) en 4.2.2 WEB (onderwijsondersteunende werkzaamheden). Dit is in lijn met de omschrijving van de zogenaamde «begeleide onderwijsuren» in het beroepsonderwijs (zie artikel 7.2.7, zesde lid, WEB zoals opgenomen in het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs (Kamerstukken II 2011/12, 33 187). De educatie moet worden verzorgd door personeelsleden die op grond van de wet mogen worden belast met onderwijs- en onderwijsondersteunende taken, onder verantwoordelijkheid en met betrokkenheid van een bevoegd docent.
Het tweede lid stelt een maximum aan de groepsgrootte. Dit maximum is verschillend voor de diverse soorten opleidingen educatie. Voor lagere opleidingsniveaus is de maximale groepsgrootte ook lager.
Het derde lid biedt de mogelijkheid om in de overeenkomst uitkering educatie gemotiveerd af te wijken van de maximale groepsgrootte. Dit betekent dat in de overeenkomst een hogere groepsgrootte kan worden opgenomen dan het in het besluit genoemde maximum. Ook kan in de overeenkomst uitkering educatie worden bepaald dat de gemeente en de instelling na het sluiten van de overeenkomst in onderling overleg kunnen afwijken van de maximale groepsgrootte. Bij toepassing van het derde lid moet in de overeenkomst uitkering educatie worden gemotiveerd waarom is gekozen voor (de mogelijkheid van) afwijking.
Op grond van het vierde lid kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld voor contacturen. Hierbij valt te denken aan kostenposten die in de prijs voor een contactuur zijn opgenomen (zie de vierde alinea van par. 1.3 van de nota van toelichting).
De onderdelen A en B regelen dat de referentienvieaus 1F en 2F voor de Nederlandse taal en 1F en 2F voor rekenen van toepassing worden op de opleidingen Nederlandse taal en rekenen, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b, van de WEB (nieuw). Referentieniveau 1F is tevens het fundamentele niveau voor taal en rekenen in het basisonderwijs en het speciaal onderwijs. Referentieniveau 2F is tevens het fundamentele niveau voor taal en rekenen bij de beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, onderdelen a, b en c, van de WEB.
In dit artikel worden de examengelden voor het staatsexamen Nederlands als tweede taal en delen daarvan verhoogd met 100%. Zie voor enige achtergrondinformatie paragraaf 1.5 van deze nota van toelichting. De datum van afname van het examen is bepalend voor de hoogte van het examengeld (zie artikel VI). Voor examens en delen daarvan die in 2012 worden afgenomen geldt het oude, lagere examengeld en voor examens en delen daarvan die in 2013 worden afgenomen geldt het nieuwe, hogere examengeld. Een student die zich eind 2012 inschrijft voor (een deel van) een staatsexamen NT2 dat in 2013 wordt afgenomen, is het hogere examengeld verschuldigd. In dit verband zij erop gewezen dat de inschrijving voor (onderdelen van) het staatsexamen NT2 ongeveer 6 weken voor de datum van afname wordt opengesteld.
Deze bepaling is nodig om te voorkomen dat de wijzigingen van de artikelen 1 en 3 van toepassing worden op uitkeringen (en daarop betrekking hebbende geschillen) over de jaren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Op grond van dit artikel bedraagt het examengeld voor staatsexamens NT2 of delen daarvan die voor 1 januari 2013 worden afgenomen € 90 onderscheidenlijk € 22,50.
Het grootste deel van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.
Enige technische wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit WEB (artikel II, onderdelen A en B) treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Deze wijzigingen moeten namelijk op grond van artikel 2.2.1, zesde lid, WEB worden nagehangen bij de beide Kamers der Staten-Generaal alvorens in werking te kunnen treden. In het koninklijk besluit zal worden bepaald dat artikel II, onderdelen A en B, in werking treedt met ingang van 1 januari 2013. Zonodig zal in het koninklijk besluit worden voorzien in terugwerkende kracht tot en met die datum. Het is namelijk van belang dat de desbetreffende wijzigingen gelden zodra het vavo niet meer uit het educatiebudget wordt bekostigd.
Artikel IV treedt in werking op de dag na de datum waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst en is voor het eerst van toepassing op staatsexamens NT2 die na 31 december 2012 worden afgenomen (zie artikel VI).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-524.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.