Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 494 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2012, 494 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 augustus 2012, nr. IVV/FB/2012/12338, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Gelet op artikel 28, eerste en tweede lid, 38, vijfde lid, 38a, derde lid, 42, eerste en tweede lid, 104, zesde lid, 108, derde lid, 117b, zesde lid, en artikel 122f van de Wet financiering sociale verzekeringen, artikel 84, achtste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 30a, negende lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 28 september 2012, no. W12.12.0341/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 oktober 2012, nr. IVV/FB/2012/15323, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit Wfsv wordt met ingang van 1 januari 2013 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
de uitkeringen die op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel c, van de Wfsv ten laste komen van een sectorfonds, de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen, de op grond van enige wet over die uitkeringen, door het UWV verschuldigde premies en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, met uitzondering van de uitkeringen, toegekend aan personen, die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken laatstelijk in dienstbetrekking stonden van een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover de eigenrisicodrager voor de betaling van die uitkering op grond van artikel 63b, eerste lid, van de Ziektewet niet het risico draagt;
2. Aan onderdeel d wordt een onderdeel toegevoegd:
4° de uitkeringen op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel c, van de Wfsv, die worden toegekend aan personen die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken laatstelijk in dienstbetrekking stonden van een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover de eigenrisicodrager voor de betaling van die uitkering op grond van artikel 63b, eerste lid, van de Ziektewet niet het risico draagt;
3. Aan het artikel wordt, onder vervanging van de punt na onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
de uitkeringen, die op grond van artikel 104, eerste lid, onderdeel d, van de Wfsv ten laste komen van een sectorfonds, de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen, de op grond van enige wet over die uitkeringen door het UWV verschuldigde premies en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet.
B
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het UWV stelt voor de dekking van de ziekengeldlasten en de WGA-lasten vangnetters opslagpercentages vast, waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd.
2. Het achtste lid komt te luiden:
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het eerste lid en de vaststelling van de opslagpercentages op grond van het tweede lid.
3. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Bij de vaststelling van het sectorpremiepercentage voor het kalenderjaar 2013 wordt, onverminderd het eerste en tweede lid, rekening gehouden met de lasten van de uitkeringen, bedoeld in artikel 2.1, onderdeel d, ten vierde, terwijl het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, onderdeel a, van de Wfsv is ingegaan op of na 1 januari 2012.
C
Na artikel 2.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de vaststelling van het sectorpremiepercentage op grond van artikel 2.2, eerste lid, voor het sectorfonds waarin werkgevers op grond van artikel 95 van de Wfsv zijn ingedeeld, die zich in het kader van de uitoefening van hun bedrijf of beroep bezighouden met het ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder leiding en toezicht van de derde, waarbij die werknemers werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarin tevens een beding als bedoeld in artikel 691, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen, worden de werkloosheidslasten verminderd met de bijdrage, bedoeld in artikel 103, tweede lid, van de Wfsv.
2. Voor de toepassing van dit artikel kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.
D
Aan artikel 2.9, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Bij de bepaling van het gemiddelde premieplichtig loon blijft buiten aanmerking:
1° loon uit vroegere dienstbetrekking indien de werkgever als inhoudingsplichtige in meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt;
2° loon ter zake waarvan de werkgever uitsluitend ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de Loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964.
E
In hoofdstuk 2 wordt na paragraaf 3 een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
Het UWV kan na 1 januari 2013 voor de verplichtingen van een werkgever, die voortvloeien uit het dragen van het risico voor het betalen ziekengeld, toegekend aan personen als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, voor 1 januari 2013, die door die werkgever niet worden nagekomen, een beroep doen op een bank of een verzekeraar, die zich voor 1 januari 2013, jegens het UWV heeft verplicht die verplichtingen na te komen als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wfsv, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de datum waarop artikel II, onderdeel E, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters in werking is getreden.
Het Besluit Wfsv wordt met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2.1 komt te luiden:
In deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het percentage van het loon dat op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wfsv wordt vastgesteld ter bepaling van het deel van de premie dat ten gunste komt van een sectorfonds;
het totaalbedrag van het loon, bedoeld in artikel 26 van de Wfsv, waarover het UWV in een kalenderjaar ten gunste van een sectorfonds de in dat artikel bedoelde premies ontvangt, met uitzondering van de uitkeringen, de toeslag en het loon waarop artikel 28, tweede lid, van de Wfsv van toepassing is;
hetgeen op grond van artikel 104, eerste lid, van de Wfsv ten laste van een sectorfonds komt, met uitzondering van hetgeen meer bedraagt dan het op grond van artikel 105, eerste lid, van de Wfsv vastgestelde maximum;
het percentage van de verzekerde loonsom waarin de werkloosheidslasten tot uitdrukking komen, dat op grond van artikel 105, eerste lid, van de Wfsv wordt vastgesteld als maximum;
het verschil tussen het feitelijke vermogen van een sectorfonds en de op grond van artikel 120, achtste lid, van de Wfsv aan te houden reserve;
de lasten van ziekengeld als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, toegekend voor 1 januari 2012, of de lasten van uitkeringen op grond van de Ziektewet als bedoeld in artikel 117b, derde lid, onderdeel g, van de Wfsv, toegekend vanaf 1 januari 2012 en de uitvoeringskosten en andere kosten in verband met deze uitkeringen;
WGA-uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv die vóór 1 januari 2012 zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b en c, van de Ziektewet, en de uitvoeringskosten en andere kosten in verband met deze uitkeringen;
door het UWV te betalen WGA-uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, derde lid, onderdeel h, van de Wfsv, aan werknemers, die op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in een dienstbetrekking stonden van een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv waarbij die dag is gelegen vóór de dag van ingang van het eigenrisicodragen en de uitvoeringskosten en andere kosten in verband met deze uitkeringen.
B
Na artikel 2.1 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:
De overige ziekengeldlasten en WGA-lasten komen ten laste van een sectorfonds, met dien verstande dat de overige ziekengeldlasten en WGA-lasten die betrekking hebben op uitkeringen als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f en g, toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 24 van de Wfsv, ten laste komen van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.
1. De WGA-staartlasten komen ten laste van een sectorfonds met dien verstande dat de WGA-staartlasten die betrekking hebben op WGA-uitkeringen die worden toegekend aan de personen, bedoeld in artikel 24 van de Wfsv, ten laste komen van het Uitvoeringsfonds voor de overheid.
2. De eigenrisicodrager draagt het risico van de betaling van de WGA- uitkeringen aan werknemers, bedoeld in artikel 2.1, onderdeel h, en de overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA , op grond van artikel 84, eerste lid, van die wet niet, indien deze eigenrisicodrager een kleine werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b, is of gedeeltelijk indien hij een middelgrote werkgever als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdeel c, is, voor zover deze WGA-uitkeringen niet zijn toegekend of de wachttijd niet is ingegaan vóór de dag van ingang van een eerdere periode van eigenrisicodragen.
3. Indien de eigenrisicodrager een middelgrote werkgever is, wordt voor de toepassing van dit artikel het deel van de WGA- staartlasten in aanmerking genomen, dat bestaat uit deze lasten maal
waarbij:
– loonsomwgr staat voor: de verzekerde loonsom van de middelgrote werkgever twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;
– loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen;
– loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer, bedoeld in artikel 2.5, tweede lid, twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen.
4. De vermenigvuldigingsfactor, bedoeld in het derde lid, wordt naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
C
Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het UWV stelt voor de dekking van de overige ziekengeld- en WGA-lasten, bedoeld in artikel 2.1a, en de WGA-staartlasten, bedoeld in artikel 2.1b, een opslagpercentage vast, waarmee het sectorpremiepercentage met betrekking tot dat sectorfonds wordt verhoogd.
2. Het tiende lid vervalt.
D
Paragraaf 2 van hoofdstuk 2 komt te luiden:
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
het loon, bedoeld in artikel 35 van de Wfsv, waarover in een kalenderjaar de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, wordt geheven;
een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar en dat gelijk is aan of minder bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
een werkgever te wiens laste, in het tweede kalenderjaar dat aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld vooraf is gegaan, een premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer in dat kalenderjaar;
de gedifferentieerde premie die een werkgever ten minste verschuldigd is;
de gedifferentieerde premie die een werkgever ten hoogste verschuldigd is;
de lasten van uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover deze uitkeringen uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt en ten laste komen van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen;
de lasten van WGA-uitkeringen als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv die zijn toegekend aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, die ten laste komt van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen;
lasten van ziekengeld als bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor zover deze uitkeringen ten laste komen van de Werkhervattingskas en de kosten, bedoeld in artikel 117b, vijfde lid, onderdelen c, van de Wfsv in verband met deze uitkeringen.
2. Het UWV stelt het gemiddelde premieplichtige loon, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b, c en d, per werknemer vast.
3. Bij de vaststelling van premieplichtige loon als bedoeld in het eerste lid worden de via de werkgever betaalde WGA-uitkeringen en uitkeringen op grond van de Ziektewet, die op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komen buiten aanmerking gelaten.
4. Voor de vaststelling van sectorale premiecomponenten behoort de werkgever tot de sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv, in het voor die berekening relevante kalenderjaar, waarbij de werkgever is aangesloten op 1 januari van dat kalenderjaar.
1. De gedifferentieerde premie die een werkgever verschuldigd is, is de som van drie afzonderlijk bekend te maken gedifferentieerde premiecomponenten, die worden berekend voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten.
2. Bij de vaststelling van de premie wordt een onderscheid gemaakt naar kleine, middelgrote en grote werkgevers.
3. De gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers is de som van de sectorale premiecomponenten op basis van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten van uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die in dienstbetrekking stonden met werkgevers die behoren tot een sector als bedoeld in artikel 95 van de Wfsv.
4. De gedifferentieerde premie voor grote werkgevers is de som van de individuele premiecomponenten, die voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten afzonderlijk worden berekend, op basis van een per soort last vast te stellen rekenpercentage vermeerderd of verminderd met een opslag of korting op grond van een individueel werkgeversrisicopercentage, waarop een correctie wordt toegepast.
5. Bij de berekening van de gedifferentieerde premie voor de middelgrote werkgever wordt een gewogen gemiddelde toegepast van de sectorale en individuele premies volgens de formule:
waarbij:
– loonsomwgr staat voor: het totaal van het premieplichtige loon van de middelgrote werkgever in het jaar twee kalenderjaren voorafgaand aan het jaar waar de premie betrekking op heeft;
– loonsomlaag staat voor: 10 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
– loonsomhoog staat voor: 100 maal het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer;
– sectoraal %: de desbetreffende sectorale premie van de sector waartoe de werkgever behoort;
– individueel %: de desbetreffende individuele premie van de werkgever als bedoeld in het vierde lid.
6. Voor de op grond van het vierde lid berekende gedifferentieerde premie geldt per premiecomponent een minimumpremie, die een vierde van het gemiddelde percentage behorend bij de desbetreffende lasten bedraagt en een maximumpremie die vier maal dat gemiddelde percentage bedraagt.
7. Alle percentages in de sommen die leiden tot de vaststelling van de gedifferentieerde premie worden naar beneden afgerond op twee cijfers achter de komma.
8. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald, dat de maximumpremie voor werkgevers in bepaalde sectoren kan worden verhoogd indien de omvang van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen of de ZW-lasten daartoe aanleiding geeft.
1. Indien een werkgever eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv wordt de premiecomponent berekend op basis van de ZW-lasten op nul vastgesteld.
2. Indien een werkgever eigenrisicodrager is als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, wordt de premiecomponent berekend op basis van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen op nul vastgesteld.
1. Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dat naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de WGA-uitkeringen en overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv voor zover deze uitkeringen uit een dienstbetrekking met een werkgever worden verstrekt, waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Wfsv.
2. Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, dat naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas, verminderd met hetgeen op grond van artikel 76, en 99 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 117a, onderdeel c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv, waarbij van de WGA-uitkeringen alleen in aanmerking worden genomen de WGA-uitkeringen en overlijdensuitkeringen, bedoeld in artikel 117b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv die zijn toegekend in verband met een dienstbetrekking met werknemers die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet.
3. Het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel b, van de Wfsv, voor de berekening van de premiecomponent ZW- lasten wordt vastgesteld door het totaalbedrag van de ZW-lasten in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, naar verwachting op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste komt van de Werkhervattingskas verminderd met hetgeen op grond van artikel 117a, onderdeel c, van de Wfsv in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld naar verwachting ten gunste komt van de Werkhervattingkas, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totaalbedrag van het over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld verwachte premieplichtige loon en de naar verwachting in dat jaar te betalen uitkeringen, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van de Wfsv. Onder uitkeringen als bedoeld in de eerste zin worden niet verstaan de uitkeringen en de overlijdensuitkeringen op grond van de Ziektewet waarvan het risico van de betaling wordt gedragen door een werkgever als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv.
1. De rekenpercentages, bedoeld in artikel 38, tweede lid, onderdeel a, van de Wfsv, voor de verschillende lasten zijn gelijk aan de gemiddelde percentages, bedoeld in artikel 2.8, eerste, tweede en derde lid, vermeerderd of verminderd met:
a. een percentage ter compensatie van het naar verwachting over het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld optredende verschil tussen enerzijds de premie-inkomsten die worden verkregen indien de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 38 van de Wfsv, wordt gebaseerd op de desbetreffende gemiddelde percentages, bedoeld in artikel 2.8, eerste, tweede onderscheidenlijk derde lid, en anderzijds het totaalbedrag van de verschillende lasten dat naar verwachting in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld op grond van artikel 117b van de Wfsv ten laste van de Werkhervattingskas komt, verminderd met de gelden die op grond van artikel 117a, onderdelen b en c, van de Wfsv naar verwachting ten gunste van de Werkhervattingskas komen;
b. een percentage, voor zover dit nodig of mogelijk is, rekening houdend met de verplichting, bedoeld in artikel 113a van de Wfsv, betreffende het vormen en in stand houden van een voldoende reserve.
2. De gedifferentieerde premie over de uitkeringen, bedoeld in artikel 38a van de Wfsv, en over het loon uit een dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening wordt bepaald op de som van de percentages berekend met toepassing van het eerste lid.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid.
1. De sectorale premiecomponenten worden vastgesteld met toepassing van artikel 2.8 waarbij voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en ZW-lasten wordt uitgegaan van de desbetreffende uitkeringen, die worden toegekend aan werknemers van werkgevers in die sector, bedoeld in artikel 95 van de Wfsv, en van het totaalbedrag van het premieplichtige loon van alle werkgevers, die tot die sector behoren, waarbij voor de bepaling van de premiecomponent WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen het premieplichtige loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid,onderdeel b, van de Wfsv en voor de bepaling van de premiecomponent ZW-lasten het premieplichtig loon van de werkgevers, die eigenrisicodrager zijn als bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, buiten aanmerking wordt gelaten.
2. Het UWV stelt het sectorale premiepercentage met toepassing van het eerste lid vast.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de bepaling van de sectoren voor de toepassing van het eerste en tweede lid.
1. De opslag of korting WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.
2. Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste arbeidskrachten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
3. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan de werkgevers toe te rekenen WGA-lasten vaste arbeidskrachten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
4. Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.
5. De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:
a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van Wet WIA, hebben doorgemaakt;
b. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA later dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van die wet van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet, is ontstaan;
c. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 57 van de Wet WIA is herleefd.
6. Indien de werknemer bij het intreden van de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, bedoeld in artikel 5 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers. De WGA-uitkering wordt niet toegerekend aan de werkgever bij wie de werknemer met behoud van hetzelfde loon arbeid is blijven verrichten.
7. De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, eerste lid, en 2.9, verminderd met een vierde van het gemiddelde percentage, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid.
1. De opslag of korting WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.
2. Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald aan werknemers, die uit de dienstbetrekking waaruit de WGA-uitkering is ontstaan recht hadden op een uitkering op grond van de Ziektewet, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
3. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan werkgevers toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
4. Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt de duur van die uitkering in mindering gebracht op de periode dat de WGA-uitkering wordt toegerekend als bedoeld in het tweede lid.
5. De WGA-uitkeringen, bedoeld in dit artikel, betreffen de WGA-uitkeringen die zijn toegekend:
a. aan de werknemers die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet tot de werkgever in dienstbetrekking stonden dan wel arbeidsongeschikt zijn geworden nadat dienstbetrekking met de werkgever is beëindigd en artikel 46 van Ziektewet van toepassing is en terzake van die ongeschiktheid de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van Wet WIA, hebben doorgemaakt;
b. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA later dan op de eerste dag na afloop van de wachttijd of indien op die dag de uitsluitingsgrond, bedoeld in artikel 43, onderdeel b, van die wet van toepassing is, op de dag dat zich die uitsluitingsgrond niet meer voordoet, is ontstaan;
c. aan de werknemer, bedoeld in onderdeel a, van wie het recht op een WGA-uitkering op grond van artikel 57 van de Wet WIA is herleefd.
6. Indien de werknemer bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan hij ziekengeld ontving, bij meer dan één werkgever in dienstbetrekking stond, wordt voor de toepassing van het tweede lid de WGA-uitkering naar rato van de loonsom toegerekend aan die werkgevers.
7. De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, tweede lid, en 2.9, verminderd met een vierde van het gemiddelde premiepercentage, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.
1. De opslag of korting ZW-lasten is gelijk aan het individuele werkgeversrisicopercentage verminderd met het gemiddelde risicopercentage gerelateerd aan deze lasten.
2. Het individuele werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door de uitkeringen van de aan de werkgever toe te rekenen ZW-lasten die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar, berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren, eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
3. Het gemiddelde werkgeversrisicopercentage wordt verkregen door het totaalbedrag aan uitkeringen van de aan werkgevers toe te rekenen ZW-lasten, die in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld zijn betaald, te vermenigvuldigen met honderd en de uitkomst van deze berekening te delen door het totale premieplichtige loon in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld.
4. De op grond van dit artikel berekende opslagen of kortingen worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het rekenpercentage, berekend op grond van artikel 2.8, derde lid, en 2.9, verminderd met een vierde van de gemiddelde premie, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, en de noemer door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in het derde lid. Indien de berekening op grond van de vorige zin leidt tot een uitkomst groter dan twee wordt deze breuk vastgesteld op twee.
Bij de bepaling van het gemiddelde premieplichtig loon, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, artikel 2.12, tweede lid, en artikel 2.13, tweede lid, blijft buiten aanmerking:
1° loon uit vroegere dienstbetrekking indien de werkgever als inhoudingsplichtige in meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt;
2° loon ter zake waarvan de werkgever uitsluitend ingevolge artikel, 6, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964.
1. In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement:
a. worden bij de toepassing van artikel 2.11, 2.12 en 2.13 de WGA-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid en derde lid, en artikel 2.12, tweede en derde lid, en de ZW-uitkeringen, bedoeld in artikel 2.13, tweede en derde lid, die zijn of worden toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, toegerekend aan de werkgever die de onderneming verkrijgt; en
b. wordt bij de toepassing van artikel 2.11, 2.12 en 2.13 het ten laste van de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, gekomen premieplichtig loon in enig kalenderjaar telkens opgeteld bij het premieplichtig loon van de werkgever die de onderneming verkrijgt in dat kalenderjaar, voordat het gemiddelde premieplichtig loon van laatstgenoemde werkgever wordt berekend.
2. Indien slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het eerste lid toepassing naar rato van het deel van het totaalbedrag van premieplichtig loon in het overgegane deel van de onderneming van het totaalbedrag van premieplichtig loon in de gehele onderneming in het jaar voorafgaande aan dat van overgang.
3. Tenzij de overgang plaatsvindt op 1 januari van het kalenderjaar vindt voor de werkgever die reeds de hoedanigheid van werkgever had voor het moment van overgang van de onderneming de toerekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de optelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eerst plaats met ingang van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de onderneming of een deel van de onderneming is overgedragen.
Indien een werkgever, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15 in een of meer van de kalenderjaren van het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid en 2.13, tweede lid, niet de hoedanigheid van werkgever had, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, het ten laste van die werkgever komende gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het aantal kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had, waarna het verkregen percentage wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, derde lid, 2.12, derde lid, en 2.13, derde lid, en de noemer door het gemiddelde percentage, berekend over de kalenderjaren in het tijdvak, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, waarin de werkgever de hoedanigheid van werkgever had.
1. Voor een werkgever die, zonder dat er sprake is van een overgang van een onderneming als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, in het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld, of in het eerste of tweede kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld de hoedanigheid van werkgever heeft verkregen, is het percentage van de gedifferentieerde premie, bedoeld in artikel 2.6, vierde lid, gelijk aan de som van de rekenpercentages voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten, bedoeld in artikel 2.9.
2. Van de startende werkgever, bedoeld in artikel 40, negende lid, van de Wfsv wordt in afwachting van de beslissing op aanvraag van het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b, van de Wfsv met ingang van het tijdstip waarop hij aanvangt werkgever te zijn, het rekenpercentage voor de ZW-lasten respectievelijk het rekenpercentage voor de WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen op nul gesteld.
1. Indien blijkt dat een WGA-uitkering als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, of 2.12, tweede lid, of een uitkering op grond van de Ziektewet geheel of ten dele ten onrechte is toegekend, wordt bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, 2.12, tweede lid, en 2.13, tweede lid, in het kalenderjaar waarin het besluit tot toekenning van de WGA-uitkering of de uitkering op grond van de Ziektewet wordt ingetrokken of herzien, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.12, tweede lid, onderscheidenlijk de aan de werkgever toe te rekenen uitkeringen op grond van de Ziektewet, bedoeld in artikel 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het bedrag van de te veel betaalde WGA-uitkering of uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Indien een werkgever recht heeft op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dan wel een schadevergoeding op grond van een wettelijke regeling die daarmee naar aard en strekking overeenkomt, worden, op verzoek van de werkgever, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, met ingang van het kalenderjaar waarin de schadevergoeding is vastgesteld, gedurende een tijdvak van tien jaren, de aan de werkgever toe te rekenen WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, verminderd met een compensatiebedrag.
3. Het compensatiebedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door het bedrag van de WGA-uitkering aan de betrokken werknemer jaarlijks gedurende tien jaar te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in het tweede lid, te delen door het loon over een tijdvak van 104 weken. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.
4. Indien het UWV op grond van artikel 52a van de Ziektewet verhaal heeft, worden de aan de werkgever toe te rekenen WGA- lasten flexibele dienstbetrekking en de ZW-lasten voor de toepassing van artikel 2.12, tweede lid en artikel 2.13, tweede lid, bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel 2.12, tweede en 2.13, tweede lid, verminderd met een bedrag gerelateerd aan het bedrag van de schadevergoeding, bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Ziektewet.
5. Het bedrag van de vermindering, bedoeld in het vierde lid, wordt bepaald door het bedrag van de WGA-uitkering en de uitkering op grond van de Ziektewet aan de betrokken werknemer te vermenigvuldigen met het getal dat is verkregen door het bedrag van het verhaal op grond van artikel 52a van de Ziektewet te delen door het aan betrokken werknemer op grond van de Ziektewet uitgekeerde ziekengeld. Het getal, bedoeld in de eerste zin, bedraagt niet meer dan 1.
6. Bij de toepassing van dit artikel is een minimumpremie als bedoeld in artikel 2.6, zesde lid, niet van toepassing.
E
In hoofdstuk 2, vervalt paragraaf 3, onder vernummering van paragraaf 4 tot paragraaf 3.
F
In hoofdstuk 2 wordt in paragraaf 3 (nieuw) artikel 2.16 genummerd 2.20.
Na paragraaf 4.1 van het Besluit SUWI wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Het UWV heeft de taak, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI ten aanzien van de werknemer, die recht heeft op een WGA-uitkering in de zin van de Wet WIA als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA, en die op de eerste dag van arbeidsongeschiktheid tot werken in een dienstbetrekking stond van een eigenrisicodrager als bedoeld in de Wet WIA waarbij die dag gelegen is vóór de dag van ingang van het eigenrisicodragen, indien die eigenrisicodrager een kleine of middelgrote werkgever is als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onderdelen b en c, van het Besluit Wfsv.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 13 oktober 2012
Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom
De Staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers
Uitgegeven de drieëntwintigste oktober 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Dit besluit tot wijziging van het Besluit Wfsv ziet toe op aanpassingen in de premiedifferentiatie in de Ziektewet (ZW) en de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Op hoofdlijnen bevat het twee wijzigingen. Ten eerste treden wijzigingen inwerking per 2013 met betrekking tot de financiering van de ZW. Deze kennen hun oorsprong in de tijdens de Begrotingsbehandeling 2012 gedane toezegging van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) tot verbetering van het gelijke speelveld in het bestaande hybride stelsel.
Daarnaast treden er wijzigingen inwerking per 2014 die betrekking hebben op de financiering van zowel de ZW als de WGA. Deze volgen uit de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters.1 In deze wet wordt de financiering van de ziekte en arbeidsongeschiktheid voor werknemers met een tijdelijk dienstverband en uitzendkrachten (flexwerkers) op een nieuwe manier vormgegeven. In deze vormgeving wordt aangesloten bij de bestaande premiedifferentiatie zoals toegepast bij de financiering van (een deel van) de WGA-lasten van werknemers met een vast dienstverband. Aanleiding hiertoe is dat de instroom in de WGA van vaste krachten de afgelopen jaren is afgenomen, terwijl de instroom van vangnetters, waaronder flexwerkers, onverminderd hoog is. De regering ziet ook voor werkgevers van werknemers met een flexibel dienstverband mogelijkheden om meer dan nu het geval werk te maken van preventie en re-integratie. Een financieel belang zoals vastgelegd in de wet en uitgewerkt in dit wijzigingsbesluit spoort uitzendbedrijven en werkgevers met tijdelijk personeel hiertoe aan. Op de keuze voor de nieuwe financieringsvorm voor flexwerkers is uitvoerig ingegaan in de memorie van toelichting bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters. In dit besluit wordt de precieze vormgeving hiervan geregeld met de invoeging van een nieuwe paragraaf 2 in hoofdstuk 2 van het Besluit Wfsv ter vervanging van paragraaf 3. De inhoud, technische uitwerking en de gevolgen voor uitvoering en werkgevers zijn onderstaand nader toegelicht.
Bij de financiering van de ZW-lasten is sprake van een hybride stelsel. Dat houdt in dat werkgevers kunnen kiezen tussen publieke verzekering of eigenrisicodragen. Ten behoeve van een goed werkend hybride stelsel worden met dit besluit aanpassingen doorgevoerd in de bestaande financiering van de ZW. Op dit moment wordt de publieke premie voor de financiering van de ZW bepaald op basis van de verhouding tussen de ZW-lasten van de werkgevers die publiek verzekerd zijn en de totale loonsom van alle werkgevers in Nederland (inclusief werkgevers die eigenrisicodrager zijn). De premie voor publiek verzekerde werkgevers is daardoor te laag. Anderzijds worden de lopende uitkeringen (staartlasten) van uittredende werkgevers gefinancierd door de premie opgebracht door de achterblijvende publiek verzekerde werkgevers, waardoor de publieke premie te hoog is. De premiestelling wordt op deze punten gelijktijdig verbeterd door de premie ZW te bepalen op basis van de loonsom van de publiek verzekerde werkgevers en de staartlasten te financieren uit een premie die door zowel de publiek verzekerde als de privaat verzekerde werkgevers wordt betaald via de sectorfondsen en door overheidswerkgevers via het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Daarnaast regelt de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters de omzetting van het geldende lastenplafond ZW en WGA voor de uitzendsector in een nominale bijdrage.
De vormgeving van de financiering ZW en WGA heeft als uitgangspunt de bestaande financiering van de WGA voor werknemers met een vast dienstverband. Bij inwerkingtreding per 2014 worden de ZW- en WGA-lasten voor flexwerkers overgeheveld van de sectorfondsen en het Ufo naar de Werkhervattingkas. De premie van de Werkhervattingskas gaat hiermee uit drie onderdelen bestaan: 1) een WGA-deel voor de lasten van (ex-) werknemers met een vast dienstverband van publiek verzekerde werkgevers, 2) een WGA-deel voor de lasten van uitzendkrachten en (ex-) werknemers met een tijdelijk dienstverband van alle werkgevers en 3) een ZW-deel voor publiek verzekerde werkgevers. Voor werkgevers die worden aangemerkt als (middel)groot geldt een (deels) individueel gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas. Voor het overige deel van de werkgevers geldt een sectoraal bepaalde premie.
De premies van de Werkhervattingkas zijn gebaseerd op de uitkeringslasten en de re-integratiekosten. WGA-uitkeringen die niet ten laste van de Werkhervattingskas komen, blijven bij de premiedifferentiatie WGA buiten beschouwing. Dit betreft onder meer het deel van de loonaanvulling boven het niveau van de vervolguitkering en alle WGA-uitkeringslasten na 10 jaar. Alle werkgevers kunnen voor financiering van de WGA-risico’s van de werknemers met een vast dienstverband en de ZW-risico’s blijven kiezen voor eigenrisicodragerschap met de mogelijkheid tot privaat verzekeren. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor één van deze onderdelen, zijn voor dat onderdeel geen premie verschuldigd. Voor de WGA-risico’s van flexwerkers blijven werkgevers verplicht publiek verzekerd tijdens een overgangsperiode (2014 en 2015) naar een hybride stelsel. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters beschreven, zal vanaf 2016 een hybride stelsel voor de WGA-lasten van flexwerkers én vaste krachten ontstaan. De WGA-premiestelling vanaf 2016 zal in een apart wijzigingsbesluit Wfsv geregeld worden.
De Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters verwijst voor de uitwerking van een aantal technische punten naar dit besluit. Hieronder zijn de keuzes toegelicht.
In de premiedifferentiatie komt een onderscheid naar omvang van de werkgever op basis van een verschil in doelmatigheid van de prikkelwerking. Uit onderzoek blijkt dat financiële prikkels effectiever zijn bij grote werkgevers dan bij kleine werkgevers2 en dat prikkels bij kleine werkgevers vaker leiden tot risicoselectie3. Met deze vormgeving wordt tevens beter aangesloten bij de private premiestelling. Dit bevordert het gelijke speelveld tussen het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als publieke verzekeraar en de private verzekeraars en daarmee de stabiliteit van het hybride stelsel. Voor grote werkgevers (>100 maal de gemiddelde loonsom per werknemer) gaat een individueel bepaalde premie gelden. De premie van kleine werkgevers wordt geheel sectoraal bepaald.
Werkgevers met een loonsom tot en met tien maal de gemiddelde loonsom worden als kleine werkgever beschouwd. Het individuele deel van de premie neemt bij middelgrote werkgevers lineair toe met de grootte van de loonsom. Met de grens voor grote werkgevers op 100 keer de gemiddelde loonsom wordt gekozen voor een ingroeipad: hoe groter een werkgever hoe groter het belang van zijn individuele ziekte- en arbeidsongeschiktheidslasten.
Dit sluit ook aan bij de systematiek van private verzekeraars. Hoe groter een bedrijf, hoe kleiner de kans dat hoge of lage ziektelasten door toeval veroorzaakt zijn en hoe meer individuele premiedifferentiatie geldt. Daarbij is tevens van belang dat werkgevers die bij het UWV verzekerd zijn niet bij één ziektegeval direct de maximale premie gaan bepalen. Dit doen ze bij een private verzekeraar immers ook niet. De specifieke grens van 100 is zo gekozen dat de situatie dat bij een ziektegeval meteen de maximale premie wordt betaald zich naar alle waarschijnlijkheid niet meer voordoet. Tot slot voorkomt deze systematiek dat schokken in de premiestelling ontstaan, die de groei van werkgevers zouden kunnen beperken.
In de huidige systematiek van de WGA voor werknemers met een vast dienstverband geldt thans een grens van 25 maal de gemiddelde loonsom voor de rekentechniek van de hoogte van de minimumpremie en de maximumpremie.
Met de introductie van de categorie middelgrote werkgevers is het noodzakelijk twee grenzen voor werkgeversgrootte te hanteren om klein, middelgroot en groot te onderscheiden. Waar de grens tot nu toe een grens was tussen twee verschillende manieren van individuele premiedifferentiatie, is de ondergrens nu een grens tussen een sectorale premie en een individuele premie. Bezien is of de grens van 25 keer de gemiddelde loonsom hiervoor kan worden benut. Het Centraal Planbureau heeft daarbij op risico’s voor het gelijk speelveld gewezen.4 Vanuit de wens om geen prikkel bij kleine werkgevers te hanteren en de wens om een gelijk speelveld tussen publiek en privaat te bevorderen, heeft de regering gezocht naar een balans tussen een lage grens en een wat hogere grens. Met in achtneming van de motie van de Tweede Kamer om de grens tussen klein en middelgroot op in ieder geval 10 keer de gemiddelde loonsom te bepalen5 is gekozen voor een ondergrens van tien maal de gemiddelde loonsom. Het beeld van de private premiestelling is dat voor alle werkgevers in meer of mindere mate het individueel risico wordt meegenomen. Dit gegeven zou een ondergrens voor kleine en middelgrote werkgevers dicteren van nul. Tegenover het belang van een gelijk speelveld staan uitvoeringskosten voor het individueel verstrekken van premiebesluiten in combinatie met de afnemende doelmatigheid van de prikkel bij kleinere werkgevers. Een grens van tien maal de gemiddelde loonsom biedt een herkenbare scheiding. Hierdoor wordt circa 80% van de werkgevers als klein aangemerkt. Tegelijkertijd wordt met deze vormgeving – als gevolg van de geleidelijke ingroei van de individuele doorbelasting – bij werkgevers tot 25 maal de gemiddelde loonsom de premie nog voor ruim 80% sectoraal bepaald. Ondanks het feit dat veel kleine werkgevers niet met de individuele prikkelwerking te maken krijgen, zal het merendeel van de ZW en WGA-lasten wel via individuele premiedifferentiatie gefinancierd worden. De werkgevers die geheel of gedeeltelijk met individuele premiedifferentiatie te maken hebben vertegenwoordigen 90% van de totale loonsom. Hierdoor is er voldoende prikkelwerking in de systematiek om het doel van minder instroom in de WGA te realiseren.
Met het oog op onderlinge solidariteit tussen werkgevers in de publieke verzekering, is de individueel bepaalde premie in de Werkhervattingkas begrensd met een maximumgrens. Uitschieters in de loonkosten als gevolg van samenlopende schadegevallen bij een individuele werkgever worden hiermee voorkomen. De bestaande financieringswijze voor de Werkhervattingskas wordt nu ook toegepast bij de onderdelen van de Werkhervattingskas die betrekking hebben op de lasten van (voorheen) flexwerkers. Gezien de relatief sterk atypische verdeling van flexrisico’s tussen werkgevers en sectoren zou een uniform premiemaximum echter leiden tot onredelijke kruissubsidie van werkgevers met lage risico’s naar hoge risico’s. Een substantieel deel van de werkgevers voelt hierdoor niet de beoogde prikkel. Om deze verstorende effecten als gevolg van de rekentechniek te beperken wordt in dit besluit voorzien in een hogere maximumpremie voor werkgevers in sectoren met een aantoonbaar hoger risico. Voorzien is dat dit van toepassing is op de uitzendsector, waar de risico’s voor flexwerkers substantieel hoger liggen dan gemiddeld. Zonder een verhoging van dit maximum zou de premie die door publiek verzekerde uitzendwerkgevers wordt betaald de facto te laag zijn, waardoor voor uitzendwerkgevers in het publieke systeem geen prikkel tot preventie en re-integratie zou ontstaan. Hiermee zou in deze sector het gelijk speelveld tussen het UWV en private verzekeraars worden aangetast en zouden andere sectoren de facto mee betalen aan de uitzendbranche. Dit laatste is daarbij ongewenst omdat er al sprake is van een vastgelegde bijdrage ten gunste van de uitzendbranche uit het Aof.
De affinanciering van de staartlasten van uittredende werkgevers voor de ZW loopt in de nieuwe systematiek via een publieke premie. Redenen zijn de verwachte tendens van in toenemende mate eigenrisicodragerschap en het gegeven dat reeds uitgetreden werkgevers voor de ZW hun staartlasten hebben kunnen achterlaten. Ook de financiering van de staartlasten voor de WGA van werknemers met een vast dienstverband van kleine werkgevers die uittreden uit de publieke verzekering loopt via een publieke premie. Voor grote werkgevers geldt voor de WGA-risico’s van vaste werknemers onverkort een individuele verplichting tot affinancieren. Voor middelgrote werkgevers vindt de affinanciering deels individueel plaats en deels via een publieke premie. In artikel 84, achtste lid, van de Wet WIA wordt het mogelijk gemaakt bij algemene maatregel van bestuur te regelen, dat voor bepaalde eigenrisicodragers de staartlasten niet onder het eigenrisico vallen. Daarom is dit besluit mede gebaseerd op dat artikel. Voorts wordt in de Wfsv geregeld, dat de publieke premie de sectorpremie en de Ufo-premie is en deze lasten daarmee dus ten laste van de sectorfondsen en het Ufo komen.
In de toelichting op de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is ingegaan op de keuze voor deze vormgeving. De publiek gefinancierde staartlasten per 2014 kunnen niet worden achtergelaten in de Werkhervattingskas omwille van het gelijke speelveld met private verzekeraars. De publieke premie om de staartlasten ZW en WGA te dekken wordt gelijk aan de huidige systematiek van de ZW over publiek en privaat verzekerde werkgevers geheven via de bestaande sectorfondsen en over overheidswerkgevers via het Ufo. Daartoe is in artikel II geregeld in artikel 2.2 (in combinatie met artikel 2.1a en 2.1b) van het Besluit Wfsv dat daartoe een opslagpercentage op de sectorpremie wordt vastgesteld.
Tot slot geeft de overgang naar een sectoraal bepaalde premie in de Werkhervattingskas aanleiding te kijken naar de stabiliteit van sectoraal bepaalde premies. Aangezien de draagkracht van sectoren door de tijd kan afnemen, zijn maatregelen geboden om een onwenselijke premieontwikkeling te voorkomen. Hiertoe wordt de stabiliteit van sectoraal bepaalde premies gewaarborgd met het creëren van de mogelijkheid om sectoren te clusteren (artikel 2.10, derde lid in artikel II). Dit kan in ieder geval benut worden wanneer sectoren te klein worden voor een stabiele premiestelling. Indien van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt mede overleg gepleegd met de Stichting van de Arbeid waarin betrokken partijen vertegenwoordigd zijn.
Hieronder volgt een algemene beschrijving van de premiedifferentiatie voor elk afzonderlijk premieonderdeel van de Werkhervattingskas. In subparagraaf drie tot en met vijf wordt de premiedifferentiatie voor het ZW-deel en de twee WGA-onderdelen toegelicht. De rekentechniek is in de basis dezelfde voor elk van de onderdelen.
De individueel bepaalde premie wordt als volgt bepaald. Aan de hand van de voor het komende premiejaar verwachte lasten die onder de premiedifferentiatie vallen en de verwachte loonsom van het komende jaar, wordt een gemiddeld premiepercentage vastgesteld. Dit gemiddelde premiepercentage wordt vervolgens aangepast tot een rekenpercentage. Deze aanpassing is noodzakelijk omdat door het werken met individuele begrensde premies, de premieopbrengst niet langer gelijk hoeft te zijn aan het produkt van gemiddelde premie en loonsom.
Daarnaast moet jaarlijks worden gecorrigeerd voor opgetreden verschillen tussen de geraamde en de uiteindelijk gerealiseerde premieopbrengsten. Bij de correctie wordt rekening gehouden met de noodzaak tot en in stand houden van een reserve. Dit uiteindelijke rekenpercentage is de basis voor de individuele premiedifferentiatie.
De individuele gedifferentieerde premie komt tot stand door op het rekenpercentage per werkgever een opslag of korting toe te passen. De premies zijn in een bepaald jaar (t) gebaseerd op de resultaten in de zin van uitkeringslasten van (ex-)werknemers van de betreffende werkgever van twee jaar daarvoor (t-2). In jaar t-1 worden de opslagen en kortingen berekend op de gedifferentieerde premie voor het jaar t. Het jaar t-2 is dus het meest recente jaar waarover realisatiecijfers bekend zijn. Dit jaar geldt derhalve als basisjaar voor de berekening van de hoogte van de opslag of korting. De opslagen en kortingen worden berekend aan de hand van aan werkgevers toegerekende gerealiseerde lasten en loonsom in het jaar t-2 en een correctiefactor. De correctiefactor is nodig vanwege het verschil tussen het gemiddelde premiepercentage en de hoogte van de ongecorrigeerde opslagen en kortingen. Een correctiefactor van groter (kleiner) dan één vergroot (verkleint) het effect van werkgeverslasten op de individuele opslag of korting.
De sectoraal bepaalde premie wordt in de basis op eenzelfde wijze vastgesteld als het gemiddelde premiepercentage van de individuele premie. De sectorpremie wordt direct vastgesteld aan de hand van de van publiek verzekerde werkgevers verwachte sectorale lasten die onder de premiedifferentiatie vallen en de sectorale loonsom van de publiek verzekerde werkgevers. Het premiepercentage wat hieruit volgt is de sectorale premie. De rekentechniek wijkt af op het punt van correcties van het rekenpercentage. De correcties zijn alleen nodig in verband met verschillen tussen de geraamde en de uiteindelijk gerealiseerde premieopbrengsten. Bij de correctie wordt rekening gehouden met de noodzaak tot een reserve. Ook geldt in afwijking dat de samengestelde sectorale premie niet gebonden is aan een minimum of maximum (zie artikel 2.6, zesde lid, dat niet geldt voor kleine werkgevers).
Als een uitkeringsgerechtigde is overleden, stopt de ZW- of WGA-uitkering op de dag na het overlijden. Na het overlijden beoordeelt UWV automatisch of de nabestaanden een overlijdensuitkering ontvangen. De overlijdensuitkering bedraagt één brutomaanduitkering. Door de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters wordt geregeld dat publieke verzekerde werkgevers niet meer als collectief betalen voor de overlijdensuitkeringen van de WGA-gerechtigden, die in dienst waren van een eigenrisicodrager. Gezien het gelijk speelveld komen deze overlijdensuitkeringen ten laste van de eigenrisicodragers en niet ten laste van de Werkhervattingskas. Voor publiek verzekerde werkgevers lopen deze lasten via de opslag of korting.
Voor grote werkgevers geldt voor elk onderdeel van de premie voor de Werkhervattingskas een systematiek conform de bestaande WGA voor werknemers met een vast dienstverband. Een grote werkgever is gedefinieerd als een werkgever met een loonsom van meer dan honderd maal de gemiddelde loonsom per werknemer. De publieke premie voor deze werkgevers wordt op individueel niveau bepaald volgens bovengenoemde systematiek. De uiteindelijke premie voor deze werkgevers bevindt zich tussen een minimum en maximum. De minimumpremie is gelijk aan een vierde deel van de gemiddelde premie. De maximumpremie is gelijk aan vier maal de gemiddelde premie (artikel 2.6, zesde lid).
Voor werkgevers in sectoren met een aantoonbaar hoog risico wordt de maximumpremie hoger vastgesteld. Deze hogere maximumpremie voor bepaalde sectoren wordt bij ministeriële regeling vastgesteld (artikel 2.6, achtste lid).
Een kleine werkgever is de werkgever met een loonsom van maximaal tien maal de gemiddelde loonsom per werknemer. Voor deze werkgevers gaat sectorale premiedifferentiatie gelden. Dit besluit creëert de mogelijkheid om sectorale lasten te clusteren wanneer dit nodig is voor een stabiel premiebeeld. Deze clustering kan bij ministeriële regeling vastgesteld worden (artikel 2.10, derde lid).
Voor een middelgrote werkgever (meer dan tien en gelijk of minder dan honderd maal de gemiddelde loonsom per werknemer) gaat een deels individueel bepaalde en deels sectoraal bepaalde premie gelden. Hierbij wordt eerst de individuele premie bepaald met toepassing van de minimum- en maximumgrenzen. Vervolgens wordt deze gewogen met de sectorale premie. De precieze vormgeving is als volgt. Het premiepercentage van de middelgrote werkgever is een gewogen gemiddelde van het sectoraal bepaalde premiepercentage en het individuele premiepercentage. Het gewicht van de individuele premie in de totale premie van een middelgrote werkgever wordt bepaald door het verschil tussen zijn loonsom en de loonsomgrens waarop en waaronder werkgevers aangemerkt worden als kleine werkgever af te zetten tegen het verschil tussen de loonsomgrens waarboven werkgevers aangemerkt worden als grote werkgever en de loonsomgrens waarop of waaronder werkgevers worden aangemerkt als kleine werkgever. Dit gewicht bepaalt de mate waarin de individuele premie het uiteindelijke premiepercentage dicteert. Het overige deel van de totale premie (1 minus het gewicht voor het individuele premiepercentage) wordt bepaald door het sectorale premiepercentage. De formule is opgenomen in artikel 2.6, vijfde lid.
In deze systematiek krijgt een middelgrote werkgever waarvan de loonsom dicht aanzit tegen de loonsomgrens voor kleine werkgevers een nagenoeg sectoraal bepaalde premie. Een middelgrote werkgever waarvan de loonsom dicht aanzit tegen de loonsomgrens voor grote werkgevers krijgt een nagenoeg individuele premie. Werkgevers ervaren op deze wijze geen schokken bij de overgang van kleine naar middelgrote en grote werkgever. Er is sprake van een geleidelijke overgang.
De gewichten die in enig jaar gelden voor bepalen van het individuele deel en sectorale deel van het premiepercentage voor middelgrote werkgevers hebben tevens betrekking op de verdeling van de staartlasten. Het gewicht van de individuele premie in de totale premie op het moment van de overgang naar eigenrisicodragen bepaalt op eenzelfde wijze het gedeelte van de totale WGA-staartlasten dat de middelgrote werkgever individueel affinanciert. Het overige deel op basis waarvan voor de middelgrote werkgever een sectorale premie geldt in de totale premie worden de staartlasten sectoraal afgefinancierd (zie artikel 2.1a in artikel II).
Vanaf 2014 zullen kleine en middelgrote werkgevers geen (geheel) individueel gedifferentieerde premie meer krijgen voor hun WGA-risico’s van werknemers met een vast dienstverband. Voor deze risico’s gaat eveneens sectorale en deels sectorale (deels individuele) premiedifferentiatie gelden. De premie is verschuldigd ten behoeve van de Werkhervattingskas. Een werkgever die eigenrisicodrager is voor dit onderdeel, hoeft deze premie-component van de Werkhervattingskas-premie niet te betalen (artikel 2.7 in artikel II). Zoals in paragraaf 3.2 beschreven kunnen de kleine en middelgrote werkgevers hun staartlasten geheel of deels achterlaten in de sectorfondsen en het Ufo, als zij kiezen voor eigenrisicodragerschap. Deze lasten worden vanuit de Werkhervattingskas overgeheveld naar het Ufo of het sectorfonds (zie artikel 2.1a in artikel II).
Onder de staartlasten vallen de lopende WGA-uitkeringen die zijn ontstaan voor het moment van het ingaan van het eigenrisicodragerschap en de toekomstige WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers bij wie de eerste arbeidsongeschiktheidsdag is gelegen voor het moment van eigenrisicodragerschap. Voor zowel de lopende als de toekomstige uitkeringen geldt hetzelfde weegpercentage bij bepaling van het gedeelte van de lasten van middelgrote werkgevers die individueel worden toegerekend, op het moment dat de werkgever eigenrisicodrager wordt.
De re-integratieverantwoordelijkheid voor deze werknemers die de WGA-uitkeringen ontvangen die tot deze staartlasten worden gerekend blijft bij het UWV liggen en gaat niet over naar de kleine en middelgrote werkgever die eigenrisicodrager wordt. Aangezien de financiële verantwoordelijkheid bij hen geheel of gedeeltelijk bij het UWV in het collectief achterblijft, is het niet logisch de re-integratieverantwoordelijkheid te verleggen naar de eigenrisicodrager. Voorkomen moet worden dat de re-integratie niet opgepakt wordt door een werkgever, die slechts voor een gedeelte de financiële verantwoordelijkheid draagt. De financiële verantwoordelijkheid wordt wel opgeknipt bij de staartlasten van middelgrote werkgevers, maar de re-integratie verantwoordelijkheid blijft bij één partij, zijnde het UWV. Voor de staartlasten van middelgrote werkgevers geldt dat het UWV de gehele uitkering betaalt en deze daarna gedeeltelijk verhaalt bij de werkgever.
De financiering van de WGA-lasten van flexwerkers wordt per 2014 overgeheveld van de sectorfondsen en het Ufo naar de Werkhervattingskas. Het blijft een publiek gefinancierde verzekering. Verschil met de huidige financiering via de sectorfondsen en het Ufo is dat voor (middel)grote werkgevers (deels) individuele premiedifferentiatie geldt in plaats van sectorale premiedifferentiatie of een uniform tarief voor het Ufo.
Vanaf 1 januari 2012 registreert UWV deze lasten van flexwerkers op werkgeversniveau, waardoor individuele doorbelasting mogelijk is gemaakt. De uitkeringen met ingangsdatum voorafgaand aan 1 januari 2012 worden niet in de premiedifferentiatie via de Werkhervattingskas vanaf 2014 meegenomen. Deze uitkeringen blijven gefinancierd door de sectorfondsen en het Ufo (zie artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, in artikel II). Onveranderd blijft dat na een duur van maximaal tien jaar de WGA-uitkeringen door het Arbeidsongeschiktheidsfonds worden betaald. De grondslag voor deze regeling is de overgangsbepaling opgenomen in artikel 122f van de Wfsv, waarin het mogelijk wordt gemaakt bepaalde lopende WGA-uitkeringen niet ten laste van de Werkhervattingskas te brengen.
De correctiefactor wordt bepaald door het verschil te nemen tussen het rekenpercentage en een kwart van de gemiddelde premie en dit te delen door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage. Aangezien de WGA-lasten slechts vanaf 2012 in de differentiatie worden meegenomen, zou deze formule tot een onredelijk hoge uitkomst leiden. Om een juiste verhouding van risico en premiestelling te bewerkstelligen, wordt de correctiefactor gemaximeerd op twee (zie artikel 2.12, zevende lid). Door dit maximum wordt voorkomen dat het risico van (middel)grote werkgevers te zeer wordt uitvergroot voor een opgetreden risico. Gevolg van de maximering is dat de minimumpremie voor (middel)grote werkgevers hierdoor wat hoger kan komen te liggen (dan een vierde deel van de gemiddelde premie). De ongemaximeerde correctiefactor leidt bij een werkgever zonder toegerekende lasten tot een minimumpremie van een vierde deel van de gemiddelde premie. Als de correctiefactor moet worden verlaagd tot twee krijgt een dergelijke werkgever een lagere korting, en daardoor een hogere minimumpremie.
De financiering van de ZW-lasten van werknemers met een flexibel dienstverband wordt per 2014 overgeheveld van de sectorfondsen en het Ufo naar de Werkhervattingskas. Het blijft voor werkgevers mogelijk voor de ZW-risico’s te kiezen tussen publieke verzekering en eigenrisicodragerschap. Het verschil met de huidige systematiek is de individuele premiedifferentiatie voor grote werkgevers en de deels individuele/deels sectorale premiedifferentiatie voor middelgrote werkgevers. Een werkgever die eigenrisicodrager is voor dit onderdeel, hoeft deze premie-component van de Werkhervattingskas-premie niet te betalen (artikel 2.7 in artikel II). De staartlasten ZW van alle werkgevers (ongeacht werkgeversgrootte) die eigenrisicodrager worden, komen op basis van artikel 117b, derde lid, en artikel 104 van de Wfsv niet ten laste van de Werkhervattingskas en worden via de sectorfondsen en het Ufo gefinancierd. Op grond van het overgangsrecht blijven uitkeringen die toegekend zijn voor 1 januari 2012 achter in de sectorfondsen (artikel 2.1, onderdeel f, in artikel II).
Ook voor de juiste verhouding tussen de risico’s en de premies voor de ZW wordt de correctiefactor gemaximeerd op twee (zie paragraaf 3.4 van deze nota van toelichting; artikel 2.13, vierde lid). Dit geldt voor het premiejaar 2014. Vanaf 2015 is de correctiefactor doordat de gemiddelde premie en het gemiddeld werkgeversrisico dichter bij elkaar komen te liggen, al kleiner dan twee. Naar verwachting zullen in 2016 zowel de lasten als het risico het structurele niveau bereikt hebben.
Tijdens de begrotingsbehandeling 2012 heeft de Minister van SZW naar aanleiding van vragen van Tweede Kamerlid Huizing toegezegd de onlogische onderdelen die een gelijk speelveld ZW tussen het UWV en private verzekeraars in de weg staan indien mogelijk uiterlijk 1 januari 2013 te repareren. Hiertoe worden drie belemmeringen in de premievaststelling per 1 januari 2013 weggenomen. Daartoe wordt het Besluit Wfsv in artikel I op een aantal punten aangepast.
Bij ministeriële regeling op grond van artikel 2.2, achtste lid, zoals gewijzigd in artikel I, wordt geregeld dat de juiste loonsom wordt gehanteerd bij bepaling van het ZW-deel van de sectorpremie. Hierdoor staat het deel van de sectorpremie dat alleen de publiek verzekerde werkgevers betalen voor hun ZW-risico in de juiste verhouding tot de lasten en loonsom die hiermee gemoeid zijn.
Tevens worden vooruitlopend op de wijziging in 2014 de staartlasten van werkgevers die vanaf 1 januari 2012 eigenrisicodrager ZW zijn geworden, niet meer via het ZW-deel van de sectorpremie gefinancierd (artikel 2.2, tiende lid, in artikel I). Een eigenrisicodrager is vrijgesteld van betaling van het ZW-deel van de sectorpremie. De lopende lasten van werkgevers die voor eigenrisicodragerschap hebben gekozen, blijven dus niet alleen achter voor rekening van de publiek verzekerden, maar worden nu gedragen door alle werkgevers binnen de sector.
Tot slot wordt het lastenplafond van 75% van de sectoraal gedragen ZW- en WGA-lasten voor de uitzendsector anders vormgegeven per 2013. De verevening wordt vormgegeven als een vaste bijdrage van het Arbeidsongeschiktheidsfonds naar het sectorfonds Uitzendbedrijven. Hierdoor profiteren zowel publiek verzekerde uitzendwerkgevers als uitzendwerkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de ZW van de collectieve bijdrage. De omvang van de vaste bijdrage wordt bij ministeriële regeling vastgesteld (het nieuw ingevoegde artikel 2.2a in artikel I). De bijdrage in het jaar voorafgaand aan het moment van inwerkingtreding van dit onderdeel van de wet is leidend. Indien naast de vaste bijdrage ook verevening via de premiestelling te verwachten is, kan de bijdrage hiervoor worden gecorrigeerd.
Het wijzigingsbesluit is op toezichtbaarheidsaspecten beoordeeld door de Inspectie SZW, op regeldruk door het Adviescollege toetsing regeldruk (Actal) en op uitvoerbaarheid door het UWV en de Belastingdienst.
De toets van de Inspectie SZW heeft niet geleid tot opmerkingen over de toezichtbaarheid. De enkele technische en redactionele opmerkingen zijn verwerkt in het wijzigingsbesluit.
In het advies van Actal is aangegeven dat bijzondere aandacht besteed moet worden aan de informatievoorziening aan werkgevers. Het werken met drie groepen werkgevers met ieder hun eigen wijze van premiestelling is complex en voor sommige werkgevers lastig te volgen en te doorgronden. Ook door het UWV en de Belastingdienst is hier aandacht voor gevraagd en zal dit opgepakt worden. Het Actal ziet geen minder-belastend alternatief dan premiedifferentiatie als instrument om instroom en verzuim te beperken aangezien premiedifferentiatie zich als instrument heeft bewezen en de al bij de overheid aanwezige informatie toereikend is. Conform verzoek van Actal is het overzicht van de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten aangevuld en onderbouwd. Actal verzoekt aan te geven op welke wijze de neutraliteit in lasten/kosten voor werkgevers is geborgd. De wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters leidt in beperkte mate tot administratieve lasten voor werkgevers van incidenteel € 3,9 miljoen en structureel € 0,8 miljoen. Daar staat tegenover dat de wet tot lagere uitkeringslasten voor werkgevers leidt van structureel € 269 miljoen.
Tevens heeft technisch overleg plaatsgevonden met de Stichting van de Arbeid (STAR), de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) en het Verbond van Verzekeraars.
Werkgevers hebben gevraagd om de grens van kleine werkgevers op 25 keer de gemiddelde loonsom vast te stellen. Tevens hebben zij aandacht gevraagd voor een goede en snelle informatievoorziening aan werkgevers. De ABU en NBBU hebben gevraagd om een hogere grens voor kleine werkgevers specifiek in de uitzendbranche.
Het Verbond van Verzekeraars heeft benadrukt dat werkgevers en hun dienstverleners tijdig de informatie van het UWV nodig hebben voor re-integratieactiviteiten. Tevens wordt bepleit voor een niet geheel sectoraal bepaalde premie voor kleine werkgevers, zodat kleine werkgevers een financiële prikkel behouden om zelf re-integratie op te pakken. Het Verbond vindt dat ook voor middelgrote en grote werkgevers in een volledige affinancieringsregeling van staartlasten zou moeten worden voorzien vanwege het omslagstelsel in de publieke premiestelling.
In paragraaf 2 zijn de keuzes omtrent de staartlasten toegelicht en is aangegeven waarom een sectorale premie wordt ingevoerd voor kleine werkgevers, met een minimale ondergrens van tien maal de gemiddelde loonsom. De regering ziet geen reden op deze ondergrens een uitzondering te maken voor de uitzendbranche. Het uitgangspunt is immers om zoveel mogelijk individuele premiedifferentiatie toe te passen zodat ook bij flexwerkers de ZW- en WGA-instroom kan worden beperkt. Het is contrair aan dit doel om juist bij de sector waarvan flexwerk de kern is minder premiedifferentiatie toe te passen. De toelichting is daarnaast op een aantal onderdelen verduidelijkt naar aanleiding van het overleg met STAR, ABU, NBBU en het Verbond van Verzekeraars. Genoemde partijen blijven betrokken bij de verdere implementatie met name waar het gaat om de communicatie.
De werkzaamheden voor de uitvoering zullen vereenvoudigen voor kleine werkgevers voor wie sectorale premiedifferentiatie gaat gelden voor de WGA-risico’s van vaste werknemers. Dit betreft ruim 80% van de werkgevers. Introductie van de groep middelgrote werkgevers houdt een wijziging van de systemen in. Introductie van (deels) individuele premiedifferentiatie voor (middel)grote werkgevers voor de ZW- en de WGA-risico’s van flexwerkers zorgt ook voor wijziging in de uitvoering. Het UWV zorgt vanaf 2012 dat de uitkeringen van flexwerkers ook naar werkgever worden geadministreerd. Hierdoor is individuele premiedifferentiatie mogelijk.
In de uitvoeringstoets geeft het UWV aan dat het wijzigingsbesluit uitvoerbaar en handhaafbaar is. Ook de beoogde invoeringsdatum is haalbaar. Gezien de grote wederzijdse afhankelijkheid in gegevenslevering tussen het UWV en de Belastingdienst, zal intensief overleg gevoerd worden met de Belastingdienst. Het UWV stelt vast dat op onderdelen het systeem van premiedifferentiatie complexer wordt, hetgeen gevolgen heeft voor de uitvoering door het UWV. Er zal dan ook aandacht besteed worden aan voorlichting richting de werkgevers, in de vorm van de reguliere voorlichtingskanalen (brochures, Klant Contact Centra), voorlichtingsbijeenkomsten en een tool waarmee een werkgever meer inzicht krijgt in de opbouw van zijn publieke premiestelling en in de dienstverlening van het UWV. Nog nadere analyse en afstemming zal plaatsvinden tussen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het UWV en de Belastingdienst over de informatievoorziening aan werkgevers als belanghebbenden bij de uitkeringsbeschikkingen vanaf 2012. Het UWV verwacht dat werkgevers enige administratieve lastenverzwaring zullen ondervinden van de introductie van (deels) individuele premiedifferentiatie en de werkgeversindeling in drie klassen.
Het UWV is er voorstander van om voor de eigenrisicodragers ZW dezelfde systematiek aangaande de taakverdeling tussen het UWV en de werkgevers die eigenrisicodrager zijn van toepassing te laten zijn als voor de eigenrisicodragers WGA. Dit zou bijvoorbeeld een wijziging inhouden aangaande de administratieve taken die door het UWV worden uitgevoerd. Over deze gedachtevorming vindt nadere afstemming plaats met betrokken partijen. Het UWV geeft in de uitvoeringstoets aan de grens van 25 maal de gemiddelde loonsom voor kleine werkgevers te willen handhaven. De versie van het besluit die voor uitvoeringstoets aan het UWV is voorgelegd, ging uit van een grens van 5 keer de gemiddelde loonsom. In de toelichting is aangegeven dat alles overwegende de regering kiest voor een grens van 10 keer de gemiddelde loonsom. Het UWV merkt verder op dat het lastenvrij vertrekken bij eigenrisicodragerschap niet past bij publieke premiedifferentiatie. Gelet op het mogelijke eindperspectief bij de ZW is hier wel begrip voor, maar dit ligt anders voor de WGA-verzekering. In paragraaf 2 heeft de regering aangegeven om welke redenen zij tot de gekozen vormgeving van de financiering van de staartlasten is gekomen. Ook wijst het UWV er op dat gegeven het feit dat het aantal overstapmomenten uit de private verzekering voor de werkgevers beperkt is tot eens in de drie tot vijf jaar, het niet passend zou zijn om vaker dan eenmaal per jaar de overstap uit de publieke verzekering mogelijk te maken. Hiertoe is reeds in de regelgeving de mogelijkheid gecreëerd, maar vanwege uitvoeringsaspecten is hier nog niet toe besloten.
De incidentele uitvoeringskosten bedragen € 6,1 miljoen en de structurele besparingen bedragen € 23,8 miljoen. Dit bedrag is het resultaat van de extra structurele uitvoeringskosten die voortvloeien uit de uitvoering door het UWV van de voorgestelde vormen van premiedifferentiatie en de besparing op de structurele uitvoeringskosten als gevolg van de dalende volumina.
Ook voor de Belastingdienst is het besluit uitvoerbaar en handhaafbaar. Tevens merkt de Belastingdienst in haar uitvoeringstoets op dat het vervallen van de garantstelling voor het eigenrisicodragen ZW per 1 januari 2013 (geregeld in de wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters) een vereenvoudiging inhoudt. Hierdoor vervalt het jaarlijkse toetsen en herberekenen van het garantiebedrag voor de ZW. De indeling in drie categorieën werkgevers en de verschillende wijzen van premievaststelling Werkhervattingskas vanaf 2014 heeft gevolgen voor de Belastingdienst. De incidentele uitvoeringskosten bedragen rond € 1 miljoen. Het raakt de systemen, de WGA-administratie, de uitvoering en de communicatie, alsmede de instructie/opleidingen. De communicatie over de sectorfondspremies wordt eenvoudiger. De Belastingdienst verstuurt een individuele beschikking van de Werkhervattingskas-premie aan een (grote of middelgrote) werkgever, die vanaf 2014 uit drie gedifferentieerde onderdelen zal bestaan. Elk afzonderlijk onderdeel dient toegelicht te worden in de beschikking. Dit vergt een duidelijke en goede communicatie naar werkgevers. De berekening van de (premiecomponenten van de) gedifferentieerde Werkhervattingskas-premie geschiedt door het UWV, maar de Belastingdienst deelt dit mee aan de werkgever en is de instantie die met vragen, bezwaren en beroepszaken van werkgevers kan worden geconfronteerd. De Belastingdienst wijst in de impactanalyse op het risico van juiste toerekening bij overgang van een (deel van de) onderneming. In die gevallen moeten niet alleen de WGA-uitkeringen van (ex-) werknemers met vast dienstverband van de overdragende werkgever worden toegerekend, maar ook de ZW- en WGA-uitkeringen van flexwerkers aan de verkrijgende werkgever worden toegerekend.
De introductie van individuele premiedifferentiatie voor de ZW houdt in dat grote en middelgrote werkgevers voortaan een voor bezwaar vatbare beschikking krijgen waarin de premies medegedeeld worden. Kleine werkgevers die publiek verzekerd zijn voor de ZW zullen via een mededeling dat zij als kleine werkgever worden gecategoriseerd (loonsom in jaar t-2 bepalend), zelf van de sectorale ZW-premies uit de door de Belastingdienst gepubliceerde tabellen kennisnemen en afdragen. Het UWV stelt de premies per sector vast en publiceert deze jaarlijks in de Staatscourant.
De introductie van sectorale premiedifferentiatie voor de WGA-lasten van (ex-) werknemers met een vast dienstverband zorgt voor een vereenvoudiging voor de uitvoering, aangezien geen individuele beschikking meer uitgereikt hoeft te worden waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Middels de mededeling dat een werkgever als klein wordt beoordeeld, kan een publiek verzekerde kleine werkgever uit de tabellen zijn sectorale WGA vast-premie vernemen. In de tabellen vindt de kleine werkgever ook de hoogte van de sectorale WGA flex-premie.
Voor werkgevers worden prikkels tot preventie en re-integratie geïntroduceerd voor de ZW-uitkeringslasten en de WGA-uitkeringslasten van flexwerkers. Hierdoor dalen de ZW- en WGA- lasten van flexwerkers en daarmee het totaal aan ZW- en WGA- premies voor flexwerkers dat werkgevers betalen.
Voor kleine werkgevers die ervoor kiezen bij het UWV verzekerd te blijven zijn de verschillen ten opzichte van de huidige vormgeving beperkt. Zij blijven voor de ZW- en WGA-lasten van flexwerkers immers een sectoraal bepaalde premie betalen. Wel wordt de vormgeving voor de WGA-lasten van (voorheen) werknemers met een vast dienstverband verbeterd, doordat voor kleine werkgevers ook hiervoor een sectorale premie gaat gelden. De ZW- en WGA-lasten (vast en flex) staartlasten worden in het publieke stelsel achtergelaten. Dit is een kostenbesparing voor kleine werkgevers die eigenrisicodrager worden.
Voor grote werkgevers die ervoor kiezen bij het UWV verzekerd te blijven gaat individuele premiedifferentiatie voor de ZW- en WGA- lasten van flexwerkers gelden. Op dit ogenblik betalen zij hiervoor een sectoraal bepaalde premie. Voor de WGA-risico’s van (voorheen) werknemers met een vast dienstverband blijven grote werkgevers een individueel bepaalde premie betalen in het publieke bestel. Op het moment van uittreden moeten de WGA-lasten worden afgefinancierd door de uittredende werkgever (gelijk aan de huidige situatie bij de WGA). Conform de huidige situatie bij de ZW kunnen ook grote werkgevers hun ZW-lasten in de nieuwe situatie bij uittreden vanaf 2014 in het publieke stelsel achterlaten. Grote werkgevers met lage risico’s zullen in 2014 in de meeste gevallen een premieverlaging ervaren voor de ZW- en WGA-lasten van flexwerkers, tenzij in het sporadische geval hun sectorale premie onder de minimumpremie ligt. In 2015 zullen de werkgevers met lage/nulrisico’s nogmaals een premieverlaging ervaren bij de WGA-premies van flexwerkers, doordat dan weer een jaar langer de lasten in de premiedifferentiatie worden meegenomen. De lage risico’s gaan bij benadering steeds iets minder en hoge risico’s gaan steeds iets meer betalen voor de WGA-risico’s van hun flexwerkers.
Publiek verzekerde middelgrote werkgevers gaan een gewogen gemiddelde van sectorale en individuele premie betalen voor de ZW- en WGA-lasten van flexwerkers en voor de WGA-lasten van werknemers met een vast dienstverband. Hiervoor gelden dezelfde gevolgen als voor de grote werkgevers. Het kan leiden tot lagere dan wel tot hogere lasten, afhankelijk van de risico’s van de werkgever. De staartlasten bij keuze eigenrisicodragerschap ZW blijven onveranderd achter in het publieke stelsel. De staartlasten bij keuze voor eigenrisicodragerschap WGA kunnen gedeeltelijk in het publieke stelsel worden achtergelaten en moeten gedeeltelijk individueel worden afgefinancierd. Dit is een kostenbesparing voor de middelgrote werkgevers die eigenrisicodrager worden voor het WGA-risico.
Tot en met een loonsom van tien maal de gemiddelde loonsom wordt de premie sectoraal bepaald. Daarboven neemt het individueel bepaalde premiedeel lineair toe en sectoraal bepaalde premiedeel lineair af. Bij 100 maal de gemiddelde loonsom wordt de premie volledig individueel bepaald. In onderstaande figuur is het percentage individueel bepaalde premie bij verschillende werkgeversgroottes weergegeven.
Bijvoorbeeld: Een werkgever heeft een loonsom van 46 maal de gemiddelde loonsom per werknemer (circa € 1,4 miljoen). Zijn premie wordt dan voor 40% individueel bepaald en voor 60% procent sectoraal. Stel dat deze werkgever een individueel risico van 2% heeft en het risico van zijn sector is 1%, de premie die deze werkgever dan betaalt is 1,4% (namelijk (40% * 2%) + (60% * 1%)).
De premiebeschikking voor de Werkhervattingskas die grote en middelgrote werkgevers van de Belastingdienst ontvangen zal meer informatie gaan bevatten. Werkgevers krijgen te maken met gedifferentieerde premies voor de ZW- en WGA-risico’s van flexwerkers, naast de al bestaande gedifferentieerde premie voor de WGA van werknemers met een vast dienstverband. Werkgevers zullen daar kennis van moeten nemen, zullen dit mogelijk willen controleren (middels informatieverzoeken en bezwaarzaken) en zullen dit mogelijk betrekken in hun afweging om eigenrisicodrager te worden. De premiedifferentiatie voor kleine werkgevers wordt sectoraal in plaats van individueel voor de WGA-lasten van werknemers met een vast dienstverband, hierdoor zouden minder bezwaarzaken verwacht kunnen worden. Door introductie van premiedifferentiatie ZW en WGA voor flexwerkers worden meer werkgevers belanghebbende bij de beschikking over deze uitkeringen. Het UWV stuurt een kopie van de beschikking aan de betrokken werkgever. Ook van deze beschikking zullen werkgevers kennis moeten nemen en eventueel bezwaar en beroep instellen. De administratieve lasten die gemoeid zijn met de kennisname van de afschriften van de ZW- en WGA beschikkingen voor flexwerkers, bedragen ongeveer € 0,8 miljoen.
Voor werkgevers verandert er in de loonaangifte niets. Er vindt door de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters een overheveling plaats van lasten van de sectorfondsen naar de Werkhervattingskas, maar de premie voor de sectorfondsen dient nog steeds afgedragen te worden en de premie voor de Werkhervattingskas ook. De loonaangifte wordt niet uitgebreid. De informatievoorziening in de vorm van de loonstrook van werkgevers aan hun personeel zou gewijzigd kunnen worden. Door andere benaming van de rubrieken zouden de salarissystemen mogelijk aangepast moeten worden. In hoeverre dit zich voordoet, is onzeker en niet te kwantificeren.
Zoals in de memorie van toelichting op de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters opgenomen, wordt een tendens verwacht van meer eigenrisicodragerschap ZW. In de keuzemogelijkheid voor werkgevers tussen publieke verzekering en eigenrisicodragerschap ZW verandert echter niets, dus van extra regeldruk is geen sprake. Het vervallen van de vereiste dat een garantstelling ZW moet worden overlegd leidt tot minder administratieve lasten bij de keuze voor eigenrisicodragen. Tevens geldt dat door het (deels) achterlaten van de financiële verantwoordelijkheid voor de staartlasten WGA en het niet verkrijgen van de re-integratieverantwoordelijkheid voor deze staartlasten, voor kleine en middelgrote werkgevers de administratieve lasten zullen dalen bij de keuze voor eigenrisicodragerschap.
In de memorie van toelichting van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters is reeds gemeld dat alle werkgevers kennis moeten nemen van de nieuwe regelgeving wat betreft de premiedifferentiatie. De lasten die gepaard gaan met deze kennisname zijn ongeveer € 3,9 miljoen.
Tot slot bevat dit besluit nog een wijziging die ook nog betrekking heeft op de premie van de Werkhervattingskas.
Deze bepaling regelt dat de premie voor de Werkhervattingskas van een uitkeringsinstelling wordt bepaald op basis van de uitkeringen aan eigen personeel afgezet tegen het loon dat is betaald aan eigen personeel en niet mede op basis van de uitkeringen die worden gedaan aan uitkeringsgerechtigden.
Sommige werkgevers betalen niet alleen loon aan actieve werknemers, dus de werknemers die in hun dienst werkzaamheden verrichten, maar doen ook in meer dan bijkomstige mate betalingen aan anderen die als «loon» worden aangemerkt. Het gaat dan om het verstrekken van uitkeringen aan derden door de werkgever als uitkeringsinstelling. Zo verstrekt het UWV uitkeringen aan personen die voldoen aan de voorwaarden van de werknemersverzekeringen.
Bij de bepaling van het werkgeversrisico van de uitkeringsinstelling behoren deze uitkeringen niet in aanmerking genomen te worden voor de berekening van de gedifferentieerde premie voor de WGA. Indien dat wel zou gebeuren, zouden de WGA-lasten van personeel van de uitkeringsinstelling worden afgezet tegenover een te hoge loonsom. De salarisadministratie voor het personeel en de uitkeringsadministratie worden volledig van elkaar gescheiden en in de berekening van de loonsom voor de premievaststelling eveneens gescheiden behandeld. De bepaling sluit aan bij de thans bestaande praktijk en treedt in werking met ingang van 2013 (wijziging van artikel 2.9 in artikel I, onderdeel D en het nieuwe artikel 2.14 in artikel II).
De wijzigingen in de onderdelen A tot en met C hebben betrekking op de vaststelling van de sectorpremie vóór inwerkingtreding van de wijzigingen met ingang van 1-1-2014, wanneer de ziekengeldlasten en de WGA-uitkeringen voor flexibele arbeidskrachten ten laste van de Werkhervattingskas komen.
Deze wijzigingen zijn gebaseerd op artikel 28, eerste en tweede lid, van de Wfsv.
Onderdeel c van artikel 2.1 met de omschrijving van de ziekengeldlasten is aangepast om enerzijds de verwijzing naar het lastenplafond van de uitzendsector te laten vervallen en anderzijds om de staartlasten ZW uit te zonderen van de ziekengeldlasten. Deze staartlasten (uitkeringen aan werknemers van de eigenrisicodrager, die al arbeidsongeschikt waren voor de aanvang van het eigenrisicodragen) worden gedefinieerd in onderdeel d, onder ten vierde, waardoor duidelijk wordt dat deze lasten ook niet tot de werkloosheidslasten horen. In het nieuwe onderdeel g zijn de WGA-lasten vangnetters gedefinieerd. Met deze begripsomschrijvingen kan in artikel 2.2 met verwijzing naar deze omschrijvingen worden aangegeven hoe het sectorpremiepercentage wordt vastgesteld. Tevens is rekening gehouden met het vervallen van de vergoeding op grond van artikel 46 van de Zorgverzekeringswet met de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip met ingang van 1-1-2013 (onderdeel A).
In het voorgestelde artikel 2.2, tweede lid, wordt nu met verwijzing naar deze lastenomschrijving aangegeven, dat een opslagpercentage wordt vastgesteld waarmee het sectorpremiepercentage wordt verhoogd. Het sectorpremiepercentage dient vooral ter dekking van de werkloosheidslasten. Dit blijkt uit het eerste lid van artikel 2.2 waardoor met de verwijzing naar het lastenplafond ook duidelijk wordt dat het om een percentage van de verzekerde loonsom gaat. In het geherformuleerde achtste lid is de grondslag opgenomen voor nadere regeling van de vaststelling van deze opslag (verwijzing naar het tweede lid) en van de berekening van het sectorpremiepercentage genoemd in het eerste lid. Op deze grondslag wordt nader geregeld dat tot de verzekerde loonsom niet het loon van de eigenrisicodragers wordt gerekend (zie paragraaf 3.6 hiervoor). In het nieuwe tiende lid, wordt een aparte bepaling opgenomen voor het meenemen in de berekening van de sectorpremie van de staartlasten ZW in geval het eigenrisicodragen is aangevangen op of na 1 januari 2012. Op deze wijze worden deze lasten apart in de berekening van de sectorpremie betrokken. Dit artikellid geldt alleen voor de premie in het jaar 2013.
In het nieuwe artikel 2.2a is geregeld dat bij de vaststelling van de sectorpremie voor de uitzendsector de werkloosheidslasten worden verminderd met een bij ministeriële regeling vast te stellen bijdrage, zoals hiervoor in paragraaf 3.6 is toegelicht. Van de werkloosheidslasten zijn op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit Wfsv al uitgezonderd de lasten die boven het lastenplafond uitgaan dat het UWV op grond van artikel 105, eerste lid, van de Wfsv vaststelt. De bijdrage voor de uitzendsector wordt dus van de aldus vastgestelde werkloosheidslasten afgetrokken voordat tot de berekening van de premie van de uitzendsector wordt overgegaan. Het lastenplafond op grond van artikel 105, derde lid, van de Wfsv voor deze sector komt bij de wetswijziging te vervallen. Bij ministeriële regeling op grond van het tweede lid van artikel 2.2a kunnen nadere regels worden gesteld. Dit is niet alleen de grondslag voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage maar kan bijvoorbeeld ook worden geregeld dat deze bijdrage specifiek van toepassing is op de sector uitzendbedrijven ter nadere bepaling van de algemene omschrijving, bedoeld in artikel 103, tweede lid, van de Wfsv.
Onderdeel D is toegelicht in paragraaf 6. Omdat verwezen wordt naar de inhouding van de verschuldigde premies en loonbelasting op grond van de Wet op de loonbelasting wordt hier de werkgever aangeduid als inhoudingsplichtige. Het nieuwe artikel 2.14 in artikel II, dat met ingang van 1-1-2014 in het Besluit Wfsv wordt opgenomen heeft dezelfde inhoud.
In het nieuwe artikel 2.15a is overgangsrecht opgenomen in verband met het vervallen van de garantieverklaring, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wfsv per 1 januari 2013 ten aanzien van de betaling van ziekengeld (artikel II, onderdeel E, van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters; hierna genoemd de wet). Het gaat hierbij om de garantieverklaring die werkgevers moeten overleggen aan de Belastingdienst om eigenrisicodrager voor de ZW te worden (zie artikelen 40, 43 en 44 van de Wfsv zoals die luiden tot 1 januari 2013). Deze garantie is niet zoals bij de WGA een ongelimiteerd bedrag, maar wordt elk jaar door de Belastingdienst herberekend aan de hand van het ziekterisicocijfer van de sector en de premieloonsom, waarbij een minimaal garantiebedrag geldt.
Bij de wet is op dit punt geen overgangsrecht geregeld voor bestaande gevallen. Het is ook de bedoeling dat voor werkgevers die reeds eigenrisicodrager ZW zijn geworden vóór 1 januari 2013 geen garantieverklaring meer nodig is vanaf 1 januari 2013 (dus het garantiebedrag behoeft niet meer herberekend te worden zoals nu elk jaar wel het geval is). Als een werkgever die eigenrisicodrager ZW vóór 1 januari 2013 is geworden, failliet gaat na 1 januari 2013, zullen de dan lopende ZW-uitkeringen niet meer op de garant (bank of verzekeraar) verhaald gaan worden. De garantieverklaring vervalt immers per 2013, zowel voor nieuwe aanvragen tot eigenrisicodragerschap als voor de werkgevers die reeds eigenrisicodrager zijn.
Echter op grond van de onderhavige bepaling blijven de garanties die zijn afgegeven over de jaren voorafgaande aan 2013 wel geldig, waardoor er ook na 1 januari 2013 verhaald mag worden voor de uitkeringen die betrekking hebben op het jaar 2012 en voorgaande jaren.
In artikel II zijn de wijzigingen van het Besluit Wfsv opgenomen wanneer de ziekengeldlasten en WGA-flexlasten niet meer ten laste van de sectorfondsen (en het Ufo) komen maar van de Werkhervattingskas. Dit heeft gevolgen voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas. Daartoe is in onderdeel D een nieuwe paragraaf 2 in het Besluit Wfsv opgenomen (de artikelen 2.5 tot en met 2.18). Als gevolg hiervan dienen ook de bepalingen over het vaststellen van de sectorpremie te worden aangepast. Daarnaast zijn in de wet een aantal delegatiebepalingen opgenomen op grond waarvan bepaalde lasten nog voor rekening worden genomen door publiek verzekerden via de sectorfondsen en het Ufo. Daartoe zijn bepalingen opgenomen in de onderdelen A tot en met C.
Artikel 2.1 is geheel aangepast aan de gewijzigde lastenverdeling. Aan het artikel zijn naast de werkloosheidslasten nog omschrijvingen opgenomen van lasten die bij wijze van uitzondering nog ten laste komen van de sectorfondsen.
De overige ziekengeldlasten betreffen enerzijds lopende ZW-uitkeringen toegekend voor 1-1-2012. De grondslag voor de toerekening van deze lasten is artikel 122f van de Wfsv. Dit betreft vooral eerder herleefde uitkeringen. Daarnaast gaat het om staartlasten, dat wil zeggen ziekengelduitkeringen, die zijn toegekend aan werknemers, die op het moment van eigenrisicodragen van de werkgever voor de ZW al arbeidsongeschikt waren. Deze lasten hoeft de eigenrisicodrager op grond van artikel 63b, eerste lid, van de ZW niet te dragen. Deze uitkeringen komen op grond van artikel 117b, derde lid, onderdeel g, niet ten laste van de Werkhervattingskas. Ze komen alleen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds indien dit bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald (artikel 115, derde lid, onderdeel a, Wfsv). Dit is niet het geval. Voor zover deze lasten zijn toegekend vanaf 1-1-2012 en voor 1-1-2014 komen deze op grond van artikel 122f ten laste van de sectorfondsen. Een grondslag voor nadere regeling van deze lasten wordt overigens gevonden in artikel 117b, zesde lid, van de Wfsv. In artikel 2.1a is bepaald, dat deze overige ziekengeldlasten ten laste komen van de sectorfondsen en voor zover het uitkeringen aan overheidswerknemers (personen, bedoeld in artikel 24 van de Wfsv in dienst van overheidswerkgevers; overheidswerknemers worden omgeschreven in artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet) betreft deze ten laste komen van het Ufo. Met deze bepaling in artikel 2.1a van het Besluit Wfsv is daarmee voorzien in een regeling bij algemene maatregel van bestuur als wordt bedoeld in artikel 108, derde lid, van de Wfsv.
Deze fondsbelasting geldt ook voor de overige WGA-lasten, waarmee op grond van artikel 2.1, onderdeel g, wordt bedoeld de WGA-uitkeringen die voor 1-1-2012 zijn toegekend aan werknemers in flexibele dienstbetrekkingen, die voorafgaande aan hun WGA-uitkering recht hadden op een ziekengeld uitkering. Voor het vaststellen van de datum van toekenning van de WGA-uitkering wordt in geval van herleving van het recht op de WGA-uitkering als bedoeld in artikel 57 van de Wet WIA uitgegaan van de datum van ingang van de uitkering, die is beëindigd en herleeft. In geval van een uitkering op grond van artikel 55 van de Wet WIA (bij toenemende arbeidsongeschiktheid na eerdere weigering in verband met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%) wordt de datum van ingang van die uitkering genomen, die dus na de datum van einde van de wachttijd ligt (en dus niet direct aansluitend aan de ziekengelduitkering). Dan wordt de uitkering immers pas toegekend nadat gebleken is dat de mate van arbeidsongeschiktheid meer dan 35% is geworden.
De toerekening van de WGA-staartlasten heeft een andere grondslag. De staartlasten WGA (de WGA-uitkeringen voor werknemers, van wie de eerste dag van arbeidsongeschikt op grond waarvan de WGA wordt toegekend, ligt voor de datum van ingang van het eigenrisicodragen) komen volgens de hoofdregel van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA, voor rekening van de eigenrisicodrager. Artikel 84 van de Wet WIA bevat bepalingen voor de verdere afbakening tussen UWV en de eigenrisicodrager. In artikel 84, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald, dat de last voor de eigenrisicodrager ook geldt, indien de wachttijd van de werknemer, die de WGA-uitkering ontvangt al is ingegaan voor de dag waarop de werkgever eigenrisicodrager wordt. Aan artikel 84 is een achtste lid toegevoegd, op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het risico van de eigenrisicodrager voor dit soort lasten beperkt is tot een deel van de WGA-uitkeringen. Op grond van dit achtste lid van artikel 84 van de Wet WIA wordt in artikel 2.1b van het Besluit Wfsv bepaald, dat dit geldt voor kleine werkgevers en gedeeltelijk voor middelgrote werkgevers. Voor de toepassing van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas worden de categorieën kleine, middelgrote en grote werkgever omschreven. Naar de begripsbepaling die op deze premievaststelling betrekking heeft wordt verwezen (artikel 2.5). Voor de middelgrote werkgever geldt, dat deze staartlasten gedeeltelijk niet worden gedragen door de eigenrisicodrager. De formule daarvoor in het voorgestelde derde lid, sluit aan bij die voor de gedifferentieerde premie (zie artikel 2.6, vierde lid). Wel gaat het hier om de loonsommen in een bepaalde kalenderjaar, namelijk het kalenderjaar twee kalenderjaren voorafgaand aan de dag van aanvang van het eigenrisicodragen. Dit betekent dat de wegingsfactor maar eenmalig wordt vastgesteld en er geen rekening wordt gehouden met latere wijzigingen in de omvang van de werkgever. In geval van een gedeeltelijke last van de middelgrote werkgever die eigenrisicodrager is ligt het voor de hand dat de eigenrisicodrager de uitkering op grond van artikel 83, eerste lid, van de Wet WIA niet betaalt, maar het UWV en dat het UWV met toepassing van artikel 83, derde lid, van de Wet WIA het deel waarvoor de middelgrote werkgever het risico draagt verhaalt op die werkgever.
In artikel 117b, derde lid, van de Wfsv is bepaald dat deze lasten aldus vastgesteld niet ten laste komen van de Werkhervattingskas (onderdeel h). Op grond van artikel 104, vijfde lid, onderdeel a, en artikel 108, derde lid, onderdeel a, van de Wfsv komen deze WGA-uitkeringen ten laste van de sectorfondsen respectievelijk het Ufo. Op grondslag van artikel 104, zesde lid, jo artikel 117b, zesde lid, wordt hier in artikel 2.1b, eerste lid, dan nader bepaald in welke mate deze staartlasten ten laste komen van de sectorfondsen en het Ufo.
De toevoeging aan het tweede lid van artikel 2.1b heeft betrekking op de situatie, dat een werkgever eerder is uitgetreden uit het eigenrisicodragen en later weer opnieuw eigenrisicodrager is geworden. De lasten van de WGA-uitkeringen, die zijn toegekend voorafgaand aan de eerdere periode van eigenrisicodragen vallen niet onder de staartlasten die op grond van dit artikel ten laste van de sectorfondsen komen.
Voor de dekking van de lasten, die geen werkloosheidslasten zijn, stelt het UWV een apart opslagpercentage voor de sectorpremie vast op dezelfde wijze als nu voor de ziekengeld en WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen gebeurt. Daartoe wordt een nieuw tweede lid opgenomen in artikel 2.2. De wijzigingen op het punt van de grondslag voor de premie en dergelijke in dit artikel 2.2 blijven gelden zoals die met ingang van 1-1-2013 komen te luiden. De bepaling in het tiende lid van artikel 2.2 over de toerekening van de staartlasten ZW kan vervallen, omdat daarvoor met ingang van 1-1-2014 nieuwe bepalingen zijn opgenomen.
De systematiek van de vaststelling van de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas is uiteengezet in de paragrafen 2 en 3 van deze nota van toelichting. In hoofdlijnen is de wijze van regeling van de toerekening van de lasten niet gewijzigd ten opzichte van de bestaande paragraaf 3 in het Besluit Wfsv. Omdat paragraaf 2 al eerder is vervallen is de nieuwe paragraaf genummerd 2. In aanvulling op het vorenstaande volgt hierna nog een meer wetstechnische toelichting op de wijzigingen.
De gedifferentieerde premie bestaat uit drie afzonderlijk bekend te maken premiecomponenten, gerelateerd aan de drie soorten lasten: WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen (de huidige lasten van de Werkhervattingskas), de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten. In de begripsomschrijving van deze lasten in artikel 2.5 wordt verwezen naar de uitkeringen als aangeduid in artikel 117b, eerste lid, van de Wfsv. Hiermee worden ook de overlijdensuitkeringen bij die lastenberekening betrokken. Tot deze lasten behoren ook de kosten in verband met de re-integratietaak van het UWV op grond van artikel 30a van de Wet SUWI (conform artikel 117b, vijfde lid, onderdeel c, van de Wfsv).
De begripsomschrijving van het premieplichtige loon is niet aangepast ten opzichte van die in het bestaande artikel 2.6. Het tweede lid van artikel 2.6 over het op aanvraag ingedeeld kunnen worden in een andere categorie van werkgever is komen te vervallen omdat dit tot extra lasten voor de uitvoering door de Belastingdienst leidt. In het derde lid van deze bepaling met begripsomschrijvingen is bepaald, dat bij het vaststellen van het premieplichtige loon in de berekeningen op grond van deze paragraaf van het Besluit Wfsv steeds de werkgeversbetalingen (de WGA-uitkeringen en de ZW-uitkeringen die via de werkgever worden betaald) buiten aanmerking worden gelaten. In het vierde lid van artikel 2.5 is bepaald dat de sector waar de werkgever toebehoort op 1 januari van elk jaar bepalend is voor de premie voor de rest van het jaar. Daarmee zijn er geen tussentijdse aanpassingen van de sectorale premiecomponenten van de gedifferentieerde premie als de werkgever in het lopende premiejaar van sector wijzigt.
In het nieuwe artikel 2.6 is de wijze van vaststelling van de gedifferentieerde premie geregeld.
De premie is de som van de premiecomponenten, waarbij het rekenpercentage en de gemiddelde premie geen rol spelen en er geen sprake is van een opslag of korting op het rekenpercentage. Voor de kleine werkgevers geldt dat de sectorale premie (verder geregeld in artikel 2.10) op basis van de lasten van drie bestanddelen in de sector zoals de gemiddelde percentages (artikel 2.8) worden vastgesteld, waarbij dan de WGA lasten vaste dienstbetrekkingen van eigenrisicodragers voor de WGA en de ziekengeldlasten van de eigenrisicodragers ZW buiten aanmerking worden gelaten. Het totaal van het premieplichtige loon in de sector op grond waarvan het percentage wordt vastgesteld bevat bij de component WGA-lasten vaste dienstbetrekkingen en de premiecomponent ZW-lasten niet het premieplichtige loon van de eigenrisicodragers WGA vast en ZW in die sector. In artikel 2.10, tweede lid is geregeld dat het UWV de sectorale premiepercentages vaststelt. Dit zijn besluiten waarop de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Met toepassing van artikel 3:42, eerste lid, Awb betekent dit dat bekendmaking van deze premiepercentages plaats vindt in de Staatscourant. Het betreft hier immers een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan dat niet tot één of meer bepaalde belanghebbenden is gericht. Indien nodig kunnen voor de wijze van vaststelling van de percentages door het UWV nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling.
Voor de vaststelling van de premiecomponenten voor de grote en middelgrote werkgevers worden de rekenpercentages (gecorrigeerde gemiddelde percentages) verhoogd met een opslag of korting uitgaande van een individueel werkgeversrisicopercentage. Deze systematiek en de daarbij mee te nemen lasten is gelijk aan die nu in het Besluit Wfsv is geregeld. De wijze van weging met de formule in artikel 2.6, vijfde lid, is in paragraaf 2 uiteen gezet. In artikel 2.6, zesde lid, zijn de minimum- en maximumpercentages in algemene zin geregeld. De uitkomsten voor de premiecomponenten zijn afhankelijk van de berekende gemiddelde percentages en de toepasselijke correctiefactoren. De ministeriële regeling op grond van het achtste lid maakt het mogelijk de maximumpremie voor werkgevers in bepaalde sectoren, gelet op de omvang van de WGA-lasten of ZW-lasten in die sectoren, op een hoger percentage vast te stellen (zie paragraaf 2, waarbij verwezen wordt naar de uitzendbranche).
In het zevende lid is de afrondingsfactor opgenomen, zodat die bij de berekeningen in de overige artikelen overal van toepassing is.
Artikel 2.7 over de gedifferentieerde premie bij het eigenrisicodragen is gebaseerd op artikel 42, eerste lid, van de Wfsv. Eerder bevatte het Besluit Wfsv hiervoor geen regels en was op grond van de Wfsv duidelijk dat de eigenrisicodrager de desbetreffende premie niet verschuldigd was. Met de introductie van de componenten is er voor gekozen alle bepalingen over de berekening: de in aanmerking te nemen lasten, de grondslag (het relevante premieplichtige loon) en de gevolgen bij het eigenrisicodrager zijn bij elkaar in het Besluit Wfsv te regelen. Artikel 2.7 bepaalt dat de desbetreffende premiecomponenten bij eigenrisicodragen op nul worden gesteld. Dit wordt in de premiebeschikking zichtbaar gemaakt.
Artikel 2.9, tweede en derde lid, bevat bepalingen voor het vaststellen van de vervangende premie, die geldt als gedifferentieerde premie over loon in de vorm van een uitkering of over loon in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening. Dit percentage is de som van de rekenpercentages. Dit uitgangspunt was geregeld in artikel 38a van de Wfsv. Omdat nu sprake is van een samengestelde premie is gekozen voor nadere regeling in het Besluit Wfsv in dit artikel, dat daarmee gebaseerd is op artikel 38a, derde lid, van de Wfsv. Voor zover nodig kunnen op grond van het derde lid voor de berekening van dit premiepercentage nog nadere regels worden gesteld bij ministeriële regeling, bijvoorbeeld in verband met de bekendmaking van dit percentage.
In artikel 2.11, achtste lid, artikel 2.12, achtste lid en 2.13, vierde lid, zijn de correctiefactoren opgenomen, die zijn toegelicht in paragraaf 3.4. Voor de WGA-lasten flexibele dienstbetrekkingen en de ZW-lasten geldt een grens van twee. De correctiefactor voor de premies die gebaseerd zijn op een individueel werkgeversrisico zijn hiermee anders ingevuld dan die op grond van het huidige artikel 2.9, twaalfde lid, van het Besluit Wfsv.
In de artikelen voor de opslag of korting (2.11, 2.12 en 2.13) wordt in het derde lid het gemiddelde werkgeversrisicopercentage geregeld. De berekening is gewijzigd door het gemiddelde werkgeversrisico te berekenen door de individuele werkgeversrisico’s te wegen met de premieplichtige loonsom in het tweede kalenderjaar vóór het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld (loonsom t-2) in plaats van het totale gemiddelde premieplichtige loon per jaar berekend over het tijdvak van vijf kalenderjaren eindigend één jaar voor aanvang van het kalenderjaar waarvoor de premie wordt vastgesteld. Hierdoor weerspiegelt het gemiddelde werkgeversrisico beter de risicoverdeling van de werkgeverspopulatie waarover de premie wordt geheven, hetgeen leidt tot een evenwichtiger verdeling van de opslagen en kortingen.
De systematiek van de premieberekening bij overgang van onderneming (artikel 2.15), bij de omstandigheid, dat een werkgever niet gedurende het gehele berekeningstijdvak werkgever is (artikel 2.16) en het premiepercentage van de startende werkgever (artikel 2.17) is gelijk aan die nu in het Besluit Wfsv is geregeld. In artikel 2.17, tweede lid, is de inhoud van artikel 46a, tweede lid, van de Wfsv opgenomen, dat is komen te vervallen, in geval een startende werkgever eigenrisicodrager wordt. Dit artikellid is daarmee gebaseerd op artikel 42, eerste lid, van de Wfsv.
Artikel 2.18 betreft de vaststelling van de opslag en de korting in geval van te veel betaalde uitkeringen die moeten worden nabetaald in verband met herziening of intrekking van uitkeringen en in geval van regres. Het gaat er om dat in die omstandigheden de WGA-uitkeringen en ZW-uitkeringen die voor de berekening worden meegenomen worden aangepast. De regeling voor de teveel betaalde uitkering in het eerste lid is conform de huidige regeling.
Voor de WGA vaste dienstbetrekkingen is in het tweede en derde lid het huidige systeem gehandhaafd. Dat betekent dat voor de WGA-vast uitkeringen regres afhankelijk is van de schadevergoedingsactie van de werkgever voor de loondoorbetaling op grond van artikel 107a, tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Alleen wordt daarbij uitgegaan van het bedrag van de vastgestelde schadevergoeding en het kalenderjaar van die vaststelling in plaats van het feitelijk ontvangen van de schadevergoeding. Dit is ook niet nodig omdat het in feite om een wijze van toerekening naar de lasten van de WGA-uitkeringen gaat en niet om een werkelijke vermindering van het bedrag van de WGA-uitkeringen die ten laste van de werkgever komen.
Voor de ZW-uitkeringen en de WGA flex uitkeringen die aan de werkgever worden toegerekend (het gaat hier om de ZW-uitkeringen op grond van artikel 29, lid 2, onderdelen a, b en c, van de ZW en de daarop volgende WGA-uitkeringen) zal de voormalig werkgever normaal gesproken geen schadeclaim hebben; hij heeft immers geen loondoorbetalingverplichting.
In dat geval zal UWV wel een verhaalsactie hebben op grond van artikel 52a van de Ziektewet op de veroorzaker van de arbeidsongeschiktheid. Wanneer UWV dan slaagt een deel van de ZW lasten te verhalen dienen deze lasten op de op de werkgever toe te rekenen lasten in mindering te worden gebracht.
Op de zelfde wijze als bij de schadevergoeding aan de werkgever wordt het percentage van de uitkering, die het UWV op grond van 52a van de ZW kan verhalen op een derde, vervolgens ook gebruikt voor de WGA-flexibele dienstbetrekkingen. Het met dit percentage berekende bedrag wordt dan zowel op de ZW-lasten als de WGA-uitkeringen flexibele dienstbetrekkingen in mindering gebracht (het vierde en vijfde lid). Omdat het hier om verhaal van het UWV gaat en niet om een schadevergoedingsactie van de werkgever vindt de toepassing van deze leden ambtshalve door het UWV plaats en ligt daaraan geen verzoek van de werkgever ten grondslag.
In het zesde lid wordt bepaald, dat bij de toepassing van dit artikel de minimumpremie niet geldt. De uitkomst van de berekening op grond van dit artikel kan lager uitkomen.
In artikel 30a, eerste lid, van de Wet SUWI wordt geregeld, dat het UWV de verantwoordelijkheid draagt voor de re-integratie van ontvangers van een WGA-uitkering. Op grond van het derde lid van dit artikel heeft het UWV die verantwoordelijkheid niet in geval van eigenrisicodragen voor de WGA. Dan berust die verantwoordelijkheid bij de eigenrisicodrager. Dit geldt echter voor zover de eigenrisicodrager ook de uitkeringen betaalt. Indien de eigenrisicodrager niet het risico voor het betalen van de WGA uitkeringen draagt op grond van artikel 84, achtste lid, van de Wet WIA en uitgewerkt in het voorgestelde artikel 2.1b, tweede lid, van het Besluit Wfsv, behoudt het UWV de re-integratie verantwoordelijkheid. Dat is dus het geval in de situatie dat de staartlasten (de WGA- uitkeringen aan werknemers, die al ziek of arbeidsongeschikt waren op het moment van de aanvang van het eigenrisicodragen) niet hoeven te worden gedragen door kleine werkgevers en gedeeltelijk niet door middelgrote werkgevers. Op grond van artikel 30a, negende lid, van de Wet SUWI wordt dit nader geregeld in het Besluit SUWI met de nieuwe paragraaf 4.1a. Hoewel middelgrote werkgevers nog wel een deel van de staartlasten blijven dragen is er in het Besluit SUWI voor gekozen het UWV verantwoordelijk te laten zijn voor de re-integratie van deze werknemers van zowel kleine als middelgrote werkgevers.
Door de inhoud van de bepalingen treedt artikel I met ingang van 1 januari 2013 in werking en treden de artikelen II en III met ingang van 1 januari 2014 in werking. Het is wel wenselijk dat dit besluit in zijn geheel tijdig voor 1 januari 2013 wordt gepubliceerd. De data van inwerkingtreding zullen nog bij koninklijk besluit worden vastgesteld, afhankelijk van de totstandkoming van de aan dit besluit ten grondslag liggende wetgeving.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom
Estimating the impact of experience rating on the inflow into disability insurance in the Netherlands (Koning, 2004).
Veerman, Schellekens ea (2001), Werkgevers over ziekteverzuim, arbo en re-integratie, Eindrapportage van het ZARA/SZW-werkgeverspanel.
CPB notitie «Plausibiliteitstoets premiedifferentiatie en eigenrisicodragen ZW en WGA», 23 april 2012.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-494.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.