Wet van 28 oktober 2010 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met onder meer een discretionaire bevoegdheid van de minister ten aanzien van kwalitatief goede scholen met minder dan 23 leerlingen met perspectief op hoger aantal leerlingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet op het primair onderwijs de mogelijkheid op te nemen dat Onze minister kan besluiten dat een kwalitatief goede openbare school of bijzondere school met minder dan 23 leerlingen, doch met perspectief op een hoger aantal leerlingen niet wordt opgeheven respectievelijk de bekostiging niet wordt beëindigd en dat het tevens wenselijk is de mogelijkheid voor het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst te verruimen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het primair onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 157 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid wordt «Behoudens het bepaalde in het vierde lid zijn het eerste en tweede lid» vervangen door «Het eerste en tweede lid zijn» en in onderdeel b vervalt: is langer dan 1 jaar voor het niet meer voldoen van een der scholen aan de voor die school geldende opheffingsnorm gesloten en.

2. Het vierde lid vervalt en het vijfde, zesde en zevende lid worden vernummerd tot het vierde, vijfde en zesde lid.

B

Na artikel 157 wordt ingevoegd artikel 157a, luidend:

Artikel 157a. Discretionaire bevoegdheid minister

  • 1. Het bevoegd gezag van een school die op grond van de gemiddelde schoolgrootte, bedoeld in artikel 157, eerste, tweede of derde lid, in stand wordt gehouden dan wel wordt bekostigd, en die vervolgens op de teldatum 1 oktober minder dan 23 leerlingen telt, kan Onze minister verzoeken in afwijking van artikel 153, eerste, tweede en derde lid, die bijzondere school te blijven bekostigen of die openbare school in stand te houden voor een door Onze minister te bepalen termijn. Een besluit tot instandhouding wordt in elk geval niet genomen indien de kwaliteit van het onderwijs op de school, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, onvoldoende is of geen perspectief bestaat op structurele toename van het aantal leerlingen van de school tot het aantal van ten minste 23 op 1 oktober voorafgaand aan de datum waarop de door Onze minister te bepalen termijn eindigt. Het al dan niet aanwezig zijn van basisscholen in de omgeving van de school kan Onze minister eveneens betrekken bij zijn besluit.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid moet voor 1 februari voorafgaand aan de datum van de beëindiging van de bekostiging onderscheidenlijk de opheffing schriftelijk worden ingediend bij Onze minister. Het verzoek gaat vergezeld van gegevens ter onderbouwing van het perspectief, bedoeld in het eerste lid, een beredeneerde leerlingprognose en gegevens over de ligging van de school ten opzichte van de dichtstbijzijnde basisscholen.

  • 3. Onze minister besluit voor 1 mei, volgend op het verzoek, bedoeld in het tweede lid, dat:

    • a. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt beëindigd dan wel de openbare school wordt opgeheven, of

    • b. met ingang van 1 augustus van het volgende schooljaar de bekostiging van de bijzondere school wordt voortgezet of de openbare school in stand wordt gehouden.

  • 4. Onze minister kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, op verzoek van het bevoegd gezag eenmalig verlengen met maximaal de duur van de termijn die op grond van het eerste lid ten aanzien van de school door hem was bepaald. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II OVERGANGSARTIKEL

  • 1. Artikel 157a, eerste lid en tweede lid, tweede volzin, van de Wet op het primair onderwijs, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van openbare en bijzondere basisscholen die:

    • a. op of na 1 augustus 2008 zijn opgeheven of waarvan de bekostiging is beëindigd vanwege het feit dat het aantal leerlingen van de school na toepassing van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs minder dan 23 is geworden en

    • b. die sinds de opheffing of de beëindiging van de bekostiging deel uitmaken van een andere openbare of bijzondere basisschool, doch gehuisvest zijn gebleven op de locatie waar zij gehuisvest waren op het moment dat zij nog niet waren opgeheven dan wel hun bekostiging nog niet was beëindigd en

    • c. die naar het oordeel van Onze minister op de datum van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 157a van de Wet op het primair onderwijs in aanmerking zouden zijn gekomen voor inwilliging van een verzoek als bedoeld in artikel 157a, eerste lid, van genoemde wet.

  • 2. Een verzoek om toepassing van het eerste lid kan voor 1 februari volgend op de datum van inwerkingtreding van deze wet bij Onze minister worden ingediend door het bevoegd gezag van de school waartoe de school die is opgeheven dan wel waarvan de bekostiging is beëindigd inmiddels behoort.

  • 3. Indien Onze minister besluit overeenkomstig artikel 157a, derde lid, onderdeel b, van de Wet op het primair onderwijs wordt de school die was opgeheven dan wel waarvan de bekostiging was beëindigd vanwege het feit dat het aantal leerlingen van de school na toepassing van artikel 157 van de Wet op het primair onderwijs minder dan 23 is geworden, per 1 augustus volgend op de datum waarop Onze minister dat besluit heeft genomen, in afwijking van de artikelen 74 tot en met 77 van de Wet op het primair onderwijs, als openbare of bijzondere basisschool aangemerkt.

  • 4. Artikel 157a, derde en vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 28 oktober 2010

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Uitgegeven de twaalfde november 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 269

Naar boven