Besluit van 26 januari 2010 tot wijziging van het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A (bestaande stookinstallaties)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 december 2009, nr. BJZ2009064446, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEG L 309) en de artikelen 8.5, 8.40 tot en met 8.42a van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 6 januari 2010, no. W08.09.0524/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 januari 2010, nr. BJZ2010001361, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel b, subonderdeel 7°, wordt na «stookinstallaties» ingevoegd: met een thermisch vermogen van minder dan 50 megawatt.

B

In artikel 9, vierde lid, vervalt onderdeel a en worden de onderdelen b en c geletterd a en b.

C

In artikel 10a, onderdeel a, wordt «artikel 8.19, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 8.19, eerste lid.

D

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een bestaande stookinstallatie voor kolen wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van zwaveldioxide met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. een waarde, uitgedrukt in milligram per normaal kubieke meter, die gelijk is aan 2400 min vier maal het thermisch vermogen, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 300 megawatt, maar meer dan 100 megawatt;

    • b. 2000 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 100 megawatt.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Een bestaande stookinstallatie als bedoeld in het derde lid wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van stikstofoxiden met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. 600 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

    • b. 500 milligram per normaal kubieke meter, en met ingang van 1 januari 2016, 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

5. Aan het slot wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een bestaande stookinstallatie voor kolen wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van stof met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. 100 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

    • b. 50 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

E

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een bestaande stookinstallatie voor vloeibare brandstoffen, behorend tot een elektriciteitsproductiebedrijf, wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van stikstofoxiden met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. 700 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt en na 1 januari 1989 nog tenminste 10.000 uren, herleid op uren bij een belasting van 100 procent, in gebruik zal zijn;

    • b. 450 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

    • c. 400 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van meer dan 500 megawatt.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor een stookinstallatie als bedoeld in het derde lid, niet behorend tot een elektriciteitsproductiebedrijf, gelden de volgende emissiegrenswaarden:

    • a. 400 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie wordt gestookt met zware stookolie of met vloeibare brandstoffen met een stikstofgehalte groter dan 0,3 procent;

    • b. 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie wordt gestookt met andere vloeibare brandstoffen dan bedoeld onder a.

3. Het vijfde lid vervalt.

4. Het zesde en zevende lid worden vernummerd tot respectievelijk vijfde en zesde lid.

5. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 6. Een bestaande stookinstallatie voor vloeibare brandstoffen met een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van stof met het rookgas niet meer bedraagt dan 50 milligram per normaal kubieke meter.

F

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt: , indien deze na 1 januari 1989 nog ten minste 10.000 uren, herleid op uren bij een belasting van 100 procent, in gebruik zal zijn,.

2. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. voor stookinstallaties, behorend tot een elektriciteitsproductiebedrijf:

    • 1°. 300 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

    • 2°. 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een bestaande stookinstallatie voor gasvormige brandstoffen, anders dan bedoeld in het tweede lid, wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van zwaveldioxide met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. 400 milligram per normaal kubieke meter, voor cokesovengas;

    • b. 150 milligram per normaal kubieke meter, voor hoogovengas;

    • c. 5 milligram per normaal kubieke meter, voor vloeibaar gemaakt gas, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer heeft;

    • d. 35 milligram per normaal kubieke meter, voor oxygas, en

    • e. 35 milligram per normaal kubieke meter, voor overige gasvormige brandstoffen, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer heeft.

4. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een bestaande stookinstallatie voor gasvormige brandstoffen wordt zodanig gebruikt dat de uitworp van stof met het rookgas niet meer bedraagt dan:

    • a. 5 milligram per normaal kubieke meter als regel;

    • b. 10 milligram per normaal kubieke meter, voor hoogovengas;

    • c. 20 milligram per normaal kubieke meter, voor door de ijzer- en staalindustrie geproduceerd gas dat elders kan worden gebruikt en dat niet is aan te merken als hoogovengas.

G

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een emissiegrenswaarde die ingevolge artikel 24 in de plaats treedt van de in artikel 16, vierde lid, aanhef en onder a, genoemde emissiegrenswaarde bedraagt ten hoogste:

    • a. voor een stookinstallatie als bedoeld in artikel 24, vierde lid:

      • 1°. 700 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt;

      • 2°. 450 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 3°. 400 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer;

    • b. voor een stookinstallatie anders dan bedoeld onder a:

      • 1°. 450 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 2°. 400 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Een emissiegrenswaarde die ingevolge artikel 24 in de plaats treedt van de in artikel 17, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, genoemde emissiegrenswaarde, bedraagt ten hoogste:

    • a. voor een stookinstallatie als bedoeld in artikel 24, vijfde lid:

      • 1°. 500 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt;

      • 2°. 300 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 3°. 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer;

    • b. voor een stookinstallatie anders dan bedoeld onder a:

      • 1°. 350 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt;

      • 2°. 300 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 3°. 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

H

Artikel 27, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c, vervalt «onder 1°,».

2. In onderdeel d, wordt «17, derde lid, onder a, onder 2°» vervangen door: 17, derde lid, onder b.

I

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het negende lid komt te luiden:

  • 9. Voor een bestaande stookinstallatie kan een minder strenge emissiegrenswaarde worden gesteld dan:

    • a. de krachtens artikel 16, vierde lid juncto artikel 24 geldende waarde, maar niet minder streng dan:

      • 1°. 700 milligram per normaal kubieke meter, indien de installatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt;

      • 2°. 450 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 3°. 400 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer;

    • b. de krachtens artikel 17, eerste lid, onder b, juncto artikel 24 geldende emissiegrenswaarde, maar niet minder streng dan:

      • 1°. 500 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van minder dan 50 megawatt;

      • 2°. 300 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 500 megawatt;

      • 3°. 200 milligram per normaal kubieke meter, indien de stookinstallatie een thermisch vermogen heeft van 500 megawatt of meer.

2. In het tiende lid wordt «15, derde en vierde lid, 16, derde en vierde lid, 17, eerste lid» vervangen door: 15, vierde lid, onder a, 16, derde lid, onder a en vierde lid, 17, eerste lid, onderdeel a, sub 1°, en onderdeel b.

3. Aan het slot wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 13. Door het bevoegd gezag vastgestelde emissiegrenswaarden voor installaties als bedoeld in het negende lid komen te vervallen, indien die waarden minder streng zijn dan de in het negende lid genoemde waarden, in welke gevallen laatstbedoelde waarden van rechtswege in de plaats treden van de door het bevoegd gezag vastgestelde emissiegrenswaarden.

J

In artikel 33, derde lid, wordt «16, zesde lid» vervangen door: 16, vijfde lid.

K

Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «een vermogen heeft van minder dan 100 MW» vervangen door: een thermisch vermogen heeft van 50 megawatt of meer, maar minder dan 100 megawatt.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «minder dan 100 MW» vervangen door: 50 megawatt of meer, maar minder dan 100 megawatt.

L

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «minder dan 100 MW» vervangen door: 50 megawatt of meer, maar minder dan 100 megawatt.

2. In het zevende lid wordt na «vermogen van» ingevoegd: 50 megawatt of meer, maar.

M

In artikel 38a, tweede lid, onderdeel a, wordt «van 7,5 MW of minder» vervangen door: 1 megawatt of meer, maar minder dan 7,5 megawatt.

N

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt na «vermogen van» ingevoegd: 50 megawatt of meer, maar.

2. In het vierde lid wordt na «vermogen van» ingevoegd: 50 megawatt of meer, maar.

O

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «vermogen van» ingevoegd: 50 megawatt of meer, maar.

2. In het derde lid, aanhef, wordt na «vermogen van» ingevoegd: 50 megawatt of meer, maar.

P

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Onze Minister neemt hierbij de voorschriften van richtlijn 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEG L 309) in acht.

2. In het tweede lid wordt «kleiner is dan 300 MW» vervangen door: 50 megawatt of meer maar minder dan 50 megawatt is.

Q

Artikel 48a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanduiding «1.» voor de tekst vervalt.

b. Onderdeel b vervalt.

c. De onderdelen c en d worden geletterd b en c.

d. In onderdeel c (nieuw), wordt «artikel 16, zesde lid» vervangen door: artikel 16, vijfde lid.

2. Het tweede lid vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dag van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 26 januari 2010

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Uitgegeven de negende februari 2010

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Richtlijn nr. 2001/80/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2001 inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (PbEG L 309) (hierna: de LCP-richtlijn) is naar nationaal recht omgezet in het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer A1 (hierna: het BEES A). De LCP-richtlijn is op 27 november 2001 in werking getreden en heeft tot doel de negatieve milieueffecten terug te dringen die worden veroorzaakt door grote stookinstallaties (stookinstallaties met een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer) door het stellen van eisen aan de emissie van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx) en stof. De in het Bees A gegeven emissiegrenswaarden gelden overeenkomstig de LCP-richtlijn per installatie. Van een zogeheten «bubbel-constructie» kan dan ook geen sprake zijn, uitgezonderd voor de emissie van zwaveldioxiden (SO2) bij raffinaderijen.

De LCP-richtlijn is totstandgekomen met het oog op de volgende ontwikkelingen.

  • In het vijfde Milieuactieprogramma van de Europese Unie (Pb C 138 van 17 mei 1993, blz. 1) wordt als doelstelling geformuleerd dat de kritische depositieniveaus van bepaalde verzurende verontreinigingen niet mogen worden overschreden en dat mensen beschermd dienen te worden tegen door luchtverontreiniging veroorzaakte gezondheidsrisico’s.

  • Alle lidstaten van de Europese Unie hebben het Protocol van Gothenburg van 1 december 1999 bij het Verdrag van de Verenigde Naties voor Europa van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging, ter bestrijding van verzuring, eutrofiëring en ozon op leefniveau ondertekend. Dit protocol bevat onder andere toezeggingen om de emissies van zwaveldioxide en stikstofoxiden te verlagen.

  • Het Protocol inzake zware metalen bij het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand beveelt maatregelen aan om de door bepaalde installaties geëmitteerde hoeveelheid zware metalen te verminderen. Vermindering van stofemissie door stofbestrijdings-installaties draagt bij aan de vermindering van stofgebonden emissies van zware metalen.

  • De industrie heeft gedurende vijftien jaar ervaring opgedaan met de invoering van technieken om de emissie van verontreinigende stoffen door grote stookinstallaties te beperken.

De LCP-richtlijn verdeelt stookinstallaties in drie categorieën, afhankelijk van de periode waarin vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) is verleend. Deze categorieën zijn:

  • Categorie I: stookinstallaties waarvoor vergunning is verleend vóór 1 juli 1987;

  • Categorie II: stookinstallaties waarvoor vergunning is verleend in de periode van 1 juli 1987 tot 27 november 2002, en

  • Categorie III: stookinstallaties waarvoor op of na 27 november 2002 vergunning is verleend.

Voor stookinstallaties die onder categorie I vallen (in de LCP-richtlijn en in het BEES A zijn deze aangeduid als «bestaande installaties»), golden volgens de LCP-richtlijn tot 1 januari 2008 geen emissie-eisen. Voor de periode vanaf 1 januari 2008 hebben de lidstaten ingevolge artikel 4, derde lid, van de LCP-richtlijn, de keuze om voor categorie I-installaties ofwel een zogenaamd nationaal emissiereductieplan als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van die richtlijn, op te stellen en uit te voeren, ofwel om emissie-eisen op te leggen die voldoen aan de in de onderdelen A van de bijlagen III tot en met VII bij de richtlijn opgenomen emissiegrenswaarden. Bij de eerdere implementatie van de LCP-richtlijn is gekozen voor de eerste optie, het opstellen van een nationaal emissiereductieplan. Inmiddels is gebleken dat de betrokken bedrijven geen behoefte hebben aan een reductieplan en dat het opstellen daarvan niet meer opportuun is. Daarom is besloten om in het BEES A alsnog ook emissiegrenswaarden op te nemen voor deze categorie I-installaties ofwel bestaande stookinstallaties (waarvoor vergunning is verleend voor 1 juli 1987) met een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer. De gegeven emissiegrenswaarden zijn in een aantal gevallen gerelateerd aan een bepaald thermisch vermogen boven die 50 megawatt. Dat hangt onder meer samen met de technische mogelijkheden om bestaande installaties aan te passen en de daarmee gepaard gaande kosten. De bestaande installaties voldoen overigens al aan de eisen van de richtlijn.

De procedures rond het toezicht op de naleving van het BEES A zijn door het onderhavige wijzigingsbesluit niet veranderd. De gebruikelijke, in hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer en in de Algemene wet bestuursrecht vastgelegde handhavingstrajecten zijn van toepassing.

Onder het BEES A vallen plusminus 250 installaties in plusminus 80 inrichtingen. Door de onderhavige wijziging van het BEES A zullen niet meer installaties binnen de werkingssfeer van dat besluit worden gebracht. Bovendien voldoen, voor zover bekend, de categorie I-installaties op basis van de verleende milieuvergunningen aan de emissiegrenswaarden als gesteld in het onderhavige besluit. Daardoor zal dit besluit voor die bedrijven geen effecten hebben en ook niet leiden tot een toe- of afname van de administratieve lasten. In dit verband moet worden bedacht dat de in dit besluit bedoelde installaties ook al moeten voldoen aan EG-richtlijnr. 96/61 van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (PbEG L 257).

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan en afgestemd met het betrokken bedrijfsleven en de Dienst centraal Milieubeheer Rijnmond. Van die zijde was er geen bezwaar.

Gelet op de strikte implementatie ingevolge dit besluit heeft met toepassing van artikel 1:8 van de Algemene wet bestuursrecht geen voorpublicatie en «voorhang» van het ontwerpbesluit plaatsgehad en is afgezien van een toetsing op handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid, milieu- en bedrijfseffecten.

Artikelsgewijs

Voor zover de hierna volgende onderdelen niet zijn toegelicht, vloeien de daarin opgenomen wijzigingen direct voort uit de voorschriften voor bestaande stookinstallaties met een thermisch vermogen van 50 megawatt of meer van de LCP-richtlijn of is door het thermisch vermogen nader te specificeren exacter aangegeven op welke stookinstallaties de betreffende eis betrekking heeft. Wijzigingen van technische of redactionele aard waar in het algemeen deel reeds op is ingegaan worden hierna niet verder toegelicht.

Onderdeel A

Deze aanvulling is noodzakelijk, omdat op stookinstallaties met een thermisch vermogen van minder dan 50 megawatt het Besluit emissie-eisen stookinstallaties milieubeheer B van toepassing is. Dat besluit wordt naar verwachting begin 2010 vervangen door het Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties milieubeheer.

Onderdeel B

Het vervallen onderdeel a van artikel 9, vierde lid, van Bees A is indertijd in Bees A opgenomen omdat er geen emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide voor bestaande installaties in het Bees A stonden en er een fictieve emissiegrenswaarde nodig was om mee te kunnen rekenen in de mengregel van artikel 9 van dat besluit. Doordat ingevolge het voorliggende besluit deze emissiegrenswaarden onderdeel zijn gaan uitmaken van Bees A, is dit onderdeel niet langer noodzakelijk.

Onderdeel C

Deze bepaling voorziet in het corrigeren van een verkeerde verwijzing die is ontstaan door een wijziging van de Wm.

Onderdeel D

Het oude derde lid bleek in de praktijk niet toepasbaar te zijn. Het is daarom vervangen door een wel uitvoerbare bepaling.

Onderdeel F

Bij de inzet van procesgassen als brandstof is de waarde van vijf milligram per normaal kubieke meter niet altijd haalbaar. Voor hoogovengas zijn expliciete uitzonderingen gemaakt. De in bijlage VII, onder A, van de LCP-richtlijn gebezigde term «als regel» die één op één is overgenomen in het voorliggende besluit, impliceert dat er omstandigheden zijn waaronder het bevoegd gezag ook in andere gevallen van die grenswaarde mag afwijken. In elk geval zal daarbij gewaarborgd moeten zijn dat de beste beschikbare technieken worden toegepast. Dit is in elk geval aan de orde bij raffinaderijen die onder de reikwijdte van de LCP-richtlijn vallen. In het BREF Raffinaderijen (Europees referentiedocument voor vergunningverlening aan raffinaderijen) wordt een emissiegrenswaarde voor stof bij gasstoken van vijf tot twintig milligram per normaal kubieke meter geadviseerd om de toepassing van beste beschikbare technieken te garanderen. Afwijking van de grenswaarde van 5 milligram per normaal kubieke meter kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien aan die eis in de praktijk niet kan worden voldaan, zoals bij gebruik van raffinaderijgas. Dit is ter beoordeling aan het bevoegd gezag, dat die afwijking ook zal moeten motiveren.

De Europese Commissie evalueert momenteel de emissie-eisen voor raffinaderijen. Dit zal naar verwachting uiterlijk 31 december 2013 resulteren in een richtlijnvoorstel dat aanleiding kan zijn om de in het onderhavige besluit gegeven emissiewaarden te wijzigen. Naar verwachting worden vanaf 1 januari 2016 nieuwe eisen voor bestaande raffinaderijen van kracht.

Onderdeel H

Deze wijziging betreft een wetstechnische aanpassing.

Onderdeel J

Deze wijziging betreft een wetstechnische aanpassing.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Stb. 1987, 164, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 april 2008, Stb. 135.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven