Wet van 23 december 2009 tot aanpassing van diverse wetten ter implementatie van richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU L 376/6) (Aanpassingswet dienstenrichtlijn)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is diverse wetten aan te passen aan de Dienstenwet of te wijzigen ter implementatie van richtlijn 2006/123/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376/6);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 5 van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De omvang van de schade en, voor zover nodig, de kosten wordt door een schade-expert opgenomen en neergelegd in een schaderapport.

2. In het derde lid wordt «door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: door een schade-expert.

ARTIKEL Ia

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een komma, wordt aan artikel 234, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. hetzij, indien er sprake is van algemene voorwaarden of bepalingen als bedoeld in artikel 230b onder 6, de voorwaarden op een van de in artikel 230c bedoelde wijzen heeft verstrekt.

ARTIKEL II

Aan artikel 8 van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister beslist op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in het tweede lid, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. De beslissing kan eenmaal met ten hoogste acht weken worden verdaagd.

ARTIKEL III

In artikel 1023, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt de zinsnede «tenzij de partijen anders zijn overeengekomen» vervangen door: tenzij de partijen met het oog op de onpartijdigheid en de onafhankelijkheid van het scheidsgerecht anders zijn overeengekomen.

ARTIKEL IIIa

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet «de artikelen 2.3, derde lid» vervangen door: de artikelen 2.3, vijfde lid.

ARTIKEL IIIb

De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

verklaring omtrent het gedrag:

verklaring als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

B

In artikel 2, tweede lid, wordt «de artikelen 17, 18, 33, 34 en 36» vervangen door: de artikelen 17, 18, 33, 34, 34a, 34b, en 36.

C

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30. Uitwisseling van informatie inzake dienstverrichter

  • 1. Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland waar een migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland is gevestigd tijdelijk en incidenteel een dienst gaat verrichten op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, voorafgaand aan een dienstverrichting informatie over de migrerende beroepsbeoefenaar inzake de rechtmatigheid van de vestiging, het goede gedrag, alsmede over het ontbreken van tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties ter zake van de beroepsuitoefening.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, zijn de artikelen 34, tweede tot en met vierde lid, 34a en 34b van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze minister die het aangaat kan voorafgaand aan een dienstverrichting bij een bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat van vestiging van een dienstverrichter informatie over die dienstverrichter opvragen inzake de rechtmatigheid van de vestiging, het goede gedrag, alsmede over het ontbreken van tuchtrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke sancties ter zake van de beroepsuitoefening, mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

D

Na artikel 30 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 30a. Uitwisseling van informatie in verband met afhandeling klacht afnemer

  • 1. Onze ministers die het aangaat kunnen onderling informatie opvragen over een dienstverrichter en zij verstrekken onderling informatie over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening.

  • 2. Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening.

  • 3. Onze minister die het aangaat kan bij een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland informatie opvragen over een dienstverrichter voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van de beroepsuitoefening en mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

  • 4. Dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in de artikelen 34 tot en met 34b.

E

Artikel 34 komt te luiden:

Artikel 34. Uitwisseling van informatie voor beoordeling rechtmatigheid

  • 1. Onze minister die het aangaat verstrekt aan een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland op diens verzoek en mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd, informatie over tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere specifieke ernstige feiten ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van de richtlijn.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt, voor zover het strafrechtelijke sancties betreft, een verklaring omtrent het gedrag aangemerkt als informatie omtrent strafrechtelijke sancties.

  • 3. In afwijking van artikel 33 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt een aanvraag tot het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag ten aanzien van een migrerende beroepsbeoefenaar ingediend door een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland.

  • 4. Een aanvraag als bedoeld in het derde lid wordt, in afwijking van artikel 30, eerste lid, eerste volzin, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ingediend bij Onze minister van Justitie.

  • 5. Onze minister die het aangaat kan bij een bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland informatie opvragen over tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten ten aanzien van migrerende beroepsbeoefenaars, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep in het kader van deze wet en mits het verzoek om informatie deugdelijk is gemotiveerd.

F

Na artikel 34 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 34a. Instemming migrerende beroepsbeoefenaar en vergoeding van kosten

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 32, eerste lid, 34, 35 en 36 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als aanvrager aangemerkt de migrerende beroepsbeoefenaar ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd.

  • 2. Onze minister van Justitie stelt de migrerende beroepsbeoefenaar ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd in kennis van de aanvraag, bedoeld in artikel 34, derde lid, en vraagt zijn instemming met het in behandeling nemen van de aanvraag.

  • 3. Indien de migrerende beroepsbeoefenaar geen instemming verleent, bericht Onze minister van Justitie dit aan de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland die de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd.

  • 4. Voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag kan Onze minister van Justitie van de aanvrager, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding van kosten verlangen. Artikel 39, tweede en vierde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34b. Informeren migrerende beroepsbeoefenaar

  • 1. Onze minister van Justitie informeert de migrerende beroepsbeoefenaar ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd indien hij voornemens is de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag te weigeren.

  • 2. Onze minister van Justitie verstrekt de verklaring omtrent het gedrag dan wel de weigering tot afgifte daarvan aan de migrerende beroepsbeoefenaar, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze minister van Justitie stelt de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland zo spoedig mogelijk op de hoogte van de afgifte dan wel weigering van de verklaring omtrent het gedrag. Bij de kennisgeving over de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag wordt de strekking van de afgegeven verklaring omtrent het gedrag medegedeeld.

  • 4. Indien de weigering van de verklaring omtrent het gedrag nog niet onherroepelijk is, informeert Onze minister van Justitie de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat dan Nederland daarover.

ARTIKEL IIIc

In artikel 49, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 wordt na «wetenschappelijk onderzoek» ingevoegd: dan wel van een instelling voor wetenschappelijk onderwijs, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte.

ARTIKEL IIId

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 3.1, tweede lid, wordt «Artikel 28 van de Dienstenwet» vervangen door: Artikel 29 van de Dienstenwet.

B

In artikel 3.12, achtste lid, wordt «Artikel 30, vierde lid, van de Dienstenwet» vervangen door: Artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet.

ARTIKEL IIIe

De Wet op de architectentitel wordt gewijzigd als volgt:

Na artikel 3 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Voor de toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel a, wordt, voor zover het de verstrekking van strafrechtelijke sancties betreft, een verklaring omtrent het gedrag aangemerkt als informatie omtrent strafrechtelijke sancties.

  • 2. In afwijking van artikel 33 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt een aanvraag tot het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag ten aanzien van een persoon als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, ingediend door een bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat.

  • 3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt, in afwijking van artikel 30, eerste lid, eerste volzin, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens ingediend bij Onze Minister van Justitie.

  • 4. Het bureau kan bij een bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat een verzoek indienen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd.

Artikel 3b

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 32, eerste lid, 34, 35 en 36 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als aanvrager aangemerkt de persoon die krachtens artikel 13 is ingeschreven in het register of die op grond van dat artikel een verzoek tot inschrijving in het register heeft gedaan ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd.

  • 2. Onze Minister van Justitie stelt de persoon, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd in kennis van de aanvraag, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, en vraagt zijn instemming met het in behandeling nemen van de aanvraag.

  • 3. Indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, geen instemming verleent, bericht Onze Minister van Justitie dit aan de bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat die de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd.

Artikel 3c

  • 1. Onze Minister van Justitie informeert de persoon, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd indien hij voornemens is de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag te weigeren.

  • 2. Onze Minister van Justitie verstrekt de verklaring omtrent het gedrag dan wel de weigering tot afgifte daarvan aan de persoon, bedoeld in artikel 3b, eerste lid.

  • 3. Onze Minister van Justitie stelt de bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat zo spoedig mogelijk op de hoogte van de afgifte dan wel weigering van de verklaring omtrent het gedrag. Bij de kennisgeving over de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag wordt de strekking van de afgegeven verklaring omtrent het gedrag medegedeeld.

  • 4. Indien de weigering van de verklaring omtrent het gedrag nog niet onherroepelijk is, informeert Onze Minister van Justitie de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat daarover.

ARTIKEL IV

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8.31, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet op de aanvraag van toepassing is, wordt de verlengingstermijn afgestemd op de duur waarmee ingevolge dat artikellid de termijn voor het geven van de beschikking op de aanvraag kan worden verlengd.

Aa

In artikel 10.5 vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

B

Artikel 13.7 vervalt.

C

Artikel 13.8 komt te luiden:

Artikel 13.8

  • 1. Indien op de voorbereiding van de beschikking op een of meerdere van de aanvragen die gecoördineerd worden behandeld met andere aanvragen artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet van toepassing is, is dat lid van toepassing op de voorbereiding van alle beschikkingen op die aanvragen.

  • 2. Indien de termijn voor het geven van een beschikking op een aanvraag wordt verlengd overeenkomstig artikel 31, vierde lid, van de Dienstenwet of artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geldt die termijn tevens voor de beschikking op de andere aanvragen waarmee de aanvraag gecoördineerd wordt behandeld.

D

Artikel 19.5, tweede lid, laatste volzin, komt te luiden:

De krachtens de artikelen 3:18 en 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 31 van de Dienstenwet en de artikelen 7.5, zesde lid, 7.20, tweede lid, en 13.8 geldende termijnen lopen niet zolang de behandeling is opgeschort.

E

In artikel 21.1, tweede lid, onder a, vervalt «alsmede artikel 13.7».

ARTIKEL V

Artikel 7 van de Wet geurhinder en veehouderij wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «vergunningaanvraag» vervangen door: beslissing op een aanvraag voor het oprichten of veranderen van een veehouderij.

2. Het derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Een aanhoudingsbesluit vervalt tevens indien niet binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp voor de verordening bij de raad aanhangig is gemaakt of niet binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan de verordening in werking is getreden.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het bevoegd gezag houdt, in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht, de beslissing aan, indien voor het gebied waarop de veehouderij zal worden opgericht of veranderd vóór de dag van ontvangst van de aanvraag een aanhoudingsbesluit in werking is getreden. De aanhouding duurt totdat het aanhoudingsbesluit overeenkomstig het derde lid is vervallen.

ARTIKEL VI

Aan artikel 19 van de Handelsregisterwet worden drie nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Op berichtenverkeer met betrekking tot enige inschrijving of doorhaling in het handelsregister tussen een kamer en een onderneming, niet zijnde een dienstverrichter als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet die onder de reikwijdte van die wet valt, zijn de paragrafen 3.3, 3.4 en artikel 5, tweede lid, van de Dienstenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Regels die op grond van artikel 5, derde lid, van de Dienstenwet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld, zijn van overeenkomstige toepassing op berichtenverkeer als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing op:

    • a. uitwisseling van gegevens of bescheiden die betrekking hebben op procedures van bezwaar, beroep of andere rechterlijke procedures of vormen van geschilbeslechting;

    • b. het verrichten van betalingen.

ARTIKEL VII

De Colportagewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In het derde en vierde lid van artikel 1 wordt «eerste lid, onder c» vervangen door: eerste lid, onder d.

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde mededeling dient uiterlijk te worden gedaan op de achtste dag, volgende op de dag dat de akte, bedoeld in artikel 24, eerste lid, door de partij, die door de colporteur tot het aangaan van de overeenkomst is bewogen, is ontvangen en aan de eisen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, is voldaan.

2. Het derde lid vervalt.

3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en met vijfde lid.

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Nakoming van een uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis kan door ieder der partijen eerst worden gevorderd op de dag waarop de in het tweede lid bedoelde herroepingstermijn is verlopen.

ARTIKEL VIII

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 september 2008 ingediende voorstel van wet tot implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet, Kamerstukken II 2007/2008, 31 579) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet gewijzigd als volgt:

1. Aan artikel 14 worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van door de Europese Commissie met inachtneming van artikel 8, derde lid, van de richtlijn vastgestelde gedetailleerde regels.

  • 5. Indien een via het centraal loket verzonden bericht dat op procedures en formaliteiten betrekking heeft, is ondertekend met een elektronische handtekening die afwijkt van een elektronische handtekening die bij of krachtens wettelijk voorschrift is voorgeschreven of door een bevoegde instantie wordt geëist, kan een bevoegde instantie dit bericht niet om die reden weigeren, indien de elektronische handtekening voldoet aan een van de in de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, genoemde elektronische handtekeningen, tenzij:

    • a. het een elektronische handtekening betreft waarvan het niveau van betrouwbaarheid lager is dan de elektronische handtekening die bij of krachtens wettelijk voorschrift is voorgeschreven of door een bevoegde instantie wordt geëist, of

    • b. de in de ministeriële regeling, bedoeld in het vierde lid, genoemde elektronische handtekening met het laagste niveau van betrouwbaarheid bij of krachtens wettelijk voorschrift is voorgeschreven of door een bevoegde instantie wordt geëist.

2. Aan artikel 42 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot afgifte van een verklaring omtrent het gedrag kan Onze minister van Justitie van de aanvrager, bedoeld in het eerste lid, een vergoeding van kosten verlangen. Artikel 39, tweede en vierde lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is van overeenkomstige toepassing.

3. Na hoofdstuk 6 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 6A. NALEVING VERPLICHTINGEN DOOR BEVOEGDE INSTANTIES

Artikel 59a
  • 1. Indien een bevoegde instantie niet of niet naar behoren voldoet aan een voor hem geldende rechtsplicht voortvloeiende uit de artikelen 8, 14, 19, 34, 36, 37, 39, 46 tot en met 50 of 55 dan wel voortvloeiende uit de artikelen 15, zevende lid, of 39, vijfde lid, tweede alinea, van de richtlijn, kan Onze Minister:

    • a. in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten aanzien van provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen waaraan zijn deelnemen, of

    • b. in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ten aanzien van waterschappen en gemeenschappelijke regelingen waaraan uitsluitend waterschappen deelnemen,

    de desbetreffende bevoegde instantie een aanwijzing geven om binnen een in die aanwijzing vermelde termijn, alsnog aan die rechtsplicht te voldoen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op bestuursorganen van provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen waaraan zij deelnemen, indien de bevoegdheden van artikel 121 en hoofdstuk XVIII van de Provinciewet en van artikel 124 en hoofdstuk XVII van de Gemeentewet toereikend zijn om het niet of niet naar behoren voldoen als bedoeld in het eerste lid te herstellen.

Artikel 59b
  • 1. Een aanwijzing wordt niet gegeven dan nadat aan de bevoegde instantie gelegenheid tot overleg is geboden.

  • 2. Een aanwijzing wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, niet eerder gegeven dan nadat de bevoegde instantie in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister gestelde termijn alsnog aan de rechtsplicht, bedoeld in artikel 59a, te voldoen.

  • 3. De motivering van de aanwijzing verwijst naar hetgeen in het overleg aan de orde is gekomen.

  • 4. Van de aanwijzing wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 59c

Indien de in de aanwijzing vermelde termijn verstrijkt zonder dat de aanwijzing is opgevolgd, kan Onze Minister er, namens en op kosten van de bevoegde instantie, zowel door het verrichten van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtshandelingen als door het verrichten van feitelijke handelingen in voorzien dat alsnog wordt voldaan aan de rechtsplicht in verband waarmee de aanwijzing, bedoeld in artikel 59a, is gegeven.

Artikel 59d
  • 1. Tegen een aanwijzing of een besluit op grond van artikel 59c kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan geen beroep worden ingesteld tegen de weigering om een aanwijzing te geven of een besluit op grond van artikel 59c te nemen.

ARTIKEL VIIIa

De Telecommunicatiewet wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het vijfde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Bij de aanvraag van een registratie legt de certificatiedienstverlener over:

  • a. documenten, waaruit de overeenstemming met de bij en krachtens artikel 18.15, eerste en tweede lid, bedoelde eisen blijkt, en

  • b. de gegevens waarvoor krachtens artikel 2.4, vierde lid, bij ministeriële regeling is bepaald, dat die aan het college verstrekt dienen te worden.

2. Het vijfde lid, derde volzin, vervalt.

3. In het zesde lid, wordt na «krachtens de tweede volzin van het vijfde lid» ingevoegd: onder a,.

4. Na het zesde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het college is bevoegd te bepalen welke andere gegevens bij de aanvraag van een registratie dienen te worden overgelegd.

B

Artikel 2.2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het derde lid, wordt «artikel 2.1, vijfde of zesde lid,» vervangen door: artikel 2.1, vijfde, zesde of zevende lid,.

2. In het vierde lid, onderdeel b, vervalt «of».

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid, onderdeel c, door «;of» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. indien het college heeft vastgesteld dat de certificatiedienstverlener de gegevens, bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, onder b, of wijzigingen daarin niet, onvolledig of niet juist heeft verstrekt, en de certificatiedienstverlener niet binnen de door het college gestelde termijn de volledige of juiste gegevens alsnog verstrekt.

4. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in het vierde lid, onder c, aan de eisen, bedoeld in dat onderdeel, te kunnen voldoen, of binnen de gestelde termijn, bedoeld in het vierde lid, onder d, alsnog de juiste gegevens, bedoeld in dat onderdeel, te kunnen verstrekken, kan het college de termijn verlengen.

C

Artikel 2.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot het vijfde tot en met zevende lid, worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:

    • a. de door het college in het register te vermelden gegevens anders dan die, bedoeld in het eerste lid;

    • b. de opzet, structuur en elektronische wijze van raadpleging van het register.

  • 4. Indien de ministeriële regeling, bedoeld in het derde lid, nadere regels stelt over de in het register te vermelden gegevens, kan daarbij tevens worden bepaald welke van die gegevens door een certificatiedienstverlener aan het college verstrekt dienen te worden tot opname in het register.

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «die van invloed zijn op de registratie.» vervangen door: die van invloed zijn op de registratie of op de in het register opgenomen gegevens die krachtens het vierde lid zijn verstrekt.

3. In het zesde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: vijfde lid.

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: zesde lid.

D

In artikel 18.18 wordt «artikel 2.2, vierde lid, onderdeel b of c» vervangen door: artikel 2.2, vierde lid, onderdeel b, c, of d.

E

Na artikel 20.15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20.16

  • 1. Indien een certificatiedienstverlener voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, reeds geregistreerd is, vindt verstrekking van de krachtens artikel 2.3, vierde lid, aan het college te overleggen gegevens plaats binnen een door het college zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van de regeling te bepalen redelijke termijn.

  • 2. Indien de certificatiedienstverlener aantoont redelijkerwijs niet binnen de gestelde termijn, bedoeld in het eerste lid, alsnog de gegevens, bedoeld in dat lid, aan het college te kunnen verstrekken, kan het college de termijn verlengen.

  • 3. Indien een certificatiedienstverlener waarop het eerste lid van toepassing is, de krachtens artikel 2.3, vierde lid, te overleggen gegevens, niet of niet volledig binnen de gestelde termijn, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft verstrekt, wordt de registratie beëindigd.

  • 4. Indien een aanvraag van een certificatiedienstverlener tot registratie voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, is ingediend, en die aanvraag op of na het tijdstip van inwerkingtreding van die regeling tot een registratie leidt, vindt verstrekking van de krachtens artikel 2.3, vierde lid, aan het college te overleggen gegevens plaats binnen een door het college te bepalen redelijke termijn, die zo spoedig mogelijk na die registratie aanvangt. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien een aanvraag van een certificatiedienstverlener tot registratie na de inwerkingtreding van artikel 2.1, vijfde lid, onder b, is ingediend, maar voorafgaand aan het tijdstip van de inwerkingtreding van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, is, onverlet het vierde lid, artikel 2.1, vijfde lid, onder b, op die aanvraag niet van toepassing.

  • 6. De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.3, derde lid, heeft jegens het college geen werking ten aanzien van de verplichting voor het college in het register gegevens op te nemen, die krachtens artikel 2.3, vierde lid, door een certificaatdienstverlener verstrekt dienen te worden binnen een termijn als bedoeld in het eerste, tweede of vijfde lid, totdat die termijn verstreken is.

ARTIKEL IX

De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede «zonder voorzien te zijn van een vergunning van Onze Minister».

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als een door Onze Minister erkend preparateursexamen met gunstig gevolg is afgelegd. Het bepaalde in artikel 40, eerste lid, is ten aanzien van dat examen van overeenkomstige toepassing.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor de houder van een vergunning of een ontheffing als bedoeld in artikel 15 of 21 van de Vogelwet 1936, artikel 60 van de Jachtwet of artikel 25 van de Natuurbeschermingswet, voor zover deze is verleend met het oog op de preparatie van dieren.

B

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, vervalt de zinsnede «voor de houder van een vergunning bedoeld in artikel 62, eerste lid,».

2. In het derde lid wordt «de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 62, eerste lid» vervangen door: degene, die de prepareerwerkzaamheden uitvoert.

C

In artikel 78, onderdeel b, wordt «de artikelen 62, eerste lid, en 63, vierde lid,» vervangen door: artikel 63, vierde lid.

ARTIKEL X

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XI

Deze wet wordt aangehaald als: Aanpassingswet dienstenrichtlijn.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 23 december 2009

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven

Uitgegeven de vierentwintigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 31 859

Naar boven