Besluit van 15 december 2009 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot het inkomen, bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de vaststelling van dat inkomen en de periode waarop die vaststelling betrekking heeft (Inkomensbesluit Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juni 2009, nr. IVV/LZW/09/11164;

Gelet op artikel 2:6 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

De Raad van State gehoord (advies van 1 juli 2009, no. W12.09.0198/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 9 december 2009, nr. IVV/LZW/2009/15651;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. aangiftetijdvak:

het tijdvak van vier weken dan wel een maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft;

b. verlof:

een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;

c. werknemersverzekering:

werknemersverzekering als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Wet financiering sociale verzekeringen en vrijwillige werknemersverzekering als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van die wet;

d. regeling voor vervroegde uittreding:

regeling voor vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 of artikel 18i van die wet, zoals dit artikel op 31 december 2004 luidde, pensioenregeling als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964, levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964, prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2004 of een regeling die naar aard en strekking daarmee overeenkomt.

Artikel 2 Omschrijving inkomen

  • 1. Onder inkomen als bedoeld in artikel 2:6 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt verstaan:

    • a. hetgeen onder loon wordt verstaan in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor de werknemer, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van die wet, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:

      • 1°. een toeslag op grond van de Toeslagenwet;

      • 2°. de aanvulling op een uitkering op grond van een werknemersverzekering van degene tot wie de werknemer in dienstbetrekking staat;

    • b. het loon, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964, voor zover de jonggehandicapte niet als werknemer als bedoeld in onderdeel a inkomen verdient, met dien verstande dat niet tot het inkomen worden gerekend:

      • 1°. hetgeen uit een vroegere dienstbetrekking als bedoeld in die wet wordt genoten;

      • 2°. een vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet;

      • 3°. de eindheffingsbestanddelen, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdelen b tot en met h, van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • c. het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in paragraaf 3.3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.4.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet, voor zover de jonggehandicapte geen werknemer is als bedoeld in onderdeel a;

    • d. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst;

    • e. een uitkering op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, van de Wet arbeid en zorg aan de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, onder a en b, van die wet;

    • f. een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

    • g. een uitkering op grond van een buitenlandse wettelijke sociale verzekeringsregeling of de wetgeving van een volkenrechtelijke organisatie die naar aard en strekking overeenkomt met een werknemersverzekering.

  • 2. Indien de vaststelling van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en d, leidt tot een negatief bedrag, dan wordt dat inkomen op nihil gesteld.

  • 3. Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, e, f of g, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd in verband met enig handelen of nalaten van de jonggehandicapte dat hem redelijkerwijs kan worden verweten, of het recht op loon, bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, bedoeld in artikel 76a van de Ziektewet, gedeeltelijk ontbreekt dan wel de betaling daarvan is opgeschort door toepassing van het derde of zesde lid van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek onderscheidenlijk artikel 76b, eerste tot en met derde lid, of 76c van de Ziektewet, wordt voor de toepassing van dit besluit de uitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden en het loon, de bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt alsof die artikelleden niet zijn toegepast.

  • 4. Indien een uitkering als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, e, f of g, niet tot uitbetaling komt omdat deze niet is aangevraagd, wordt voor de toepassing van dit besluit de uitkering in aanmerking genomen als ware deze genoten.

  • 5. Indien de uitkering op grond van de Werkloosheidswet gedeeltelijk is geëindigd omdat de jonggehandicapte minder beschikbaar is voor arbeid dan het aantal arbeidsuren dat hij heeft verloren wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen die uitkering in aanmerking genomen alsof die eindiging niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 3 Uitbreiding omschrijving inkomen

  • 1. Gedurende de periode dat de jonggehandicapte met verlof is of uitkering ontvangt op grond van een regeling voor vervroegde uittreding, wordt als inkomen beschouwd het inkomen dat werd genoten in het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin het verlof of recht op de uitkering op grond van een regeling voor vervroegde uittreding aanving.

  • 2. Niet als inkomen wordt beschouwd het loon dat door de werknemer wordt genoten indien hij tegelijkertijd uit hoofde van dezelfde arbeidsrelatie inkomen als bedoeld in het eerste lid geniet.

Artikel 4 Vakantiebijslag

  • 1. In afwijking van de artikelen 2 en 3 wordt vakantiebijslag niet als inkomen beschouwd.

  • 2. Indien over het inkomen, zoals vastgesteld op grond van de artikelen 2 en 3, met uitzondering van het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, geen aanspraak op vakantiegeld bestaat, wordt van dit inkomen slechts een deel in aanmerking genomen. Dit deel is gelijk aan het quotiënt van 100 en de som van 100 en het percentage van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 5 Vaststelling inkomen per dag van de jonggehandicapte

  • 1. Het inkomen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, wordt herleid tot een bedrag per dag, waarbij het inkomen per maand wordt gedeeld door 21,75.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt het loon door de jonggehandicapte geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.

  • 3. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan 261 kalenderdagen.

  • 4. Bij een per kalendermaand wisselend inkomen kan op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalenderdag worden vastgesteld, waarna per periode van zes kalendermaanden een herberekening plaatsvindt.

  • 5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan bij de vaststelling van het inkomen het loon dat door de jonggehandicapte is genoten in een aangiftetijdvak, toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft.

Artikel 6 Omrekening

  • 1. Indien het bij de toepassing van artikel 4 noodzakelijk is om niet in euro’s uitgedrukt inkomen om te rekenen in euro’s, geschiedt dat met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.

  • 2. Een wijziging van een wisselkoers, als bedoeld in het eerste lid, beïnvloedt het vastgestelde inkomen niet, met dien verstande dat:

    • a. bij wijziging van het inkomen, anders dan ten gevolge van de koersmutaties, een omrekening plaatsvindt; en

    • b. ten minste eens per jaar een omrekening plaatsvindt.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580) in werking treedt.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Inkomensbesluit Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 15 december 2009

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de dertigste december 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1 Inleiding

Aanleiding voor dit besluit is de wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 580), waarbij de citeertitel van de wet is gewijzigd tot Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (hierna Wet Wajong). Ingevolge de nieuwe Wet Wajong kunnen jonggehandicapten in aanmerking komen voor arbeids- en inkomensondersteuning. Het recht op arbeidsondersteuning gaat op zijn vroegst in op de leeftijd van 18 jaar. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen jonggehandicapten om inkomensondersteuning verzoeken. De hoogte van deze inkomensondersteuning is afhankelijk van het inkomen dat de jonggehandicapte verdient. De inkomensondersteuning wordt per dag bepaald waarbij wordt uitgegaan van het inkomen per dag van de jonggehandicapte. In artikel 2:6 van de Wet Wajong is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat in dat verband onder inkomen per dag wordt verstaan. In dit besluit worden op basis van dat artikel regels gesteld met betrekking tot het inkomen en de vaststelling van het inkomen per dag. In andere socialezekerheidswetten komen eveneens bepalingen voor met betrekking tot het begrip «inkomen». Op grond van die wetten zijn eveneens inkomensbesluiten vastgesteld met dezelfde strekking als onderhavig inkomensbesluit.

2. Achtergrond

In de Wet Wajong wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds duurzaam volledig arbeidsongeschikten en anderzijds gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De eerstgenoemde groep heeft recht op een uitkering ter hoogte van 75% van het wettelijk minimumloon (WML). Niet uit te sluiten valt dat een duurzaam volledig arbeidsongeschikte toch betaalde arbeid gaat verrichten. Daarom is in de Wet Wajong voor alle zekerheid geregeld dat een deel van het inkomen wordt verrekend met de uitkering. Dat geschiedt overigens op dezelfde wijze als bij de inkomensondersteuning tot 27 jaar (zie hierna).

De gedeeltelijk arbeidsgeschikte heeft desgevraagd recht op inkomensondersteuning. Deze kent twee fasen. De eerste fase eindigt als de jonggehandicapte 27 jaar is maar niet eerder dan zeven jaar na aanvang van het recht op arbeidsondersteuning. Voor jonggehandicapten onder de leeftijd van 27 jaar kan de eerste fase eerder en onder voorwaarden eindigen, en wel als zij gedurende een periode van ten minste vijf jaar recht op arbeidsondersteuning hebben gehad, gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar inkomsten uit arbeid hebben gehad en als voor hen geen perspectief is op verdere verbetering van de verdiencapaciteit. In beide fasen is de inkomensondersteuning zo vormgegeven dat (meer) werken lonend is. Dit is zo geregeld dat (een deel van) het inkomen wordt verrekend met de maximale inkomensondersteuning van 75% WML. Zo wordt tijdens de eerste fase in het inkomenstraject tussen 20% en 70% WML van iedere extra euro aan inkomen, een halve euro verrekend met de inkomensondersteuning. En in de tweede fase is het totale inkomen gelijk aan 100% WML of het functieloon (met een maximum van 120% WML) als de jonggehandicapte een inkomen verdient dat gelijk is aan zijn resterende verdiencapaciteit.

Tot slot kan een jonggehandicapte inkomensondersteuning ontvangen tijdens zijn studie of scholing. De hoogte van deze inkomensondersteuning bedraagt 25% WML. Als deze jonggehandicapte gaat werken wordt het inkomen tot 25% WML niet verrekend met de inkomensondersteuning. Daarboven wordt het inkomen volledig verrekend.

3. Omschrijving inkomen

De jonggehandicapte kan arbeid verrichten als werknemer, niet-werknemer (bijvoorbeeld freelance) of zelfstandige. In al deze gevallen wordt het daarmee verdiende inkomen beschouwd als inkomen als bedoeld in hoofdstuk 1A van de Wet Wajong. Dit betekent dat de volgende inkomensbestanddelen onder het begrip «inkomen» vallen. Ten eerste valt daaronder hetgeen onder loon wordt verstaan in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Ten tweede valt daaronder het loon uit dienstbetrekking, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964. Ten derde valt voor personen die hun arbeid niet in dienstbetrekking verrichten daaronder het belastbaar loon of het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden en de belastbare winst uit onderneming in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Het kan zich voordoen dat de jonggehandicapte zijn arbeid voor kortere of langere tijd vrijwillig (vanwege verlof of vervroegde uittreding) onderbreekt. In dit besluit wordt geregeld dat in die situaties – ook al daalt het inkomen – de inkomensondersteuning op basis van de Wet Wajong niet toeneemt. Immers, de vrijwillige onderbreking is een eigen keuze. Om het voorgaande te realiseren wordt verondersteld dat een jonggehandicapte tijdens verlof of vervroegde uittreding, een inkomen ontvangt dat gelijk is aan het inkomen dat hij ontving voorafgaande aan het verlof of vervroegde uittreding.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat enkele definities. Het begrip «jonggehandicapte» is in dit besluit niet gedefinieerd, omdat een omschrijving van dit begrip al is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Wajong.

In onderdeel a is voor de toepassing van de artikelen 3 en 4 omschreven wat onder aangiftetijdvak moet worden verstaan. Het betreft de tijdvakken van een maand dan wel vier weken waarop de aangifte loonbelasting betrekking heeft. Voor alle duidelijkheid merk ik op dat voor de toepassing van dit besluit onder verlof overigens niet wordt verstaan de situatie van zwangerschaps- en bevallingsverlof.

Artikel 2 Omschrijving inkomen

In artikel 2 van dit besluit is de hoofdregel voor de bepaling van het inkomen opgenomen. Artikel 3 regelt in aanvulling daarop wat als inkomen wordt beschouwd in de periode dat de jonggehandicapte met verlof is of uitkering ontvangt op grond van een regeling voor vervroegde uittreding.

Artikel 2, eerste lid, onderdeel a, regelt dat voor werknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Wfsv het inkomen gelijk is aan het SV-loon (het loon, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid, van de Wfsv). Een werknemer in de zin van de Wfsv is, volgens artikel 1, onderdeel o, van die wet, de werknemer in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, regelt dat voor de overige werknemers het inkomen gelijk is aan het fiscale loon (het loon, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 13 van de Wet op de loonbelasting 1964). Onderdeel b heeft betrekking op jonggehandicapten, die weliswaar loon uit een arbeidsverhouding genieten, maar die zijn uitgezonderd van de verzekeringsplicht voor de sociale verzekeringswetten omdat hun arbeidsverhouding niet als een dienstbetrekking wordt beschouwd, bijvoorbeeld een directeur-grootaandeelhouder of een meewerkend kind. Van dit fiscale loon worden de eindheffingsbestanddelen en de vergoeding van de inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet uitgezonderd. De tegemoetkoming van de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet wordt uitgezonderd om te voorkomen dat personen beneden het sociale minimum uitkomen. De collectieve eindheffingsbestanddelen worden van dit fiscale loon uitgezonderd omdat het niet de bedoeling is dat een werkgever of een uitvoeringsorgaan deze inkomensbestanddelen tot het individuele werknemersniveau zou moeten herleiden. De ratio van eindheffingsbestanddelen is immers juist om de administratieve lasten van werkgevers te beperken door werkgevers voor bepaalde inkomensbestanddelen niet te verplichten deze op individueel werknemersniveau te administreren.

In artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, wordt geregeld dat het inkomen van degenen die een bedrijf of een zelfstandig beroep uitoefenen gelijk is aan het belastbare loon uit tegenwoordige arbeid, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden of de belastbare winst uit onderneming.

Artikel 2, tweede lid, regelt dat indien de berekende winst of het berekende resultaat negatief is, deze bedragen niet worden meegenomen bij de bepaling van het inkomen.

Artikel 2, derde lid, regelt dat als de uitkering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, e, f, of g, geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd in verband met handelen of nalaten van de jonggehandicapte dat hem redelijkerwijs kan worden verweten of de doorbetaling van loon of bezoldiging wordt geweigerd dan wel de betaling wordt opgeschort op de gronden, bedoeld in artikel 629 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 76b en 76c van de Ziektewet, de uitkering, het loon of de bezoldiging in aanmerking wordt genomen als ware deze niet geweigerd of opgeschort. De bedoelde gronden betreffen onder meer situaties waarin de werknemer de ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt of door zijn toedoen de genezing heeft belemmerd of vertraagd of waarin de werknemer zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan redelijke voorschriften of indien de werknemer weigert inlichtingen te verstrekken. Op deze manier wordt voorkomen dat een weigering van uitkering, loondoorbetaling of opschorting leidt tot een hogere Wet Wajong-uitkering omdat anders het met die weigering of opschorting beoogde effect verloren zou gaan.

In het vierde lid is bepaald dat indien een loondervingsuitkering niet tot uitbetaling komt omdat deze niet is aangevraagd, deze voor de toepassing van dit besluit in aanmerking wordt genomen als ware deze genoten. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) constateert dat hier sprake van is, krijgt het UWV door deze bepaling de mogelijkheid om misbruik tegen te gaan. Met deze bepaling wordt overigens geen actieve controleplicht beoogd op het eventuele onbenutte recht op een loondervingsuitkering. De benodigde inspanning ten behoeve van de uitvoering van een dergelijke verplichting zou immers in geen verhouding staan tot het te bereiken doel.

Voor de hoofdregel van het inkomen kan in het merendeel van de gevallen worden uitgegaan van het SV-loon als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a. Dit gegeven is beschikbaar in de polisadministratie en kan veelal gebruikt worden zonder dat daar een correctie op nodig is. Indien geen sprake is van een werknemer in de zin van de Wfsv, maar wel van een werknemer in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, kan ook gebruik worden gemaakt van de gegevens in de polisadministratie. Voor het inkomen kan dan gebruik worden gemaakt van het fiscale loon uit de witte tabel. Dit loon zal veelal moeten worden gecorrigeerd voor de vergoeding van de inhoudingsplichtige voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet. Het inkomen zal in de praktijk met name op basis van het fiscale loon uit de witte tabel worden vastgesteld als sprake is van een directeur grootaandeelhouder of meewerkende kinderen. De witte tabel is van toepassing op inkomen uit tegenwoordige arbeid. In die witte tabel wordt het tarief vermeld van de loonheffing die verschuldigd is over dat inkomen.

Artikel 3 Uitbreiding omschrijving inkomen

In dit artikel is bepaald hoe het inkomen moet worden bepaald voor die perioden dat de jonggehandicapte met verlof is of uitkering ontvangt op grond van een regeling voor vervroegde uittreding. In dat geval wordt bij de berekening van het inkomen uitgegaan van het inkomen in een eerder aangiftetijdvak, nl. het aangiftetijdvak dat voorafgaat aan het aangiftetijdvak waarin het verlof of vervroegde uittreding aanving.

Indien ingevolge het eerste lid in een bepaald aangiftetijdvak het inkomen in een voorafgaand aangiftetijdvak als inkomen wordt beschouwd, dan wordt het eventuele loon uit hoofde van dezelfde arbeidsrelatie van die werknemer in dat aangiftetijdvak niet meegeteld.

Artikel 4 Vakantiebijslag

De inkomensondersteuning op basis van de Wet Wajong is een minimumuitkering; net als bij de Toeslagenwet, de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet wordt daarom de uitbetaalde vakantiebijslag niet als inkomen aangemerkt (eerste lid). Als geen aanspraak bestaat op vakantiebijslag, wordt verondersteld dat een deel van het uitbetaalde inkomen wordt gereserveerd als vakantiebijslag (zie artikel 4, tweede lid). De inkomensondersteuning op basis van de Wet Wajong is namelijk gebaseerd op het minimumloon (zie artikel 2:1 jo. artikel 1, eerste lid, onder m, van de Wet Wajong) en dat is het minimumloon exclusief de minimumvakantiebijslag, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 5 Vaststelling inkomen per dag van de jonggehandicapte

Dit artikel regelt hoe voor de jonggehandicapte het inkomen bepaald dient te worden. Omdat in de Wet Wajong bij de verrekening van het inkomen met de inkomensondersteuning het inkomen per dag als uitgangspunt is genomen, dient het inkomen te worden herleid tot een bedrag per dag. Uitgangspunt daarbij is dat een maand wordt gesteld op 21,75 dagen. Ook als er sprake is van belastbaar loon, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, belastbare winst uit onderneming of een zwangerschaps- of bevallingsuitkering voor de vrouwelijke zelfstandige of beroepsbeoefenaar dient het inkomen te worden herleid tot een bedrag per dag. Dit geschiedt door de betreffende inkomensbestanddelen evenredig toe te rekenen aan 261 kalenderdagen. Als het inkomen per maand wisselt dan dient op basis van een geschat inkomen een gemiddeld inkomen per kalenderdag te worden vastgesteld. Per periode van zes kalendermaanden dient dan achteraf op basis van het werkelijke inkomen een herberekening plaats te vinden. Op deze wijze worden voortdurende wisselingen in de inkomensondersteuning voorkomen.

Het vijfde lid regelt dat het UWV het loon dat de jonggehandicapte in een aangiftetijdvak heeft genoten, kan toerekenen aan de dag waarop dat loon betrekking heeft. Dit heeft betrekking op de situatie die zich voor kan doen bij het begin of het eind van het dienstverband. Een aangiftetijdvak valt niet altijd samen met de eerste of laatste werkdag. Met deze bepaling kan het UWV, indien nodig, het loon toerekenen aan de dagen waarop de jonggehandicapte heeft gewerkt.

Artikel 6 Omrekening

Indien het inkomen in euro’s moet worden omgerekend gebeurt dit met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen. Om uitvoeringstechnische redenen is bepaald dat bij gelijkblijvend inkomen uit het buitenland, het inkomen niet bij elke koersmutatie hoeft te worden gewijzigd. Wel wordt het inkomen ten minste een keer per jaar omgerekend met behulp van de door de Europese Centrale Bank geadviseerde wisselkoersen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Omdat dit besluit samenhangt met de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. …. ) treedt het op het zelfde tijdstip als die wet in werking. In bedoeld artikel I, onderdeel D, van die wet wordt de wettelijke grondslag voor dit besluit in de Wet Wajong opgenomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven