Wet van 12 maart 2009 tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake colleges van bestuur en raden van toezicht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om te komen tot een deugdelijk intern toezicht binnen instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs; dat het daartoe nodig is te komen tot een heldere scheiding van taken en bevoegdheden binnen de bestuurslagen van deze instellingen en een uniforme naamgeving van de desbetreffende organen en dat in verband daarmee de Wet educatie en beroepsonderwijs dient te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

In de Wet educatie en beroepsonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Na onderdeel v wordt ingevoegd:

  • v1. college van bestuur van een bijzondere instelling: het orgaan van de instelling dat als zodanig in de statuten is aangewezen;.

2. Onderdeel w, punt 2, komt te luiden:

  • 2. wat een bijzondere instelling betreft: het college van bestuur, of indien artikel 9.1.8 is toegepast, het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat.

B

Artikel 1.1.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «, 9.1.2 en 9.1.4» vervangen door: en 9.1.2.

2. In het tweede lid, wordt «9.1.3, eerste lid, en 9.1.4» vervangen door: 9.1.3, eerste lid, 9.1.4, 9.1.7 en 9.1.8.

C

In artikel 2.2.4, vijfde lid, wordt «een door het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een door de raad van toezicht of het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

D

Artikel 2.5.3, vierde lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In de tweede volzin wordt «een door het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een door de raad van toezicht of het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. In de derde volzin wordt «het bevoegd gezag» vervangen door: de raad van toezicht of het bevoegd gezag.

E

Aan artikel 2.5.4, eerste lid, wordt toegevoegd: Ook legt het bevoegd gezag in het jaarverslag verantwoording af over de omgang met een branchecode voor goed bestuur. Bij ministeriële regeling kan een branchecode worden aangewezen.

F

In artikel 2.8.2, eerste lid, wordt «een door het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: een door de raad van toezicht of het bevoegd gezag aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

G

In artikel 4.1.3 wordt «een lid van de centrale directie, een lid van het college van bestuur of een docent» vervangen door: een lid van de directie of een docent.

H

Artikel 9.1.4 komt te luiden:

Artikel 9.1.4. College van bestuur en raad van toezicht

  • 1. Een bijzondere instelling heeft een college van bestuur en een raad van toezicht.

  • 2. Een lid van een raad van toezicht heeft geen directe belangen bij de instelling. Een lid van het college van bestuur kan niet tevens lid zijn van het college van bestuur van een andere instelling.

  • 3. De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de desbetreffende instelling, genoemd in artikel 1.3.5, toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is in elk geval belast met:

    • a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van de leden van het college van bestuur;

    • b. het goedkeuren van het bestuursreglement;

    • c. het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en, indien van toepassing, het strategisch meerjarenplan van de instelling;

    • d. het toezien op de naleving van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in artikel 2.5.4, eerste lid, door het college van bestuur;

    • e. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de instelling verkregen op grond van de artikelen 2.2.1, 2.2.3 en 2.3.4;

    • f. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de raad, en

    • g. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met f, in het jaarverslag van de instelling.

  • 4. Het college van bestuur voorziet de raad van toezicht van onafhankelijke administratieve ondersteuning.

  • 5. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan uitoefenen. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

I

Artikel 9.1.5, wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bevoegd gezag van een openbare instelling kan hem bij wettelijk voorschrift opgedragen taken en bevoegdheden overdragen aan een alsdan in te stellen college van bestuur. Artikel 9.1.4, eerste, tweede en vijfde lid, en artikel 9.1.7, eerste en tweede lid, zijn in dat geval van overeenkomstige toepassing.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

J

Artikel 9.1.7 komt te luiden:

Artikel 9.1.7. Bestuursreglement

  • 1. Het college van bestuur stelt een bestuursreglement vast. In het bestuursreglement worden ten minste vastgelegd:

    • a. de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het college van bestuur en de raad van toezicht en de wijze waarop conflicten tussen beide organen worden geregeld;

    • b. de wijze waarop het college van bestuur zijn taken en bevoegdheden uitoefent, en

    • c. indien de instelling een of meer organisatorische eenheden omvat:

      • 1°. de organisatorische eenheden die de instelling omvat,

      • 2°. de taken en bevoegdheden die zijn op- of overgedragen aan het bestuur van de desbetreffende eenheid,

      • 3°. de verhouding van het bestuur van de desbetreffende eenheid tot het college van bestuur en

      • 4°. de samenstelling, de wijze van benoeming en de werkwijze van het bestuur van de desbetreffende eenheid.

  • 2. Het college van bestuur zendt het bestuursreglement, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk aan Onze minister.

  • 3. Indien de statuten van een bijzondere instelling de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid, onder a en c regelen, is regeling daarvan in het bestuursreglement niet noodzakelijk.

K

Na artikel 9.1.7 wordt een artikel toegevoegd, luidend:

Artikel 9.1.8. Functionele scheiding bestuur en toezicht

In afwijking van artikel 9.1.4, eerste lid, kan een functionele scheiding tussen bestuur en toezicht worden aangebracht binnen het bestuur van de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat. De artikelen 9.1.4, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 9.1.7 zijn van overeenkomstige toepassing. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een deugdelijke scheiding tussen bestuur en toezicht, vermeldt in de statuten of het bestuursreglement de wijze waarop deze wordt gewaarborgd en vermeldt jaarlijks in het jaarverslag, bedoeld in artikel 2.5.4, de redenen voor de afwijking.

ARTIKEL II. OVERGANGSBEPALING

Gedurende 6 maanden na de inwerkingtreding van deze wet kan worden afgeweken van de daarin opgenomen wijzigingen. Voor zover van deze wet wordt afgeweken, blijven de artikelen 1.1.1, onderdeel w2, 1.1.3, 2.2.4, vijfde lid, 2.5.3, vierde lid, 2.5.4, eerste lid, 2.8.2, eerste lid, 4.1.3, 9.1.4, 9.1.5 en 9.1.7 zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet van toepassing.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 12 maart 2009

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de eenendertigste maart 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 30 599

Naar boven