Wet van 11 juli 2008 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs ter modernisering, vereenvoudiging en beperking van de wettelijke regels over de voorzieningenplanning bij scholen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wettelijke regels over de planning van onderwijsvoorzieningen in het voortgezet onderwijs te moderniseren, te vereenvoudigen en in aantal te beperken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt na de begripsbepaling van «het bevoegd gezag» ingevoegd:

«regionaal opleidingencentrum»: een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

«agrarisch opleidingscentrum»: een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;.

B

In artikel 7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven aan gymnasia, athenea en lycea» vervangen door: Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven aan scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Deze worden onderscheiden in gymnasia en athenea.

2. Het derde lid vervalt.

C

In artikel 8 vervalt in de tweede volzin, onderdeel b, «athenea, lycea en» en vervalt in de derde volzin «na drie jaren voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of».

D

In artikel 10b worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «dan wel intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen van een of meer afdelingen binnen de desbetreffende sector, mogelijkerwijs aangevuld met andere te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

2. In het zevende lid, onderdeel a, wordt «of intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: , intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

3. In het tiende lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In de aanhef wordt «Bij» vervangen door: Bij of krachtens.

b. In onderdeel a wordt «en intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: , intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s.

c. In onderdeel b wordt «intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s.

d. In onderdeel b wordt tevens na «het eerste lid» ingevoegd: alsmede de voorwaarden waaronder aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs binnen het kader van regionale samenwerking als bedoeld in artikel 72 een intersectoraal programma kan worden verzorgd.

E

In artikel 10b7, eerste lid, vervalt: als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

F

In artikel 10c, onderdeel a, komt onderdeel 6 te luiden:

6. grafimedia,.

G

In artikel 10d worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Naast het onderwijs in de leerwegen, genoemd in de artikelen 10 en 10b, kan onderwijs in de gemengde leerweg worden gegeven aan:

    a. een scholengemeenschap met in elk geval een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, of

    b. een vestiging van een agrarisch opleidingscentrum wat het daarin verzorgde voorbereidend beroepsonderwijs betreft, indien:

    1°. het agrarisch opleidingscentrum onderdeel uitmaakt van een scholengemeenschap waarvan tevens een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs onderdeel uitmaakt, en

    2°. het voorbereidend beroepsonderwijs op de desbetreffende vestiging deels leerlingen betrekt uit hetzelfde gebied als de desbetreffende school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs.

2. In het vierde lid, onderdeel c, wordt «dan wel intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen van een of meer afdelingen binnen de desbetreffende sector, mogelijkerwijs aangevuld met andere te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

3. In het zevende lid, onderdeel b, wordt «of intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: , intrasectorale programma’s of intersectorale programma’s.

4. In het tiende lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In de aanhef wordt «Bij» vervangen door: Bij of krachtens.

b. In onderdeel a wordt «en intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: , intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s.

c. In onderdeel b wordt «intrasectoraal te kiezen programma-onderdelen» vervangen door: intrasectorale programma’s en intersectorale programma’s, met inbegrip van voorschriften waarin de voorwaarden zijn opgenomen waaronder aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs binnen het kader van regionale samenwerking als bedoeld in artikel 72 een intersectoraal programma kan worden verzorgd.

H

In artikel 10e, vijfde lid, tweede volzin, vervalt: of afdeling.

I

In artikel 10f worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt: , alsmede aan afdelingen voor praktijkonderwijs, verbonden aan scholen voor voorbereidend beroepsonderwijs en aan scholengemeenschappen waarvan ten minste een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt.

2. In het vierde lid vervalt: of van een school met een afdeling voor praktijkonderwijs.

J

In artikel 10g worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, eerste en vierde volzin, vervalt telkens: of afdeling.

2. In het vijfde lid, eerste volzin, vervalt: of van een school met een afdeling voor praktijkonderwijs.

3. In het zesde lid vervalt: of afdeling.

K

In artikel 10h worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, tweede volzin, en in het tweede lid, tweede volzin, vervalt telkens: of afdeling.

2. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt: of afdelingen.

L

Na artikel 15 wordt ingevoegd een nieuw artikel 16, luidend:

Artikel 16. Scholengemeenschap; nevenvestiging; tijdelijke nevenvestiging

  • 1. Een scholengemeenschap omvat een school of inrichting in de zin van deze wet, en een of meer andere al dan niet in deze wet bedoelde scholen, inrichtingen of instellingen, die niet zijn instellingen voor hoger onderwijs.

  • 2. Aan een school of scholengemeenschap kan, naast een hoofdvestiging als bedoeld in artikel 65, derde lid, een nevenvestiging of een tijdelijke nevenvestiging zijn verbonden.

  • 3. Een tijdelijke nevenvestiging voorziet in de tijdelijke huisvestingsbehoefte van een hoofdvestiging of nevenvestiging en is gelegen op een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van de desbetreffende hoofdvestiging of nevenvestiging.

  • 4. Een nevenvestiging komt tot stand door een samenvoeging als bedoeld in artikel 71, tweede lid, of door vorming van een nieuwe nevenvestiging van een school als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel b. Een tijdelijke nevenvestiging komt tot stand op grond van artikel 71, vijfde lid.

  • 5. Op een nevenvestiging kan in elk geval onderwijs worden verzorgd

    a. in de eerste drie leerjaren aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, of aan een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8, en

    b. in de eerste twee leerjaren aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 10, of aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a.

  • 6. Op een tijdelijke nevenvestiging kan onderwijs worden verzorgd in dezelfde schoolsoorten als bedoeld in artikel 5, in dezelfde afdelingen als bedoeld in artikel 10c, en in dezelfde leerjaren als op de hoofdvestiging of nevenvestiging, bedoeld in het derde lid.

M

Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19. Voorbereidend beroepsonderwijs in AOC

De bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften ten aanzien van het voorbereidend beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs dat wordt verzorgd in agrarische opleidingscentra, tenzij bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald dat dit niet of gedeeltelijk niet het geval is.

N

Artikel 21, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. In het maatschappelijk verkeer brengt het bevoegd gezag ondubbelzinnig tot uitdrukking:

    a. welk bij of krachtens deze wet geregeld, uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs de leerlingen volgen en aankomende leerlingen kunnen gaan volgen,

    b. van welke richting dit onderwijs uitgaat, en

    c. in voorkomend geval welk onderwijs de school verzorgt met toepassing van artikel 20, tweede lid.

O

In artikel 27, derde lid, derde volzin, vervalt: of afdeling.

P

Titel III, Afdeling I (Aanvang der bekostiging) wordt vervangen door een nieuwe afdeling, luidend:

AFDELING I AANVANG VAN DE BEKOSTIGING

Artikel 64. Aanvang en duur van de bekostiging
  • 1. Bekostiging uit de openbare kas van een school neemt geen aanvang dan krachtens de bepalingen van deze afdeling.

  • 2. Artikel 4:32 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de bekostiging van scholen.

Artikel 65. Nieuwe school of scholengemeenschap
  • 1. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze, gelet op de belangstelling voor de desbetreffende schoolsoort, de verlangde richting en het leerlingenverloop, blijkens statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, zal worden bezocht door ten minste:

    a. 390 leerlingen, wat een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs betreft;

    b. 325 leerlingen, wat een school en 130 leerlingen wat een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs betreft;

    c. 260 leerlingen, wat een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs betreft;

    d. 260 leerlingen, wat een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met één afdeling als bedoeld in artikel 10c betreft, met dien verstande dat meer dan één afdeling binnen de desbetreffende nieuw te vormen school voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht, indien voor elke afdeling aannemelijk wordt gemaakt dat deze door ten minste 160 leerlingen zal worden bezocht, of

    e. 120 leerlingen, wat een school voor praktijkonderwijs betreft.

  • 2. Een scholengemeenschap die twee of meer van de in het eerste lid genoemde scholen omvat, wordt in ieder geval voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op dezelfde manier als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.

  • 3. Een op grond van het eerste of tweede lid voor bekostiging in aanmerking gebrachte school of scholengemeenschap wordt aangeduid als hoofdvestiging.

  • 4. Onze Minister kan voor bekostiging in aanmerking brengen een school waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 67, eerste lid, is ingediend. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school waarvoor een aanvraag als bedoeld in artikel 67, tweede lid, is ingediend.

  • 5. Onverminderd artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht worden de besluiten, bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid, gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 66. Aanvraagprocedure nieuwe school of scholengemeenschap
  • 1. Het bevoegd gezag kan bij Onze Minister een aanvraag indienen om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen. De aanvraag wordt ingediend voor 1 november.

  • 2. Elke aanvraag vermeldt de schoolsoorten, de verlangde richting en de plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap en gaat vergezeld van een prognose over de te verwachten omvang. Een aanvraag voor een school voor praktijkonderwijs wordt ingediend in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen in het samenwerkingsverband waarvan de school deel gaat uitmaken en na overleg met de gemeente.

  • 3. Onze Minister besluit met inachtneming van artikel 65 voor 1 mei volgend op de aanvraag of de school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht. Indien het besluit niet voor 1 mei kan worden genomen, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen het besluit wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4. De bekostiging vangt aan op 1 augustus van enig kalenderjaar, ten vroegste in het eerste en ten laatste in het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister. Behoudens in het laatste geval vangt de bekostiging aan in het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin het bevoegd gezag, voor 1 augustus, heeft aangetoond dat burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente uiterlijk met ingang van 1 augustus van het eerstgenoemde kalenderjaar de benodigde huisvesting ter beschikking zullen stellen.

Artikel 67. Voldoende openbaar onderwijs
  • 1. Gedeputeerde staten dragen er zorg voor dat is voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs door een voldoende aantal scholen in de provincie. Daartoe kunnen gedeputeerde staten burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen, een aanvraag bij Onze Minister in te dienen om een openbare school voor bekostiging in aanmerking te brengen indien de ouders, voogden en verzorgers van een naar hun oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij dat wensen en burgemeester en wethouders van de gemeente daaraan niet hebben voldaan.

  • 2. Onze Minister kan burgemeester en wethouders van de gemeente opdragen een aanvraag bij hem in te dienen om een openbare school voor bekostiging in aanmerking te brengen, indien gedeputeerde staten het eerste lid niet toepassen en ouders, voogden of verzorgers van een naar zijn oordeel voldoende groot aantal leerlingen hebben aangegeven dat zij indiening van een dergelijke aanvraag wensen.

  • 3. Indien een besluit van Onze Minister op een aanvraag als bedoeld in dit artikel onherroepelijk is geworden, gaan burgemeester en wethouders van de gemeente over tot stichting van de daarbij voor bekostiging in aanmerking gebrachte school.

  • 4. De bekostiging vangt aan op 1 augustus van enig kalenderjaar, ten vroegste in het eerste en ten laatste in het zesde kalenderjaar na het besluit van Onze Minister, afhankelijk van het moment dat burgemeester en wethouders van de gemeente huisvesting ter beschikking hebben.

Artikel 68. Nieuwe afdeling vbo aan reeds bekostigde school
  • 1. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een nieuw te vormen afdeling als bedoeld in artikel 10c aan een reeds bekostigde school voor voorbereidend beroepsonderwijs indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze afdeling, gelet op de belangstelling voor de desbetreffende afdeling, de verlangde richting en het leerlingenverloop, blijkens statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, zal worden bezocht door ten minste 260 leerlingen, met dien verstande dat meer dan één afdeling voor bekostiging in aanmerking wordt gebracht indien voor elke nieuw te vormen afdeling aannemelijk wordt gemaakt dat de desbetreffende afdeling door ten minste 160 leerlingen zal worden bezocht.

  • 2. Artikel 65, vijfde lid, en artikel 66 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 69. Leerwegondersteunend onderwijs
  • 1. Leerwegondersteunend onderwijs komt voor bekostiging in aanmerking voor zover de school of een daaraan uiterlijk op 1 augustus 2002 verbonden school of afdeling voor bekostiging van dat onderwijs in aanmerking kwam op grond van artikel II, eerste of tweede lid, artikel IV, eerste lid, of artikel IVa, eerste of tweede lid, van de Wet van 25 mei 1998 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) (Stb. 1998, 337).

  • 2. Onze Minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap dat is aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 10h leerwegondersteunend onderwijs voor bekostiging in aanmerking brengen indien dat doelmatig is gelet op het geheel en de spreiding van het aanbod van leerwegondersteunend onderwijs en de meerderheid van de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen en scholengemeenschappen in het desbetreffende samenwerkingsverband instemt met de aanvraag.

Artikel 70. Omzetting
  • 1. Onze Minister kan, onder door hem te stellen voorwaarden, voor bekostiging in aanmerking brengen een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde openbare school in een gelijksoortige bijzondere school.

  • 2. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een school die wordt opgericht door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige openbare school of door omzetting van een bekostigde bijzondere school in een gelijksoortige bijzondere school van een andere richting.

  • 3. Een omzetting kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 augustus van enig kalenderjaar.

Artikel 71. Verplaatsing vestiging; samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen; tijdelijke nevenvestiging
  • 1. De aanspraak op bekostiging blijft bestaan indien het bevoegd gezag een vestiging van een school of scholengemeenschap verplaatst over een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van de vorige vestigingsplaats.

  • 2. Onze Minister kan voor bekostiging in aanmerking brengen:

    a. een school of scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van scholen of scholengemeenschappen, indien voor elke bij de samenvoeging betrokken school of scholengemeenschap geldt dat ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van die school of scholengemeenschap en van de leerlingen van een vestiging van een andere bij de samenvoeging betrokken school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden, of

    b. een scholengemeenschap die is ontstaan door samenvoeging van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs waarvan een regionaal opleidingencentrum deel uitmaakt, met een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen van een vestiging van laatstgenoemde scholengemeenschap en van de leerlingen van een vestiging van een bij de samenvoeging betrokken school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs, afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden.

  • 3. Het tweede lid, aanhef en onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing op een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs waarvan een agrarisch opleidingscentrum deel uitmaakt, die wordt samengevoegd met een school voor middelbaar algemeen voorgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs waarin slechts onderwijs wordt verzorgd als bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, of een school voor praktijkonderwijs.

  • 4. Na een samenvoeging wordt op een vestiging onderwijs verzorgd in dezelfde schoolsoorten als bedoeld in artikel 5, in dezelfde afdelingen als bedoeld in artikel 10c, en in dezelfde leerjaren als op de desbetreffende vestiging voor de samenvoeging, behoudens wijzigingen in het onderwijsaanbod op grond van artikel 68 of artikel 72.

  • 5. Onze Minister kan voor bekostiging in aanmerking brengen een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, indien het bevoegd gezag heeft aangetoond dat burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de benodigde huisvesting ter beschikking zullen stellen.

  • 6. Artikel 65, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing bij toepassing van het tweede, derde en vijfde lid. Artikel 66, eerste en derde lid, is van overeenkomstige toepassing bij toepassing van het tweede en derde lid.

Artikel 72. Regionale samenwerking voorzieningenplanning; regionaal plan onderwijsvoorzieningen
  • 1. Een bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap kan samenwerken met ten minste één ander bevoegd gezag met als doel het onderwijsaanbod af te stemmen op de vraag van de leerlingen, ouders en andere belanghebbenden in hun regio. Een regio omvat een aaneengesloten gebied bestaande uit het grondgebied van een of meer gemeenten, met dien verstande dat:

    a. op de deelnemende vestigingen van scholen of scholengemeenschappen van de samenwerkende bevoegde gezagsorganen per gemeente ten minste zestig procent staat ingeschreven van alle leerlingen die op het grondgebied van die gemeente voortgezet onderwijs volgen, en

    b. ten minste vijfenzestig procent van de bevoegde gezagsorganen die binnen een gemeente een of meer vestigingen van scholen of scholengemeenschappen hebben, bij de samenwerking betrokken is.

  • 2. Samenwerkende bevoegde gezagsorganen stellen voor hun regio een regionaal plan onderwijsvoorzieningen vast. Een dergelijk plan:

    a. wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan overleg plaats heeft gevonden met de bevoegde gezagsorganen van de overige scholen of scholengemeenschappen in de regio en vertegenwoordigers van de desbetreffende provincie of provincies alsmede voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven in de regio en met de bevoegde gezagsorganen van de regionale opleidingencentra en de agrarische opleidingscentra in de regio, aa. wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten, overeenkomstig een procedure die daartoe is vastgesteld door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van geschillen bevat,

    b. geldt voor een periode van vijf jaar, die aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar, en

    c. bevat een gezamenlijk gedragen visie op het onderwijs in de regio, waarin in elk geval tot uitdrukking worden gebracht:

    1°. de omvang en begrenzing van de regio,

    2°. gegevens over het aanbod en gebruik van onderwijsvoorzieningen,

    3°. een overzicht van de onderwijsvoorzieningen, bedoeld in het derde lid, die de bevoegde gezagsorganen binnen de periode, bedoeld in onderdeel b, voor bekostiging in aanmerking willen laten brengen en een prognose van het aantal leerlingen per vestiging,

    4°. de relatie van het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod met het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt, en

    5°. de visie van de deelnemers aan het overleg, bedoeld in onderdelen a en aa, op het bestaande en toekomstige onderwijsaanbod in relatie tot het vervolgonderwijs, de arbeidsmarkt en de onderwijshuisvesting.

  • 3. Onze Minister brengt voor bekostiging in aanmerking een onderwijsvoorziening als bedoeld in de onderdelen a tot en met f, indien de voorziening is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid en indien nodig tevens wordt voldaan aan de in genoemde onderdelen opgenomen voorwaarden. Een bevoegd gezag kan bij Onze Minister een aanvraag indienen voor bekostiging van:

    a. een vestiging van een school of scholengemeenschap die door het bevoegd gezag wordt verplaatst over een hemelsbreed gemeten afstand van drie kilometer of meer van de huidige vestigingsplaats,

    b. een nieuwe nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van een school of scholengemeenschap, indien ten minste een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de leerlingen voor de nieuwe nevenvestiging en van de leerlingen van één van de al bestaande vestigingen van de school of scholengemeenschap afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden,

    c. een of meer scholen die door het bevoegd gezag worden afgesplitst van een scholengemeenschap,

    d. onderwijs vanaf het vierde leerjaar op een nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 aan een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, of aan een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8, en onderwijs vanaf het derde leerjaar op een nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 10, of aan een school voor voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a,

    e. onderwijs in de gemengde leerweg aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, of

    f. een afdeling als bedoeld in artikel 10c met uitzondering van een afdeling als bedoeld in artikel 10c, onderdeel a, onder 6, en de afdelingen Kust-, Rijn- en Binnenvaart en Haven en Vervoer School, aangewezen op grond van artikel 24, vijfde lid, indien wordt voldaan aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister voor bekostiging in aanmerking brengen een onderwijsvoorziening als bedoeld in het derde lid, onderdelen c tot en met f, die niet is opgenomen in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid, indien de overige bevoegde gezagsorganen die deelnemen aan de samenwerking instemmen met de aanvraag en indien nodig tevens wordt voldaan aan de in genoemde onderdelen opgenomen voorwaarden.

  • 5. Op de voorbereiding van de besluiten, bedoeld in het derde en vierde lid, is afdeling 3.4, met uitzondering van artikel 3:18, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 6. Een aanvraag als bedoeld in het derde of vierde lid wordt afgewezen indien de onderwijsvoorziening leidt tot meer dan tien procent leerlingverlies bij een vestiging van een school of scholengemeenschap van een bevoegd gezag dat niet deelneemt aan de samenwerking, tenzij dat bevoegd gezag heeft verklaard, daarmee in te stemmen.

  • 7. Artikelen 65, vijfde lid, en 66, eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten als bedoeld in het derde en vierde lid.

  • 8. Bij besluiten over een onderwijsvoorziening als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, is artikel 66, vierde lid, van overeenkomstige toepassing. Bij besluiten over overige in het derde lid bedoelde onderwijsvoorzieningen vangt de bekostiging aan op 1 augustus van enig kalenderjaar.

Artikel 73. Cursussen
  • 1. Onze Minister kan in bijzondere gevallen cursussen voortgezet onderwijs, niet zijnde voorbereidend beroepsonderwijs, geheel of gedeeltelijk en voor een door hem te bepalen periode voor bekostiging in aanmerking brengen, indien naar zijn oordeel daaraan behoefte bestaat.

  • 2. Onze Minister kan aan de bekostiging verplichtingen verbinden.

  • 3. Onze Minister kan in verband met de in het eerste lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels over de verdeling vastgesteld.

Artikel 74. Aanvullende middelen

Onze Minister kan onder door hem nader te stellen voorwaarden aanvullende middelen ter beschikking stellen die niet strekken tot bekostiging van het onderwijs, bedoeld in deze wet, en de schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 179 van de Wet op het primair onderwijs en 165 van de Wet op de expertisecentra ten behoeve daarvan, maar die direct of indirect dienstig zijn voor de uitvoering van het onderwijs of voor verhoging van de mogelijkheid tot deelname aan het onderwijs. Voor zover toepassing van de eerste volzin het verstrekken van subsidie betreft, zijn de artikelen 4 tot en met 19 van de Wet overige OCenW-subsidies van toepassing.

Artikel 75. Afwijkende voorschriften voor verticale scholengemeenschappen

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het bepaalde in deze afdeling ten behoeve van scholengemeenschappen die omvatten:

a. een regionaal opleidingencentrum en een of meer scholen voor voortgezet onderwijs of

b. een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor praktijkonderwijs.

Artikel 75a. Beroep

Tegen een besluit op grond van deze afdeling met uitzondering van artikel 74 kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 76. Uitvoeringsvoorschriften

Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften vastgesteld voor de uitvoering van deze afdeling.

Q

In artikel 76v.1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de aanhef wordt «waarin tot één instelling zijn verenigd» vervangen door: die omvat.

2. In de onderdelen a en b vervalt telkens: als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

3. In onderdeel b wordt voor de slotpunt ingevoegd: of een school voor praktijkonderwijs.

R

In artikel 103b, tweede lid, onderdeel i, wordt na «nevenvestiging» ingevoegd: dan wel tijdelijke nevenvestiging.

S

Artikel 107 wordt vervangen door:

Artikel 107. Opheffingsnormen

  • 1. Een openbare school wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd indien de school gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan:

    a. voor een school voor praktijkonderwijs: 70 leerlingen,

    b. voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met twee of drie sectoren als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 240 leerlingen,

    c. voor een school voor voorbereidend beroepsonderwijs met vier sectoren als bedoeld in artikel 10b, derde lid: 360 leerlingen, en

    d. voor de overige scholen: drie kwart van het aantal leerlingen dat voor de desbetreffende schoolsoort is genoemd in artikel 65, eerste lid.

  • 2. Een openbare scholengemeenschap wordt opgeheven en de bekostiging van een bijzondere scholengemeenschap wordt beëindigd indien de scholengemeenschap gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door een aantal leerlingen dat minder bedraagt dan de helft van het aantal leerlingen dat op grond van artikel 65, eerste lid, vereist is voor stichting van de scholen die deel uitmaken van de scholengemeenschap.

  • 3. De opheffing van een openbare school of scholengemeenschap of de beëindiging van de bekostiging van een bijzondere school of scholengemeenschap geschiedt met ingang van 1 augustus volgend op de drie achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste of tweede lid.

T

In artikel 108, vierde lid, vervalt de zinsnede: of van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 66, vierde lid,.

U

Artikel 109 wordt vervangen door:

Artikel 109. Beëindiging bekostiging bij einde looptijd regionaal plan onderwijsvoorzieningen

  • 1. Bij het verstrijken van de looptijd van een regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 72 gaat de aanspraak op bekostiging verloren voor zover het betreft een afdeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdeel f, met dien verstande dat de bekostiging nog een jaar wordt gehandhaafd voor zover het betreft het onderwijs aan leerlingen in het derde leerjaar en nog twee jaar voor zover het betreft het onderwijs aan leerlingen in het vierde leerjaar.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de desbetreffende afdeling op grond van een aansluitend regionaal plan onderwijsvoorzieningen als bedoeld in artikel 72 of op grond van artikel 68 voor bekostiging in aanmerking is gebracht.

V

Artikel 110 vervalt.

W

In artikel 110a, eerste lid, onder a, wordt «artikel 107, 109 of 110» vervangen door: artikel 107.

X

In artikel 118a vervalt: als bedoeld in artikel 1.3.3. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL II. WIJZIGING WEB

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

A

Aan artikel 1.3.3, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidend: Voor zover dat bij wet is bepaald, kan aan een agrarisch opleidingscentrum tevens ander voortgezet onderwijs worden verzorgd.

B

Artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. instellingen die zijn voortgekomen

1°. uit een samenvoeging of splitsing van bekostigde instellingen,

2°. uit een samenvoeging van een agrarisch opleidingscentrum met een school voor voorbereidend beroepsonderwijs in de sector landbouw, als bedoeld in artikel 10c, onderdeel d, van de Wet op het voortgezet onderwijs, of

3°. uit een omzetting van een bijzondere instelling in een openbare of omgekeerd.

C

In artikel 2.6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt de eerste volzin, onder aanduiding van de tweede en derde volzin als lid 1a, aangeduid als eerste lid en komt te luiden:

  • 1. Een scholengemeenschap omvat:

    a. een regionaal opleidingencentrum en een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, of

    b. een agrarisch opleidingscentrum en een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs of een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs.

2. In lid 1a (nieuw) wordt «de eerste volzin» telkens vervangen door: het eerste lid.

D

Aan artikel 11.1 wordt een vierde lid toegevoegd, luidend:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het bevoegd gezag van een agrarisch opleidingscentrum ten aanzien van het voorbereidend beroepsonderwijs dat in de instelling wordt verzorgd, in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL III. INVOERINGS- EN OVERGANGSRECHT

  • 1. Na inwerkingtreding van deze wet vindt nog één maal vaststelling plaats van een plan van scholen conform titel III, afdeling I, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Een school die is vermeld op het laatste plan van scholen dat is vastgesteld voor inwerkingtreding van deze wet en ten aanzien waarvan op dat tijdstip nog niet is beslist over aanvang van de bekostiging of die is vermeld op het plan van scholen dat is vastgesteld op grond van het eerste lid, wordt aangemerkt als een school waarvoor Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van artikel 65 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel P, van deze wet heeft beslist dat zij voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking wordt gebracht. De bekostiging van een school die bij inwerkingtreding van deze wet op het in de eerste volzin bedoelde plan van scholen staat, vangt aan op 1 augustus van enig kalenderjaar en niet eerder dan een jaar nadat het bevoegd gezag heeft aangetoond dat burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de benodigde huisvesting voor het eind van dat jaar ter beschikking zullen stellen, doch uiterlijk in het zesde kalenderjaar nadat de school voor het eerst zonder jaartal op bedoeld plan is geplaatst. De vorige volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing op een afdeling voor voorbereidend beroepsonderwijs.

  • 3. Indien een bevoegd gezag met ten minste één ander bevoegd gezag samen is gaan werken als bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel P, van deze wet, laat Onze Minister een aanvraag voor een verplaatsing of nevenvestiging buiten behandeling of buiten verdere behandeling, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een school of een vestiging van een school waarvoor het bevoegd gezag deelneemt aan die samenwerking.

  • 4. Een afdeling voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet wordt aangemerkt als een school die voor bekostiging in aanmerking is gebracht op grond van artikel 65 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel P, van deze wet. Een school als bedoeld in de eerste volzin, maakt vanaf dat moment onderdeel uit van een scholengemeenschap met de school of scholengemeenschap waarvan die school voorheen een afdeling was.

  • 5. Een school waarop als gevolg van artikel 107 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel S, van deze wet een hogere opheffingsnorm van toepassing is dan bij inwerkingtreding van deze wet het geval was, wordt als gevolg van die hogere norm wat een openbare school betreft niet eerder opgeheven en verliest wat een bijzondere school betreft de aanspraak op bekostiging niet eerder dan nadat ten minste vijf jaren zijn verstreken na inwerkingtreding van deze wet.

  • 6. Een samenwerkingsovereenkomst gesloten in het kader van een regionaal arrangement op grond van een beleidsregel van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ex artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt voor de resterende looptijd aangemerkt als uiting van een samenwerking als bedoeld in artikel 72 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel P, van deze wet, met dien verstande dat de resterende looptijd wordt beperkt tot ten hoogste vijf jaar. Indien de resterende looptijd van een regionaal arrangement minder bedraagt dan twee jaar alsmede indien de looptijd van een regionaal arrangement afloopt op de dag voor of de dag van inwerkingtreding van deze wet, wordt deze op twee jaar gesteld.

  • 7. Artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop berustende bepalingen in lagere regelgeving zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet blijven, voor zover het betreft verplaatsingen en nevenvestigingen, tot twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing op die gevallen waarin geen sprake is van een samenwerkingsovereenkomst gesloten in het kader van een regionaal arrangement als bedoeld in het zesde lid. Van de vervallen voorschriften die bij beleidsregel zijn vastgesteld en die op grond van de eerste volzin van toepassing blijven, kan worden afgeweken bij beleidsregel.

  • 8. Een bevoegd gezag dat op grond van de Regeling aanvullende personele bekostiging nevenvestigingen met spreidingsnoodzaak VO voor de inwerkingtreding van deze wet aanspraak had op aanvullende personele bekostiging ex artikel 85a van de Wet op het voortgezet onderwijs, behoudt deze aanspraak na inwerkingtreding van deze wet zo lang wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in genoemde regeling.

  • 9. Onze Minister kan voor bekostiging als nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel L, van deze wet in aanmerking brengen een dislocatie op grond van een beleidsregel van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ex artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, indien daartoe door het bevoegd gezag een aanvraag is ingediend en de dislocatie is gelegen op een hemelsbreed gemeten afstand van drie kilometer of meer van de hoofdvestiging van de school. Onze Minister kan voor bekostiging als tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel L, van deze wet in aanmerking brengen een dislocatie op grond van een beleidsregel van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ex artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, indien daartoe door het bevoegd gezag een aanvraag is ingediend en de dislocatie is gelegen op een hemelsbreed gemeten afstand van minder dan drie kilometer van de hoofdvestiging van de school.

  • 10. Indien sprake is van een dislocatie die niet op grond van het negende lid is omgezet in een nevenvestiging of in een tijdelijke nevenvestiging, worden leerlingen die onderwijs volgen op de desbetreffende dislocatie na een termijn van vijf jaren na inwerkingtreding van deze wet niet meer meegenomen in de leerlingentelling als bedoeld in hoofdstuk 1, titel 2, paragraaf 2 van het Bekostigingsbesluit W.V.O.

  • 11. Een erkende locatie vbo-groen aan een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs op grond van een beleidsregel van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ex artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt aangemerkt als nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel L, van deze wet. De eerste volzin is van toepassing op een erkende locatie aan een scholengemeenschap die zowel een regionaal opleidingencentrum als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs als een of meer scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs omvat.

  • 12. Op een vestiging van een school die is gevormd bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, alsmede op een afdeling, dislocatie of erkende locatie die op grond van deze wet een school, een nevenvestiging of een tijdelijke nevenvestiging is geworden, wordt na de inwerkingtreding van deze wet onderwijs verzorgd in dezelfde schoolsoorten als bedoeld in artikel 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs, in dezelfde afdelingen als bedoeld in artikel 10c van die wet en in dezelfde leerjaren als voor de inwerkingtreding behoudens wijzigingen in het onderwijsaanbod op grond van bepalingen inzake de voorzieningenplanning in het voortgezet onderwijs bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing bij scholen en agrarische opleidingscentra wat betreft de gemengde leerweg.

  • 13. Onverminderd het twaalfde lid wordt een nevenvestiging die is gevormd bij of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet aangemerkt als een nevenvestiging op grond van artikel 16, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend door artikel I, onderdeel L, van deze wet.

  • 14. Een tijdelijke nevenvestiging mavo die voor een bepaald tijdvak is gevormd op grond van een beleidsregel ex artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet, wordt voor de resterende duur van dat tijdvak aangemerkt als een tijdelijke nevenvestiging middelbaar algemeen voortgezet onderwijs op grond van deze wet onder de voorwaarde dat de instelling de vereiste gegevens verstrekt over het effect op de doorstroming in de beroepskolom en de groene invulling van de theoretische leerweg die nodig zijn voor de evaluatie van het experiment.

  • 15. Op geschillen die in bezwaar, beroep of hoger beroep aanhangig zijn of binnen de bezwaar- dan wel beroepstermijn dan wel verschoonbaar daarbuiten aanhangig worden gemaakt tegen besluiten die zijn genomen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op grond van het eerste lid of op grond van titel III, afdelingen I en III, van de Wet op het voortgezet onderwijs en daarop berustende bepalingen zoals luidend op de dag voor de inwerkingtreding van de desbetreffende onderdelen van deze wet blijven de op die datum geldende regelingen van toepassing. Indien de uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 72 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend voor de inwerkingtreding van deze wet strekt tot opneming van een school in het plan van scholen, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing. De eerste volzin is hangende het bezwaar, beroep of hoger beroep van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid tot het intrekken en vervangen van besluiten die tot de aldaar bedoelde geschillen hebben geleid. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing op een afdeling voor voorbereidend beroepsonderwijs.

  • 16. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van deze wet.

ARTIKEL IV

Vervallen.

ARTIKEL V. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, binnen vijf jaar nadat deze wet in werking is getreden aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VI. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

Tavarnelle, 11 juli 2008

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de vierentwintigste juli 2008

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 31 310

Naar boven