Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2008, 248 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2008, 248 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat de Mijnbouwwet wordt gewijzigd in verband met het stellen van nieuwe regels omtrent deelneming in de opsporing en winning van koolwaterstoffen door een daartoe aangewezen vennootschap en de andere taken en activiteiten van die vennootschap, alsmede in verband met de bevoegdheid ten aanzien van mergelgroeven;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mijnbouwwet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan bepalen dat:
a. het verrichten van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zonder vergunning van gedeputeerde staten van de provincie waarin het werk geheel of voor het grootste deel is gelegen, verboden is;
b. indien het betreft het gebruik van een ondergronds werk voor andere doeleinden dan het onttrekken van kalksteen, voor het verrichten van deze activiteiten geen vergunning maar een voorafgaande schriftelijke melding hiervan aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het werk geheel of voor het grootste deel is gelegen, is vereist;
c. gedeputeerde staten van de provincie waarin het werk geheel of voor het grootste deel is gelegen bij de maatregel omschreven bevoegdheden hebben ter uitvoering van daarbij aangewezen regels.
2. Onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Provinciale staten van de provincie waarin het werk geheel of voor het grootste deel is gelegen, kunnen in geval van een meldingsplicht regels stellen voor het gebruik van een ondergronds werk voor andere doeleinden dan het onttrekken van kalksteen.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Gedeputeerde staten van de provincie waarin het werk geheel of voor het grootste deel is gelegen, kunnen, in gevallen waarin ernstige aantasting van de veiligheid met het oog op instorting ontstaat of dreigt te ontstaan, maatregelen voorschrijven ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde activiteiten.
In artikel 62, vierde lid, wordt «artikel 92, tweede lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 94, tweede lid, onderdeel a.
In artikel 63, vijfde lid, wordt «artikel 90» vervangen door «artikel 93» en wordt «artikel 97» vervangen door: artikel 97b.
De afdelingen 5.2.1. en 5.2.2. worden vervangen door:
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. de vennootschap: de vennootschap, bedoeld in artikel 82, eerste lid;
b. opsporingswerkzaamheden: werkzaamheden die op grond van een opsporingsvergunning voor de zeezijde, bedoeld in artikel 54, onderdeel e, worden of kunnen worden verricht of werkzaamheden die voortvloeien uit het doen van verkenningsonderzoeken naar de aanwezigheid van koolwaterstoffen binnen het vergunningsgebied, dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen;
c. mijnbouwwerkzaamheden: winnings- en opsporingswerkzaamheden die op grond van een winningsvergunning worden of kunnen worden verricht of werkzaamheden die voortvloeien uit het doen van verkenningsonderzoeken naar de aanwezigheid van koolwaterstoffen binnen het vergunningsgebied, dan wel naar nadere gegevens omtrent die koolwaterstoffen;
d. opsporingsovereenkomst: een overeenkomst van samenwerking tussen de houder van een opsporingsvergunning voor de zeezijde en de vennootschap inzake het verrichten van opsporingswerkzaamheden;
e. mijnbouwovereenkomst: een overeenkomst van samenwerking tussen de houder van een winningsvergunning en de vennootschap inzake het verrichten van mijnbouwwerkzaamheden.
1. In het belang van een doelmatige opsporing en winning, een planmatig beheer en een optimale afzet van koolwaterstoffen, wijst Onze Minister een naamloze of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, waarvan alle aandelen middellijk of onmiddellijk aan de staat behoren, aan, die tot taak heeft:
a. het deelnemen in opsporingswerkzaamheden op grond van opsporingsovereenkomsten, overeenkomstig paragraaf 5.2.2. van deze afdeling;
b. het deelnemen in mijnbouwwerkzaamheden op grond van mijnbouwovereenkomsten, overeenkomstig paragraaf 5.2.3. van deze afdeling, met inbegrip van daarmee rechtstreeks verbonden werkzaamheden, waaronder in ieder geval worden begrepen behandeling, transport en verkoop van de gewonnen koolwaterstoffen;
c. het uitvoeren van de taken, het uitoefenen van de rechten en het voldoen aan de verplichtingen die voor de vennootschap voortvloeien uit de overeenkomst van samenwerking, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 mei 1963, nummer 39 (Stcrt. 126) en de daarmee verband houdende regelingen en overeenkomsten;
d. Onze Minister desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van voorgenomen energiebeleid, in het bijzonder ten aanzien van opsporing, winning, beheer en afzet van koolwaterstoffen.
2. Onverminderd het eerste lid, kunnen de vennootschap bij besluit van Onze Minister andere taken dan de taken, bedoeld in het eerste lid, worden opgedragen in het algemeen belang van het energiebeleid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de algemene belangen omschreven ten behoeve waarvan en de gevallen waarin Onze Minister de vennootschap een opdracht als bedoeld in de eerste volzin kan geven. Onze Minister kan aan een besluit tot het geven van een opdracht voorschriften en beperkingen verbinden.
3. De vennootschap verricht middellijk of onmiddellijk geen andere activiteiten dan activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste en tweede lid, tenzij Onze Minister daarmee heeft ingestemd. Onze Minister kan voorschriften en beperkingen verbinden aan zijn instemming. De instemming wordt slechts verleend indien die activiteiten en de uitvoering daarvan:
a. nauw verwant zijn aan de activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste en tweede lid,
b. een goede uitvoering van die taken niet belemmeren of anderszins bemoeilijken, en
c. mede het algemeen belang van het energiebeleid dienen.
4. Onze Minister kan een besluit tot het geven van een opdracht als bedoeld in het tweede lid onderscheidenlijk een besluit tot instemming als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor het geven van die opdracht onderscheidenlijk het verlenen van die instemming als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk het derde lid.
1. Indien de vennootschap activiteiten als bedoeld in artikel 82, derde lid, verricht, is zij verplicht, al dan niet op geconsolideerde basis, een afzonderlijke boekhouding te voeren voor die activiteiten enerzijds en de activiteiten ter uitvoering van haar taken, bedoeld in artikel 82, eerste en tweede lid, anderzijds.
2. De afzonderlijke boekhouding is zodanig ingericht dat:
a. de registratie van de lasten en baten van de verschillende activiteiten gescheiden zijn;
b. alle lasten en baten, op grond van consequent toegepaste en objectief te rechtvaardigen beginselen inzake kostprijsadministratie, correct worden toegerekend;
c. de beginselen inzake kostprijsadministratie volgens welke de boekhouding wordt gevoerd, duidelijk zijn vastgelegd.
3. De baten die de vennootschap behaalt met de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 82, eerste of tweede lid, worden niet gebruikt voor financiering van de activiteiten, bedoeld in artikel 82, derde lid.
4. De vennootschap verricht activiteiten als bedoeld in artikel 82, derde lid, tegen marktconforme tarieven en voorwaarden en op basis van een integrale doorberekening van alle kosten.
De statuten van de vennootschap en elke wijziging van die statuten behoeven goedkeuring van Onze Minister. Hij onthoudt zijn goedkeuring slechts als door de statuten naar zijn oordeel een behoorlijke vervulling van de taken, genoemd in artikel 82, eerste en tweede lid, onvoldoende is gewaarborgd.
Onze Minister kan de vennootschap aanwijzingen geven in het belang van een goede vervulling van de in artikel 82, eerste en tweede lid, bedoelde taken.
1. De vennootschap verschaft Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die hij nodig heeft voor de uitvoering van deze wet.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de te verstrekken gegevens en inlichtingen en omtrent de wijze en het tijdstip waarop de gegevens en inlichtingen moeten worden verschaft.
1. De vennootschap verleent op verzoek van de houder van een opsporingsvergunning medewerking aan de totstandkoming van een opsporingsovereenkomst.
2. De opsporingsovereenkomst komt binnen een periode van zes maanden tot stand, ingaande op het tijdstip waarop de vergunninghouder een verzoek als bedoeld in het eerste lid heeft gedaan. Onze Minister kan de termijn van zes maanden eenmaal met ten hoogste zes maanden verlengen. De opsporingsovereenkomst behoeft de instemming van Onze Minister.
3. De opsporingsovereenkomst kan niet worden gewijzigd of ontbonden dan na instemming van Onze Minister.
In de opsporingsovereenkomst worden bepalingen opgenomen, die ertoe strekken dat ten behoeve van de opsporingswerkzaamheden wordt samengewerkt, waarbij:
a. de vergunninghouder voor 60% en de vennootschap voor 40% belang neemt;
b. de werken die door het doen van de in artikel 90, eerste lid, onderdeel a, bedoelde investeringen tot stand zijn gekomen voor 60% toebehoren aan de vergunninghouder en voor 40% aan de vennootschap;
c. de vergunninghouder en de vennootschap ten behoeve van de samenwerking, in verhouding tot ieders belang in de samenwerking, de middelen verstrekken die bestemd zijn voor het doen van de uitgaven, bedoeld in artikel 90, eerste lid, onderdeel a;
d. op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.
In de opsporingsovereenkomst worden bepalingen opgenomen die de vergunninghouder ertoe verplichten:
a. de voor hem uit de vergunning voortvloeiende rechten uit te oefenen ten behoeve van de samenwerking en overeenkomstig de gezamenlijke besluiten die met inachtneming van artikel 91 zijn genomen door de vergunninghouder en de vennootschap;
b. het door hem aangaan, wijzigen of beëindigen van duurzame samenwerking met derden ter zake van verkenning en opsporing te onderwerpen aan goedkeuring door de vergunninghouder en de vennootschap gezamenlijk;
c. aan de samenwerking ten goede te doen komen zijn kennis en ervaring op het gebied van verkenning, opsporing, winning en afzet van koolwaterstoffen en daarmee samenhangende gebieden zoals het transport, de opslag en de behandeling daarvan.
1. In de opsporingsovereenkomst worden bepalingen opgenomen die de vennootschap ertoe verplichten:
a. aan de vergunninghouder te vergoeden 40% van de uitgaven van de vergunninghouder die in overeenstemming met artikel 91 zijn goedgekeurd of in overeenstemming zijn met een goedgekeurd jaarlijks investerings- en financieringsplan;
b. niet te beletten dat besluiten van de vergunninghouder gebaseerd worden op normale commerciële overwegingen;
c. zijn stem bij de besluitvorming volgens artikel 91 uit te brengen op grond van transparante, objectieve en niet-discriminerende beginselen.
2. In de overeenkomst worden bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat ten aanzien van besluiten, inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken en voor het verrichten van diensten:
a. de vergunninghouder niet verplicht is vooraf aan de vennootschap informatie te geven over het te nemen besluit;
b. de vennootschap geen stem uitbrengt bij het nemen van het besluit.
In de opsporingsovereenkomst worden bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat:
a. een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap wordt genomen in een vergadering, waarin de vergunninghouder en de vennootschap worden vertegenwoordigd door een aantal gevolmachtigde personen, in verhouding tot ieders belang in de samenwerking;
b. een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap, in afwijking van onderdeel a, buiten vergadering kan worden genomen, mits dit gebeurt bij een gezamenlijke schriftelijke verklaring of bij een gelijkluidende schriftelijke verklaring van de vergunninghouder en de vennootschap, door deze of hun gevolmachtigde vertegenwoordigers ondertekend;
c. een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap, waarbij de vennootschap en, als de vergunning door meerdere personen gehouden wordt, de persoon, bedoeld in artikel 22, vijfde lid, elk een beslissende stem hebben, vereist is voor:
1°. het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;
2°. niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen activiteiten en aanschaffingen, die een bedrag van € 500 000 te boven gaan;
3°. de meerjarenplanning ten aanzien van opsporingswerkzaamheden binnen het vergunningsgebied.
De vergunninghouder neemt geen besluit, inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor het uitvoeren van werken of voor het verrichten van diensten, indien aannemelijk is dat dit besluit leidt tot:
a. financieel nadeel voor de staat, voorzover het betreft hetgeen ingevolge dit hoofdstuk is verschuldigd, of
b. financieel nadeel voor de vennootschap.
1. De houder van een winningsvergunning voor koolwaterstoffen en de vennootschap brengen een mijnbouwovereenkomst tot stand, tenzij Onze Minister bij de vergunningverlening heeft bepaald dat deze verplichting niet geldt. Onze Minister bepaalt uitsluitend dat de verplichting, bedoeld in de vorige volzin, niet geldt als de staat door de overeenkomst naar redelijke schatting financieel nadeel zal lijden.
2. De overeenkomst komt binnen een jaar na de verlening van de vergunning tot stand. Onze Minister kan de termijn van een jaar eenmaal met ten hoogste een jaar verlengen. De overeenkomst behoeft de instemming van Onze Minister.
3. Tot het tijdstip waarop de instemming wordt verleend, verricht de vergunninghouder geen winningswerkzaamheden. Tot dat tijdstip behoeven besluiten als bedoeld in artikel 97, tweede lid, de instemming van de vennootschap.
4. Artikel 87, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Artikel 88 is van overeenkomstige toepassing.
2. Voorts worden in de overeenkomst bepalingen opgenomen, die ertoe strekken dat ten behoeve van de mijnbouwwerkzaamheden wordt samengewerkt, waarbij:
a. de vergunninghouder de uit de voorkomens gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen voor 40% in eigendom overdraagt aan de vennootschap;
b. zowel de vergunninghouder als de vennootschap gerechtigd is het eigen aandeel in de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen in natura op te nemen, met dien verstande dat zij ernaar streven zoveel mogelijk samen te werken bij de verkoop van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen uit de voorkomens;
c. de vergunninghouder en de vennootschap ten behoeve van de afzet regelmatig overleg plegen.
3. In de overeenkomst wordt het bedrag vastgesteld van de door de vergunninghouder reeds gemaakte kosten:
a. die naar redelijkheid kunnen worden toegeschreven aan de activiteiten die tot het aantreffen van het voorkomen hebben geleid;
b. van de verdere evaluatie van dat voorkomen;
c. van investeringen ten behoeve van de mijnbouwwerkzaamheden.
1. Artikel 89 is van overeenkomstige toepassing.
2. Voorts worden in de overeenkomst bepalingen opgenomen die de vergunninghouder ertoe verplichten:
a. zorg te dragen dat de werken die voor de totstandkoming van de overeenkomst tot stand zijn gekomen binnen het vergunningsgebied, voor 60% gaan toebehoren aan de vergunninghouder en voor 40% gaan toebehoren aan de vennootschap;
b. de vennootschap tijdig in te lichten en in staat te stellen om een belang tot een percentage van 40 te nemen in te treffen regelingen die verband houden met de winning en de afzet van de gewonnen koolwaterstoffen, zoals het transport, de opslag en de behandeling daarvan.
1. Artikel 90 is van overeenkomstige toepassing.
2. Voorts wordt in de overeenkomst een bepaling opgenomen die de vennootschap ertoe verplicht aan de vergunninghouder terstond te vergoeden 40% van het bedrag, bedoeld in artikel 94, derde lid, vermeerderd met een enkelvoudige rente, waarvan het percentage gelijk is aan dat van de wettelijke rente, over een tijdvak van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de desbetreffende kosten zijn gemaakt.
3. Het tweede lid blijft buiten toepassing, voorzover de vennootschap in het kader van een opsporingsovereenkomst de in artikel 94, derde lid, bedoelde kosten reeds heeft voldaan.
1. Artikel 91, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.
2. Voorts worden in de overeenkomst bepalingen opgenomen die ertoe strekken dat een gezamenlijk besluit van de vergunninghouder en de vennootschap, waarbij de vennootschap en, als de vergunning door meerdere personen gehouden wordt, de persoon, bedoeld in artikel 22, vijfde lid, elk een beslissende stem hebben, vereist is voor:
1°. het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;
2°. niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen activiteiten en aanschaffingen, die een bedrag van € 500 000 te boven gaan;
3°. de meerjarenplanning ten aanzien van mijnbouwwerkzaamheden binnen het vergunningsgebied;
4°. het de vergunninghouder toestaan dat overeenkomstig het beperkte doel van de samenwerking een deel van de mijnbouwwerkzaamheden niet of niet langer zal geschieden voor rekening van de vergunninghouder en de vennootschap gezamenlijk;
5°. het aangaan van verplichtingen tot levering van koolwaterstoffen;
6°. besluiten inzake het vervoer van gewonnen koolwaterstoffen.
1. Indien na toepassing van het slot van de eerste volzin van artikel 93, eerste lid, in een ander voorkomen in het vergunningsgebied koolwaterstoffen worden aangetoond, kan Onze Minister besluiten dat alsnog een overeenkomst als bedoeld in artikel 93 tot stand wordt gebracht. Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op die overeenkomst, met dien verstande dat:
a. de overeenkomst slechts betrekking heeft op dit andere voorkomen;
b. de overeenkomst tot stand komt binnen een jaar na het besluit van Onze Minister.
2. In afwijking van artikel 146, vierde lid, kan Onze Minister op verzoek van de vennootschap in overeenstemming met de vergunninghouder besluiten dat deze paragraaf van overeenkomstige toepassing is op een winningsvergunning als bedoeld in artikel 143, tweede lid, met dien verstande dat:
a. de mijnbouwovereenkomst tot één of meer voorkomens van koolwaterstoffen in het vergunningsgebied kan worden beperkt;
b. in de mijnbouwovereenkomst bepalingen kunnen worden opgenomen die afwijken van de artikelen 94, 95, 96 en 97;
c. de overeenkomst tot stand komt binnen een jaar na het besluit van Onze Minister.
In artikel 129, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet» ingevoegd: , met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 bepaalde,.
In artikel 131, eerste lid, wordt na «bij of krachtens deze wet,» ingevoegd: met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 bepaalde,.
Na artikel 131 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 52 zijn binnen hun ambtsgebied belast de bij besluit van gedeputeerde staten aangewezen ambtenaren.
2. Gedeputeerde staten wijzen ambtenaren die niet onder hen ressorteren niet aan dan in overeenstemming met het bestuursorgaan onder wie de desbetreffende ambtenaren ressorteren.
3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het provinciaal blad.
Aan artikel 132 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: met uitzondering van de verplichtingen die bij of krachtens artikel 52 zijn gesteld.
Artikel 142 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «met uitzondering van de afdelingen 5.2.1. en 5.2.2.» vervangen door: met uitzondering van afdeling 5.2.
2. In het derde lid, wordt «met uitzondering van de in het eerste lid, tweede volzin, genoemde afdelingen» vervangen door: met uitzondering van de in het eerste lid, tweede volzin, genoemde afdeling.
Artikel 146 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Paragraaf 5.2.3 is niet van toepassing op een winningsvergunning als bedoeld in artikel 143, tweede lid, behoudens toepassing van artikel 97b, tweede lid. Indien aan een vergunning als bedoeld in de eerste volzin het voorschrift is verbonden dat de in de vergunning aangewezen vennootschap verzet kan aantekenen tegen een besluit van de vergunninghouder, treedt artikel 97a voor dit voorschrift in de plaats. Indien toepassing is gegeven aan het slot van de eerste volzin en aan de desbetreffende winningsvergunning voorschriften zijn verbonden omtrent deelneming door een in die vergunning aangewezen vennootschap, vervallen op het tijdstip waarop de mijnbouwovereenkomst tot stand is gebracht en goedgekeurd die voorschriften en treedt de mijnbouwovereenkomst in de plaats van een op grond van die voorschriften gesloten overeenkomst van samenwerking.
2. Er wordt lid toegevoegd, luidende:
5. Indien de vennootschap op grond van de aan een opsporingsvergunning als bedoeld in artikel 143, eerste lid, onderscheidenlijk een winningsvergunning als bedoeld in artikel 143, tweede lid, verbonden voorschriften een overeenkomst van samenwerking heeft gesloten met de houder van die vergunning, wordt de uitvoering van die overeenkomst aangemerkt als uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk de taak, bedoeld in artikel 82, eerste lid, onderdeel b.
1. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder b, van de Mijnbouwwet die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet tot stand is gekomen, wordt aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder d, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
2. Een overeenkomst als bedoeld in artikel 89, onder b, van de Mijnbouwwet die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet tot stand is gekomen, wordt aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder e, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
3. Een besluit van Onze Minister van Economische Zaken op grond van artikel 83, eerste onderscheidenlijk tweede lid, van de Mijnbouwwet omtrent instemming met onderscheidenlijk wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder b, van die wet, dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet is genomen, wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 87, tweede onderscheidenlijk derde lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
4. Een besluit van Onze Minister van Economische Zaken op grond van artikel 91, eerste onderscheidenlijk derde lid, van de Mijnbouwwet omtrent de instemming met onderscheidenlijk wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in artikel 89, onder b, van die wet, dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet is genomen, wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 93, tweede onderscheidenlijk vierde lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
5. Een termijn als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Mijnbouwwet die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet is aangevangen, maar die op dat tijdstip nog niet is verstreken, wordt aangemerkt als een termijn als bedoeld in artikel 87, tweede lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
6. Een termijn als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van de Mijnbouwwet die voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet is aangevangen, maar die op dat tijdstip nog niet is verstreken, wordt aangemerkt als een termijn als bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
7. Een besluit van Onze Minister van Economische Zaken als bedoeld in artikel 97 van de Mijnbouwwet dat voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet is genomen, wordt aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 97b, eerste lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel vanaf dat tijdstip komt te luiden.
8. Indien Onze Minister van Economisch Zaken op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel D, van deze wet in werking treedt nog niet op grond van artikel 83, eerste lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel voor dat tijdstip luidde, heeft beslist omtrent instemming met een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder b, van de Mijnbouwwet, die voor dat tijdstip tot stand is gebracht, blijft het recht van toepassing zoals dat voor dat tijdstip gold. De vorige volzin is van toepassing op een besluit als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Mijnbouwwet tot instemming met een wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in artikel 81, onder b, van de Mijnbouwwet die tot stand is gebracht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
9. Indien Onze Minister van Economisch Zaken op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel D, van deze wet in werking treedt nog niet op grond van artikel 91, eerste lid, van de Mijnbouwwet, zoals dat artikel voor dat tijdstip luidde, heeft beslist omtrent instemming met een overeenkomst als bedoeld in artikel 89, onder b, van de Mijnbouwwet, die voor dat tijdstip tot stand is gebracht, blijft het recht van toepassing zoals dat voor dat tijdstip gold. De vorige volzin is van toepassing op een besluit als bedoeld in artikel 91, derde lid, van de Mijnbouwwet tot instemming met een wijziging of ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in artikel 89, onder b, van de Mijnbouwwet die tot stand is gebracht voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
10. Ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de afdelingen 5.2.1. of 5.2.2. van de Mijnbouwwet, zoals die afdelingen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet, blijft het recht van toepassing, zoals dat gold voor dat tijdstip.
11. Ten aanzien van de beslissing op een bezwaar of beroep dat is gemaakt of ingesteld tegen een besluit op grond van de afdelingen 5.2.1. of 5.2.2. van de Mijnbouwwet, zoals die paragrafen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van deze wet, blijft het recht van toepassing, zoals dat gold voor dat tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de derde juli 2008
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2008-248.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.