Besluit van 8 januari 2007, houdende wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen (implementatie van richtlijn nr. 2005/33/EG en van Bijlage VI MARPOL-verdrag)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 november 2006, nr. DJZ2006326390, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 tot wijziging van richtlijn nr. 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (PbEU L 191), op het op 26 september 1997 te Londen totstandgekomen Protocol van 1997 tot wijziging van het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978, met Bijlage (Trb. 1999, 169) en op de artikelen 13 en 89 van de Wet inzake de luchtverontreiniging;

De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2006, nr. W08.06.0518/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 januari 2007, nr. DJZ2006336364, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit zwavelgehalte brandstoffen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onder a, wordt «zeescheepvaart» telkens vervangen door: scheepvaart.

2. In het eerste lid, onder b, wordt «1,00% en» vervangen door: 1%;.

3. Onderdeel c van het eerste lid wordt geletterd d.

4. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. aan boord van een binnenschip met ingang van 1 januari 2010 scheepsbrandstof met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%, en.

5. In het eerste lid, onder d (nieuw) wordt na «vast, vloeibaar of gasvorming,» ingevoegd: met uitzondering van dieselolie voor de scheepvaart,.

6. In het tweede lid, onder c, wordt «derde of vierde lid» vervangen door: derde tot en met zesde lid.

7. Onder vernummering van het derde lid tot en met het vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het is voorts verboden dieselolie voor de scheepvaart in de handel te brengen met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%.

8. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Verdrag: het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147), en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188);

    b. richtlijn 1999/32/EG: richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121), zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 (PbEU L 191);

    c. zware stookolie: zware stookolie als bedoeld in artikel 2, onder 1, van richtlijn 1999/32/EG;

    d. gasolie: gasolie als bedoeld in artikel 2, onder 2, van richtlijn 1999/32/EG;

    e. scheepsbrandstof: scheepsbrandstof als bedoeld in artikel 2, onder 3, van richtlijn 1999/32/EG;

    f. dieselolie voor de scheepvaart: dieselolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onder 3a, van richtlijn 1999/32/EG;

    g. gasolie voor de scheepvaart: gasolie voor de scheepvaart als bedoeld in artikel 2, onder 3b, van richtlijn 1999/32/EG;

    h. binnenschip: binnenschip als bedoeld in artikel 2, onder 3j, van richtlijn 1999/32/EG;

    i. in de handel brengen: in de handel brengen als bedoeld in artikel 2, onder 3k, van richtlijn 1999/32/EG;

    j. brandstofleveringsnota: document als bedoeld in artikel 4 bis, zesde lid, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 1999/32/EG in samenhang met voorschrift 18, derde lid, van Bijlage VI van het Verdrag;

    k. emissiereductietechnologie: emissiereductietechnologie als bedoeld in artikel 2, onder 3m, van richtlijn 1999/32/EG.

9. In het vijfde lid, onder a (nieuw), wordt «eerste lid, onder c» vervangen door: eerste lid, onder d.

10. In het zesde lid (nieuw) wordt de zinsnede «het artikel genoemd in onderdeel d van het derde lid, gaat voor de toepassing van dat onderdeel» vervangen door: de artikelen genoemd in het vierde lid, onderdelen b tot en met k, gaat voor de toepassing van die onderdelen.

11. Na het zesde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Een wijziging van het Verdrag, genoemd in het vierde lid, onderdeel a, en van het Verdrag, genoemd in artikel 2, vijfde lid, gaat voor de toepassing van dat onderdeel, respectievelijk dat artikellid, gelden met ingang van de dag waarop de wijziging internationaal in werking treedt, tenzij bij besluit van Onze Minister anders wordt bepaald.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Artikel 1, eerste lid, geldt niet voor het gebruik van brandstoffen:

    a. dat noodzakelijk is geworden ten gevolge van schade aan een schip of aan de uitrusting daarvan, mits na het ontstaan van de schade alle redelijke voorzorgen zijn getroffen om te hoge emissies te beperken, en mits er zo spoedig mogelijk maatregelen worden genomen om de schade te herstellen. Dit artikellid is niet van toepassing wanneer de eigenaar van het schip of de kapitein handelde met de bedoeling schade te veroorzaken of roekeloos handelde;

    b. in een schip specifiek om de veiligheid van een schip zeker te stellen of om mensenlevens op zee te redden.

2. In het tweede lid wordt «Artikel 1, eerste lid, onder c» vervangen door: Artikel 1, eerste lid, onder d.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Artikel 1, eerste lid, onder b en d, geldt niet voor zeeschepen.

4. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot zesde en zevende lid worden na het derde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Artikel 1, eerste tot en met derde lid, geldt niet voor:

    a. brandstoffen die bestemd zijn voor onderzoek en testen;

    b. brandstoffen die vóór hun definitieve verbranding nog een processtap ondergaan;

    c. brandstoffen die in de raffinage-industrie worden verwerkt;

    d. brandstoffen bestemd voor het gebruik door oorlogsschepen en andere vaartuigen die in militair verband worden gebruikt.

  • 5. Artikel 1, eerste lid, onder c, is niet van toepassing op binnenschepen met een certificaat waaruit blijkt dat zij voldoen aan de voorschriften van het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen, wanneer deze schepen op zee zijn.

5. Er wordt na het zevende lid (nieuw) een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister bepalen dat artikel 1, eerste lid, onder c, niet geldt, indien gebruik wordt gemaakt van een goedgekeurde emissiereductietechnologie. In de ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de keuring van een emissiereductietechnologie.

C

In artikel 3, eerste lid, wordt «artikel 1, eerste lid, onder c» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder d.

D

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4

  • 1. Overeenkomstig voorschrift 18, zesde lid, van Bijlage VI bij het Verdrag wordt door de leverancier van alle scheepsbrandstoffen, bestemd voor het gebruik door schepen als bedoeld in voorschrift 5, eerste lid, aanhef, van Bijlage VI bij het Verdrag:

    a. op de brandstofleveringsnota ten minste de informatie vermeld die is opgenomen in Aanhangsel V van Bijlage VI van het Verdrag;

    b. een door de vertegenwoordiger van de leverancier ondertekend, verzegeld representatief monster van de scheepsbrandstof bijgeleverd;

    c. een afschrift van de brandstofleveringsnota gedurende drie jaar bewaard.

  • 2. Het is verboden andere scheepsbrandstoffen te leveren dan vermeld op de brandstofleveringsnota.

  • 3. Het handelen in strijd met het bepaalde in het eerste lid is een strafbaar feit.

E

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

De methode voor de bepaling van het zwavelgehalte van brandstoffen wordt vastgesteld:

a. indien het de in artikel 1, eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde brandstoffen betreft: overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 1999/32/EG;

b. indien het de in artikel 1, eerste lid, onder d, bedoelde brandstoffen betreft: door Onze Minister.

F

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999, betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van richtlijn nr. 93/12/EEG (PbEG L 121)» vervangen door: als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 1999/32/EG.

2. In het tweede lid wordt «artikel 5 van de in het eerste lid genoemde richtlijn» vervangen door: artikel 5 van richtlijn 1999/32/EG.

ARTIKEL II

1. Met ingang van 1 januari 2010 vervalt in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen telkens «of gasolie voor de scheepvaart».

2. Met ingang van 1 januari 2010 komt artikel 1, onder d, van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen te luiden:

d. andere brandstoffen, vast, vloeibaar of gasvormig, met uitzondering van dieselolie voor de scheepvaart en gasolie voor de scheepvaart, met een zwavelgehalte van meer dan 1,2%.

3. Met ingang van 1 januari 2010 komt artikel 1, derde lid, van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen te luiden:

  • 3. Het is voorts verboden in de handel te brengen:

    a. dieselolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 1,5%, en

    b. gasolie voor de scheepvaart met een zwavelgehalte van meer dan 0,1%.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 8 januari 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Uitgegeven de drieëntwintigste januari 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen (hierna: het besluit) in verband met de implementatie van onderdelen van richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (PbEU L 191; hierna: richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen). Tevens strekt het onderhavige wijzigingsbesluit tot implementatie van onderdelen van de nieuwe Bijlage VI van het op 2 november 1973 te Londen totstandgekomen Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147; hierna: MARPOL-verdrag).

Een groot deel van de wijzigingen in Richtlijn 1999/32/EG van de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEU L 121; hierna: richtlijn 1999/32/EG) over het zwavelgehalte van brandstof hangt samen met een nieuwe bijlage (Bijlage VI) bij het MARPOL-verdrag, welke bijlage gaat over de voorkoming van luchtverontreiniging door schepen. Deze bijlage, die overigens meer omvat dan de regulering van de uitstoot van zwavel, wordt grotendeels geïmplementeerd bij en krachtens de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Bij de implementatie van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag en van de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen is het volgende uitgangspunt gehanteerd: de onderdelen van Bijlage VI en de richtlijn die verboden en verplichtingen betreffen die gericht zijn op gedragingen aan boord van zeeschepen zijn bij of krachtens de Wvvs en de Wet havenstaatcontrole geïmplementeerd (deels bestaande wetgeving) en de onderdelen die verboden en verplichtingen betreffen die gericht zijn tot de leveranciers van brandstofolie in het besluit. Meer concreet betekent dit dus dat alle voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van brandstofolie aan boord van zowel Nederlandse als buitenlandse zeeschepen en verplichtingen van de kapiteins van Nederlandse zeeschepen ten aanzien van de monsters en het bijhouden van gegevens in een logboek zijn uitgevoerd in regelgeving onder de Wvvs, met name in het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen. De voorschriften die betrekking hebben op het gebruik van brandstof door binnenschepen, de levering van brandstofolie aan schepen, de plichten van leveranciers ten aanzien van de brandstofleveringsnota en het monster zijn in het besluit geïmplementeerd. Hierbij moet nog worden opgemerkt dat in de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen de term «brandstofleveringsnota» wordt gehanteerd. In Bijlage VI van het MARPOL-verdrag wordt daarvoor de term «bunkerafleveringsbon» gebruikt.

Een uitzondering op bovengenoemd uitgangspunt bij de implementatie van Bijlage VI en de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen is artikel 4 van richtlijn 1999/32/EG. Dat artikel is bij de implementatie van richtlijn 1999/32/EG geïmplementeerd in artikel 1 van het besluit, welk artikel betrekking heeft op zeeschepen. Artikel 4 van de richtlijn 1999/32/EG blijft vooralsnog geïmplementeerd in het besluit. De reden daarvoor is dat het gaat om de voortzetting van een voorschrift dat al jaren in het besluit is opgenomen en die gaat vervallen per 1 januari 2010. Op grond van artikel 1, punt 4, van de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen is artikel 4 van richtlijn 1999/32/EG met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing op gasolie voor de zeescheepvaart. Vanaf 2010 zal het besluit dus in zijn geheel geen betrekking meer hebben op het gebruik van brandstoffen door zeeschepen, zie artikel II. Een tijdelijke overbrenging van het voorschrift naar het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen wordt niet zinvol geacht.

Zie verder voor meer informatie over Bijlage VI van het MARPOL-verdrag en over de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot wijziging van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen in verband met onder andere het Protocol van 1997 tot wijziging van het Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Trb. 1999, 169) en richtlijn nr. 2005/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 juli 2005 tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen betreft (PbEU L 191)1.

§ 2. Administratieve lasten

Met onderhavig wijzigingsbesluit is geregeld wat in de praktijk al jaren gebruikelijk is met betrekking tot grote zeeschepen. In de praktijk wordt op brandstofleveringsnota’s al het zwavelgehalte vermeld en er wordt steeds een monster bijgeleverd. Wel stelt Bijlage VI van het MARPOL-verdrag meer eisen dan alleen de vermelding van het zwavelgehalte op de brandstofleveringsnota, zie ook de artikelsgewijze toelichting bij onderdeel C.

Voor de leverancier van brandstoffen vloeien lasten voort uit de verplichting om het zwavelgehalte en de andere eisen op basis van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag op de brandstofleveringsnota te vermelden, de brandstofleveringsnota’s te bewaren en het bijbehorende verzegelde monster te tekenen. De gemiddelde tijd die dit in beslag zal nemen wordt geschat op 0,25 uur en uitgegaan wordt van een uurtarief van € 45,38. Op grond van Bijlage VI van het MARPOL-verdrag en de aanhef van artikel 4 bis, zesde lid, van richtlijn 1999/32/EG (artikel 1, vijfde lid, van de Richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen) geldt de verplichting alleen voor schepen met een bruto tonnage van 400 of meer. Geschat wordt dat het aantal bunkeringen per jaar tussen de 30.000 en 40.000 bedraagt. Uitgaande van voorgaande cijfers komen dus de administratieve lasten uit tussen de € 340.350 en € 453.800.

Het implementatieplan is voorgelegd aan het Adviescollege voor Toetsing van Administratieve lasten. Dit college heeft besloten om geen advies uit te brengen.

§ 3. Uitvoering, handhaving en milieueffecten

De handhaving van het besluit is geregeld in de Wet inzake de luchtverontreiniging. Een overtreding van de artikelen 1 en 4, tweede lid, van het besluit is in verband met artikel 13, eerste lid, in samenhang met artikel 92, onder a, van de Wet inzake de luchtverontreiniging een economisch delict. Artikel 4, eerste lid, is een economisch delict op grond van artikel 4, derde lid, van het besluit en artikel 89, in samenhang met artikel 92, onder d, van de Wet inzake de luchtverontreiniging.

Op grond van artikel 96 van de Wet inzake de luchtverontreiniging zijn met de opsporing van overtredingen van dit besluit mede belast de krachtens artikel 18.4 van de Wet milieubeheer aangewezen ambtenaren, voor zover zij door de Minister van Justitie zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

De VROM-Inspectie is belast met het toezicht op de naleving van het besluit.

Door middel van gerichte en steekproefsgewijze controles op basis van een jaarlijks op te stellen controleprogramma wordt deze taak uitgevoerd. Als gevolg van deze wijze van handhaven is het naleefgedrag verbeterd in de afgelopen periode.

Er zijn afspraken tussen de VROM-Inspectie enerzijds en het Korps landelijke politiediensten en de Douane anderzijds gemaakt over de te ondernemen acties in het kader van de handhaving van het besluit. Tevens worden met andere instanties, zoals de Inspectie Verkeer en Waterstaat, afspraken gemaakt over de acties die wederzijds ondernomen kunnen worden bij de handhaving van het besluit.

Toezicht op de naleving van het besluit en de bestuursrechtelijke handhaving zijn verantwoordelijkheden van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De uitvoering daarvan is gemandateerd aan de VROM-Inspectie. De strafrechtelijke handhaving geschiedt onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie. Een effectieve handhaving is slechts mogelijk, als sprake is van een integrale benadering van de handhavingsproblematiek. Uitgangspunt bij een dergelijke benadering is dat het optreden van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat van het strafrechtelijk bevoegd gezag – elk handelend vanuit de eigen taak en verantwoordelijkheid –, afzonderlijk en in combinatie, zijn gericht op het verzekeren van een behoorlijk nalevingsniveau en het zoveel mogelijk beperken van de gevolgen van overtredingen.

Met name het gedeelte van de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen en Bijlage VI van het MARPOL-verdrag dat in het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen is geïmplementeerd, heeft positieve gevolgen voor het milieu. De emissies van zwaveloxiden afkomstig van zeeschepen worden verminderd. De emissies van zwaveloxiden afkomstig van binnenschepen, wat gereguleerd wordt door het besluit, worden ook verminderd door de aanscherping van de norm voor binnenschepen vanaf 2010.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1

In het eerste lid, onder a, is «gasolie voor de zeescheepvaart» gewijzigd in «gasolie voor de scheepvaart». Overigens is hier in de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen sprake van een omissie op dit punt. In artikel 1, onder 2, onder c, van de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen wordt de definitie van «gasolie voor de zeescheepvaart» uit punt 3 van artikel 2 van richtlijn 1999/32/EG vervangen door een definitie van «gasolie voor de scheepvaart». Verzuimd is om in artikel 4 van richtlijn 1999/32/EG de tekst aan te passen waar gasolie voor de zeescheepvaart voorkwam. In artikel 1, eerste en derde lid, is dit voor de duidelijkheid wel gedaan. «Gasolie voor de zeescheepvaart» is dus vervangen door «gasolie voor de scheepvaart». Inhoudelijk is er ook een wijziging. Onder «gasolie voor de zeescheepvaart» werd ook dieselolie verstaan. Met de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen zijn er nieuwe definities opgenomen waardoor onder «gasolie voor de scheepvaart» niet langer ook «dieselolie voor de scheepvaart» wordt verstaan. Voor dieselolie voor de scheepvaart is een aparte definitie opgenomen. In het derde lid is geregeld dat het in de handel brengen van dieselolie met een zwavelgehalte van meer dan 1,5% verboden is. In de handel brengen is door de richtlijn als volgt gedefinieerd: het in een gebied onder de jurisdictie van de lidstaten leveren of ter beschikking stellen aan derden, al dan niet tegen betaling, van scheepsbrandstoffen voor verbranding aan boord. De levering en de ter beschikkingstelling van scheepsbrandstoffen voor uitvoer in ladingtanks van schepen vallen hier niet onder. Brandstof die bestemd is voor de uitvoer valt niet onder het verbod tot het in de handel brengen. Op grond van het tweede van artikel 1 is het verboden om brandstoffen met een bepaald zwavelgehalte in te voeren, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of af te leveren. In het tweede lid zijn tevens een aantal uitzonderingen op dat verbod opgenomen. Die uitzonderingen gelden niet voor de voorschriften uit de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen met betrekking tot het in de handel brengen van gasolie voor de scheepvaart en dieselolie voor de scheepvaart. Vandaar dat in het besluit een onderscheid bestaat tussen de handelingen uit het tweede lid en het in de handel brengen.

In het vierde lid (nieuw) wordt dynamisch verwezen naar de verschillende begrippen uit de richtlijn. Om deze reden is ook het zesde lid (nieuw) aangepast.

Onderdeel B

Artikel 2

In het eerste lid van artikel 2 was de uitzondering opgenomen dat enkele verbodsbepalingen uit artikel 1 niet gelden indien het gaat om gasolie in de brandstoftank van een vaartuig dat binnen het Nederlandse grondgebied wordt gebracht vanuit een haven gelegen buiten de Europese Unie. Bij de implementatie van richtlijn 1999/32/EG is deze uitzondering in het besluit opgenomen2. Deze uitzondering was implementatie van artikel 1, tweede lid, onderdeel a, tweede gedachtestreepje van richtlijn 1999/32/EG. Artikel 1, tweede lid, van richtlijn 1999/32/EG wordt door de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen zodanig gewijzigd dat het genoemde onderdeel door de wijziging van het tweede lid van artikel 1 komt te vervallen. In het eerste lid zijn nu twee uitzonderingen op het verbod uit het eerste lid van artikel 1 opgenomen. Die uitzonderingen zijn bedoeld voor bepaalde noodsituaties. In het derde lid is een uitzondering voor zeeschepen opgenomen op het verbod uit het eerste lid van artikel 1 om bepaalde brandstoffen te gebruiken. In het vierde lid zijn een aantal uitzonderingen opgenomen op de verboden uit artikel 1, eerste tot en met derde lid, tot het gebruik en het in de handel brengen van brandstof met een bepaald zwavelgehalte.

Het vijfde lid geeft een uitzondering voor binnenschepen wanneer zij op zee varen. De uitzondering geldt dus niet op het moment dat dergelijke binnenschepen zich bevinden op de binnenwateren. In dat geval geldt het zwavelpercentage van maximaal 0,1 wel.

In het achtste lid is de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling binnenschepen, die voorzien zijn van emissiereductietechnologieën, uit te zonderen van het verbod om scheepsbrandstoffen met een bepaald zwavelgehalte te gebruiken. De richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen biedt een mogelijkheid hiertoe. De richtlijn stelt wel verschillende voorwaarden aan de mogelijkheid om gebruik te maken van deze uitzondering (artikel 4 quater van richtlijn 1999/32/EG). Bij het opstellen van onderhavige wijziging van het besluit wordt het niet nodig geacht om voor binnenschepen voorzien van een emissiereductietechnologie een uitzondering in het besluit op te nemen. Niet uitgesloten wordt dat vanaf 2010 er wel behoefte gaat bestaan aan een dergelijke uitzondering voor binnenschepen voorzien van een emissiereductietechnologie. Indien er een ministeriële regeling wordt vastgesteld met de uitzondering voor binnenschepen, voorzien van een emissiereductietechnologie, dan worden er in de regeling tevens regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de technologieën worden gekeurd.

Onderdeel D

Artikel 4

In het eerste lid zijn voorschriften opgenomen die nagekomen moeten worden elke keer als er een brandstof door een leverancier geleverd wordt aan een schip met een bruto tonnage van 400 ton of meer. Op grond van Bijlage VI, Aanhangsel 5, moeten op de brandstofleveringsnota (in Bijlage VI overigens bunkerafleveringsbon genoemd) ten minste de volgende gegevens worden opgenomen:

– naam en IMO-nummer van ontvangend schip;

– haven;

– datum van aanvang levering;

– naam, adres en telefoonnummer van leverancier;

– naam product;

– hoeveelheid in metrieke ton;

– dichtheid bij 15°C, kg/m3;

– zwavelgehalte (% m/m);

– getekende en gewaarmerkte verklaring door vertegenwoordiger van leverancier dat de geleverde scheepsbrandstof in overeenstemming is met voorschrift 14, eerste lid, of vierde lid, onder a en voorschrift 18, eerste lid (in de Nederlandse vertaling van Bijlage VI in het Tractatenblad is per abuis overigens verwezen naar «voorschrift 14, eerste lid, of voorschrift 18, vierde lid, letter a»).

De eisen die de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen stelt in artikel 4 bis, zesde lid, met betrekking tot de brandstofleveringsnota komen overeen met de eisen uit Bijlage VI, Aanhangsel 5, bij het MARPOL-verdrag. Bijlage VI stelt echter meer eisen dan de richtlijn. Ook moet volgens Aanhangsel 5 bij Bijlage VI de brandstofleveringsnota ook de door de vertegenwoordiger van de leverancier getekende en gewaarmerkte verklaring bevatten dat de brandstof voldoet aan voorschrift 14, eerste lid (zwavelgehalte van 4,5%), of vierde lid, onderdeel a (zwavelgehalte van 1,5%), en voorschrift 18, eerste lid, van Bijlage VI.

Bij de brandstofleveringsnota moet door de leverancier een representatief monster worden bijgeleverd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de richtlijnen van de IMO (voorschrift 18, zesde lid, van Bijlage VI). Hiervoor is op 18 maart 2002 door de Marine Environment Protection Committee van de IMO de resolutie MEPC.96(47) aangenomen. In deze resolutie wordt aangegeven wat onder een representatief monster moet worden verstaan.

Het monster dient te worden verzegeld en te worden getekend door zowel de vertegenwoordiger van de leverancier als de kapitein of een vertegenwoordiger van het schip (de ondertekening door de kapitein of een vertegenwoordiger van het schip wordt geregeld in het Besluit voorkoming verontreiniging door schepen).

Het tweede lid bevat een verbodsbepaling die een economisch delict oplevert bij overtreding ervan.

In het derde lid is vanwege artikel 92, onder d, van de Wet inzake de luchtverontreiniging de strafbaarstelling geregeld van de overtreding van de verplichtingen uit het eerste lid.

Onderdeel E

Artikel 5

In het oorspronkelijke artikel 5 was een delegatiebepaling opgenomen om de methode voor de bepaling van het zwavelgehalte bij ministeriële regeling door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer te laten vaststellen. De wijziging van het besluit is aangegrepen om waar het verplichtingen uit de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen betreft, rechtstreeks naar de bepalingsmethode van het zwavelgehalte uit richtlijn 1999/32/EG te verwijzen. Alleen voor onderdeel d van artikel 1, eerste lid, kan de Minister nog een bepalingsmethode voorschrijven.

Artikel II

Dit artikel betreft onder meer de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a, van de richtlijn zwavelgehalte scheepsbrandstoffen. Zoals aangegeven in de toelichting bij onderdeel A is gasolie voor de zeescheepvaart in het besluit vervangen door gasolie voor de scheepvaart, ook al is dit in artikel 4 van de richtlijn zwavelgehalte brandstoffen niet gebeurd. Zoals aangegeven in paragraaf 1 van het algemene deel van de nota van toelichting zal het besluit vanaf 2010 in zijn geheel geen betrekking meer hebben op het gebruik van brandstoffen door zeeschepen. In het besluit blijven echter wel voorschriften bestaan met betrekking tot het in de handel brengen van gasolie voor de scheepvaart. Vanaf 2010 wordt een voorschrift daarvoor opgenomen in het derde lid van artikel 1.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Bijlage bij de nota van toelichting

Transponeringstabel

Artikelen van Richtlijn 2005/33 voor zover geïmplementeerd in Besluit zwavelgehalte brandstoffen

Voorschriften in Bijlage VI van het MARPOL-verdrag

Bepalingen in Besluit zwavelgehalte brandstoffen

(tenzij anders aangegeven)

Artikel 1, onder 1

vervangen van artikel 1, tweede lid

voorschrift 3

Voor zover van toepassing in artikel 2

Artikel 1, onder 2

wijziging van artikel 2

 

Voor zover van toepassing in artikel 1, vierde lid (nieuw)

Artikel 1, onder 3

vervanging van artikel 3

 

Artikel 1, eerste lid, onder b

Artikel 1, onder 4

wijziging artikel 4

 

Artikel 1, eerste lid, onder a, en artikel II van het besluit tot wijziging van het Besluit zwavelgehalte brandstoffen

Artikel 1, onder 5

invoeging artikel 4 bis,

zesde lid

voorschrift 18

Artikel 4

zevende lid

 

Artikel 1, derde lid, sub 1

invoeging artikel 4 ter,

eerste lid

 

Artikel 1, eerste lid, onder c

tweede lid

 

Artikel 2, zesde lid.

derde lid

 

Artikel 1, derde lid, sub 2

Artikel 1, onder 6

artikel 6

 

Artikel 5


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Kamerstukken II 2005/06, 30 500, nr. 3, par. 3b.

XNoot
2

Stb. 2000, 260, p. 6.

Naar boven