Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2007, 284 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2007, 284 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het als gevolg van de opgedane ervaring met de uitvoering van de Mededingingswet en in verband met de afstemming op het Europees mededingingsrecht wenselijk is die wet met betrekking tot het verbod op mededingingsafspraken, het toezicht op concentraties van ondernemingen en de handhaving van de regels omtrent mededingingsafspraken, economische machtsposities en concentraties van ondernemingen te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Mededingingswet wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van dit artikel, een onderdeel toegevoegd, luidende:
p. consumentenorganisaties: stichtingen of verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens hun statuten tot taak hebben het behartigen van de collectieve belangen van consumenten.
Aan artikel 6 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een onderneming of ondernemersvereniging die zich op het derde lid beroept, bewijst dat aan dat lid is voldaan.
In artikel 7, eerste lid, onder b, wordt «€ 4 540 000» vervangen door
«€ 5 500 000» en wordt «€ 908 000» vervangen door «€ 1 100 000».
In artikel 7 wordt onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, geldt artikel 6, eerste lid, voorts niet voor overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in dat artikel voor zover daarbij ondernemingen of ondernemersverenigingen betrokken zijn die daadwerkelijke of potentiële concurrenten zijn op een of meer van de relevante markten, indien:
a. het gezamenlijke marktaandeel van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen op geen van de relevante markten waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van invloed is, groter is dan 5%, en
b. de gezamenlijke omzet in het voorafgaande kalenderjaar van de bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen voor de onder de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging vallende goederen of diensten niet hoger is dan € 40 000 000.
In artikel 8, eerste en derde lid, wordt na «artikel 7, eerste lid, onder b» telkens ingevoegd: en tweede lid onder b.
In artikel 9, eerste lid, wordt «artikel 7, eerste of derde lid» vervangen door: artikel 7, eerste, tweede of vierde lid.
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor:
a. een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst,
b. een overeenkomst in een bedrijfstak tussen een of meer werkgeversorganisaties en een of meer werknemersorganisaties uitsluitend met betrekking tot pensioen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioen- en spaarfondsenwet,
c. een overeenkomst of besluit van een organisatie van beoefenaren van een vrij beroep houdende uitsluitend de deelname aan een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling, indien overeenkomstig artikel 2 van die wet, met betrekking tot een zodanige regeling een verzoek is ingediend tot verplichtstelling door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het verzoek niet is afgewezen.
In artikel 25b, eerste lid, aanhef, komt de zinsnede: «en met betrekking tot deze dienst in enigerlei vorm, waaronder een subsidie, ondersteuning of compensatie, overheidssteun ontvangen» te luiden: en met betrekking tot deze dienst in enigerlei vorm compensatie ontvangen.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De totstandbrenging van een gemeenschappelijke onderneming die duurzaam alle functies van een zelfstandige economische eenheid vervult, is een concentratie in de zin van het eerste lid, onder b.
In artikel 28, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 27, onder b,» vervangen door: artikel 27, eerste lid, onder b, met inbegrip van participaties in een gemeenschappelijke onderneming als bedoeld in artikel 27, tweede lid,.
Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het eerste lid bedoelde bedragen voor een bij die algemene maatregel van bestuur te bepalen categorie van ondernemingen voor een periode van ten hoogste vijf jaar worden verlaagd. Deze periode kan telkens bij algemene maatregel van bestuur worden verlengd.
Aan artikel 30, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Twee of meer verwervingen als bedoeld in de eerste volzin die plaatsvinden binnen een door de raad in aanmerking te nemen periode en die afhankelijk van elkaar zijn of op een economische wijze zodanig met elkaar zijn verbonden dat deze verwervingen als één verwerving zouden moeten worden beoordeeld, worden beschouwd als één concentratie die tot stand gebracht wordt op de dag van de laatste transactie.
In artikel 31, eerste lid, komt de zinsnede: «de omzet vervangen door een tiende deel van de vaste en vlottende activa, bedoeld in artikel 364, tweede en derde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan het slot van het voorafgaande boekjaar, waarvan voor ten minste € 22 690 000 materiële vaste activa in Nederland.» vervangen door: de omzet vervangen door de som van de volgende, overeenkomstig de regels op grond van artikel 417 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, op de winst- en verliesrekening over het voorafgaande boekjaar opgenomen baten:
a. rentebaten en soortgelijke baten;
b. opbrengsten uit waardepapieren;
c. ontvangen provisie;
d. resultaat uit financiële transacties;
e. overige bedrijfsopbrengsten;
na aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de betrokken baten samenhangende belastingen.
In artikel 35, tweede lid, wordt «van degene die de melding heeft gedaan» vervangen door: van de bij de concentratie betrokken partijen.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zevende lid.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vervangen door vijf nieuwe leden, luidende:
2. De raad kan bepalen dat een vergunning is vereist voor een concentratie waarvan hij reden heeft om aan te nemen dat die de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou kunnen belemmeren, met name als het resultaat van het in het leven roepen of het versterken van een economische machtspositie.
3. Indien de melding betrekking heeft op een concentratie als bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarmee de coördinatie van het concurrentiegedrag van de totstandbrengende ondernemingen wordt beoogd of totstandgebracht, betrekt de raad bij zijn besluit of een vergunning is vereist, tevens de criteria van artikel 6, eerste en derde lid.
4. De mededeling dat voor het totstandbrengen van de concentratie geen vergunning is vereist, kan onder voorwaarden worden gedaan, indien uit de terzake van de melding verstrekte gegevens en voorstellen zonder meer blijkt dat de in het tweede en derde lid bedoelde gevolgen kunnen worden vermeden indien aan die voorwaarden is voldaan.
5. Indien niet binnen vier weken toepassing is gegeven aan het eerste lid is voor de concentratie geen vergunning vereist. De in de vorige volzin bedoelde termijn vangt aan met ingang van de eerstvolgende dag na ontvangst van de melding die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is in de zin van de Algemene termijnenwet.
6. Door een onvoorwaardelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid, dat voor een concentratie geen vergunning is vereist, houdt het in artikel 34 vervatte verbod met betrekking tot die concentratie op te gelden. Ingeval van een mededeling als bedoeld in het vierde lid, blijft het in artikel 34 vervatte verbod gelden totdat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Voldoen partijen niet of niet tijdig aan de voorwaarden, dan is alsnog een vergunning vereist.
Artikel 38 komt te luiden:
1. Indien niet is voldaan aan artikel 35, eerste lid, en de raad binnen vijf werkdagen na de dag van ontvangst van de melding, degene die de melding heeft gedaan, heeft verzocht om toezending van de ontbrekende gegevens of documenten, vangt de in de artikelen 34 en 37, eerste en vijfde lid, bedoelde termijn van vier weken aan op de dag waarop die gegevens of documenten alsnog zijn verstrekt.
2. Onverminderd het eerste lid, wordt de in de artikelen 34 en 37, eerste en vijfde lid, bedoelde termijn van vier weken opgeschort met ingang van de dag waarop de raad op grond van artikel 35, tweede lid, aanvulling van de melding verlangt tot de dag waarop de aanvulling door elk van de partijen van wie aanvulling is gevraagd, is gegeven.
3. De termijn kan voorts naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van elk van degenen die de melding doen door de raad eenmalig worden opgeschort indien dat naar zijn oordeel in het belang van de behandeling van de melding is.
4. Een melding geldt als niet gedaan indien de in het tweede lid bedoelde aanvulling van gegevens niet heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de datum waarop het laatste verzoek tot aanvulling is gedaan en de termijn niet ingevolge het derde lid is opgeschort.
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het is verboden zonder vergunning een concentratie tot stand te brengen waarvoor ingevolge artikel 37 een vergunning is vereist.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Een vergunning wordt geweigerd indien als gevolg van de voorgenomen concentratie de daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd, met name als het resultaat van het in het leven roepen of het versterken van een economische machtspositie. Artikel 37, derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een concentratie als bedoeld in artikel 27, tweede lid, waarmee de coördinatie van het concurrentiegedrag van de totstandbrengende ondernemingen wordt beoogd of totstandgebracht.
Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Een onderneming of een ondernemersvereniging kan voor het opmaken van een rapport als bedoeld in artikel 59, of indien een rapport is vastgesteld, tot het moment waarop een beslissing als bedoeld in artikel 62 is genomen bij de raad een aanvraag doen tot het nemen van een besluit waarmee de raad een in die aanvraag opgenomen toezegging voor de onderneming of de ondernemersvereniging bindend verklaart opdat:
a. wordt voorkomen dat zal worden gehandeld in strijd met artikel 6, eerste lid, of 24, eerste lid, of
b. het handelen in strijd met artikel 6, eerste lid, of 24, eerste lid wordt gestaakt.
2. De raad kan een besluit als bedoeld in het eerste lid nemen indien naar het oordeel van de raad:
a. verzekerd is dat de onderneming of ondernemersvereniging als gevolg van het besluit zal handelen in overeenstemming met artikel 6, eerste lid, of 24, eerste lid,
b. de onderneming of de ondernemersvereniging aannemelijk maakt dat zij het besluit op controleerbare wijze zal naleven, en
c. in een concreet geval het nemen van het besluit uit een oogpunt van handhaving van de wet doelmatiger is dan het opleggen van een boete of een last onder dwangsom.
3. Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid, besluit de raad tevens geen onderzoek te starten, een reeds ingesteld onderzoek niet langer voort te zetten, geen rapport op te maken of af te zien van het opleggen van een boete of een last onder dwangsom. Het besluit bevat geen oordeel over de verenigbaarheid van het gedrag van de onderneming of de ondernemersvereniging met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
4. Nadat de raad een besluit als bedoeld in het eerste lid heeft genomen gedraagt de onderneming of de ondernemersvereniging zich overeenkomstig dat besluit.
5. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt voor een bepaalde periode gegeven. De raad kan besluiten het besluit telkens voor een bepaalde periode te verlengen.
Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 49a, eerste lid, of een besluit tot verlenging als bedoeld in artikel 49a, vijfde lid, tweede volzin, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. Nadat de raad een besluit als bedoeld in artikel 49a, eerste lid, of een besluit tot verlenging als bedoeld in artikel 49a, vijfde lid, tweede volzin, heeft genomen kan hij alsnog een onderzoek instellen indien:
a. er een wezenlijke verandering is opgetreden in de feiten waarop het besluit berust,
b. het besluit berust op door de onderneming of de ondernemersvereniging verstrekte onvolledige, onjuiste of misleidende gegevens, of
c. de onderneming of de ondernemersvereniging handelt in strijd met artikel 49a, vierde lid.
2. De raad kan gedurende het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, een besluit als bedoeld in artikel 49a, eerste lid, of een besluit tot verlenging als bedoeld in artikel 49a, vijfde lid, tweede volzin, intrekken dan wel wijzigen.
3. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld in het tweede lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
1. Een besluit als bedoeld in artikel 49a, eerste lid, of een besluit tot verlenging als bedoeld in artikel 49a, vijfde lid, tweede volzin, wordt, nadat het is bekendgemaakt, ter inzage gelegd bij de mededingingsautoriteit. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.
2. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
Artikel 55 komt te luiden:
1. De in artikel 52, eerste lid, bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een woning zonder toestemming van de bewoner te betreden en te doorzoeken, voor zover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheden redelijkerwijs noodzakelijk is.
2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheden worden zo nodig uitgeoefend met behulp van de sterke arm.
Na artikel 55 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voor het betreden of het doorzoeken, bedoeld in artikel 55, eerste lid, is een voorafgaande machtiging vereist van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij de rechtbank te Rotterdam. De machtiging kan bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
2. Artikel 171 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. De rechter-commissaris kan het openbaar ministerie horen alvorens te beslissen.
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor de raad binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank te Rotterdam.
4. Het betreden of het doorzoeken vindt plaats onder toezicht van de rechter-commissaris.
5. De artikelen 2 en 3 van de Algemene wet op het binnentreden zijn niet van toepassing.
1. Een machtiging als bedoeld in artikel 55a is met redenen omkleed en ondertekend en vermeldt:
a. de naam van de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven;
b. de naam of het nummer en de hoedanigheid van degene aan wie de machtiging is gegeven;
c. de wettelijke bepalingen waarop de doorzoeking en het binnentreden berusten;
d. het doel en voorwerp van het onderzoek;
e. de dagtekening.
2. Indien het betreden of het doorzoeken dermate spoedeisend is dat de machtiging niet tevoren op schrift kan worden gesteld, zorgt de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling.
3. De machtiging blijft ten hoogste van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven.
4. Artikel 6 van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.
1. De ambtenaar die is binnengetreden of een doorzoeking als bedoeld in artikel 55 heeft verricht, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden of de doorzoeking.
2. In het verslag vermeldt hij:
a. zijn naam of nummer en zijn hoedanigheid;
b. de dagtekening van de machtiging en de naam van de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven;
c. de wettelijke bepalingen waarop de doorzoeking en het binnentreden berusten;
d. de plaats waar is binnengetreden of is doorzocht en de naam van degene bij wie is binnengetreden of de doorzoeking is verricht;
e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop de doorzoeking is begonnen en is beëindigd;
f. hetgeen tijdens het onderzoek is verricht en overigens is voorgevallen;
g. de namen of nummers en de hoedanigheid van de overige personen die zijn binnengetreden of aan de doorzoeking hebben deelgenomen.
3. Het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop is binnengetreden of de doorzoeking is beëindigd, toegezonden aan de rechter-commissaris die de machtiging heeft gegeven.
4. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop is binnengetreden of de doorzoeking is beëindigd, aan degene bij wie is binnengetreden of bij wie de doorzoeking is verricht, uitgereikt of toegezonden. Indien het doel van het onderzoek daartoe noodzaakt, kan deze uitreiking of toezending worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel het toestaat. Indien het niet mogelijk is het afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt de rechter-commissaris of de ambtenaar die is binnengetreden of de doorzoeking heeft verricht, het afschrift gedurende zes maanden beschikbaar voor degene bij wie is binnengetreden of bij wie de doorzoeking is verricht.
5. De artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden zijn niet van toepassing.
In hoofdstuk 7, paragraaf 1, komt het opschrift te luiden: Bestuurlijke boete, last onder dwangsom en bindende aanwijzing.
Artikel 56 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid, wordt na onderdeel b, onder vervanging van een punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. een bindende aanwijzing tot naleving van deze wet opleggen.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Artikel 51 van het wetboek van strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
5. Ingeval van overtreding van een bindende aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, onder c, kan de Raad de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend een boete of een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 57, eerste lid, komt te luiden:
1. De in artikel 56, eerste lid, onder a, bedoelde boete bedraagt ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking. Indien op grond van artikel 56, vierde lid toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht, bedraagt de boete ten hoogste € 450 000.
Na artikel 58 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De last onder dwangsom kan worden opgelegd in de vorm van een structurele maatregel als bedoeld in artikel 7 van Verordening 1/2003, indien die maatregel evenredig is aan de gepleegde overtreding en noodzakelijk is om aan de overtreding daadwerkelijk een einde te maken. Een structurele maatregel kan uitsluitend worden opgelegd indien er niet een even effectieve maatregel ter correctie van de overtreding bestaat of indien een dergelijke maatregel voor de betrokken onderneming of ondernemersvereniging meer belastend zou zijn dan de structurele maatregel.
2. Artikel 58, tweede lid, is niet van toepassing.
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt na «toegerekend» toegevoegd: , respectievelijk de natuurlijke persoon die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of die feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding.
2. Aan het slot van het derde lid wordt toegevoegd: , en in voorkomend geval aan de natuurlijke persoon, bedoeld in het tweede lid, onder d, die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of die feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding.
Na artikel 59 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Alvorens een boete op te leggen kan de boekhouding van de onderneming of de ondernemersvereniging door bij besluit van de raad aangewezen ambtenaren van de mededingingsautoriteit worden onderzocht teneinde de voor de oplegging van de boete in aanmerking te nemen financiële gegevens te kunnen bepalen.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen zich ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, laten bijstaan door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. De onderneming of de ondernemersvereniging is verplicht medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in het eerste lid.
Aan artikel 60, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing indien degene, bedoeld in artikel 59, tweede lid, onderdeel d, die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of die feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding, zijn zienswijze mondeling naar voren brengt.
Artikel 63 komt te luiden:
Artikel 64 komt te luiden:
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder a, vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. De in het eerste lid bedoelde verjaringstermijn wordt telkens gestuit door een handeling van de mededingingsautoriteit ter verrichting van een onderzoek of procedure met betrekking tot de overtreding, alsmede door een dergelijke handeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie met betrekking tot een overtreding van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.
3. De stuiting van de verjaringstermijn gaat in op de dag waarop tenminste één onderneming of ondernemersvereniging die aan de overtreding heeft deelgenomen, van de handeling schriftelijk in kennis wordt gesteld.
4. Op het moment van stuiting vangt de verjaringstermijn opnieuw aan. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid vervalt echter uiterlijk tien jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, verlengd met de periode waarin de verjaringstermijn ingevolge het vijfde lid wordt opgeschort.
5. Indien tegen een besluit tot het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de verjaringstermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De beschikking wordt niet eerder ter inzage gelegd, dan nadat vijf dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Van de beschikking wordt niet eerder mededeling gedaan, dan nadat vijf dagen zijn verstreken na de bekendmaking van de beschikking.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in werking is getreden» vervangen door:
bekend is gemaakt.
2. Toegevoegd wordt een nieuw lid luidende:
4. Indien een boete is betaald op grond van een beschikking die in bezwaar of beroep is gewijzigd of vernietigd, dan wordt over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling wettelijke rente vergoed over het teveel betaalde bedrag.
Na artikel 68 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ingeval de boete is opgelegd aan een ondernemersvereniging, kan de raad bij gebreke van betaling binnen de in artikel 67, derde lid, bedoelde termijn als gevolg van insolventie van de ondernemersvereniging, bij elke onderneming waarvan een vertegenwoordiger deel uitmaakte van het betrokken besluitvormende orgaan van de ondernemersvereniging op het tijdstip dat de beslissing tot het maken van de overtreding werd genomen, de boete invorderen.
2. Indien na invordering overeenkomstig het eerste lid, de boete niet volledig is betaald, kan de raad van elk van de bij de ondernemersvereniging aangesloten ondernemingen die op de markt waarop de overtreding is begaan in de desbetreffende periode werkzaam waren, het resterende bedrag vorderen.
3. Bij toepassing van het eerste en het tweede lid kan van elke onderneming geen hoger bedrag worden gevorderd dan 10% van de omzet over het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
4. Een onderneming waarvan op grond van het eerste of tweede lid een boete wordt gevorderd, is niet verplicht tot betaling indien zij aantoont dat zij de beslissing van de ondernemersvereniging tot het begaan van de overtreding niet heeft uitgevoerd en zij hetzij niet op de hoogte was van die beslissing hetzij actief afstand heeft genomen van die beslissing voordat het onderzoek naar de overtreding was aangevangen.
In artikel 69, eerste lid, wordt voor «artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht» ingevoegd: artikel 59a, derde lid, 77a, derde lid, of met.
In artikel 70a, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de aanhef wordt «artikel 25b, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 25b, eerste of tweede lid.
2. In onderdeel a wordt «EUR 22 500» vervangen door: € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
3. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
5. Artikel 57, tweede en derde lid, is van toepassing.
Na artikel 70a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. De raad kan degene, die een verzegeling als bedoeld in artikel 54, eerste lid, verbreekt, opheft of beschadigt, of de door de verzegeling bedoelde afsluiting op andere wijze verijdelt, een boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
2. De raad legt geen boete op indien de belanghebbende aannemelijk maakt dat hem ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt.
3. Artikel 199 van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde overtreding.
4. Artikel 57, tweede en derde lid, is van toepassing.
In artikel 71 wordt «ten hoogste € 4 500» vervangen door: ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
In artikel 72 wordt «ten hoogste € 4 500» vervangen door: ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
In artikel 73 wordt «ten hoogste € 22 500» vervangen door: ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 1% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
In de artikelen 74, eerste lid, onder a, en 75, eerste lid, onder a, wordt telkens «ten hoogste € 22 500» vervangen door: ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uitmaken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
Artikel 75, eerste lid, aanhef komt te luiden: Indien op grond van artikel 37, vierde lid, opgelegde voorwaarden niet worden nageleefd of op grond van artikel 41 aan een vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, kan de raad de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie die overtreding kan worden toegerekend,.
Na artikel 75 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing op overtredingen als bedoeld in de artikelen 69, 70a, 70b en 71 tot en met 75. Indien toepassing is gegeven aan artikel 51, tweede lid, onder 2, van het Wetboek van strafrecht, bedraagt de boete ten hoogste € 450.000.
Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst en wordt «of 75, eerste lid,» vervangen door: , 75, eerste lid, of 75a.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Artikel 57, tweede en derde lid, is van toepassing ten aanzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid.
In hoofdstuk 8 wordt na paragraaf 2 een paragraaf ingevoegd, luidende:
De raad kan in geval van overtreding van artikel 49a, vierde lid, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend een boete opleggen van ten hoogste € 450 000 of, indien het een onderneming of ondernemersvereniging betreft en indien dat meer is, van ten hoogste 10% van de omzet van de onderneming, onderscheidenlijk van de gezamenlijke omzet van de ondernemingen die van de vereniging deel uit maken, in het boekjaar voorafgaande aan de beschikking.
Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, wordt na «70a, eerste lid,» ingevoegd: 70b, eerste lid, en wordt na «75, eerste lid,» ingevoegd: 76a,.
2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt na «toegerekend» toegevoegd: , respectievelijk de natuurlijke persoon die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of die feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding.
3. In het derde lid wordt aan het slot toegevoegd: ,respectievelijk aan degene, bedoeld in het tweede lid, onder d, die tot de overtreding opdracht heeft gegeven of die feitelijk leiding heeft gegeven aan de overtreding.
Na artikel 77 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Alvorens een boete op te leggen kan de boekhouding van de onderneming of de ondernemersvereniging door bij besluit van de raad aangewezen ambtenaren van de mededingingsautoriteit worden onderzocht teneinde de voor de oplegging van de boete in aanmerking te nemen financiële gegevens te kunnen bepalen.
2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen zich ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, laten bijstaan door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3. De onderneming of de ondernemersvereniging is verplicht medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in het eerste lid.
In artikel 79, eerste lid, wordt: «Een boete als bedoeld in de artikelen 69, eerste lid, 70a, eerste lid, onder a, 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, en 75, eerste lid, onder a,» vervangen door: Een boete als bedoeld in de artikelen 69, eerste lid, 70a, eerste lid, onder a, 70b, eerste lid, 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, 75, eerste lid, onder a, 75a en 76a.
Artikel 80 komt te luiden:
Artikel 81 komt te luiden:
Artikel 82 komt te luiden:
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 69, en 70b, eerste lid, vervalt drie jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
2. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in de artikelen 71, 72, 73, 74, eerste lid, onder a, 75, eerste lid, onder a, 75a en 76a vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
3. De verjaringstermijn wordt voor twee jaren gestuit door het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 52.
4. De stuiting van de verjaringstermijn gaat in op de dag waarop tenminste één onderneming of ondernemersvereniging die aan de overtreding heeft deelgenomen, van de handeling schriftelijk in kennis wordt gesteld.
5. Indien tegen een boete als bedoeld in het eerste en tweede lid bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de verjaringstermijn opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.
In artikel 83, eerste lid, wordt «of artikel 24, eerste lid, vervangen door:
artikel 24, eerste lid, of artikel 41, eerste lid,.
In artikel 89c wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor de raad binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank te Rotterdam.
In artikel 89d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het tweede lid wordt «de verordening» vervangen door: verordening 1/2003.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
3. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor zover het verzoek om een machtiging niet is toegewezen, voor de raad binnen veertien dagen beroep open bij de rechtbank te Rotterdam.
In artikel 89e wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:
2. Indien een inspectie dermate spoedeisend is dat de machtiging niet tevoren op schrift kan worden gesteld, zorgt de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling.
In artikel 89g wordt na «Commissie van de Europese Gemeenschappen» ingevoegd: of op verzoek van een mededingingsautoriteit van een andere lidstaat van de Europese Unie.
Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt: «de artikelen 37, eerste lid, en 44, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 37, eerste lid, 44, eerste lid, en 47, eerste lid,.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Een consumentenorganisatie wordt geacht belanghebbende te zijn bij besluiten genomen op grond van deze wet.
4. De raad kan bij toepassing van artikel 3.11, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht in zaken waarbij een consumentenorganisatie als bedoeld in het derde lid belanghebbende is, om gewichtige redenen onderscheid maken tussen de in artikel 59, derde lid, bedoelde rechtspersonen of natuurlijke personen en genoemde consumentenorganisatie bij de beoordeling van de vraag of op de zaak betrekking hebbende stukken of gedeelten van stukken ter inzage worden gelegd.
De Spoorwegwet wordt gewijzigd als volgt:
In de artikelen 63, tweede lid, en 71, vijfde lid, wordt: «3, tweede lid, 56, vierde lid,» vervangen door: 54a,.
In artikel 75, laatste volzin, wordt na «De artikelen 69, tweede en derde lid, 70,» ingevoegd; 75a,.
In artikel 76 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het derde lid, wordt «58, 62» vervangen door: 58, 59a, 62.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Artikel 70b van de Mededingingswet is van overeenkomstige toepassing.
In artikel 15.2, derde lid, van de Telecommunicatiewet wordt; «56, tweede tot en met vierde lid» vervangen door: 56, tweede en derde lid.
De bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
Er wordt een onderdeel J toegevoegd, luidende:
J. Ministerie van Economische Zaken
Artikel 49a, eerste lid van de Mededingingswet voor zover de aanvraag is afgewezen, alsmede artikel 49c, tweede lid, van die wet voor zover de intrekking of wijziging geschiedt op de gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b of c van dat artikel.
De werking van een beschikking als bedoeld in de artikelen 62, eerste lid en 79, eerste lid, van de Mededingingswet blijft, voorzover bij die beschikking een last onder dwangsom is opgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, tenzij de directeur-generaal of de raad van de Nederlandse mededingingsautoriteit op grond van de artikelen 63, tweede lid of 80, tweede lid, van de Mededingingswet zoals deze artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, uitdrukkelijk heeft bepaald dat de werking van een beschikking tot oplegging van een dwangsom niet is opgeschort.
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2004 ingediende voorstel van wet houdende een nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling), Kamerstukken II, 2003/04, 29 481, tot wet is verheven en in werking is getreden, gelijktijdig met dan wel vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel B, te luiden als volgt:
Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor:
a. een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst,
b. een overeenkomst in een bedrijfstak tussen een of meer werkgeversorganisaties en een of meer werknemersorganisaties uitsluitend met betrekking tot pensioen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioen- en spaarfondsenwet,
c. een overeenkomst of besluit van een organisatie van beoefenaren van een vrij beroep houdende uitsluitend de deelname aan een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien overeenkomstig artikel 3 van die wet, met betrekking tot een zodanige regeling een verzoek is ingediend tot verplichtstelling door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het verzoek niet is afgewezen.
Indien deze wet in werking treedt vóór het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 19 maart 2004 ingediende voorstel van wet houdende een nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling (Wet verplichte beroepspensioenregeling), Kamerstukken II, 2003/04, 29 481, tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 16 van de Mededingingswet op het tijdstip waarop genoemd wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden te luiden als volgt:
Artikel 6, eerste lid, geldt niet voor:
a. een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst,
b. een overeenkomst in een bedrijfstak tussen een of meer werkgeversorganisaties en een of meer werknemersorganisaties uitsluitend met betrekking tot pensioen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioen- en spaarfondsenwet,
c. een overeenkomst of besluit van een organisatie van beoefenaren van een vrij beroep houdende uitsluitend de deelname aan een beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, indien overeenkomstig artikel 3 van die wet, met betrekking tot een zodanige regeling een verzoek is ingediend tot verplichtstelling door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het verzoek niet is afgewezen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
Uitgegeven de zestiende augustus 2007
De Minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2007-284.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.