Wet van 14 juni 2007 tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met onder meer de uitvoerbaarheid van die wet en de invoering van een kopopleiding in het hoger onderwijs, alsmede van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met onder meer Associate-degreeprogramma’s en masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is onder meer de Wet studiefinanciering 2000 te wijzigen in verband met onder meer de uitvoerbaarheid van die wet en de invoering van een kopopleiding in het hoger onderwijs; dat het tevens wenselijk is de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te wijzigen in verband met Associate-degreeprogramma’s, masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs, bepaling van voor de bekostiging mee te tellen studenten, omkering van de volgorde van de macrodoelmatigheidstoets en de toets nieuwe opleiding, en accreditatie en registratie van enkele theologische opleidingen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de begripsbepaling «voltijdse opleiding» het woord «deeltijd» vervangen door: deeltijds.

B

In artikel 1.8, onderdeel c, wordt na «artikel 10,» ingevoegd: eerste lid.

C

Artikel 2.7, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Indien de deelnemer na zijn uitschrijving voor een opleiding binnen 4 maanden opnieuw deze opleiding aanvangt of een andere opleiding in de zin van deze wet gaat volgen, blijft, in afwijking van het eerste lid, op zijn aanvraag de aanspraak op studiefinanciering in de tussen beide opleidingen liggende periode voor ten hoogste 4 maanden bestaan. Hij wordt in die periode aangemerkt als deelnemer aan de eerste opleiding. In afwijking van artikel 3.21, tweede lid, wordt die aanvraag ingediend voor het einde van de periode van 4 maanden.

D

Artikel 3.14, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien het eerste lid toepassing vindt, is voor de berekening van de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de andere ouder aan de studerende bedoeld in het eerste lid, artikel 3.9, derde lid, vierde volzin, van overeenkomstige toepassing. De hoogte van de aanvullende beurs van andere kinderen van beide ouders verandert hierdoor niet.

E

Artikel 3.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt: , particulier verzekerde.

2. In het zevende lid wordt «door die studerende ontvangen beurs» vervangen door: aan die studerende toegekende basisbeurs of aanvullende beurs.

3. Onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 10. De vordering die ontstaat door toepassing van het zevende lid, wordt in mindering gebracht op de met betrekking tot dat kalenderjaar aan de studerende toegekende prestatiebeurs. Voor zover de prestatiebeurs over dat kalenderjaar niet is uitbetaald, wordt de vordering verrekend met die prestatiebeurs. De opgebouwde rente over het in mindering gebrachte bedrag gaat teniet.

F

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Op aanvraag kan een studerende als bedoeld in artikel 3.4, gedurende de in het derde lid bedoelde periode tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.4, derde lid.

  • 5. Op aanvraag kan een studerende als bedoeld in artikel 3.5, gedurende de in het derde lid bedoelde periode tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

G

In artikel 5.3, tweede lid, wordt voor «voorafgaande kalenderjaar» ingevoegd: tweede daaraan.

H

Aan artikel 5.4 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. Op aanvraag kan een studerende als bedoeld in artikel 3.4, gedurende de in het derde lid bedoelde periode tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.4, derde lid.

  • 5. Op aanvraag kan een studerende als bedoeld in artikel 3.5, gedurende de in het derde lid bedoelde periode tevens in aanmerking komen voor een lening ter grootte van het bedrag, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid.

I

Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De prestatiebeurs wordt gedurende meer dan 4 jaren verstrekt voor het geheel van een bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, eerste lid van de WHW en een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde, vierde, vijfde of zesde lid, van de WHW. De duur van de prestatiebeurs van 48 maanden wordt met een maand verlengd voor elke 5 studiepunten die de studielast van de masteropleiding boven de 60 studiepunten telt. Indien het aantal studiepunten boven de 60 geen veelvoud van 5 betreft, wordt de prestatiebeurs voor het geheel van studiepunten dat overblijft na toepassing van de vorige volzin, met een maand verlengd.

2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde, zesde en zevende lid tot tweede, derde en vierde lid.

3. Er worden drie leden ingevoegd, luidende:

  • 5. De duur van de prestatiebeurs wordt op aanvraag met 1 jaar verlengd indien het betreft:

    a. een student die met goed gevolg het afsluitende examen van een bacheloropleiding heeft behaald, voorzover bij ministeriële regeling aangewezen, of een daarmee gelijk gesteld diploma, en

    b. deze student is ingeschreven voor de hbo-lerarenopleiding, voor een daarbinnen te volgen eenjarig programma, waarvan in bedoelde ministeriële regeling is aangegeven dat die opleiding verwant is aan de onder a bedoelde opleiding.

  • 6. De duur van de prestatiebeurs wordt op aanvraag met 1 jaar verlengd indien het een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.30c van de WHW betreft. De eerste volzin is niet van toepassing indien eerder op grond van het zevende lid van dit artikel prestatiebeurs is toegekend.

  • 7. De duur van de prestatiebeurs wordt op aanvraag met 1 jaar verlengd indien met goed gevolg het afsluitende examen van een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, met uitzondering van het derde lid, van de WHW is behaald en daarna een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW wordt gevolgd. De eerste volzin is niet van toepassing indien eerder op grond van het vijfde of zesde lid van dit artikel prestatiebeurs is toegekend. De eerste volzin is eveneens niet van toepassing indien eerder op grond van het negende lid van dit artikel prestatiebeurs is toegekend, voor zover dat betrekking had op een opleiding tot leraar voortgezet onderwijs van de eerste graad in algemene vakken.

4. Onder vernummering van het achtste en negende lid tot negende en tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. De duur van de prestatiebeurs wordt op aanvraag met 1 jaar verlengd indien reeds eerder prestatiebeurs is toegekend op grond van het vijfde lid en een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.4a, derde lid, van de WHW wordt gevolgd.

J

In artikel 5.7 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «een opleiding in het hoger onderwijs» vervangen door: een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW.

2. In het vierde lid wordt na «wetenschappelijk onderwijs» ingevoegd: en het examen van een programma als bedoeld in artikel 7.8a van de WHW.

K

Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Behoudens in geval van bedrog, kan een herziening als bedoeld in het tweede lid onder c, voor zover het betreft de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage, slechts geschieden binnen 3 jaren na het einde van het desbetreffende studiefinancieringstijdvak.

2. In het derde lid wordt in de derde volzin (nieuw) «bedoeld in de eerste volzin» vervangen door: bedoeld in de eerste en tweede volzin.

L

In artikel 8.2 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

M

Artikel 12.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De komma aan het slot van onderdeel b wordt vervangen door: , of.

2. Onderdeel c vervalt.

3. Onderdeel d wordt vernummerd tot onderdeel c.

ARTIKEL II

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.8, onderdeel c, wordt na «artikel 10,» ingevoegd: eerste lid,.

B

Artikel 2.16, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een student heeft geen aanspraak op tegemoetkoming indien hij gedurende 24 maanden een tegemoetkoming in de zin van afdeling 5.1 heeft ontvangen of indien 48 maanden zijn verlopen gerekend vanaf de maand waarover de tegemoetkoming voor het eerst is toegekend. Een student heeft tevens geen aanspraak indien hij een tegemoetkoming ontvangt in de zin van hoofdstuk 10.

C

Artikel 2.19, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin komt te luiden: Indien de leerling na zijn uitschrijving voor een opleiding binnen 4 maanden opnieuw een opleiding in de zin van deze wet of van de Wet studiefinanciering 2000 aanvangt, blijft, in afwijking van het eerste lid, op zijn aanvraag de aanspraak op tegemoetkoming in de tussen beide opleidingen liggende periode voor ten hoogste 4 maanden bestaan.

2. In de tweede volzin wordt «de verlenging» vervangen door: dit.

D

Artikel 3.10, tweede lid, onderdelen c en d, worden vervangen door:

c. op enig ogenblik tussen 1 oktober en 1 mei geen onderwijs meer volgt, anders dan in geval van ernstige ziekte van de leerling:

1°. de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en

2°. voor zover aanspraak bestaat op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 3.2, derde of vierde lid, een gedeelte van die tegemoetkoming, bestaande uit de tegemoetkoming voor het gehele schooljaar verminderd met eentwaalfde deel voor iedere resterende hele maand in dat schooljaar,

d. op enig ogenblik na 31 oktober en voor 31 december van het schooljaar wordt ingeschreven, voor zover aanspraak bestaat op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 3.2, derde of vierde lid, een gedeelte van die tegemoetkoming, bestaande uit de tegemoetkoming voor het gehele schooljaar verminderd met eentwaalfde deel voor iedere verstreken hele maand in dat schooljaar, en

e. in de loop van het schooljaar na 31 december wordt ingeschreven:

1°. de helft van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en

2°. voor zover aanspraak bestaat op de tegemoetkoming bedoeld in artikel 3.2, derde of vierde lid, een gedeelte van die tegemoetkoming, bestaande uit de tegemoetkoming voor het gehele schooljaar verminderd met eentwaalfde deel voor iedere verstreken hele maand in dat schooljaar.

E

(vervallen)

F

In artikel 7.1, tweede lid, onderdelen f en g, wordt «gedurende 2 kalenderjaren» telkens vervangen door: gedurende 3 kalenderjaren.

G

(vervallen)

H

Artikel 12.3a komt te luiden:

Artikel 12.3a. Afwijking van artikel 2.11

In afwijking van artikel 2.11 komt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.1 mede in aanmerking een student die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding als bedoeld in artikel 18.64 van de WHW, voorzover die opleiding is geaccrediteerd als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel s, van de WHW of de toets nieuwe opleiding, bedoeld in artikel 1.1, onderdeel t, van de WHW, met positief gevolg heeft ondergaan.

ARTIKEL III

HOOFDSTUK 1, afdeling C, artikel III, onderdeel C van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen komt te luiden:

C

Artikel 3.4, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Uitsluitend als financieel afhankelijk wordt aangemerkt de partner die een toetsingsinkomen heeft dat naar de maatstaf van 1 januari 2004 minder bedraagt dan € 5 825,– en die de verzorging heeft van een of meer kinderen die jonger zijn dan 12 jaar waarvoor op grond van de Algemene Kinderbijslagwet aanspraak op kinderbijslag bestaat. Bij de bepaling van het toetsingsinkomen van de partner zijn de artikelen 5 en 8, vierde, zesde en zevende lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en artikel 3.17, derde tot en met zesde en tiende lid, van deze wet, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel v wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma.

2. Aan het artikel worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

w. Ad-programma: het programma, bedoeld in artikel 7.8a, eerste lid;

x. toets nieuw Ad-programma: de toets die tot uitdrukking brengt dat de kwaliteit van een nieuw Ad-programma positief is beoordeeld.

B

Artikel 2.6, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede volzin komt te luiden: Studenten die niet zijn opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens tellen alleen mee, indien

a. zij onderwijs in Nederland volgen,

b. zij in Nederland, België of een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland wonen, en

c. het instellingsbestuur na verificatie van de gegevens betreffende naam, adres en woonplaats van de betrokken studenten die gegevens heeft laten opnemen in het register, bedoeld in artikel 7.52.

2. Toegevoegd wordt na de tweede volzin een nieuwe volzin, luidende: In afwijking van de tweede volzin tellen studenten die op 1 oktober in verband met het volgen van onderwijs aan een instelling tijdelijk in een ander land of een andere Duitse bondsstaat dan die, bedoeld in de tweede volzin, onderdeel b, wonen, mee, indien zij direct voorafgaand aan het wonen in dat land of die Duitse bondsstaat aan de desbetreffende instelling onderwijs volgden en voldeden aan de eerste volzin of onderdeel b van de tweede volzin.

C

Artikel 5a.11, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Het accreditatieorgaan neemt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit. Het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe opleiding met positief gevolg is ondergaan, vervalt na zes jaar.

D

Voorafgaand aan titel 3 van hoofdstuk 5a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a.13. Toets nieuw Ad-programma

  • 1. Het accreditatieorgaan legt zijn werkwijze voor het afnemen van de toets nieuw Ad-programma vast in een afzonderlijk toetsingskader met inachtneming van de aspecten van kwaliteit, bedoeld in artikel 5a.8, tweede en derde lid. Artikel 5a.8, eerste en vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. Het accreditatieorgaan houdt bij de toepassing van het toetsingskader rekening met eerdere aanvragen door dezelfde instelling.

  • 2. Het instellingsbestuur dient bij het accreditatieorgaan een aanvraag in om een Ad-programma te verzorgen, indien het Ad-programma voor die instelling niet in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, is opgenomen.

  • 3. Het accreditatieorgaan neemt, met inachtneming van het toetsingskader, bedoeld in het eerste lid, binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit. Indien het accreditatieorgaan niet binnen zes maanden een besluit heeft genomen, wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen.

  • 4. Het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuw Ad-programma met positief gevolg is ondergaan, vervalt op het moment dat de geldigheid van het laatstgenomen accreditatiebesluit of het besluit toets nieuwe opleiding vervalt met betrekking tot de bacheloropleiding waarvan het Ad-programma onderdeel uitmaakt.

  • 5. De artikelen 5a.9, achtste lid, en 5a.10, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 6.2, tweede en derde lid, komt te luiden:

  • 2. Onze minister kan zich bij de beoordeling van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, laten bijstaan door een adviescommissie.

  • 3. De instemming van Onze minister vervalt, indien de opleiding niet binnen tien maanden nadat de instemming is verleend, is geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13.

F

In artikel 6.14, tweede lid, derde volzin, wordt «en bewijst door middel van een voornemen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, of een besluit als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, dat er geen sprake is van een ondoelmatige taakverdeling» vervangen door: en het besluit tot instemming, bedoeld in artikel 6.2, derde lid.

G

Na artikel 7.8 wordt een nieuw artikel 7.8a ingevoegd, luidende:

Artikel 7.8a. Associate-degreeprogramma

  • 1. Het instellingsbestuur kan in een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs een Associate-degreeprogramma instellen.

  • 2. De studielast van het programma bedraagt ten minste 120 studiepunten.

  • 3. De artikelen 7.8b, 7.53, 7.54, 7.56, 7.57b, 7.57c, 7.57d en 7.57g zijn van overeenkomstige toepassing.

Ga

Artikel 7.10a, derde lid, tweede volzin, wordt vervangen door twee volzinnen, luidende: De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onder a. De tweede volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3b, onder b.

H

Na artikel 7.10a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.10b. Verlening van de graad Associate degree

  • 1. Het instellingsbestuur verleent de graad Associate degree aan degene die met goed gevolg het examen heeft afgelegd van een Ad-programma waarvoor een besluit als bedoeld in artikel 5a.13, derde lid, of een accreditatiebesluit als bedoeld in artikel 5a.9, vierde lid, is genomen.

  • 2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 7.10a, tweede lid, tweede volzin, voegt het instellingsbestuur dezelfde toevoeging toe aan de graad Associate degree.

  • 3. Artikel 7.11, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

I

Artikel 7.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het einde van het tweede lid wordt toegevoegd: met het oog op de beoordeling van een doelmatige spreiding van voorzieningen in het hoger onderwijs.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De instemming van Onze minister vervalt, indien de vestigingsplaats niet binnen tien maanden nadat de instemming is verleend, is geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13.

3. Het vijfde lid vervalt.

J

Artikel 7.19a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Graden Bachelor, Master en Associate degree.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

3. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Degene aan wie op grond van artikel 7.10b de graad Associate degree is verleend, is gerechtigd die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen. De afkorting van die graad is Ad.

Ja

Aan artikel 7.28, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Van de in de eerste volzin bedoelde vooropleidingseisen is eveneens vrijgesteld degene die toegang heeft tot het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs in het land van een verdragspartij die het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002, 137) heeft geratificeerd, onverminderd het derde en vierde lid en de artikelen 7.26, 7.26a en 7.27.

K

Artikel 7.30c wordt vernummerd tot artikel 7.30e.

L

Na artikel 7.30b wordt worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.30c. Toelatingseisen voor masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van onderwijs; vrijstelling daarvan

  • 1. Voor de inschrijving voor een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs tot leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs gelden als toelatingseisen dat:

    a. aan de betrokkene de graad Master, bedoeld in artikel 7.10a, is verleend, en

    b. de betrokkene voldoet aan de door het instellingsbestuur te stellen eisen.

  • 2. Het instellingsbestuur kan vrijstelling verlenen van de toelatingseis, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, indien uit een door hem ingesteld onderzoek blijkt dat de betrokkene beschikt over vergelijkbare kennis, inzicht en vaardigheden waarop die toelatingseis betrekking heeft.

Artikel 7.30d. Toelatingseisen niet van toepassing a.g.v. Lissabon-afspraken

Op de personen, bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, tweede volzin, zijn niet van toepassing:

a. artikel 7.30a, met uitzondering van het derde lid, tweede volzin, onderdeel b, en de in de vierde volzin bedoelde kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden,

b. artikel 7.30b, met uitzondering van de in de vierde volzin bedoelde eisen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, en

c. artikel 7.30c, met uitzondering van de in het tweede lid bedoelde kennis, inzicht en vaardigheden.

M

In artikel 7.30e wordt «de artikelen 7.30a en 7.30b» vervangen door: de artikelen 7.30a tot en met 7.30c.

N

Artikel 14.1, tweede lid, onderdelen d en e, komt te luiden:

d. artikel 5a.11,

e. artikel 6.5, en.

O

In artikel 16.21 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt na «theologische» ingevoegd «en levensbeschouwelijke» en vervalt «kerkelijke kweekscholen en».

2. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt.

3. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. de Protestantse Kerken in Nederland ten behoeve van de krachtens artikel 6.9 aangewezen Protestantse Theologische Universiteit te Kampen,.

4. In het derde lid vervalt in de aanhef «kerkelijke kweekscholen en», wordt aan onderdeel e «en» toegevoegd, wordt in onderdeel f «, en» vervangen door een punt, en vervallen de onderdelen b en h.

P

Artikel 16.22 vervalt.

Q

Artikel 18.16 vervalt.

Qa

De artikelen 18.32 en 18.34 vervallen.

Qb

Artikel 18.35 vervalt.

R

Na artikel 18.62 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 10. WET VAN 14 JUNI 2007 (STB. 254)

Artikel 18.63. Tijdelijkheid Ad-programma
  • 1. Vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen studenten niet meer deelnemen aan een Ad-programma. Vanaf dat tijdstip zorgt het instellingsbestuur ervoor dat studenten die aan het Ad-programma binnen een opleiding deelnemen, de gelegenheid krijgen het programma te voltooien binnen een redelijke termijn, indien zij het programma zonder onderbreking blijven volgen. Artikel 6.15, eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De artikelen 5a.13 en 7.8a vervallen op een bij het koninklijk besluit, bedoeld in het eerste lid, te bepalen tijdstip dat ligt na de redelijke termijn, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Personen die een voor 1 september 2007 op grond van artikel 7.11, vierde lid, afgegeven verklaring betreffende een Ad-programma overleggen aan het instellingsbestuur van de instelling waar die verklaring is afgegeven, ontvangen een desbetreffend getuigschrift en een desbetreffend diplomasupplement als bedoeld in het genoemde artikel, indien Onze minister bij besluit met het Ad-programma heeft ingestemd. Tevens verleent het instellingsbestuur op grond van artikel 7.10b, eerste lid, de graad Associate degree aan degenen die met goed gevolg het examen hebben afgelegd van een Ad-programma met een studielast van ten minste 120 studiepunten.

Artikel 18.64. Voortzetting van bestaande universitaire lerarenopleidingen
  • 1. Universitaire eerstegraads lerarenopleidingen als bedoeld in artikel 7.4, vierde lid, zoals die bepaling op 31 augustus 2002 luidde, worden, voorzover die opleidingen op 31 augustus 2002 aan de desbetreffende bekostigde of aangewezen universiteit zijn verbonden, aangemerkt als de masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7.30c.

  • 2. Onder de opleidingen, bedoeld in het eerste lid, worden mede begrepen de opleidingen die zijn ingesteld en geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, dan wel tijdig voor registratie in dat register zijn aangemeld.

Artikel 18.65. Accreditatie en registratie van de opleidingen verzorgd door de Theologische Faculteit Tilburg
  • 1. Aan de opleidingen die tot 1 januari 2006 werden verzorgd door de instelling, bedoeld in artikel 16.21, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, en met ingang van die datum worden verzorgd door de bijzondere universiteit te Tilburg, blijft de verleende accreditatie verbonden.

  • 2. De Informatie Beheer Groep draagt zorg voor de wijziging van de registratie van de opleidingen, bedoeld in het eerste lid, in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs. Daarbij wordt vastgelegd dat die opleidingen in Tilburg worden verzorgd.

Artikel 18.66. Accreditatie en registratie van de opleidingen verzorgd door de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht
  • 1. Aan de opleidingen die tot 1 juli 2006 werden verzorgd door de instelling, bedoeld in artikel 16.21, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, en met ingang van die datum worden verzorgd door de bijzondere universiteit te Tilburg, blijft de verleende accreditatie verbonden.

  • 2. De Informatie Beheer Groep draagt zorg voor de wijziging van de registratie van de opleidingen, bedoeld in het eerste lid, in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs. Daarbij wordt vastgelegd dat die opleidingen in Utrecht worden verzorgd.

ARTIKEL V

Aan artikel 2.2.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Deelnemers die niet zijn opgenomen in de basisadministratie persoonsgegevens, bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegegevens, tellen alleen mee, indien:

    a. zij onderwijs, daaronder begrepen de beroepspraktijkvorming, in Nederland volgen, en

    b. zij in Nederland, België of een van de bondsstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland wonen.

ARTIKELEN VI TOT EN MET IX (VERVALLEN)

ARTIKEL X

  • 1. De artikelen van deze wet, met uitzondering van artikel IV, onderdelen A, B, D, G, H, R wat betreft de artikelen 18.65 en 18.66, en artikel V, treden in werking op een bij een koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. De artikelen IV, onderdeel B, en V treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werken terug tot en met 18 augustus 2006.

  • 3. Artikel IV, onderdelen A, G en H, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 september 2006. Artikel IV, onderdeel D, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 4. Artikel IV, onderdeel R, wat betreft artikel 18.65, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

  • 5. Artikel IV, onderdeel R, wat betreft artikel 18.66, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 juli 2006.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te

’s-Gravenhage, 14 juni 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Uitgegeven de zeventiende juli 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XHistnoot

Kamerstuk 30 971

Naar boven