Besluit van 13 april 2007, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met wijziging van andere regelgeving, verbetering en verduidelijking van de tekst en formalisering van een aantal rechtspositionele aanpassingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 februari 2007, nr. 2007-0000047082, directoraat-generaal Management Openbare Sector, directie Personeel, Organisatie en Informatie Rijk, afdeling Personeel Rijk, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 125, eerste lid, en artikel 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2007, nr. W04.07.0038/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 april 2007, nr. 0000098977, directoraat-generaal Management Openbare Sector, directie Personeel, Organisatie en Informatie Rijk, afdeling Personeel Rijk, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De niet-Nederlander kan uitsluitend worden aangesteld indien hij in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en het bevoegd gezag voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

B

In artikel 6, negende lid, wordt «de Nationale ombudsman of de Raad van State dient» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, de Raad van State of het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten dient, en wordt «de Nationale ombudsman of de vice-president van de Raad van State» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, de vice-president van de Raad van State of de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

C

In artikel 7, vierde lid, vervalt: directeur Bureau voor de Industriële eigendom.

D

In artikel 8, tweede lid, wordt «de Algemene Rekenkamer of het bureau van de Nationale ombudsman wordt verstaan» gewijzigd in: de Algemene Rekenkamer, het bureau van de Nationale ombudsman of het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt verstaan, en wordt «respectievelijk de Algemene Rekenkamer of de Nationale ombudsman» gewijzigd in: respectievelijk het college van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman of de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

E

De derde volzin van artikel 22, dertiende lid, komt te luiden:

Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

F

In artikel 25 wordt «van artikel 17 lid 3, respectievelijk lid 4» vervangen door: artikel 17, derde lid, respectievelijk vierde lid.

G

Artikel 33b, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: alsmede op grond van artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden.

2. In onderdeel b wordt «van de bij die organisatie aangesloten centrales» gewijzigd in: van de bij die centrale aangesloten organisaties.

H

Aan artikel 34 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. Het bevoegd gezag biedt de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van het eerste lid in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, dan wel van een functie als bedoeld in het vierde of vijfde lid, na afloop van het verlof een passende functie aan.

  • 9. Een passende functie als bedoeld in het achtste lid, dient zo mogelijk ten minste gelijkwaardig te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had.

I

In artikel 35a wordt «de Nationale ombudsman en de Raad van State, dient» gewijzigd in «de Nationale ombudsman, de Raad van State en het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, dient», wordt «het College van de Algemene Rekenkamer» gewijzigd in «het college van de Algemene Rekenkamer» en wordt «de Nationale ombudsman of de vice-president van de Raad van State» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, de vice-president van de Raad van State of de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

J

Artikel 36c, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a) de ambtenaar of de gewezen ambtenaar;.

K

In artikel 49b, tweede lid, onderdeel b, wordt «de Nationale Ombudsman, de Raad van State» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de Raad van State.

L

In artikel 49c wordt «de Nationale Ombudsman en de Raad van State» gewijzigd in «de Nationale ombudsman, het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de Raad van State», wordt «het College van de Algemene Rekenkamer» gewijzigd in «het college van de Algemene Rekenkamer» en wordt «de Nationale Ombudsman of de Vice-President van de Raad van State» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten of de vice-president van de Raad van State.

M

In artikel 49e, eerste lid, wordt «de Nationale ombudsman, de Raad van State» gewijzigd in: de Nationale ombudsman, het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, de Raad van State.

N

In artikel 58a, tweede lid, wordt «€ 158,82» gewijzigd in: € 195,35.

O

Aan artikel 94a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het bevoegd gezag wijst de aanvraag, bedoeld in het tweede en derde lid, af indien een spaarverlofperiode als bedoeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel binnen een jaar voorafgaande aan de datum van ingang van het ontslag is geëindigd.

P

Artikel 94a, vijfde lid, vervalt.

Q

In artikel 96b, tweede lid, wordt «artikel 34, uitgezonderd het vierde en vijfde lid,» gewijzigd in: artikel 34, uitgezonderd het vierde en vijfde lid en in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie,.

R

In artikel 98, zevende lid, wordt «Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering» gewijzigd in: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

S

In artikel 98b, eerste lid, wordt in de aanhef «Onverminderd het bepaalde in» gewijzigd in: Ook tijdens de periode, bedoeld in.

T

In artikel 107, eerste lid, wordt «de directeur-generaal Management en Personeelsbeleid» gewijzigd in: de directeur-generaal Management Openbare Sector.

U

Het artikel 108a luidende:

1. Het overleg wordt gevoerd op plaats, dag en uur door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te bepalen.

2. De vergaderingen worden in de regel te ’s-Gravenhage gehouden.

3. Indien de vertegenwoordigers van tenminste twee tot het overleg toegelaten centrales van verenigingen van ambtenaren Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, onder vermelding van hetgeen zij behandeld wensen te zien, verzoeken daartoe een vergadering uit te schrijven, vindt deze binnen 14 dagen plaats.

wordt vernummerd tot artikel 108b.

V

In artikel 118 wordt «en de Nationale ombudsman, met dien» gewijzigd in «, de Nationale ombudsman en het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, met dien» en wordt «het College van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman» gewijzigd in «het college van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman en de voorzitter van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten».

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De niet-Nederlander kan uitsluitend worden aangesteld indien hij in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en het tot aanstelling bevoegd gezag voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist.

B

In artikel 6, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 9, zesde lid» gewijzigd in: artikel 7, zesde lid.

C

In artikel 7, negende lid, wordt «Onze Minister» gewijzigd in: Het tot aanstelling bevoegd gezag.

D

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Uitreiking reglement bij aanstelling

  • 1. De ambtenaar wordt bij zijn aanstelling schriftelijk op de hoogte gesteld van de hoofdlijnen van zijn rechtspositie.

  • 2. Regelingen waarin zijn rechtspositie is neergelegd worden op een voor de ambtenaar gemakkelijke toegankelijke plaats ter inzage gelegd. Van deze regelingen kan hij kosteloos afschriften maken voor zover dat redelijkerwijs nodig is.

  • 3. De schriftelijk vastgestelde en voor hem geldende regelingen en instructies, welke hij bij de vervulling van zijn dienst heeft na te leven, worden eveneens op een voor de ambtenaar gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage gelegd. In het geval vermelde regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgelegd, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.

E

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21 Beloning bij aanstelling voor enkele diensten

De beloning van de ambtenaar, die is aangesteld voor enkele diensten, niet vallende binnen de taak van het betrokken dienstvak, wordt bepaald op een voor elk geval of voor elke te verrichten dienst, afzonderlijk vast te stellen bedrag.

F

De tweede volzin van artikel 35, negende lid, komt te luiden:

Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in afwijking van de voor hem geldende werktijdregeling gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van de werktijd waarop hij volgens de werktijdregeling dienst verricht.

G

Artikel 58, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt: alsmede op grond van artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden.

2. In onderdeel b wordt «van de bij die organisatie aangesloten centrales» gewijzigd in: van de bij die centrale aangesloten organisaties.

H

Aan artikel 63 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 8. Het tot aanstelling bevoegd gezag biedt de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van het eerste lid in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, dan wel van een functie als bedoeld in het vierde of vijfde lid, na afloop van het verlof een passende functie aan.

  • 9. Een passende functie als bedoeld in het achtste lid, dient zo mogelijk ten minste gelijkwaardig te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had.

I

In artikel 71a, tweede lid vervalt: een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet dan wel.

J

Artikel 71c, tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a) de ambtenaar of de gewezen ambtenaar;.

K

In artikel 93a, tweede lid, wordt «€ 158,82» gewijzigd in: € 195,35.

L

Aan artikel 124a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het tot aanstelling bevoegd gezag wijst de aanvraag, bedoeld in het tweede en derde lid, af indien een spaarverlofperiode als bedoeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel binnen een jaar voorafgaande aan de datum van ingang van het ontslag is geëindigd.

M

Artikel 124a, vijfde lid, vervalt.

N

In artikel 127, tweede lid, wordt «artikel 63, uitgezonderd het derde en vijfde lid,» gewijzigd in: artikel 63, uitgezonderd het vierde en vijfde lid en in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie,.

O

In artikel 129, zevende lid, wordt «Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering» gewijzigd in: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

P

In artikel 130a, eerste lid, wordt in de aanhef «Onverminderd het bepaalde in» gewijzigd in: Ook tijdens de periode, bedoeld in.

ARTIKEL III

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, vierde lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. hem in Nederland rechtmatig verblijf is toegestaan als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en Onze Minister voor hem beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen, tenzij die tewerkstellingsvergunning krachtens laatstgenoemde wet niet is vereist, en.

B

Artikel 27, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Tussen twee plaatsingen in kan een ambtenaar wiens plaatsing ingevolge artikel 26, eerste of derde lid, eindigt respectievelijk is beëindigd, gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden ter beschikking worden gehouden. Deze periode kan in bijzondere gevallen worden verlengd. Gedurende de periode dat de ambtenaar ter beschikking wordt gehouden, wordt hij belast met andere passende werkzaamheden dan wel met studie gericht op het voortzetten van zijn loopbaan tenzij dat na overleg met de ambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk blijkt.

C

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde en vijfde lid vervallen.

2. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en het zesde en zevende lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

D

Artikel 43c, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt «alsmede op grond van artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden».

2. In onderdeel b wordt «van de bij die organisatie aangesloten centrales» gewijzigd in: van de bij die centrale aangesloten organisaties.

E

In artikel 45aa, tweede lid, wordt «haar aanspraak op haar laatstelijk genoten bezoldiging» gewijzigd in: haar laatstelijk genoten bezoldiging.

F

Aan artikel 46 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 9. Het bevoegd gezag biedt de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend op grond van het eerste lid in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie, dan wel van een functie als bedoeld in het vierde of vijfde lid, na afloop van het verlof een passende functie aan. Indien plaatsing niet aanstonds mogelijk is, wordt de ambtenaar ter beschikking gehouden overeenkomstig artikel 27, vierde lid.

  • 10. Een passende functie als bedoeld in het negende lid, dient zo mogelijk ten minste gelijkwaardig te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had.

G

In artikel 66, tweede lid, wordt «€ 158,82» gewijzigd in: € 195,35.

H

Aan artikel 97 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het bevoegd gezag wijst de aanvraag, bedoeld in het tweede en derde lid, af indien een spaarverlofperiode als bedoeld in de Verlofspaarregeling rijkspersoneel binnen een jaar voorafgaande aan de datum van ingang van het ontslag is geëindigd.

I

Artikel 97, vijfde lid, vervalt.

J

In artikel 101, tweede lid, wordt «artikel 46, uitgezonderd het vierde en vijfde lid,» gewijzigd in: artikel 46, uitgezonderd het vierde en vijfde lid en in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie,.

K

In artikel 105a, eerste lid, wordt in de aanhef «Onverminderd het bepaalde in» gewijzigd in: Ook tijdens de periode, bedoeld in.

L

Het opschrift van Hoofdstuk XVIII komt te luiden:

Hoofdstuk XVIII. Lokaal indienstgenomen werknemers

M

In de artikelen 114, tweede lid, 121, eerste lid, 124 en 127 wordt «plaatselijk» telkens gewijzigd in: lokaal.

N

In artikel 118, eerste lid, onderdeel d, vervalt «in de zin van artikel 652 van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek».

O

De artikelen 119 en 120 vervallen.

P

Artikel 122 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel i vervalt.

2. De onderdelen j tot en met dd worden verletterd i tot en met cc.

Q

In de artikelen 123, eerste lid, en 128, eerste lid, wordt «plaatselijke» gewijzigd in: lokale.

R

In artikel 125, eerste lid, wordt «plaatselijk» gewijzigd in: lokale.

S

In de artikelen 127, onderdeel a, en 130, eerste en derde lid, wordt «de artikelen 128 en 129» gewijzigd in: artikel 128.

T

Artikel 128 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift van artikel 128 komt te luiden:

Artikel 128. Sociale verzekeringen, oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen

2. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Aan de werknemer kan een deel van de premie worden vergoed van een door hem af te sluiten verzekering die voorziet in de opbouw van een oudedags-, nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidsvoorziening indien:

    a. de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen of regelingen ontbreken of de werknemer er niet voor kan worden aangemeld; of

    b. de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen of regelingen door Onze Minister in hun gevolg ontoereikend worden geacht.

  • 4. Indien zich bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland een situatie voordoet als bedoeld in het derde lid, wordt dit, tezamen met de daarbij geldende voorwaarden, opgenomen in de voor die vertegenwoordiging geldende ministeriële regeling, bedoeld in artikel 123, eerste lid.

U

Artikel 129 vervalt.

V

Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

W

Artikel 141 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «tweede, vierde, vijfde dan wel zesde lid» gewijzigd in: tweede, vierde of zesde lid.

2. In het derde lid wordt «derde lid» gewijzigd in: derde of vijfde lid.

X

In artikel 145, eerste lid, onderdeel f, wordt na «artikel 8, derde lid, onder a» ingevoegd: of door een werknemer als bedoeld in artikel 115 die in dienst is genomen ter ondersteuning van een gedetacheerde ambtenaar als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a.

ARTIKEL IV

In bijlage A behorende bij het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vervalt het onderdeel Justitie.

ARTIKEL V

Het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 vervalt.

B

Artikel 3, derde lid, vervalt.

C

In artikel 5, eerste lid, vervalt «of het loon».

ARTIKEL VI

Het Reisbesluit buitenland wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 wordt «de voorzitters van» gewijzigd in: het tot aanstelling bevoegd gezag bij.

B

In artikel 10, derde lid, komen de onderdelen b en c te luiden:

b. voor een reisgedeelte in Nederland van korter dan vier uur dat aansluit op een reis of reisgedeelte per boot of vliegtuig met uitzondering van vliegreizen binnen Europa;

c. voor een reisgedeelte per vliegtuig met uitzondering van vliegreizen binnen Europa;.

ARTIKEL VII

In het Reisbesluit binnenland wordt in artikel 3 «de voorzitters van» gewijzigd in: het tot aanstelling bevoegd gezag bij.

ARTIKEL VIII

In het Verplaatsingskostenbesluit 1989 wordt artikel 2, vierde lid, «de voorzitters van» gewijzigd in: het tot aanstelling bevoegd gezag bij.

ARTIKEL IX

Artikel 3 van het besluit van 29 april 1970, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 160, eerste lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 1970, 198), komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Op de wedde wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat met toepassing van artikel 97d, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt ingehouden op het loon van de in dat artikellid bedoelde overheidswerknemer.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde, verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, beschouwd als loon, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

ARTIKEL X

Artikel 3 van het besluit van 25 juni 1993, houdende vaststelling van regelen, bedoeld in de artikelen 106, eerste en tweede lid, en 118, tweede lid, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Stb. 1993, 436), alsmede intrekking van het koninklijk besluit van 22 december 1969 (Stb. 1969, 595), komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Op de wedde en de schadeloosstelling wordt een bedrag ingehouden ter grootte van het bedrag dat met toepassing van artikel 97d, eerste lid, van de Werkloosheidswet wordt ingehouden op het loon van de in dat artikellid bedoelde overheidswerknemer.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de wedde dan wel de schadeloosstelling, verminderd met het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, beschouwd als loon, bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

ARTIKEL XI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. artikel II, onderdeel I, terugwerkt tot en met 1 november 1999,

b. de artikelen I, onderdeel A, en II, onderdeel A, terugwerken tot en met 1 april 2001;

c. de artikelen I, onderdeel R, en II, onderdeel O, terugwerken tot en met 1 januari 2002,

d. artikel III, onderdelen A en E, terugwerkt tot en met 29 juni 2002,

e. de artikelen I, onderdeel G, onder 1, II, onderdeel G, onder 1, en III, onderdeel D, onder 1, terugwerken tot en met 28 augustus 2002,

f. de artikelen I, onderdeel O, II, onderdeel L, III, onderdeel H, en VI, onderdeel B, terugwerken tot en met 1 januari 2003,

g. artikel I, onderdelen B, D, I, K tot en met M en V, terugwerkt tot en met 27 juni 2003,

h. de artikelen I, onderdeel N, II, onderdeel K, en III, onderdeel G, terugwerken tot en met 1 januari 2004,

i. artikel I, onderdeel T, terugwerkt tot en met 1 april 2004,

j. de artikelen I, onderdeel J, en II, onderdeel J, terugwerken tot en met 29 december 2004,

k. de artikelen I, onderdeel P, II, onderdeel M en III, onderdeel I, terugwerken tot en met 1 januari 2006,

l. artikel I, onderdeel C, terugwerkt tot en met 7 juli 2006,

m. artikel III, onderdeel C, terugwerkt tot en met 1 maart 2007.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

’s-Gravenhage, 13 april 2007

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Uitgegeven de negentiende juni 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA van toelichting

Algemeen

In dit besluit worden het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG), het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ), en enkele andere rechtspositionele besluiten gewijzigd. De wijzigingen

– vloeien voort uit wijziging van andere wetten en regelingen, zoals de vervanging van de Vreemdelingenwet door de Vreemdelingenwet 2000;

– betreffen verbeteringen en verduidelijkingen van de tekst, zoals het opnemen van afronding «op hele uren» in artikel 22, dertiende lid, het vernummeren van het tweede artikel 108a van het ARAR in artikel 108b, het opnemen van de juiste tekst in de artikelen 15 en 21 van het ARSG, het wijzigen van «plaatselijke» werknemers in «lokale» werknemers in het RDBZ;

– zijn een formalisering van een aantal rechtspositionele aanpassingen, zoals het verhogen van het bedrag van de bedrijfshulpverleningstoelage en het toekennen van een verblijfkostenvergoeding bij vliegreizen binnen Europa.

Eventuele kosten die gemoeid zijn met de wijzigingen dienen uit het daarvoor bestaande begrotingsartikel te worden gefinancierd.

Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel is over dit besluit overeenstemming bereikt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen I, onderdeel A, II, onderdeel A, en III, onderdeel A

Per 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet ingetrokken en vervangen door de Vreemdelingenwet 2000. De artikelen 5, derde lid, van het ARAR, 5, derde lid, van het ARSG en 17, vierde lid, van het RDBZ zijn in verband hiermee aangepast. Voor het rechtmatige verblijf wordt thans verwezen naar het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts dient de werkgever te beschikken over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen. Een dergelijke tewerkstellingsvergunning is voor een vreemdeling op grond van deze wet (artikel 3, eerste lid) niet vereist, indien:

– ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd;

– deze beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voor zover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige;

– deze behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.

De inwerkingtreding van de wijziging van het ARAR en het ARSG is in verband hiermee gesteld op 1 april 2001. De inwerkingtreding van de wijziging van het RDBZ is gesteld op 29 juni 2002 omdat per die datum het RDBZ ingrijpend is herzien inclusief een herziening en hernummering van het desbetreffende artikel.

Artikel I, onderdelen B, D, I, K tot en met M, en V

Bij de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 is de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ingesteld. Deze commissie is onafhankelijk en wordt ondersteund door een secretariaat. De medewerkers van het secretariaat zijn rijksambtenaar. Per 27 juni 2003 is in werking getreden het Koninklijk Besluit van 14 mei 2003 (Stb. 2003, 258), houdende regels met betrekking tot benoeming, schorsing en ontslag van tot het secretariaat van de commissie van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten behorende personen. Op grond van artikel 69, derde lid, van genoemde wet is in genoemd besluit bepaald dat de bevoegdheid voor het benoemen, schorsen en ontslaan van medewerkers van het secretariaat, voor zover het aan de functie verbonden salaris niet hoger is dan het maximumsalaris van schaal 14 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, door de voorzitter van de commissie geschiedt. Voor medewerkers in schaal 15 en hoger blijft dit een aangelegenheid van de betrokken Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Defensie en van Algemene Zaken.

In het ARAR is in verband met het totstandkomen van deze commissie een aantal artikelen hieraan aangepast. Waar nodig is aangegeven dat in de plaats van «Onze Minister» de voorzitter van de commissie als het bevoegd gezag optreedt.

Voorts is in artikel 8, tweede lid, van het ARAR (artikel I, onderdeel C) voor de Algemene Rekenkamer als bevoegd gezag opgenomen het college van de Algemene Rekenkamer.

Artikel I, onderdeel C

Vanwege het wegvallen van de directeurstaken met betrekking tot de Octrooiraad is de functiezwaarte van de directeur Bureau voor de Industriële Eigendom afgenomen.

Artikel I, onderdeel E

In de laatste volzin van artikel 22, dertiende lid, van het ARAR zijn ingevoegd de woorden: op hele uren. Deze wijziging komt overeen met het bepaalde in artikel 22, zesde en zestiende lid, van het ARAR waarin deze woorden ook zijn vermeld.

Artikelen I, onderdeel F, II, onderdelen B en C, IV, onderdeel A, VI, onderdeel A, VII en VIII

Deze wijzigingen betreffen een herstel van een omissie.

Artikelen I, onderdeel G, II, onderdeel G, en III, onderdeel D

Bij Koninklijk Besluit van 24 juli 2002 (Stb. 2002, 433), houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met enige omissies, zijn per 28 augustus 2002 in de aanhef van de artikelen 33b, vierde lid, van het ARAR, 58, vierde lid, van het ARSG, en 43c, vierde lid, van het RDBZ de woorden: «alsmede op grond van artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden» opgenomen. De genoemde artikelen hebben betrekking op verlof dat maximaal kan worden verleend voor het bijwonen van vergaderingen van statutaire organen van ambtenarenorganisaties, kaderactiviteiten, cursussen en commissies van georganiseerd overleg in ambtenarenzaken. De toevoeging van «alsmede op grond van artikel 18 van de Wet op de ondernemingsraden» is hier ten onrechte opgenomen. Werkzaamheden ten behoeve van ondernemingsraden moeten worden beschouwd als werkzaamheden ten behoeve van de eigen werkgever en mogen daarom niet als buitengewoon verlof worden aangemerkt en vallen daardoor niet onder het genoemde maximum. De aanhef van het vierde lid van de desbetreffende artikelen is hiermee in overeenstemming gebracht, door genoemde passage te schrappen.

In onderdeel b van die artikelen is een omissie hersteld.

Artikelen I, onderdelen H en Q, II, onderdelen H en M, en III, onderdelen F en J

In het geval aan een ambtenaar buitengewoon verlof wordt verleend om hem of haar in de gelegenheid te stellen tijdelijk een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie te vervullen, dienen met de verlofganger bindende afspraken te worden gemaakt over diens terugkeer. Dit dient ook te gelden voor de ambtenaar

a. die uitgezonden is om in de burgerlijke landsdienst van de Nederlandse Antillen of Aruba tijdelijk een betrekking te vervullen (artikel 34, vierde lid van het ARAR, artikel 63, vierde lid, van het ARSG en artikel 46, vierde lid, van het RDBZ);

b. aan wie verlof is verleend in verband met een benoeming tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren, van een centrale of van een internationale organisatie van zodanige verenigingen vervullen (artikel 34, vijfde lid van het ARAR, artikel 63, vijfde lid, van het ARSG en artikel 46, vijfde lid van het RDBZ).

In de praktijk blijkt nog te vaak dat hierover tevoren geen duidelijkheid bestaat en dat er voor de ambtenaar na diens terugkeer geen passende functie beschikbaar is.

In verband hiermee zijn de artikelen 34 van het ARAR, 63 van het ARSG respectievelijk 46 van het RDBZ aangevuld met een achtste en negende respectievelijk negende en tiende lid. In het achtste respectievelijk negende lid is de verplichting is opgenomen om de ambtenaar na afloop van het verlof een passende functie aan te bieden. In het negende respectievelijk tiende lid is aangegeven dat de passende functie zo mogelijk ten minste gelijkwaardig dient te zijn aan de functie waarop het buitengewoon verlof betrekking had. Bij die passende functie kan rekening worden gehouden met de door de ambtenaar tijdens verlof opgedane kennis en ervaring.

In artikel 96b, tweede lid, van het ARAR, artikel 127, tweede lid, van het ARSG en artikel 101, tweede lid, van het RDBZ is geregeld dat eervol ontslag wordt verleend aan de ambtenaar die na afloop van verlof, toegekend met toepassing van artikel 34, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld. Hiervan is uitgezonderd de ambtenaar als bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 34. Die uitzondering gaat ook gelden voor de ambtenaar aan wie buitengewoon verlof is verleend in verband met het vervullen van een functie bij een internationale volkenrechtelijke organisatie.

Artikelen I, onderdelen J en R, II, onderdelen J en N, en III, onderdeel E

De wijzigingen in de artikelen 36c, tweede lid, onderdeel a, van het ARAR, en 71c, tweede lid, onderdeel a, van het ARSG zijn per abuis niet meegenomen in het Koninklijk Besluit van 14 december 2004 (Stb. 2004, 688), houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de Wet arbeid en zorg, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet verbetering poortwachter.

De wijzigingen in de artikelen 98, zevende lid, van het ARAR, 129, zevende lid, van het ARSG en 45aa, tweede lid, van het RDBZ betreffen correcties op wijzigingen die in het eerdergenoemde Koninklijke Besluit van 14 december 2004 zijn aangebracht.

Artikelen I, onderdeel N, II, onderdeel K, en III, onderdeel G

De artikelen 58a van het ARAR, 93a van het ARSG en 66 van het RDBZ zijn per 1 januari 1997 in werking getreden. Ten aanzien van de daarin genoemde toelage voor hulpverleningstaken van € 158,82 (was f 350,00) is in de daarbij behorende nota van toelichting opgenomen dat dit bedrag «kan worden aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het rijkspersoneel. Het ligt in het voornemen om in ieder geval eens in de vijf jaar de noodzaak van aanpassing van het bedrag te beoordelen».

Aanpassing van deze toelage ligt daarom in de rede. Deze aanpassing is met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2004 ingevoerd.

Artikelen I, onderdelen O en P, II, onderdelen L en M, en III, onderdelen H en I

In de artikelen 94a van het ARAR, 124a van het ARSG en 97 van het RDBZ is een vijfde lid aangebracht verbandhoudend met de inwerkingtreding van de Verlofspaarregeling per 1 januari 2003.

Op grond artikel 3.1.2, derde lid, van de Verlofspaarregeling rijkspersoneel wordt een aanvraag om het spaarverlof op te nemen onder meer geweigerd indien de spaarverlofperiode eindigt binnen een jaar voorafgaande aan een ontslag in verband met vervroegd uittreden als bedoeld in het Reglement Flexibel Pensioen en Uittreden. In de toelichting op dat artikel is opgenomen dat artikel 94a van het ARAR op dit punt zal worden aangepast en wel in die zin dat de aanvraag om FPU wordt geweigerd indien de ingangsdatum van het FPU-ontslag is gelegen binnen een jaar na afloop van de spaarverlofperiode.

Bij de invoering van de Levensloopregeling Rijkspersoneel is een overgangsbepaling opgenomen voor de Verlofspaarregeling, waardoor de bepaling in ARAR, ARSG en RDBZ vanaf 1 januari 2006 niet langer noodzakelijk is.

Artikelen I, onderdeel S, II, onderdeel Q, en III, onderdeel K

De artikelen 98b van het ARAR, 130a van het ARSG en 105a van het RDBZ zijn in de genoemde rechtspositieregelingen opgenomen bij Koninklijk Besluit van 14 december 2004 (Stb. 2004, 688), houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de invoering van de Wet arbeid en zorg, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet verbetering poortwachter. Volgens de toelichting op deze artikelen is de daar genoemde sanctie van ontslag vanwege de in die artikelen genoemde redenen te allen tijde van toepassing, dus ook tijdens de twee-jaarsperiode genoemd in de artikelen 98, derde lid, onderdeel a, van het ARAR, 129, derde lid, onderdeel a, van het ARSG en 104, derde lid, onderdeel a, van het RDBZ.

Omdat de woorden «Onverminderd het bepaalde in» in de aanhef van de artikelen 98b van het ARAR, 130a van het ARSG en 105a van het RDBZ hiermee niet in overeenstemming zijn, zijn die woorden alsnog aangepast. Het zinsdeel «Onverminderd het bepaalde in» is daarom gewijzigd in: Ook tijdens de periode als bedoeld in. De werking van de bepaling is hiermee niet gewijzigd.

Artikel I, onderdeel T

De naam van het directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid luidt per 1 april 2004: directoraat-generaal Management Openbare Sector.

Artikel I, onderdeel U

Bij Besluit van 26 september 1968 (Stb. 1968, 475), tot wijziging van Hoofdstuk XI van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zijn twee artikelen opgenomen waaraan per abuis hetzelfde nummer is toegewezen, te weten 108a. De artikelen zijn verschillend van inhoud. Het tweede genoemde artikel 108a had moeten worden aangeduid als artikel 108b. In het onderhavige besluit is dit gecorrigeerd. Dit sluit aan bij de praktijk waarin het tweede artikel 108a reeds lange tijd beschouwd wordt als artikel 108b.

Artikel II, onderdelen D en E

Het wijzigen van de artikelen 15 en 21 van het ARSG heeft te maken met een fout in het Besluit van 16 februari 2001 (Stb. 2001, 99). Bij dat besluit is artikel 15 van het ARSG op dezelfde wijze gewijzigd als artikel 15 van het ARAR. Die wijziging had niet artikel 15 maar artikel 21 van het ARSG moeten zijn. Artikel 21 van het ARSG is daardoor niet gewijzigd en bevat thans nog een verwijzing naar een niet meer bestaand artikellid.

Dit is thans gecorrigeerd door in artikel 15 van het ARSG weer de tekst op te nemen, zoals die luidde op 28 februari 2001. In artikel 21 van het ARSG is de tekst opgenomen zoals die was gewijzigd in artikel 15 van het ARSG van het besluit van 16 februari 2001.

Artikel II, onderdeel F

Bij Koninklijk Besluit van 25 oktober 1996 (Stb. 1996, 568), houdende wijziging van diverse rechtspositievoorschriften in verband met de invoering van de rekenkundig gemiddeld 36-urige werkweek in de sector Rijk, is in de artikelen 22 van het ARAR en 35 van het ARSG het negende lid gewijzigd. De tweede volzin van het negende lid van artikel 35 van het ARSG had echter hetzelfde moeten luiden als die in het negende lid van artikel 22 van het ARAR. In het onderhavige besluit is die tweede volzin daarmee in overeenstemming gebracht.

Artikel II, onderdeel I

Bij Besluit van 10 september 1999 (Stb. 1999, 435), tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, is per 1 november 1999 in het tweede lid van artikel 36a van het ARAR het zinsdeel «een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 dan wel» vervallen. Deze wijziging dient ook te gelden voor het overeenkomstige zinsdeel in het tweede lid van artikel 71a van het ARSG.

Artikel III, onderdeel B

Wanneer de plaatsing van een ambtenaar is geëindigd op grond van artikel 26, eerste lid, van het RDBZ kan het zijn dat er niet direct een passende functie voorhanden is. In dat geval kan de ambtenaar voor een periode van maximaal twaalf maanden ter beschikking worden gehouden op grond van artikel 27, vierde lid, van het RDBZ.

In de praktijk is gebleken dat het in bijzondere gevallen mogelijk moet zijn om deze periode te verlengen, bijvoorbeeld indien iemand in die periode ziek wordt en daardoor niet binnen twaalf maanden in een passende functie geplaatst kan worden. Bovendien moet de ambtenaar soms ook ter beschikking gehouden kunnen worden als zijn plaatsing tussentijds wordt beëindigd op grond van artikel 26, derde lid, van het RDBZ. Dat is nu expliciet mogelijk gemaakt.

Gedurende de periode waarin de ambtenaar ter beschikking wordt gehouden, is het niet altijd mogelijk hem (direct) met passende werkzaamheden of studie te belasten. Bijvoorbeeld omdat de ambtenaar ziek is of er niet op heel korte termijn een passende taakopdracht of een zinvolle studie geïdentificeerd kan worden. Uiteraard zal hierover intensief overleg met de ambtenaar gevoerd moeten worden. Er is dan ook sprake van een zware inspanningsverplichting voor de werkgever en niet van een resultaatsverplichting. Teneinde dit duidelijker in het artikellid tot uitdrukking te brengen, is de zinsnede toegevoegd dat het opdragen van andere passende werkzaamheden of studie geschiedt «tenzij dat na overleg met de ambtenaar redelijkerwijs niet mogelijk blijkt».

Artikel III, onderdeel C

Het derde lid van artikel 36 RDBZ bepaalt dat op grond van de bij ministeriële regeling gestelde regels aan de ambtenaar in overplaatsing een tegemoetkoming wordt verleend in de reiskosten en de daarmee samenhangende verblijfkosten voor huishoudelijk personeel. Ingevolge het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel 2007 (DBZV 2007), zoals dat in werking is getreden op 1 maart 2007, wordt, anders dan ingevolge het tot die datum geldende Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel (DBZV), geen tegemoetkoming meer verstrekt in de reis- en verblijfkosten van met de ambtenaar bij zijn overplaatsing meereizend huispersoneel. De reden hiervoor is dat het voor ambtenaren mogelijk moet zijn om telkens op de standplaats voldoende gekwalificeerd huispersoneel in dienst te nemen. Het derde lid van artikel 36 kan om die reden vervallen.

Het vijfde lid van artikel 36 bepaalt dat omtrent de tegemoetkoming in kosten voor de tijdelijke waarneming door de ambtenaar van een andere functie dan die waarin hij is geplaatst, met betrekking tot functies buiten Nederland bij ministeriële regeling regels worden gesteld. Hieraan werd invulling gegeven met artikel 57, tweede lid, DBZV dat bepaalde dat ingeval van waarneming de vergoeding voor kosten van huispersoneel en passieve representatie kon worden verhoogd met ten hoogste 50% van het verschil van de oorspronkelijk voor hem geldende vergoeding en de voor het functieniveau van de waargenomen functie geldende vergoeding. In het DBZV 2007 is een dergelijke bepaling niet opgenomen aangezien in de praktijk is gebleken dat de ambtenaar als gevolg van het tijdelijk waarnemen van een hoger gewaardeerde functie zelden meerkosten dient te maken voor huispersoneel of passieve representatie. Het vijfde lid van artikel 36 kan om die reden vervallen.

Artikel III, onderdelen L, M, Q en P

Het woord «plaatselijk» is in het gehele RDBZ vervangen door «lokaal». De reden hiervoor is dat voor de werknemers die op grond van de artikelen 114 en 115 van het RDBZ zijn aangenomen de term «lokaal indienstgenomen werknemers» in de praktijk is ingeburgerd. Ook in de ministeriële regelingen, bedoeld in de artikelen 121 en 123 van het RDBZ, wordt gesproken over «lokaal indienstgenomen werknemers» en «lokaal gebruik».

Artikel III, onderdelen N en O

Op grond van de artikelen 119 en 120 van het RDBZ waren enkele bepalingen uit het RDBZ en het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst met de lokaal indienstgenomen werknemers. De desbetreffende bepalingen zijn thans in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 121, eerste lid, van het RDBZ verwerkt. Dit komt de duidelijkheid voor de lokaal indienstgenomen werknemers ten goede: het zal voor hen niet meer nodig zijn om naast de in artikel 16, derde lid, van toepassing verklaarde hoofdstukken van het RDBZ en de ministeriële regelingen, bedoeld in de artikelen 121, eerste lid, en 123, eerste lid, ook nog eens het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 23 en 48 van het RDBZ te raadplegen. De artikelen 119 en 120 zijn komen te vervallen, evenals de verwijzing naar het Burgerlijk Wetboek in artikel 118, eerste lid, onderdeel d.

Artikel III, onderdeel P

In artikel 122, onderdeel i, van het RDBZ was opgenomen dat in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 121, eerste lid, van het RDBZ de aanspraak op loon wegens ziekte na beëindiging van de dienstbetrekking wordt geregeld. Deze bepaling is echter overbodig en is daarom komen te vervallen. Indien een werknemer aansluitend aan zijn ontslag arbeidsongeschikt is, ontvangt hij een uitkering op grond van de sociale zekerheid of, bij geen of een zeer lage sociale zekerheidsuitkering, een suppletie op arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen als bedoeld in artikel 122, onderdeel cc, van het RDBZ. Die suppletie is opgenomen in de in artikel 121, eerste lid, van het RDBZ bedoelde ministeriële regeling.

Artikel III, onderdeel S

Aangezien artikel 129 van het RDBZ vervalt (zie onderdeel S), vervallen ook in de artikelen 127, onderdeel a, en 130, eerste en tweede lid, de verwijzingen naar dat artikel.

Artikel III, onderdelen T en U

De artikelen 128 en 129 van het RDBZ zijn samengevoegd. De redactioneel iets gewijzigde tekst van artikel 129 is als derde lid van artikel 128 opgenomen. In het vierde lid van artikel 128 is opgenomen dat, indien de situatie van artikel 128, derde lid, zich bij een bepaalde vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland voordoet, dit wordt opgenomen in de ministeriële regeling die voor die vertegenwoordiging op grond van artikel 123, eerste lid, wordt opgesteld. In die ministeriële regeling staan immers de arbeidsvoorwaarden die specifiek voor die vertegenwoordiging gelden. De aanhef van artikel 128 is aan de tekst aangepast.

Artikel III, onderdeel V

In artikel 130, tweede lid, van het RDBZ is vermeld dat bij het bepalen van de grootte en duur van de suppletie gekeken wordt naar de regelingen die in het desbetreffende land gebruikelijk zijn. Als er geen adequate oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen zijn, kan de lokaal indienstgenomen werknemer in aanmerking komen voor een suppletie op oudedags-, nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen. Deze zogenaamde suppletieregeling is bedoeld als een vangnetvoorziening, die los staat van hetgeen op dat punt in de desbetreffende landen gebruikelijk is. De suppletie komt juist tot uitkering in landen waar het niet gebruikelijk is om een voorziening te treffen voor de oude dag, bij overlijden of wegens arbeidsongeschiktheid. De grootte en duur van de suppletie is opgenomen in de in artikel 121, eerste lid, van het RDBZ bedoelde ministeriële regeling (conform artikel 122, onderdeel cc). Artikel 130, tweede lid is dan ook ten onrechte opgenomen.

Artikel III, onderdeel W

In artikel 141, eerste lid, van het RDBZ is bepaald welke personen gedurende hun plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland in aanmerking komen voor het voeren van een diplomatieke of consulaire titel. In het tweede lid van genoemde artikel zijn de toe te kennen titels opgenomen.

Degene die op grond van artikel 8, vijfde lid, van het RDBZ werkzaamheden verricht bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland kan geen Ambassadeur, Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister, Zaakgelastigde, Gevolmachtigd Minister, Consul-Generaal, Directeur der Kanselarij of Kanselier worden. De tekst van artikel 141 van het RDBZ is hiermee thans in overeenstemming gebracht.

Artikel III, onderdeel X

Zowel een gedetacheerde ambtenaar van een ander ministerie als een ter ondersteuning van die ambtenaar indienstgenomen lokale werknemer kan tegen een beslissing bezwaar maken, waarbij de Commissie van Bezwaar Dienst Buitenlandse Zaken (Commissie van Bezwaar) de desbetreffende minister adviseert. Per abuis was alleen opgenomen dat als het bezwaar gemaakt was door een gedetacheerde ambtenaar de desbetreffende minister aan de Commissie van Bezwaar een lid toevoegde. Ook als een lokale werknemer die in dienst is genomen ter ondersteuning van een gedetacheerde ambtenaar van een ander ministerie bezwaar maakt, dient echter de desbetreffende minister een lid aan de Commissie van Bezwaar toe te voegen. Deze omissie is hierbij hersteld.

Artikel IV

De Pensioen- en Verzekeringskamer is opgegaan in de Nederlandse Bank. In verband hiermee kan de vermelding van het salaris van de voorzitter van de Pensioen- en Verzekeringskamer (Justitie) in bijlage A van het BBRA 1984 vervallen.

Artikel V, onderdelen A, B en C

In de sector Rijk wordt er van rijkswege geen kost en inwoning meer verstrekt. In verband hiermee kan artikel 2 en artikel 3, derde lid, van het Besluit betaling emolumenten rijkspersoneel vervallen. Deze verstrekking gold voor personeel dat «intern» gehuisvest was, zoals verplegend personeel. Deze categorie van personeel komt in de sector Rijk niet meer voor.

In artikel 5, eerste lid, van genoemd besluit vervalt het zinsdeel «of het loon». Dit zinsdeel had betrekking op het Arbeidsovereenkomstenbesluit dat per 1 januari 1995 is ingetrokken.

Artikel VI, onderdeel B

Een ambtenaar heeft op grond van het huidige artikel 10, derde lid, onderdeel c, van het Reisbesluit buitenland geen recht op een verblijfkostenvergoeding bij een buitenlandse dienstreis voor een reisgedeelte per vliegtuig. Deze verblijfkostenvergoeding voor maaltijden en kleine uitgaven was niet nodig omdat in het vliegtuig de maaltijden en kleine consumpties gratis werden verstrekt. Er werden dus geen kosten gemaakt.

Na de gebeurtenis van 11 september 2001 in de Verenigde Staten hebben diverse luchtmaatschappijen voor bestemmingen binnen Europa hun service wat betreft de maaltijden in het vliegtuig teruggebracht tot een «snelle hap» (donuts/koffie). Ook de gratis verstrekte kleine consumpties zijn voor het merendeel verdwenen. Omdat men geen maaltijden meer in het vliegtuig krijgt, zal men deze voor vertrek of na aankomst gebruiken. In de bestaande situatie komen de kosten daarvan voor rekening van de ambtenaar. Dit is niet de bedoeling van het Reisbesluit buitenland.

In verband met het vorenstaande wordt in artikel 10, derde lid, onderdeel c, van het genoemde reisbesluit zodanig aangepast dat ook in het geval van vliegreizen binnen Europa een vergoeding voor verblijfkosten aan de ambtenaar wordt gegeven. Artikel 10, derde lid, onderdeel b, wordt overeenkomstig aangepast.

De inwerkingtredingbepaling levert geen problemen omdat bij circulaire van 10 december 2002, nr. PMR/AV 02/99093, inzake (Wijziging in de) financiële arbeidsvoorwaarden sector Rijk per 1 januari 2003, de ministeries reeds toestemming is gegeven om vanaf 1 januari 2003 deze wijziging toe te passen.

Artikelen IX en X

De voorgestelde wijzigingen betreffen technische aanpassingen. De verwijzing naar een aantal inmiddels vervallen artikelen van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP is vervangen door een verwijzing naar de Werkloosheidswet. Het betreft de inhouding op de wedde of schadeloosstelling overeenkomstig de WW-premie die op het salaris van overheidspersoneel wordt ingehouden. Materieel blijft deze inhouding ongewijzigd.

Deze nota van toelichting wordt ondertekend door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, M. J. M. Verhagen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven